NL2012754B1 - Enkel-voetorthese. - Google Patents

Enkel-voetorthese. Download PDF

Info

Publication number
NL2012754B1
NL2012754B1 NL2012754A NL2012754A NL2012754B1 NL 2012754 B1 NL2012754 B1 NL 2012754B1 NL 2012754 A NL2012754 A NL 2012754A NL 2012754 A NL2012754 A NL 2012754A NL 2012754 B1 NL2012754 B1 NL 2012754B1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
foot
elastic
footrest
lower leg
ankle
Prior art date
Application number
NL2012754A
Other languages
English (en)
Inventor
Theodora Maria Voskuilen Agnes
Lie Ing Yap Anne
Original Assignee
Nea Int Bv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Nea Int Bv filed Critical Nea Int Bv
Priority to NL2012754A priority Critical patent/NL2012754B1/nl
Priority to US15/308,814 priority patent/US10849778B2/en
Priority to EP15728209.6A priority patent/EP3139872B1/en
Priority to ES15728209T priority patent/ES2834379T3/es
Priority to CN201580036848.2A priority patent/CN106535832B/zh
Priority to PCT/NL2015/050305 priority patent/WO2015170973A1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL2012754B1 publication Critical patent/NL2012754B1/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A61MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
    • A61FFILTERS IMPLANTABLE INTO BLOOD VESSELS; PROSTHESES; DEVICES PROVIDING PATENCY TO, OR PREVENTING COLLAPSING OF, TUBULAR STRUCTURES OF THE BODY, e.g. STENTS; ORTHOPAEDIC, NURSING OR CONTRACEPTIVE DEVICES; FOMENTATION; TREATMENT OR PROTECTION OF EYES OR EARS; BANDAGES, DRESSINGS OR ABSORBENT PADS; FIRST-AID KITS
    • A61F5/00Orthopaedic methods or devices for non-surgical treatment of bones or joints; Nursing devices; Anti-rape devices
    • A61F5/01Orthopaedic devices, e.g. splints, casts or braces
    • A61F5/0102Orthopaedic devices, e.g. splints, casts or braces specially adapted for correcting deformities of the limbs or for supporting them; Ortheses, e.g. with articulations
    • A61F5/0104Orthopaedic devices, e.g. splints, casts or braces specially adapted for correcting deformities of the limbs or for supporting them; Ortheses, e.g. with articulations without articulation
    • A61F5/0111Orthopaedic devices, e.g. splints, casts or braces specially adapted for correcting deformities of the limbs or for supporting them; Ortheses, e.g. with articulations without articulation for the feet or ankles
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A61MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
    • A61FFILTERS IMPLANTABLE INTO BLOOD VESSELS; PROSTHESES; DEVICES PROVIDING PATENCY TO, OR PREVENTING COLLAPSING OF, TUBULAR STRUCTURES OF THE BODY, e.g. STENTS; ORTHOPAEDIC, NURSING OR CONTRACEPTIVE DEVICES; FOMENTATION; TREATMENT OR PROTECTION OF EYES OR EARS; BANDAGES, DRESSINGS OR ABSORBENT PADS; FIRST-AID KITS
    • A61F5/00Orthopaedic methods or devices for non-surgical treatment of bones or joints; Nursing devices; Anti-rape devices
    • A61F5/01Orthopaedic devices, e.g. splints, casts or braces
    • A61F5/0102Orthopaedic devices, e.g. splints, casts or braces specially adapted for correcting deformities of the limbs or for supporting them; Ortheses, e.g. with articulations
    • A61F5/0104Orthopaedic devices, e.g. splints, casts or braces specially adapted for correcting deformities of the limbs or for supporting them; Ortheses, e.g. with articulations without articulation
    • A61F5/0111Orthopaedic devices, e.g. splints, casts or braces specially adapted for correcting deformities of the limbs or for supporting them; Ortheses, e.g. with articulations without articulation for the feet or ankles
    • A61F5/0113Drop-foot appliances

Landscapes

  • Health & Medical Sciences (AREA)
  • Vascular Medicine (AREA)
  • Animal Behavior & Ethology (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Biomedical Technology (AREA)
  • Heart & Thoracic Surgery (AREA)
  • Nursing (AREA)
  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Orthopedic Medicine & Surgery (AREA)
  • General Health & Medical Sciences (AREA)
  • Public Health (AREA)
  • Veterinary Medicine (AREA)
  • Orthopedics, Nursing, And Contraception (AREA)
  • Rehabilitation Tools (AREA)
  • Prostheses (AREA)

