NL2012377B1 - Houder voor het verpakken van producten, in het bijzonder van voedselproducten zoals verse vleeswaren, alsmede werkwijze voor het verpakken van dergelijke producten. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Houder voor het verpakken van producten, in het bijzonder van voedselproducten zoals verse vleeswaren, alsmede werkwijze voor het verpakken van dergelijke producten

Beschrijving

De uitvinding heeft betrekking op een houder voor het verpakken van producten. De uitvinding betreft in het bijzonder een houder voor het verpakken van voedselproducten, zoals bederfelijke voedselproducten, welke een vloeistof kunnen afscheiden. Voorbeelden hiervan zijn verse vleeswaren, zoals rood vlees, gevogelte, maar ook vis, kaas, en dergelijken.

Een dergelijke houder is algemeen bekend, in de vorm van een voorverpakte portieverpakkingen voor verse vleeswaren, in het bijzonder voor rauw vlees, welke verpakkingen algemeen verkrijgbaar zijn in supermarkten en dergelijke. De bekende houder omvat een houderlichaam met een inwendig volume, welke een productruimte vormt waarin de producten, zoals de vleeswaren voorzien zijn. In de houder is verder een absorberend materiaal voorzien, dat vocht afkomstig uit het product, zoals vleessappen, absorbeert, en deze vasthoudt.

Een dergelijke absorberend materiaal is ongewenst, onder meer vanwege hygiënische redenen. Relatief langdurig contact tussen vloeistof en voedselproduct leidt tot bederf en bacterievorming, welke niet in overeenstemming kunnen zijn met de hygiënevormen, die gelden voor dergelijke houders.

Het is een doel van de onderhavige uitvinding om een verbeterde houder te verschaffen, waarbij in het bijzonder vloeistof vanuit een product op effectieve wijze wordt afgevoerd en gescheiden gehouden wordt van het product.

Hiertoe omvat de houder volgens de onderhavige uitvinding een houderlichaam met een productruimte voor het daarin opnemen van een product, en met een opneemruimte voor ten minste het daarin opnemen vloeistof, waarbij de houder scheidingsmiddelen omvat die de productruimte en de opneemruimte van elkaar scheiden. In een normale stand van de houder is de productruime ten minste gedeeltelijk boven de opneemruimte geplaatst. Het product bevindt zich dan, in een verpakte toestand, ten minste gedeeltelijk boven de opneemruimte. De scheidingsmiddelen omvatten ten minste een afvoeropening die is ingericht voor ten minste het afvoeren van vloeistof vanuit de productruimte naar de opneemruimte. Hierdoor kan vloeistof, althans in de normale stand van de houder, vanuit de productruimte naar de opneemruimte stromen. De scheidingsmiddelen zorgen ervoor dat het te verpakken product op afstand van de in de opneemruimte opgenomen vloeistof bewaard wordt. Hierdoor is er geen contact meer tussen de opgenomen vloeistof en het te bewaren product, waardoor mogelijk bederf en bacterievorming tegengegaan wordt. De houder volgens de onderhavige uitvinding omvat daarbij verder ten minste een weerstandselement. Dit weerstandselement strekt zich zodanig uit in de opneemruimte, en omringt daarbij zodanig de afvoeropening, dat het weerstandselement transport van vloeistof vanuit de opneemruimte naar de productruimte voorkomt. Dit geldt in het bijzonder bij een ten opzichte van de normale stand van de houder veranderde toestand, bijvoorbeeld een scheve toestand waarin de opneemruimte naast de productruimte geplaatst is, in het bijzonder een omgekeerde toestand van de houder, waarbij de opneemruimte juist boven de productruimte geplaatst is. Het weerstandselement vormt in een dergelijke stand van de houder een barrière voor vocht, waardoor vocht niet of althans op verminderde wijze, de afvoeropening kan bereiken. Hiermee wordt dus voorkomen dat vocht vanuit de opneemruimte, via de afvoeropening, terug naar de productruimte kan stromen. Daarmee wordt het vocht op betrouwbare wijze afgevoerd, en gescheiden gehouden van het product, waarmee het doel volgens de onderhavige uitvinding bereikt is.