Description

Korte aanduiding: Enkel-voetorthese Beschrijving
De uitvinding heeft betrekking op een enkel-voetorthese omvattende middelen die plantairflexie beperken en die is ingericht ter ondersteuning van een klapvoet van een gebruiker.
Ondersteuningsinrichtingen voor een voet die plantairflexie beperken zijn alom bekend. US 5,376,068 A toont een enkelbrace met een frontale beenhouder en dorsale beenhouder, die in een L-vorm zwenkbaar met elkaar zijn verbonden. De hiel van een gebruiker is met een instapband en een hielband tegen de beenhouder bevestigd. Een elastische spanningsband strekt zich vanaf het voorste deel van de frontale beenhouder vanaf een eerste zijde van de frontale beenhouder over de wreef naar een tegenover de eerste zijde gelegen, tweede zijde van de frontale beenhouder uit om de voet te fixeren, waarna de spanningsband zich over de voorzijde van de enkel naar de zijde van de dorsale beenhouder aan de eerste zijde uitstrekt. Deze spanningsband is relatief ineffectief bij gebruikers met een ernstige mate van verlamming van de voetheffers, zoals bijvoorbeeld “volledige” klapvoet, doordat deze spanningsband slechts een relatief grote terugvoerkracht op de voet uitoefent bij relatief grote hoeken tussen de voet en het onderbeen. DE202011107040 U1 toont een orthopedische inrichting, waarbij de voet op een inlegdeel rust en waarbij twee elastische of twee inelastische banden elkaar zich vanaf tegenover elkaar gelegen zijden van het inlegdeel nabij het voorste deel van de voet kruisend met elkaar over de voet uitstrekken naar tegenover elkaar gelegen zijden van een hulpmiddel, dat om de enkel heen is voorzien. Het hulpmiddel is voorzien van een veerelement zodat dit hulpmiddel eenvoudig om de enkel aan te brengen is. Wanneer de banden elastisch zijn, wordt de voet dynamisch naar boven getrokken, terwijl bij toepassing van inelastische banden de voet relatief statisch in een op vooraf ingestelde hoek ten opzichte van het onderbeen wordt gehouden. Deze orthopedische inrichting is evenals de boven beschreven enkelbrace ongeschikt voor gebruikers met een ernstige mate van verlamming van de voetheffers.
Het is een doel van de onderhavige uitvinding om een verbeterde enkel-voetorthese te verschaffen, die in het bijzonder een relatief natuurlijke loopbeweging en bij voorkeur een vergroot gebruikerscomfort ten opzichte van de stand van de techniek mogelijk maakt.
Hiertoe verschaft de uitvinding een enkel-voetorthese volgens conclusie 1. Bij gebruik is een onderbeen van een gebruiker tegen de langgestrekte onderbeensteun van de onderbeenhouder geplaatst. Ten minste een deel van de middenvoet, het gebied nabij de bal van de voet, wordt door de voetsteun ondersteund. De voetsteun is ingericht om de voet van een gebruiker tijdens ten minste het deel van de loopbeweging waarbij de middenvoet (of het overeenkomstig deel van de orthese of de schoen) vrij is van de ondergrond te ondersteunen. Dit deel van de loopbeweging bestrijkt ten minste de periode van “toe off” tot en met “terminal swing”.
Door middel van de hakbevestigingsmiddelen is een hak van een gebruiker tijdens gebruik in de onderbeenhouder gepositioneerd en/of gefixeerd. De hakbevestigingsmiddelen drijven bij gebruik voortdurend de achterzijde van de hak van de gebruiker in de richting van een hoekpunt dat wordt bepaald door de voetsteun en onderbeensteun. Wanneer bijvoorbeeld een rechtopstaande, L-vormige onderbeenhouder wordt toegepast, drukken de hakbevestigingsmiddelen de hak omlaag en naar achteren in de hoek van de “L”-vorm. Zodanig wordt voorkomen dat de hak tijdens de loopbeweging het contact met de onderbeenhouder verliest. Bij voorkeur dwingen de hakbevestigingsmiddelen de achterzijde van de hak tegen het naar de voetsteun toe gerichte uiteinde van de onderbeensteun, waardoor de hak in hoofdzaak niet voorwaarts uit de onderbeenhouder kan bewegen. Tevens drukken daarbij bij voorkeur de hakbevestigingsmiddelen de hak bij gebruik neerwaarts op het onderste deel van de onderbeensteun. Zodanig is de hak tijdens de loopbeweging nauwsluitend tegen de onderbeenhouder bevestigd.
De hoek α tussen de voetsteun en onderbeensteun is wijzigbaar, dat wil zeggen, kan bij gebruik onder belasting veranderen, waardoor de voetsteun ten minste gedeeltelijk naar de onderbeensteun toe en weg van de onderbeensteun kan zwenken. De voetsteun en de onderbeensteun zijn zodanig flexibel met elkaar verbonden, dat deze hoek α onder belasting, bijvoorbeeld bij het bewegen door een gebruiker, verkleind of vergroot kan worden.
Met behulp van de niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen kan de voetsteun, met daarop de voet, ten opzichte van de onderbeensteun, met daartegen aan het onderbeen, worden ingesteld onder een hoek met een hoekwaarde α2. De niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen zijn bijvoorbeeld vast met de voetsteun verbonden, waarbij een gebruiker de onderbeensteun zwenkt tot de hoek α de gewenste waarde a2 heeft, en vervolgens de niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen zodanig aan de onderbeensteun bevestigt, dat de voetsteun ten opzichte van de onderbeensteun onder een gewenste hoek a2 is voorgespannen of althans is ingesteld. Daarna worden de elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen zodanig aangebracht, dat ze bij een hoek a2 zijn voorgespannen.
Na instelling van de hoek a2 belemmeren de niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen de verdere vergroting van hoek a, wanneer de hoek α groter is dan de hoekwaarde a2. Belemmeren wil zeggen, dat de niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen een verdere vergroting van de hoek α in grote mate bemoeilijken, maar niet volledig voorkomen. Met andere woorden, na overschrijding van de hoekwaarde a2 ondervindt de voet een aanzienlijke kracht, die ten minste in de tegengestelde richting van de hoek α werkt en verdere vergroting van de hoek α tegenwerkt.
De door de gebruiker ingestelde hoekwaarde a2 bepaalt wanneer de elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen in werking treden. Wanneer bij gebruik de voetsteun zodanig ten opzichte van de onderbeensteun wordt gezwenkt, dat de waarde van de hoek α groter is dan de hoekwaarde a2, rekken de elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen uit en neemt de voorspanning van de elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen toe. De aldus voorgespannen elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen dwingen de voetsteun en daarmee de voet terug naar een hoek α die in hoofdzaak gelijk is aan de hoekwaarde a2. Zo trekken bij een uitvoeringsvorm de elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen de voetsteun bij gebruik in hoofdzaak omhoog en naar de onderbeensteun toe bij een overschrijding van de hoek a2.
De elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen zijn daarbij zodanig uitgevoerd, dat een beweging met een hoek α groter dan a2 weliswaar wordt belemmerd, maar in aanzienlijk mindere mate dan door de niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen. De elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen zorgen er voor dat een relatief natuurlijke afwikkeling van de voet wordt gerealiseerd. Bij voorkeur wordt bij verdere vergroting van de hoek α voorbij de hoekwaarde a2 de terugdrijving van de voet naar een hoek α in hoofdzaak gelijk aan de hoekwaarde α2 in toenemende mate sterker, zodat per graad van de hoek α telkens meer arbeid vereist is voor een verdere vergroting van de hoek a.
Een bijkomend voordeel is, dat de elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen bijdragen aan een dynamische beperking van de vergroting van de hoek α voorbij de hoekwaarde a2. Deze dynamische beperking is op eenvoudige wijze te realiseren door de elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen uit een elastisch materiaal te vormen. Het is overigens denkbaar, dat tevens de niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen gedeeltelijk bijdragen aan de terugvoering van de voet na een overschrijding van de hoek a2. Evenzo kunnen de elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen bijdragen aan de initiële belemmering van de overschrijding van de hoek α voorbij de hoek a2.
Uit de stand van de techniek zijn enkel-voetorthesen met elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen bekend. Daarnaast zijn er enkel-voetortheses met niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen bekend. Met andere woorden, de niet elastische en de elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen worden als alternatieven gezien, waarbij afhankelijk van de medische indicatie voor één van deze alternatieven wordt gekozen. Aan de onderhavige uitvinding ligt de gedachte ten grondslag, dat de twee typen plantairflexiebeperkingsmiddelen niet zozeer alternatief maar complementair zijn en aldus elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen te combineren met niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen. De onderhavige uitvinding onderscheidt zich van de stand van de techniek door het voorzien van zowel elastische en niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen in een enkel-voetorthese, waardoor een zo natuurlijk mogelijke afwikkeling van een voet, bijvoorbeeld een klapvoet, wordt benaderd. Hiermee is het doel van de onderhavige uitvinding bereikt.
In het bijzonder is de constructie van de niet elastische en elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen zodanig uitgevoerd, dat zij de plantairflexie kunnen beperken zonder dat daarbij een verkleining van de hoek α kleiner dan de hoekwaarde a2, althans in belangrijke mate, wordt gehinderd. Met andere woorden, een vergroting van de hoek α tot voorbij de hoekwaarde a2, de zogenaamde plantairflexie, wordt beperkt, maar een verkleining van deze hoek α (waarbij α < α2), de zogenaamde dorsaalflexie, wordt niet belemmerd. Het is echter denkbaar om de plantairflexiebeperkingsinrichting zodanig uit te voeren, dat deze tevens bij een dorsaalflexie de voet terugvoert naar een hoek α in hoofdzaak gelijk aan de hoekwaarde a2.
Bij voorkeur is de onderbeenhouder zodanig verend uitgevoerd dat deze kan terugveren naar een hoek en na een vergroting of verkleining van de hoek α ten opzichte van de hoek cu, die ligt in het bereik van mogelijke a2 waarden, zodat de onderbeenhouder door de niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen voorgespannen kan worden onder de hoek a2.
Bij een uitvoeringsvorm is de voetsteun gevormd naar ten minste een deel van de voet. Het is denkbaar dat de voetsteun slechts een deel van de onderzijde van de voet ondersteunt en bijvoorbeeld de tenen vrijlaat voor een verbeterde bewegingsvrijheid.
Bij een uitvoeringsvorm is de enkel-voetorthese verder voorzien van voetsteunbevestigingsmiddelen, bijvoorbeeld in de vorm van een niet elastische of elastische band die zich van weerszijden van de voetsteun over de voet uitstrekt. Het bij gebruik voorste eind van de voetsteun is bij gebruik door voetsteunbevestigingsmiddelen nauwsluitend aan de onderzijde van de voet bevestigbaar. De voet is zodanig gepositioneerd en/of gefixeerd op de voetsteun, waardoor deze in hoofdzaak tijdens de loopbeweging tegen de onderzijde van de voet is aangelegen. Bij voorkeur strekken de voetsteunbevestigingsmiddelen zich over de voet of in het bijzonder de wreef van de voet uit. Bij voorkeur lopen de voetsteunbevestigingsmiddelen van een langszijde van de voetsteun naar de andere daartegenover gelegen langszijde van de voetsteun. Het is denkbaar, dat de voetsteunbevestigingsmiddelen toestaan, dat tijdens delen van de loopbeweging ten minste een deel van de onderzijde van de voet vrij raakt van de voetsteun, zodat de voetsteun geen onnodige beperking voor een soepele loopbeweging vormt.
Bij een uitvoeringsvorm omvat de enkel-voetorthese verder onderbeensteunbevestigingsmiddelen, waarmee het van de voetsteun afgekeerde (bij gebruik het bovenste) uiteinde van de onderbeensteun nauw aansluitend aan het onderbeen bevestigd kan worden. Bij voorkeur zijn de onderbeensteunbevestigingsmiddelen voorzien als een in hoofdzaak niet elastische band, die zich vanaf het bij gebruik bovenste deel van de onderbeenhouder gedeeltelijk om het onderbeen uitstrekt.
Bij een voordelige uitvoeringsvorm zijn volgens de onderhavige uitvinding twee of meer van de bovengenoemde voorzieningen in één functioneel element gecombineerd. Bij voorkeur vervullen de niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen bij gebruik tevens de functie van de elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen.
Bij een uitvoeringsvorm zijn de niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen ingericht om tevens de functie van de hakbevestigingsmiddelen te vervullen. De niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen positioneren en/of fixeren daarbij tevens de hak van de voet in de onderbeenhouder. Bij voorkeur strekken de niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen zich daarbij zodanig over de voet uit, dat de niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen een kracht op de voet uitoefenen die de hak tegen het bij gebruik onderste deel van de onderbeensteun drijft, alsmede een kracht op de voet die bij een overschrijding van de hoek a2 de plantairflexie beperkt. Een dergelijke uitvoering is eenvoudig te realiseren met behulp van een in hoofdzaak inelastisch materiaal, dat zodanig over de voet is opgespannen, dat de voet bij gebruik in de onderbeensteun wordt gedrukt, alsmede een inelastische verbinding tussen de voetsteun en de onderbeensteun is voorzien, welke inelastische verbinding onder verhoogde spanning komt te staan bij een overschrijding van de hoek a2. Het is daarbij denkbaar dat de elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen bijdragen aan de functie van de hakbevestigingsmiddelen.
Bij een uitvoeringsvorm zijn de niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen ingericht om tevens de functie van de voetsteunbevestigingsmiddelen te vervullen. De niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen strekken zich daarbij vanaf een bij gebruik voorste deel van de voetsteun over de voet naar de onderbeensteun uit. Zodanig is er geen noodzaak voor afzonderlijke voetsteunbevestigingsmiddelen. In het bijzonder nemen de niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen en de elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen zowel de functies van de hakbevestigingsmiddelen als de voetsteunbevestigingsmiddelen waar. Naar de behoefte van de gebruiker kunnen aanvullende voetsteunbevestigingsmiddelen en/of onderbeensteunbevestigingsmiddelen aan de enkel-voetorthese volgens de onderhavige uitvinding zijn voorzien.
Bij een uitvoeringsvorm zijn de onderbeensteunbevestigingsmiddelen ingericht om tevens de functie van de plantairflexiebeperkingsinrichting te vervullen. Hierbij strekken de niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen en/of de elastische terugvoermiddelen zich verder bij gebruik langs ten minste de voorzijde van het onderbeen uit, zodat deze tegen de onderbeensteun wordt gedrukt.
Bij een uitvoeringsvorm zijn de elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen ingericht om tevens de functie van de voetsteunbevestigingsmiddelen te vervullen. De elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen strekken zich bij gebruik daarbij zodanig over de voet uit, dat de elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen de voet op de voetsteun drukken. Bij een eenvoudige uitvoeringsvorm zijn de elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen voorzien als ten minste een deel van een elastische kous.
Met behulp van de bovenstaande combinaties van twee of meer functies in een enkel element wordt een eenvoudige en compact uitgevoerde orthese verkregen. De gecombineerde functie van onderdelen van de orthese zal hierna verder worden besproken.
Bij voorkeur is de hoekwaarde a2 instelbaar tussen 80° en 100°, bij voorkeur nabij de 90°, gelegen. De enkel-voetorthese benadert zodanig, wanneer de gebruiker rechtop staat, de natuurlijke houding van de gebruiker. Het is denkbaar om de voorspanhoek a2 op andere hoeken in te stellen, afhankelijk van de wensen en omstandigheden van een gebruiker.
Bij een uitvoeringsvorm vormen de niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen een zodanige verbinding tussen voetsteun en onderbeensteun, dat deze verbinding slechts een kracht tussen voetsteun en onderbeensteun overbrengt, wanneer de hoek α de hoekwaarde a2 overschrijdt. Deze kracht draagt bij aan de beperking van een verdere vergroting van de hoek α (de plantairflexie). Bij hoeken groter dan de hoekwaarde a2 staan de niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen onder spanning en oefenen zij een kracht uit op de voet. Bij kleinere hoeken dan de hoekwaarde a2 vallen de niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen als het ware slap waardoor de hoekbeweging bij α kleiner dan a2 niet wordt belemmerd. Het verkleinen van de hoek tussen voet(steun) en hiel(steun) wordt daarbij niet belemmerd, waardoor de loopbeweging, in het bijzonder tijdens het afwikkelen van de voet tijdens het deel van de loopbeweging van “mid stance” tot “heel off”, niet of nauwelijks onnodig gehinderd verloopt. Deze in hoofdzaak onbelemmerde dorsaalflexie draagt bij aan een natuurlijk aanvoelende loopbeweging. De niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen zijn bij een uitvoeringsvorm volgens de uitvinding bij gebruik gevormd door ten minste één in hoofdzaak inelastische verbinding tussen voetsteun en onderbeensteun. In een voorbeeld zijn de van elkaar afgelegen einden van de voetsteun en de onderbeensteun verbonden door een inelastische verbinding. Bij voorkeur is de inelastische verbinding zodanig vervormbaar dat deze geen belemmering vormt voor een verkleining van de hoek tussen de voetsteun en de onderbeensteun.
Bij een uitvoeringsvorm is de verbinding van de niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen tussen voetsteun en onderbeensteun gevormd door ten minste één niet elastische band. De lengte en eventueel instelbare positie bij gebruik van de band bepalen de instelbare hoekwaarde a2. Na het plaatsen van een voet in de orthese, kan een gebruiker zodanig de onderbeensteun ten opzichte van de voetsteun zwenken tot in de hoek met de gewenste hoekwaarde a2, waarna de gebruiker de niet elastische band aan de voetsteun en onderbeensteun bevestigt, zodat de hoek α zonder verdere belasting gelijk aan de ingestelde hoekwaarde a2 blijft.
Wanneer bij gebruikte hoek α groter wordt en daarbij de hoekwaarde a2 bereikt, komt de niet elastische band verder onder spanning te staan en wordt een verdere vergroting van de hoek a hierdoor beperkt. Bij voorkeur treden dan tevens de elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen in werking voor verdere beperking van de hoekvergroting en een terugvoering van de voet naar een hoek α in hoofdzaak gelijk aan de hoekwaarde a2. Zodanig wordt de plantairflexie beperkt. De niet elastische band is bij voorkeur dermate vervormbaar, dat de hoek α verkleind kan worden zonder hinder van de band. Hierdoor ondervindt de dorsaalflexie geen hinder van de niet elastische band.
Bij voorkeur is de ten minste ene niet elastische band ingericht om zich gedeeltelijk vanaf één zijde van de voetsteun kruislings over de voet naar de tegenovergelegen de ene zijde gelegen, andere zijde van de voetsteun uit te strekken. De niet elastische band grijpt bij gebruik aan één zijde van de voetsteun aan en loopt over de voet naar de tegenovergelegen, andere zijde van de voetsteun.
Een dergelijke nauw op de voet aansluitende uitvoering maakt het mogelijk om de orthese in een schoen, maar tevens zonder schoen, te gebruiken. De schoen kan een orthopedische schoen, maar ook de algemeen bekende schoen zijn. Daarnaast heeft de de voet kruisende niet elastische band een positionerende en/of fixerende werking voor de voet in de onderbeenhouder, bijvoorbeeld voor het op de voetsteun drukken/positioneren/fixeren van de voet van een gebruiker. De plantairflexiebeperkingsinrichting kan zodanig tevens als voetsteunbevestigingsmiddelen worden toegepast. Deze bevestiging van de voet is bijzonder voordelig wanneer de orthese zonder schoen wordt gebruikt.
Bij voorkeur is aan de andere zijde van de voetsteun een bevestiging voor de niet elastische band voorzien. Deze bevestiging kan bijvoorbeeld een opening, haak of lus zijn. De ten minste ene niet elastische band is bij een uitvoeringsvorm ingericht om zich gedeeltelijk in hoofdzaak parallel aan de onderbeensteun uit te strekken. Vanaf de bevestiging loopt de ten minste ene niet elastische band bij gebruik langs of over de onderbeensteun. Bij een uitvoeringsvorm is aan het van de voetsteun afgelegen eind van de onderbeensteun een eerste bevestiging voor een niet elastische band voorzien voor een losneembare bevestiging van de ten minste ene niet elastische band aan de onderbeensteun, bijvoorbeeld met klittenband, een haak of andere bekende bevestigingsmiddelen. Het is denkbaar dat bij gebruik de ten minste ene niet elastische band zich niet langs de onderbeensteun, maar langs het scheenbeen van een gebruiker uitstrekt.