Opgemerkt wordt hierbij dat de scheidingsmiddelen volgens de uitvinding er bij voorkeur voor zorgen dat de productruimte zodanig van de opneemruimte gescheiden is, dat een vloeistofdichte scheiding tussen de productruimte en de opneemruimte aanwezig is, waarbij vloeistoftransport enkel via de afvoeropening, of eventueel via aanvullende openingen, zoals verdere afvoeropeningen, mogelijk is. De scheidingsmiddelen zijn in ieder geval zodanig ingericht, dat ongewenst vloeistoftransport tussen de opneemruimte en de productruimte in vergaande mate wordt tegengegaan.

Het moge voor de vakman duidelijk zijn, dat de vloeistof die in de onderhavige uitvinding wordt afgevoerd niet beperkt is tot vloeistof vanuit het voedselproduct, maar dat deze vloeistof ook andere vloeistoffen, zoals bijvoorbeeld condens of toevoegingen aan het voedselproduct, zoals bijvoorbeeld marinade of conserverende middelen, kan omvatten.

In een uitvoeringsvorm omvat een naar de opneemruimte gericht gedeelte van de scheidingsmiddelen het weerstandselement. Het weerstandselement maakt onderdeel uit van de scheidingsmiddelen, waardoor de houder relatief eenvoudig vervaardigbaar is. Doordat het weerstandselement onderdeel uitmaakt van de scheidingsmiddelen, vormen het weerstandselement en het naar de opneemruimte gericht gedeelte van de scheidingsmiddelen een opvangreservoir voor vocht, althans in een scheve stand of omgekeerde toestand van de houder. Vocht kan dan niet over het weerstandselement stromen, in de richting van de afvoeropening, zodat vochttransport vanuit de opneemruimte naar de productruimte tegengegaan wordt.

In een eenvoudige uitvoeringsvorm, omvat het weerstandselement een naar de opneemruimte gerichte uitstulping. Deze is op relatief eenvoudige wijze aan te brengen in de scheidingsmiddelen.

Voor verbeterde afvoer van vocht vanuit het product, is in een uitvoeringsvorm in het naar de productruimte gericht gedeelte van de scheidingsmiddelen een verdieping voorzien. Op deze wijze wordt vocht op afstand van het product gehouden.

Het heeft daarbij de voorkeur wanneer de uitstulping die naar de opneemruimte gericht is, correspondeert met de verdieping in de productruimte. De verdieping vormt zo als het ware tegelijkertijd de uitstulping in de opneemruimte. Een dergelijke uitvoeringsvorm is compact, en eenvoudig te vervaardigen.

Wanneer, in een uitvoeringsvorm, de afvoeropening voorzien is in de verdieping, dan wordt op eenvoudige wijze vocht vanuit het product, via de verdieping en de afvoeropening, naar de opneemruimte gevoerd. Wanneer dan tevens aanvullend de verdieping correspondeert met de het weerstandselement vormende uitstulping in de opneemruimte, zoals hierboven reeds omschreven werd, dan is een zeer eenvoudige, doch doeltreffende uitvoeringsvorm van de houder volgens de onderhavige uitvinding verkregen.

Het heeft de voorkeur, dat de scheidingsmiddelen een scheidingswand omvatten, of zijn uitgevoerd als een scheidingswand. In een dergelijke uitvoeringsvorm is het in het bijzonder mogelijk dat de scheidingswand een in hoofdzaak constante dikte omvat. Een dergelijke uitvoering is bijzonder eenvoudig te vervaardigen, waardoor de houder en/of de scheidingsmiddelen door middel van thermovormen, en/of spuitgieten vervaardigd kan/kunnen worden.

Om de scheiding tussen vocht en product verder te verbeteren, bepaalt in een uitvoering het naar de productruimte gericht gedeelte van de scheidingsmiddelen een productoplegvlak voor het product. Verder is op deze wijze niet zonder meer een aanvullende wand als productondersteuning nodig, hetgeen het vervaardigen van de houder volgens de onderhavige uitvinding vereenvoudigt.