Bij een uitvoeringsvorm omvatten de niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen ten minste twee niet elastische banden die aan weerszijden van de voetsteun met de voetsteun zijn verbonden. De ten minste twee niet elastische banden strekken zich vanaf tegenover elkaar gelegen, bij voorkeur bij gebruik nabij het voorste deel van de voet gelegen, zijden van de voetsteun uit naar de onderbeensteun. Het is mogelijk om de ten minste twee niet elastische banden bij gebruik elkaar over de voet te laten kruisen.
Bij voorkeur zijn bij gebruik aan weerszijden van het enkelgewricht bevestigingen voorzien, waardoor de ten minste twee niet elastische banden zich uitstrekken. De bevestigingen zijn bijvoorbeeld uitgevoerd als bevestigingsogen of -sleuven. Vanaf de bevestigingen strekken de ten minste twee niet elastische banden zich parallel aan de onderbeensteun uit.
Bij voorkeur zijn de ten minste twee niet elastische banden aan een eind met elkaar verbonden. In het bijzonder is aan dit verbonden eind een losneembaar bevestigingsmiddel voorzien, dat losneembaar met de eerste bevestiging voor een niet elastische band aan de onderbeensteun bevestigbaar is. Een dergelijke uitvoering met ten minste twee niet elastische banden vergroot de stabiliteit voor een gebruiker. De ten minste twee kruisende niet elastische banden voorzien in het bijzonder niet alleen in een kracht loodrecht op het vlak van de voetsteun, maar ook een vanuit een gebruiker geziene zijwaartse kracht.
Bij een uitvoeringsvorm is de voetsteun zodanig uitgevoerd, dat deze gedurende de volledige loopbeweging van de voet nauw aan de voet aansluit. Om het gebruikerscomfort te vergroten is de voetsteun flexibel uitgevoerd. Tijdens een loopbeweging is de voetsteun zodanig vervormbaar dat deze met de voetzool in contact is. Deze dynamische aansluiting tussen voet en voetsteun vergroot het gebruikerscomfort, in het bijzonder wanneer de orthese zonder schoen wordt gebruikt. De voetsteun kan daarbij naar ten minste een deel van de voet gevormd zijn.
Bij een voorkeursuitvoeringsvorm is een achterste voetsteundeel voorzien, dat is ingericht voor het ondersteunen van de onderzijde van een hak van een voet. Dit is bij voorkeur het deel van de onderbeenhouder waarop de hakbevestigingsmiddelen de hak positioneren en/of fixeren. Het achterste voetsteundeel strekt zich in hoofdzaak dwars op en vanaf de onderbeensteun uit in de richting van de voetsteun, en is daar flexibel mee verbonden. Tijdens een loopbeweging is de hak van een gebruiker relatief statisch ten opzichte van de orthese. Het achterste voetsteundeel is bij voorkeur star met de onderbeensteun verbonden voor het positioneren en/of fixeren van hak van de voet in de onderbeenhouder.
De voetsteun is flexibel en beweegbaar met het achterste voetsteundeel verbonden. In het bijzonder zijn bij gebruik aan weerszijden van het enkelgewricht zijwanden voorzien, die zich tussen de achterste voetsteundeel en onderbeensteun uitstrekken. Aan de zijwanden kunnen bevestigingen voor de ten minste ene niet elastische band voorzien zijn. De zijwanden, onderbeensteun en achterste voetsteundeel vormen zodanig een ruimte waarbinnen ten minste de hak van een gebruiker stabiel gepositioneerd en/of gefixeerd kan worden. Een dergelijke constructie leidt tot een stevige orthese met voldoende flexibiliteit voor een natuurlijk aanvoelende loopbeweging.
Bij een uitvoeringsvorm zijn de elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen bij gebruik zodanig elastisch, dat deze bij een toenemende hoek α groter dan de hoekwaarde a2 een toenemende, naar een hoek α in hoofdzaak gelijk aan de hoekwaarde a2 terugdrijvende, kracht op de voet uitoefenen. Naarmate de hoek α groter wordt oefenen de elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen een steeds toenemende kracht op de voet uit, waardoor het in toenemende mate meer arbeid kost om de hoek α verder te vergroten. Zodanig dragen de elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen bij aan de beperking van de plantairflexie, welke op eenvoudige wijze kan worden verkregen door een elastische verbinding tussen voetsteun en onderbeensteun. Bijzonder voordelig is dat de elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen daarbij tevens ingericht zijn voor een dynamische terugvoering van de voet naar een hoek α in hoofdzaak gelijk aan de hoekwaarde a2, bij voorkeur doordat de elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen zijn ingesteld om terug te keren naar hun uitgangsvorm wanneer de voet een hoek α in hoofdzaak gelijk aan de hoekwaarde a2 met het onderbeen maakt. De elastische plantairflexieberperkingsmiddelen kunnen zodanig zijn voorgespannen, dat deze bij een hoek α kleiner dan de hoekwaarde a2 een kracht op de voet uitoefenen. Deze kracht van de elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen draagt tevens bij aan de plantairflexiebeperking. Daarnaast kunnen de elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen zodanig zijn voorgespannen, dat deze bij een hoek α kleiner dan a2 de functie van de voetheffers van een onderbeen van een gebruiker ten minste gedeeltelijk uitvoeren of aanvullen, zodat bijvoorbeeld een gebruiker met klapvoet in staat is diens voet te heffen tot een hoek α kleiner dan a2.
Bijzonder voordelig is de complementaire werking van de niet elastische en elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen, waarbij de niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen bij het in hoofdzaak gelijk worden van de hoek α aan de hoekwaarde a2 de initiële kracht op de voet voor de plantairflexiebeperking leveren, waarbij vervolgens bij hoeken α groter dan de hoekwaarde a2 de elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen een met de hoek α toenemende, aanvullende kracht op de voet aan de plantairflexiebeperking toevoegen. Zodanig worden de krachten op de voet tijdens de loopbeweging op effectieve wijze opgevangen door de orthese.
Bij voorkeur omvatten de elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen ten minste twee met de voetsteun verbonden elastische banden, die zich bij gebruik kruisend met elkaar over de voet uit strekken. De elastische banden grijpen elk aan één van de tegenover elkaar gelegen zijden van de voetsteun aan, waarbij ze zich kruislings over de wreef van de voet uitstrekken. Bij voorkeur lopen de elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen daarbij over de voorzijde van de voet.
Bij voorkeur zijn de elastische banden verder bij gebruik aan tegenover elkaar gelegen zijden van de onderbeensteun losneembaar bevestigd aan een tweede bevestiging voor een elastische band, in het bijzonder ter hoogte van de helft van de hoogte van de onderbeensteun. Door middel van de losneembare bevestiging kan een gebruiker naar eigen behoefte de elastische banden voorspannen. Hiermee kan de gebruiker een grootte van de terugvoerkracht en het punt waarop deze kracht begint te werken instellen.
Daarnaast biedt deze kruisende uitvoeringsvorm van de elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen een aanvullende stabiliserende werking doordat deze naast een moment om een as in de zijwaartse richting van een gebruiker een moment om een as in de voorwaartse richting kan overbrengen.
Bij voorkeur zijn deze elastische banden losneembar voorzien, zodat een gebruiker snel en eenvoudig in de onderbeenhouder kan stappen zonder hinder van de banden, waarna met een eenvoudige handeling de elastische banden kunnen worden ingesteld onder de gewenste voorspanning.
Bij voorkeur is de onderbeenhouder zodanig open aan de voorzijde, dat een gebruiker er snel uit en in kan stappen. In het bijzonder strekken tijdens het uit- en instappen geen delen van de onderbeenhouder zich daarbij uit langs de voorzijde (scheenbeen) van het onderbeen en de voet. Voor een snelle positionering en/of fixering van het onderbeen in de orthese is het denkbaar, dat aan weerszijden van de onderbeenhouder zijdelen zijn ingericht voor een aansluiting aan de zijden van een onderbeen. Deze zijdelen sluiten in het bijzonder aan het onderbeen aan voor een eenvoudige positionering en/of fixering daarvan in de onderbeenhouder. Na het positioneren en/of fixeren van het onderbeen in de onderbeenhouder is het onderbeen bij voorkeur snel in de orthese bevestigbaar door een eenvoudige sluiting van de voetsteunbevestigingsmiddelen, de elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen, en/of de niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen, die in het bijzonder zijn ingericht om zich bij voorkeur ten minste gedeeltelijk langs de voorzijde van het onderbeen en de voet uitstrekken.
In een compacte uitvoeringsvorm vervullen de niet elastische banden ten minste gedeeltelijk de functie van de voetsteunbevestigingsmiddelen alsmede de hakbevestigingsmiddelen. De niet elastische banden dragen bij voorkeur tevens bij aan de functie van de voetsteunbevestigingsmiddelen. Zo zijn bijvoorbeeld de niet elastische banden kruisend met elkaar over de voet voorzien en positioneren en fixeren zij de voet op de voetsteun. Daarnaast dwingen de niet elastische banden de hak in diens positie in de onderbeenhouder en vormen zodanig de hakbevestigingsmiddelen. De elastische en niet elastische banden vormen samen de plantairflexiebeperkingsinrichting volgens de onderhavige uitvinding. Aldus verschaffen de individuele maatregelen het gewenste effect. De maatregelen kunnen elkaar, indien gecombineerd, ondersteunen.
Bij een voorkeuruitvoeringsvorm omvat de enkel-voetorthese verder een inversiebeperkingsinrichting voor het voorkomen van een vanuit een gebruiker gezien binnenwaarts omzwikken van een voet. Daarnaast is het mogelijk, dat de enkel-voetorthese verder een eversiebeperkingsinrichting omvat voor het voorkomen van een vanuit een gebruiker gezien buitenwaarts omzwikken van een voet. Zodanig wordt de stabiliteit van een gebruiker vergroot, doordat een omklappen van de voet wordt voorkomen. Ook deze functies kunnen op verschillende manieren worden vervuld, eventueel als, of in combinatie met, een additionele functie van een reeds genoemde maatregel.
Bij voorkeur vervult de plantairflexiebeperkingsinrichting de functie van de inversiebeperkingsinrichting en/of de eversiebeperkingsinrichting. De elkaar kruisende banden van de plantairflexiebeperkingsinrichting kunnen bijvoorbeeld een kantelmoment in de vanuit de gebruiker geziene dwarsrichting (links-rechtsrichting) opvangen. Doordat de plantairflexiebeperkingsinrichting vanaf de linkerzijde van de voetsteun schuin over de voet naar de rechterzijde van de enkel loopt, omvat de plantairflexiebeperkingsinrichting als het ware een effectieve hefboomarm in zowel de langsrichting van de voet (voorwaartse richting) als in de dwarsrichting van de voet (links-rechtsrichting). De plantairflexiebeperkingsinrichting vergroot zodanig de stabiliteit van een gebruiker in voorwaartse richting en in dwarsrichting
In het bijzonder vormt één van de elkaar kruisende niet elastische banden van de plantairflexiebeperkingsinrichting de inversiebeperkingsinrichting en de andere van de elkaar kruisende niet elastische banden de eversiebeperkingsinrichting. Op de bovenbeschreven wijze gaan de niet elastische banden inversie en/of eversie tegen. De eversie- en/of inversiebeperkingsinrichting kan zodanig eenvoudig door de plantairflexiebeperkingsinrichting gevormd worden.
Het is verder denkbaar dat de inversiebeperkingsinrichting en/of de eversiebeperkingsinrichting afzonderlijk van de plantairflexiebeperkingsinrichting is voorzien.
Bij een voordelige uitvoeringsvorm zijn de voetsteunbevestigingsmiddelen, hakbevestigingsmiddelen, onderbeensteunbevestigingsmiddelen, de elastische en/of de niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen losneembaar met de onderbeenhouder verbindbaar voor een snelle en eenvoudige bevestiging aan de onderbeenhouder. Bij voorkeur omvat een dergelijke bevestiging klittenband, knopen of haken, zodat de positie van de bevestiging op de onderbeenhouder instelbaar is.
Bij een uitvoeringsvorm is in de onderbeensteun nabij de voetsteun een opening voorzien voor tenminste de hak van de voet voor een nauwe aansluiting van de onderbeenhouder aan de hiel van een gebruiker. De opening heeft als gevolg dat een onderbeen met een orthese volgens de onderhavige uitvinding relatief slanker is voor toepassing in een standaardschoen. Door de hakbevestigingsmiddelen kan de enkel-voetorthese volgens de onderhavige uitvinding tevens zonder schoen gebruikt worden.
De onderbeensteunbevestigingsmiddelen omvatten bij een uitvoeringsvorm bij gebruik aan de bovenzijde van de onderbeensteun een onderbeenband, die zich in hoofdzaak horizontaal om het onderbeen uitstrekt, zodat het onderbeen snel en eenvoudig tegen de onderbeensteun bevestigbaar is.
De onderhavige uitvinding zal verder worden toegelicht aan de hand van de bijgevoegde figuren, waarin:
Fig. 1 in perspectivisch aanzicht een enkel-voetorthese volgens de onderhavige uitvinding toont die geopend is voor het in de orthese plaatsen van een onderbeen;
Fig. 2 in perspectivisch aanzicht een enkel-voetorthese volgens de onderhavige uitvinding bij gebruik toont;
Fig. 3 een zijaanzicht van een enkel-voetorthese volgens de onderhavige uitvinding toont, waarbij de hoek α kleiner dan de hoekwaarde a2 is;
Fig. 4 in perspectivisch aanzicht een achterzijde van een enkel-voetorthese volgens de onderhavige uitvinding toont;
Fig. 5 in perspectivisch aanzicht een uitvoeringsvorm van een enkel-voetorthese volgens de onderhavige uitvinding toont, waarbij de niet elastische banden in hoofdzaak parallel aan elkaar voorzien zijn;
Fig. 6 een zijaanzicht van een uitvoeringsvorm van een enkel-voetorthese volgens de onderhavige uitvinding toont, waarbij de niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen aan de onderzijde van de voetsteun zijn voorzien.
In de hiernavolgende beschrijving zijn zoveel mogelijk aan elkaar identieke elementen met hetzelfde verwijzingscijfer aangeduid. Om onnodige herhaling te voorkomen worden dergelijke elementen niet in elke tekening opnieuw geïntroduceerd.
Fig. 1 toont in perspectivisch aanzicht een enkel-voetorthese 1 volgens de onderhavige uitvinding die geopend is voor het in de orthese 1 plaatsen van een onderbeen 21 (niet getoond in Fig. 1) in de onderbeenhouder 2 in perspectief. Bij voorkeur is de voetsteun 3 gevormd naar de vorm van de voet van een gebruiker. Voor het kunnen gebruiken van de orthese 1 in combinatie met een schoen (niet getoond) is de voetsteun 3 bij voorkeur dun uitgevoerd. De voetsteun 3 is verbonden met het achterste voetsteundeel 5, dat zich bij gebruik onder het achterste deel van de voet van een gebruiker bevindt. Het achterste voetsteundeel 5 kan zich bij gebruik tot de achterzijde van het onderbeen uitstrekken, maar het is tevens mogelijk dat het achterste voetsteundeel 5 zich tot op afstand van de achterzijde van het onderbeen uitstrekt. De niet-getoonde hakopening 8 strekt zich dan tevens aan de onderzijde van de hak van de voet 21a uit. Bij voorkeur vormen het achterste voetsteundeel 5 en de voetsteun 3 één vlak, dat in hoofdzaak gelijk is aan de vorm van de voetzool van de gebruiker. Bij een uitvoeringsvorm laat de voetsteun 3 de onderzijde van ten minste de tenen vrij.
In hoofdzaak haaks op de voetsteun 3 strekt in Fig. 1 de onderbeensteun 7 zich vanaf het achterste voetsteundeel 5 uit in verticale richting. De onderbeensteun 7 is met het achterste voetsteundeel 5 verbonden. Bij voorkeur is deze verbinding star. Bij gebruik zijn aan weerszijden van de enkel van een gebruiker tussen het achterste voetsteundeel 5 en de onderbeensteun 7 zijwanden 9 voorzien. In elke zijwand 9 is een opening 11 voorzien. In Fig. 1 is te zien, dat de onderbeensteun 7 zich naar boven toe verbreedt, zodat de zijdelen 13 van de onderbeensteun 7 zich gedeeltelijk om het onderbeen 21 uitstrekken. Vanuit een gebruiker gezien bevindt de onderbeensteun 7 zich in hoofdzaak achter het onderbeen 21, waarbij de zijdelen 13 van de onderbeensteun 7 links en rechts van het onderbeen 21 gelegen zijn. Zodanig zijn ook de zijwanden 9 in hoofdzaak links en rechts van de enkel 21b en/of de hak plaatsbaar. Op elk van de zijdelen 13 van de onderbeensteun 7 is een tweede bevestiging 15 voor een elastische band 23 voorzien. Aan de achterzijde van de onderbeensteun 7 is een eerste bevestiging 17 voor een niet elastische band 25 aangebracht. Bovenaan de onderbeensteun 7 van de orthese 1 in Fig. 1 is een derde bevestiging 19 (die niet zichtbaar is in Fig. 1, maar wiens globale positie met verwijzingscijfer 19 is aan gegeven in Fig. 4) voor een onderbeenband 27 aangebracht. Deze derde bevestiging 19 voor een onderbeenband 27 wordt bij voorkeur gevormd door klittenband, knopen, haken of een sleuf waardoor de onderbeenband 27 zich kan uitstrekken.
De bovenzijde van de onderbeensteun 7 in Fig. 1 is verbonden met een onderbeenband 27, die is ingericht als onderbeensteunbevestigingsmiddelen 27. De onderbeenband 27 is aan één eind vast verbonden met de onderbeensteun 7 en aan een ander eind losneembaar aan de onderbeensteun 7 verbindbaar met de derde bevestiging 19 voor een onderbeenband 27.
Aan beide zijden (linker- en rechterzijde gezien vanuit een gebruiker) van de voetsteun 3, nabij de voorzijde van de voetsteun 3, is een niet elastische band 25 bevestigd. Elke niet elastische band 25 strekt zich van de bevestiging aan de voetsteun 3 naar de opening 11 in de zijwand 9 uit, die zich aan de tegenover de bevestiging aan de voetsteun 3 gelegen zijde van de voetsteun 3 bevindt. Met andere woorden één niet elastische band 25 strekt zich vanaf een bevestiging links aan de voetsteun 3 uit naar een opening 11 rechts aan de voetsteun 3, terwijl de andere niet elastische band 25 zich vanaf de rechterbevestiging naar de linkeropening 11 uitstrekt. Hierbij kruisen de niet elastische banden 25 elkaar. De niet elastische banden 25 strekken zich verder door de openingen 11 uit, waarachter de niet elastische banden 25 aan hun einden met elkaar verbonden zijn. De verbonden einden van de niet elastische banden 25 zijn bevestigbaar aan de eerste bevestiging 17 voor een niet elastische band 25.
Tussen de bevestigingen van de niet elastische banden 25 en de onderbeensteun 7, in het bijzonder het achterste voetsteundeel 5, strekken zich vanaf de voetsteun 3 twee elastische banden 23 aan tegenovergelegen zijden van de voetsteun 3 uit. Eén elastische band 23 is verbonden met de linkerzijde van de voetsteun 3, terwijl de andere elastische band 23 verbonden is met de rechterzijde van de voetsteun 3. De elastische banden 23 zijn bevestigbaar aan de elastische bandbevestigingen 15.
Fig. 2 toont in perspectivisch aanzicht een enkel-voetorthese 1 volgens de onderhavige uitvinding bij gebruik. Een onderbeen 21 is zodanig in de onderbeenhouder 2 geplaatst, dat de achterzijde van het onderbeen 21 nauw sluitend tegen de onderbeensteun 7 geplaatst is. De voet 21a rust op de voetsteun 3, waarbij het achterste deel van de voet 21a op het achterste voetsteundeel 5 is gelegen. De hak en een deel van de enkel 21b van de voet 21 zijn gedeeltelijk tussen de zijwanden 9 opgenomen.
De onderbeenband 27 strekt zich in hoofdzaak horizontaal om het onderbeen 21 uit. In Fig. 2 is de onderbeenband 27 met één eind vast bevestigd aan de onderbeensteun 7 en met het ander eind losneembaar bevestigd aan de derde bevestiging 19 voor een onderbeenband 27, bijvoorbeeld door middel van klittenband. De positie van de onderbeenband 27 op de derde bevestiging 19 voor een onderbeenband 27 is instelbaar voor een nauwe aansluiting op verschillende omtreksmaten van onderbenen 21.
In Fig. 2 is te zien dat twee niet elastische banden 25 bij gebruik zich kruisend met elkaar over de voet 21, uitstrekken tussen de bevestigingen aan de voetsteun 3 en de openingen 11. Vanaf de openingen 11 strekken de niet elastische banden 25 zich omhoog langs de achterzijde van de onderbeensteun 7 uit naar de eerste bevestiging 17 voor een niet elastische band 25. De niet elastische banden 25 zijn losneembaar met de eerste bevestiging 17 voor een niet elastische band 25 verbonden, bijvoorbeeld door middel van klittenband, haak, of ander bekend bevestigingsmiddel.
De niet elastische banden 25 vormen de niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen. Elke niet elastische band 25 is zodanig aan de eerste bevestiging 17 voor een niet elastische band 25 van de onderbeensteun 7 bevestigbaar, dat de niet elastische band 25 onder spanning kan worden voorzien. De ingestelde positie op de onderbeensteun 7 en de daarmee gedefinieerde lengte van de niet elastische banden 25 bepalen daarmee de hoekwaarde a2 voor de hoek a tussen voetsteun 3 en onderbeensteun 7. Door de niet elastische banden 25 hoger op de onderbeenhouder te bevestigen, komen deze banden 25 onder een hogere voorspanning te staan. Na bevestiging aan de onderbeensteun 7 belemmeren de niet elastische banden 25 op een effectieve wijze een vergroting van de hoek a, welke vergroting bekend staat als een plantairflexie. De niet elastische banden zijn in staat om bij een hoek α gelijk aan de hoekwaarde a2 de relatief grote reactiekracht op de voet bij het plaatsen daarvan op de grond te compenseren. Het is mogelijk om de hoekwaarde a2 in te stellen door de positie van de bevestiging van de niet elastische banden 25 op de onderbeensteun 7 te wijzigen. Een bij gebruik lagere positie resulteert bij voorkeur in een vergroting van de hoekwaarde a2.
Een verkleining van de hoek α wordt niet beperkt door de niet elastische banden 25. Wanneer de voetsteun 3 naar de onderbeensteun 7 zwenkt, wordt de spanning uit de niet elastische banden 25 weggenomen. De niet elastische banden 25 vallen dan als het ware slap, waardoor de voetsteun 3 onbelemmerd in de richting van de onderbeensteun 7 kan zwenken. Hierdoor is de dorsaalflexie van de enkel 21b onbelemmerd door de orthese 1. Een gebruiker kan met de orthese 1 volgens de onderhavige uitvinding zijn knie nog steeds vrij naar voren bewegen, waardoor de loopbeweging natuurlijk aanvoelt. Daarnaast kan een gebruiker zodanig eenvoudiger opstaan uit bijvoorbeeld een stoel.
Bij gebruik lopen de niet elastische banden 25 over de voet 21a en positioneren en/of fixeren daarmee de voet 21a op de voetsteun 3. Daarmee vormen de niet elastische banden 25 tevens de voetsteunbevestigingsmiddelen waarmee het van de onderbeensteun afgekeerde uiteinde van de voetsteun 3 nauw aansluitend aan de voet 21a bevestigbaar is.
De niet elastische banden 25 vormen verder de hakbevestigingsmiddelen. De niet elastische banden 25 positioneren en fixeren de voet 21a in de onderbeenhouder 2 gedurende de loopbeweging, doordat de niet elastische banden 25 zich tijdens de loopbeweging aanpassen aan de voet 21a. Zodanig heeft de gebruiker de vrijheid van beweging zonder de positie van de voet 21a in de onderbeenhouder 2 te verliezen. Daarnaast is het denkbaar, dat de niet elastische banden 25 bijdragen aan het terugvoeren van de voet naar een hoek α in hoofdzaak gelijk aan de hoekwaarde a2 wanneer de hoek α de hoekwaarde a2 overschrijdt. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de vormvastheid van de onderbeenhouder 2. Bij een vervorming van de onderbeenhouder 2 bij een vergroting van de hoek α voorbij de hoekwaarde a2 zal de onderbeenhouder 2 een reactiekracht tegen de beweging van de vervorming in uitoefenen, welke reactiekracht door de niet elastische banden 25 kan worden overgebracht op de voet 21a voor het terugdrijven van de voet 21a naar een hoek α in hoofdzaak gelijk aan de hoekwaarde a2.
In Fig. 2 is te zien, dat twee elastische banden 23 over de niet elastische banden 25 en de voet 21a voorzien zijn. De elastische banden 23 zijn verbonden aan tegenover elkaar gelegen zijden van de voetsteun 3, één elastische band 23 aan de linkerzijde en de andere elastische band 23 aan de rechterzijde van de voetsteun 3. De elastische banden 3 strekken zich vanaf de bevestiging aan de voetsteun 3 elk naar de tegenover zijde van de voetsteun 3 uit, dat wil zeggen één elastische band 23 van links naar rechts en de ander 23 van rechts naar links. De elastische banden 23 zijn daarbij over de niet elastische banden 25 aangebracht.
De elastische banden 23 vormen de elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen. In Fig. 2 is te zien, dat de elastische banden 23 elkaar op de wreef kruisen. De elastische banden 23 zijn verder losneembaar verbindbaar met de tweede bevestiging 15 voor een elastische band 23 aan de zijden 13 van onderbeensteun 7, bijvoorbeeld door middel van klittenband, knopen, haken of andere bekende bevestigingsmiddelen. Zo kunnen de elastische banden 23 door de positie van de bevestiging aan de tweede bevestiging 15 voor een elastische band 23 in te stellen op een gewenste voorspanning worden gebracht. Zodanig kan een gebruiker eventueel zelf de relatieve sterkte van de kracht waarmee de elastische banden de voet terugvoeren naar een hoek α in hoofdzaak gelijk aan de hoekwaarde a2 instellen.
De elastische banden 23 voeren de voet 21a terug naar een hoek α in hoofdzaak gelijk aan de hoekwaarde a2, wanneer de hoek a2 wordt overschreden. De elastische banden 23 vormen bij gebruik een elastische verbinding tussen voetsteun 3 en onderbeensteun 7. Bij een vergroting van de hoek α voorbij een bepaalde hoek, welke gelijk kan zijn aan a2, rekken de elastische banden 23 zich zodanig uit, dat zij een naar elkaar toe dwingende kracht op de voetsteun 3 en de onderbeensteun 7 uitoefenen. De voet 21a wordt door deze kracht teruggevoerd naar een hoek α in hoofdzaak gelijk aan de hoekwaarde a2. Naarmate de hoek α groter wordt, neemt deze kracht toe in sterkte doordat de elastische banden 23 verder worden uitgerekt. De elastische banden 23 vormen zodanig de elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen voor een soepele afwikkeling van de voet 21a en een dynamische terugvoering van de voet 21a naar een hoek α in hoofdzaak gelijk aan de hoekwaarde a2. De voet bij een hoek a in hoofdzaak gelijk aan de hoekwaarde α2 is de positie van de voet 21a in Fig. 2, waarbij de hoekwaarde a2 in Fig. 2 circa 90° is.
In Fig. 3 is een zijaanzicht van een enkel-voetorthese 1 volgens de onderhavige uitvinding te zien, waarbij de voetsteun 3 gebogen is ten opzichte van de achterste voetsteundeel 5. De voetsteun 3 maakt in hoofdzaak een hoek met de verticale richting in Fig. 3, welke hoek in Fig. 3 minder dan a2 is, namelijk circa 45°.
Bij het op de grond plaatsen van de hak, ondervindt de voet 21a een neerwaarts “klappend” moment. Tijdens het lopen plaatst een gebruiker ten eerste diens hak op de ondergrond, waarbij de voet 21a weg van de ondergrond is gehouden. Deze fase in de loopcyclus staat bekend als “initial contact”. Bij het raken van de ondergrond ondervindt de voet een reactiekracht, die ongeveer zeven maal het lichaamsgewicht van de gebruiker omvat. Deze reactiekracht leidt tot een krachtmoment op de voet 21a, die daardoor gedwongen wordt om te zwenken om een om een as in de zijwaartse richting van een gebruiker, welke as in of nabij de enkel 21b is gelegen. Deze hefboomwerking leidt ertoe, dat de voet 21a gedwongen wordt te “klappen”. Een gebruiker met klapvoet is niet in staat deze krachten op te vangen.
De niet elastische banden 25 volgens de onderhavige uitvinding zijn in staat om ten minste een aanzienlijk deel van de initiële klap van circa zeven maal het lichaamsgewicht op te vangen. Tevens dragen de elastische banden 23 in mindere mate bij aan het opvangen van deze “klap” en voeren zij daarnaast op een dynamische wijze de voet terug naar de neutrale positie. Hierdoor voelt en oogt de loopbeweging met de orthese 1 volgens de onderhavige uitvinding natuurlijker. Daarnaast is de loopbeweging met de orthese 1 volgens de onderhavige uitvinding energie-efficiënt.
Figuur 3 toont de flexibiliteit van de voetsteun 3, die de voetsteun 3 in staat stelt om gedurende de loopbeweging nauw aan te sluiten aan de voet 21a. De voetsteun 3 is daarbij zodanig uitgevoerd, dat deze vervormbaar is voor het voortdurend aansluiten aan de vorm van de voetzool zonder dat de gebruiker daar hinder van onder vindt.
De orthese 1 volgens de onderhavige uitvinding draagt verder bij aan een verminderde inversie en eversie, een zijwaarts omzwikken van de voet 21a. Doordat de niet elastische banden 25 zich vanaf een zijde van de voetsteun 3 naar de tegenovergelegen zijde van de voetsteun 3 uitstrekken, zijn deze in staat om een inversie- en/of eversiebeweging op te vangen. Wanneer bijvoorbeeld een linkervoet 21a binnenwaarts met een zogenaamde inversiebeweging omzwikt, komt ten minste de niet elastische band 25 die aan de linkerzijde van de voetsteun 3 bevestigd is onder meer spanning te staan. Deze niet elastische band 25 beperkt zodanig het omzwikken door een tegen de inversiebeweging in gericht kantelmoment over te brengen op de voetsteun 3. Zodanig vergroten de niet elastische banden 25 de stabiliteit voor een gebruiker.
Fig. 4 toont de achterzijde van een orthese 1 volgens de onderhavige uitvinding. In de onderbeensteun 7 is een hakopening 8 voorzien. De hakopening 8 is bij deze voorbeelduitvoering ei-vormig voor een goede aansluiting van de onderbeenhouder 2 aan de hiel van een gebruiker.
Fig. 5 toont in perspectief een uitvoeringsvorm van een enkel-voetorthese 100 volgens de onderhavige uitvinding, waarbij de niet elastische banden 125 in hoofdzaak parallel aan elkaar voorzien zijn. Elke niet elastische band 125 strekt zich vanaf de bevestiging aan de voetsteun 3 naar de eerste bevestiging 17 voor een niet elastische band 25 uit langs een zijde van de voet 21a. De niet elastische band 125 die aan de linkerzijde van de voetsteun 3 is bevestigd strekt zich langs en over de linkerzijde van de voet 21a naar de eerste bevestiging 17 voor een niet elastische band 25 uit.
De elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen 123 zijn uitgevoerd als een nauw sluitend omhulsel 123 van de voet 21a. Het omhulsel 123 is bijvoorbeeld een elastische sok, die verbonden is met de onderbeenhouder 2. Het omhulsel 123 is toegankelijk voor een voet 21a door middel van een hersluitbare sluiting aan de voorzijde van het omhulsel 123.
Fig. 6 toont een zijaanzicht van een uitvoeringsvorm van een enkel-voetorthese 200 volgens de onderhavige uitvinding, waarbij de niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen 225 onder de onderzijde van de voetsteun zijn voorzien. Een starre plaat 225 strekt zich onder de voetsteun 3 dwars op de onderbeensteun 7 naar voren uit. De plaat 225 is zodanig stevig, dat deze een zwenken van de voetsteun 3 tot voorbij een hoek a2 kan beperken.
De uitvinding is hierboven beschreven aan de hand van enkele uitvoeringsvoorbeelden. Het moge duidelijk zijn voor de vakman dat binnen het kader van de uitvinding vele aanpassingen en alternatieven mogelijk zijn. De uitvinding is echter niet beperkt tot deze uitvoeringsvoorbeelden. De gevraagde bescherming wordt bepaald door de bijgevoegde conclusies.

Claims (20)

1. Enkel-voet orthese ingericht ter ondersteuning van een klapvoet van een gebruiker en omvattende - een in hoofdzaak L-vormige onderbeenhouder met een langgestrekte onderbeensteun die is ingericht om tegen een achterzijde van een onderbeen van gebruiker te plaatsen, en met een langgestrekte voetsteun, die is ingericht om ten minste een deel van de onderzijde van de middenvoet te ondersteunen, waarbij de onderbeensteun en de voetsteun ten opzichte van elkaar in een wijzigbare hoek α zijn georiënteerd, - hakbevestigingsmiddelen, die zijn ingericht voor het in de onderbeenhouder positioneren en/of fixeren van een hak van een gebruiker, - een plantairflexiebeperkingsinrichting die ten minste is ingericht voor een soepele afwikkeling van een door de enkel-voetorthese ondersteunde voet van een gebruiker, en die in hoofdzaak niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen en in hoofdzaak elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen omvat, waarbij de niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen zijn ingericht voor het belemmeren dat de hoek α een hoekwaarde a2 overschrijdt, en waarbij de elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen zijn ingericht teneinde een dynamische terugvoering van de voet van de gebruiker naar een hoek α in hoofdzaak gelijk aan de hoekwaarde a2, wanneer de hoek α de hoekwaarde a2 overschrijdt te bewerkstelligen.
2. Enkel-voetorthese volgens conclusie 1, waarbij de enkel-voetorthese verder voetsteunbevestigingsmiddelen omvat, waarmee het van de onderbeensteun afgekeerde uiteinde van de voetsteun nauw aansluitend aan de voet bevestigbaar is.
3. Enkel-voetorthese volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de enkel-voetorthese verder onderbeensteunbevestigingsmiddelen omvat, waarmee het van de voetsteun afgekeerde uiteinde van de onderbeensteun nauw aansluitend aan het onderbeen bevestigbaar is.
4. Enkel-voetorthese volgens conclusie 1, waarbij de niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen tevens zijn ingericht om de functie van de elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen te vervullen.
5. Enkel-voetorthese volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen zijn ingericht om tevens de functie van de hakbevestigingsmiddelen te vervullen.
6. Enkel-voetorthese volgens een van de conclusies 2 tot en met 5, waarbij de niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen zijn ingericht om tevens de functie van de voetsteunbevestigingsmiddelen te vervullen.
7. Enkel-voetorthese volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de hoekwaarde a2 in hoofdzaak tussen 80° en 100°, bij voorkeur nabij de 90°, gelegen is.
8. Enkel-voetorthese volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen bij gebruik een zodanige verbinding tussen voetsteun en onderbeensteun vormen, dat deze verbinding slechts een kracht tussen voetsteun en onderbeensteun overbrengt, wanneer de hoek α de hoekwaarde a2 overschrijdt.
9. Enkel-voetorthese volgens conclusie 8, waarbij de verbinding van de niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen tussen voetsteun en onderbeensteun is gevormd door ten minste één niet elastische band, wiens vorm en positionering bij gebruik de instelbare hoekwaarde a2 bepalen.
10. Enkel-voetorthese volgens conclusie 9, waarbij de ten minste ene niet elastische band zich bij gebruik gedeeltelijk vanaf een zijde van de voetsteun kruislings over de voet naar de tegenovergelegen de ene zijde gelegen, andere zijde van de voetsteun uitstrekt.
11. Enkel-voetorthese volgens een van de conclusies 9 of 10, waarbij de niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen ten minste twee niet elastische banden omvatten, waarbij een niet elastische band aan een zijde van de voetsteun is bevestigd en de andere niet elastische band aan de tegenover de ene zijde gelegen, andere zijde van de voetsteun is bevestigd.
12. Enkel-voetorthese volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de onderbeensteun en voetsteun zijn verbonden door middel van een achterste voetsteundeel, dat is ingericht voor het ondersteunen van een onderzijde van een achterste deel van een voet, dat zich in hoofdzaak dwars op de onderbeensteun uitstrekt in de richting van de voetsteun bij een hoek α in hoofdzaak gelijk aan de hoekwaarde a2, en dat flexibel met de voetsteun is verbonden.
13. Enkel-voetorthese volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen bij gebruik zodanig elastisch zijn, dat deze bij een toenemende hoek α groter dan de hoekwaarde a2 een toenemende, naar een hoek α in hoofdzaak gelijk aan de hoekwaarde a2terugdrijvende, kracht op de voet uitoefenen.
14. Enkel-voetorthese volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen bij gebruik zich vanaf één zijde van de voetsteun naar de tegenover de ene zijde gelegen, andere zijde van de voetsteun uitstrekken.
15. Enkel-voetorthese volgens conclusie 14, waarbij de elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen bij gebruik ten minste één met de voetsteun verbonden elastische band omvatten, die zich bij gebruik vanaf één zijde van de voetsteun naar een zijde van de onderbeensteun aan de zijde van de tegenover de ene zijde gelegen, andere zijde van voetsteun uitstrekt.
16. Enkel-voetorthese volgens conclusie 14 of 15, waarbij de elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen ten minste twee met de voetsteun verbonden elastische banden omvatten, die zich bij gebruik kruisend met elkaar over de voet uit strekken.
17. Enkel-voetorthese volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de enkel-voetorthese verder een inversiebeperkingsinrichting omvat voor het voorkomen van een vanuit een gebruiker gezien binnenwaarts omzwikken van een voet ten opzichte van een bijbehorend enkelgewricht.
18. Enkel-voetorthese volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de enkel-voetorthese verder een eversiebeperkingsinrichting omvat voor het voorkomen van een vanuit een gebruiker gezien buitenwaarts omzwikken van een voet ten opzichte van een bijbehorend enkelgewricht.
19. Enkel-voetorthese volgens conclusie 17 en/of 18, waarbij de plantairflexiebeperkingsinrichting de functie van de inversiebeperkingsinrichting en/of de eversiebeperkingsinrichting vervult.
20. Enkel-voetorthese volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de voetsteunbevestigingsmiddelen, hakbevestigingsmiddelen, onderbeensteunbevestigingsmiddelen, de elastische en/of de niet elastische plantairflexiebeperkingsmiddelen ten minste gedeeltelijk met de onderbeenhouder losneembaar verbindbaar zijn.
NL2012754A 2014-05-05 2014-05-05 Enkel-voetorthese. NL2012754B1 (nl)

Priority Applications (6)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2012754A NL2012754B1 (nl) 2014-05-05 2014-05-05 Enkel-voetorthese.
US15/308,814 US10849778B2 (en) 2014-05-05 2015-05-04 Ankle-foot orthosis
EP15728209.6A EP3139872B1 (en) 2014-05-05 2015-05-04 Ankle-foot orthosis
ES15728209T ES2834379T3 (es) 2014-05-05 2015-05-04 Ortesis de tobillo-pie
CN201580036848.2A CN106535832B (zh) 2014-05-05 2015-05-04 踝足矫形器
PCT/NL2015/050305 WO2015170973A1 (en) 2014-05-05 2015-05-04 Ankle-foot orthosis

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2012754A NL2012754B1 (nl) 2014-05-05 2014-05-05 Enkel-voetorthese.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2012754B1 true NL2012754B1 (nl) 2016-02-23

Family

ID=50896439

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2012754A NL2012754B1 (nl) 2014-05-05 2014-05-05 Enkel-voetorthese.

Country Status (6)

Country Link
US (1) US10849778B2 (nl)
EP (1) EP3139872B1 (nl)
CN (1) CN106535832B (nl)
ES (1) ES2834379T3 (nl)
NL (1) NL2012754B1 (nl)
WO (1) WO2015170973A1 (nl)

Families Citing this family (12)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP3280365B1 (en) 2015-04-09 2021-09-08 Ossur Iceland EHF Hand support
US11872151B2 (en) 2017-05-12 2024-01-16 Ast Design, Llc Method of manufacturing an ankle foot orthosis
US11484426B2 (en) 2017-05-12 2022-11-01 Ast Design, Llc Foot ankle orthoses
CN108158709B (zh) * 2018-01-29 2020-04-24 诸暨市润达纺织有限公司 一种户外扭伤用的临时定型袜及其使用方法
US11857448B2 (en) 2018-02-02 2024-01-02 Otto Bock Healthcare Lp Methods and apparatus for treating osteoarthritis of the knee
WO2020077431A1 (en) * 2018-10-16 2020-04-23 Lester Ponce Wrap assembly for mimicking muscular action
EP3952801A4 (en) * 2019-04-08 2022-12-14 LB2 Technologies, LLC LOWER LIMBS ORTHOSIS
USD944405S1 (en) * 2020-04-21 2022-02-22 3M Innovative Properties Company Ankle brace
USD957655S1 (en) * 2020-12-08 2022-07-12 Becker Orthopedic Appliance Company Ankle foot orthosis
KR102444202B1 (ko) * 2020-12-11 2022-09-16 사회복지법인 삼성생명공익재단 침상용 발목 보조기
KR102637140B1 (ko) * 2021-03-04 2024-02-16 아도방휫토 가부시키가이샤 하수족 교정용 도구
CN113197718A (zh) * 2021-06-18 2021-08-03 熊宇 一种医疗用腿部矫形器

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US5700237A (en) * 1994-03-14 1997-12-23 Restorative Care Of America Incorporated Device for correcting ankle contractures
WO2004078076A1 (en) * 2003-03-06 2004-09-16 Knud Hjorth Ankle brace
US6793640B1 (en) * 2003-06-20 2004-09-21 Guy Avon Ankle support
FR2993452A1 (fr) * 2012-07-19 2014-01-24 Sober Lab Orthese limitatrice de certains mouvements de cheville-pied

Family Cites Families (8)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US5067486A (en) * 1990-03-28 1991-11-26 Medical Specialties, Inc. Ankle stabilizing appliance
DE9205791U1 (de) * 1992-04-30 1992-07-02 Otto Bock Orthopädische Industrie Besitz- und Verwaltungs-Kommanditgesellschaft, 3408 Duderstadt Sprunggelenkorthese
US5472414A (en) * 1994-10-07 1995-12-05 Pro Orthopedic Devices, Inc. Universal fit ankle brace
NL1014794C2 (nl) 2000-03-30 2001-10-02 Paulus Henricus Petrus Jansen Orthese, voorzien van voetaangrijpmiddelen en onderbeenaangrijpmiddelen ter voorkoming van spierkramp in kuit en/of voet.
US7115105B2 (en) 2002-04-29 2006-10-03 Cropper Dean E Ankle control system
US8246562B2 (en) * 2009-04-07 2012-08-21 Jacqueline Colon Plantar flexion prevention device
US8512269B1 (en) * 2010-03-09 2013-08-20 William Scott Stano Molded ankle-foot orthoses and methods of construction
DE202011107040U1 (de) 2011-08-25 2011-12-28 Ferd. Hauber Gmbh Orthopädische Stützeinrichtung mit Einhandbedienung

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US5700237A (en) * 1994-03-14 1997-12-23 Restorative Care Of America Incorporated Device for correcting ankle contractures
WO2004078076A1 (en) * 2003-03-06 2004-09-16 Knud Hjorth Ankle brace
US6793640B1 (en) * 2003-06-20 2004-09-21 Guy Avon Ankle support
FR2993452A1 (fr) * 2012-07-19 2014-01-24 Sober Lab Orthese limitatrice de certains mouvements de cheville-pied

Also Published As

Publication number Publication date
EP3139872B1 (en) 2020-09-02
EP3139872A1 (en) 2017-03-15
US20170165094A1 (en) 2017-06-15
CN106535832B (zh) 2020-05-12
WO2015170973A1 (en) 2015-11-12
ES2834379T3 (es) 2021-06-17
US10849778B2 (en) 2020-12-01
CN106535832A (zh) 2017-03-22

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL2012754B1 (nl) Enkel-voetorthese.
US5209722A (en) Ankle brace
EP2637612B1 (en) Ankle foot orthopaedic devices
EP2442763B1 (en) Orthotic lift apparatus
US8529484B2 (en) Orthotic foot brace
EP2110104B1 (en) Night splint with digital dorsiflexion
US20130184616A1 (en) Mobility device
US20190133807A1 (en) Orthosis
US11278439B2 (en) Ankle-foot orthosis
US20090105624A1 (en) Ankle foot orthosis and method therefor
KR20160020004A (ko) 무릎관절 보조기구
EP2533734B1 (en) Orthotic foot brace for remediation of foot drop symptoms
US20070016122A1 (en) Orthopedic foot splint with an optional posterior strut and cuff
JP6713124B1 (ja) 短下肢装具の後方支柱および短下肢装具
US20060229542A1 (en) Orthosis
KR101922492B1 (ko) 착탈식 하지 보조기
US20130226058A1 (en) Mobility device
RU2635760C1 (ru) Голенное звено ортеза или экзоскелета
JP2005500130A (ja) 膝装具皮膚挟み防止ガード
CA2543217C (en) Pressure off knee brace
CA2692534C (en) Orthotic foot brace
JP5463175B2 (ja) 短下肢装具
TWI783766B (zh) 足下垂矯正用具
JP6964310B2 (ja) 下肢装具及び下肢装具用の介助ハンドル体
CA2400253A1 (en) A pad and brace to counteract varus or valgus angulation

Legal Events

Date Code Title Description
MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20220601