De scheidingsmiddelen kunnen hierbij naar de productruimte gerichte uitstulpingen omvatten, waarvan toppen ten minste gedeeltes van het productoplegvlak vormen. Door de uitstulpingen worden slechts gedeeltes van het product ondersteund, waardoor er gedeeltes van het product zijn die niet in contact zijn met de scheidingsmiddelen, en wel zodanig dat deze gedeeltes van het product in contact staan met de in de productruimte heersende atmosfeer.

Een optimalere scheiding van vocht van het product wordt tot stand gebracht wanneer de afvoeropening op afstand van, gezien in een richting van de opneemruimte, het productoplegvlak geplaatst is. Onder invloed van zwaartekracht kan dan vocht vanuit het product, bijvoorbeeld via de eerder genoemde verdiepingen, die bijvoorbeeld gootelementen vormen, naar de afvoeropening stromen.

Voor een goede werking van de houder, in het bijzonder voor het voorkomen van een terugstromen van vocht vanuit de opneemruimte naar de productruimte, heeft het de voorkeur wanneer de afvoeropening nabij een centraal gedeelte van het houderlichaam voorzien is. In het bijzonder is de afvoeropening slechts nabij een centraal gedeelte van het houderlichaam voorzien, en zijn bijvoorbeeld de scheidingsmiddelen nabij een omtrekswand van het houderlichaam vrij van een of meer afvoeropeningen. Hierdoor is in alle standen van de houder, dat wil zeggen een normale stand, een scheve stand, en zelfs omgekeerde stand, een tegengaan van terugstromen van vocht vanuit de opneemruimte naar de productruimte gegarandeerd.

In een uitvoeringsvorm die zorgt voor goede afvoer van vocht, omvat de houder een veelheid afvoeropeningen. Bij voorkeur is de veelheid afvoeropeningen onderling in hoofdzaak op gelijke afstand van elkaar geplaatst.

Daarbij heeft het de voorkeur, wanneer de veelheid afvoeropeningen in hoofdzaak in hetzelfde vlak gelegen zijn. Hierdoor wordt een gelijkmatige afvoer van vocht over de veelheid afvoeropeningen mogelijk.

In een bijzondere uitvoeringsvorm, is de veelheid afvoeropeningen in een boogvormig patroon, in het bijzonder cirkelvormig patroon, voorzien.

De houder is relatief goedkoop en eenvoudig te vervaardigen, wanneer in een uitvoeringsvorm het samenstel van houderlichaam met de scheidingsmiddelen integraal is uitgevoerd. De scheidingsmiddelen vormen in dit geval een integraal gedeelte met het houderlichaam, in het bijzonder met een omtrekswand van het houderlichaam. Hierdoor kan het houderlichaam in een enkele stap vervaardigd worden, bijvoorbeeld door middel van thermovormen, spuitgieten, of een andere geschikte techniek.

In een alternatieve uitvoeringsvorm is het denkbaar dat het houderlichaam en de scheidingsmiddelen uit ten minste twee delen vervaardigd zijn. Dit maakt het mogelijk om de scheidingsmiddelen los van het houderlichaam te vervaardigen, hetgeen ervoor zorgt dat de vervaardiging van de scheidingsmiddelen, bijvoorbeeld met het weerstandselement, relatief eenvoudig is. Na vervaardiging van de ten minste twee delen, zijn deze bij voorkeur onlosneembaar met elkaar verbonden, voor het tot stand brengen van de vloeistofscheidende werking van de scheidingsmiddelen, tussen de opneemruimte en de productruimte.

De opneemruimte is in een uitvoering afgesloten door een afsluitelement. Het afsluitelement is in een uitvoering aan een van de scheidingsmiddelen afgekeerde zijde van het houderlichaam voorzien. De opneemruimte wordt hierdoor ten minste gedeeltelijk begrensd door het afsluitelement, de scheidingsmiddelen, en een omtrekswand van het houderlichaam.

In een bijzonder doeltreffende uitvoeringsvorm, is het afsluitelement een afsluitfolie. Dit afsluitfolie is bijzonder eenvoudig aan te brengen op de houder, bijvoorbeeld op het houderlichaam, waarbij in het houderlichaam bij voorkeur aan een onderzijde van de houder, een aanbrengingsvlak voor het afsluitelement voorzien is. Het afsluitfolie is daarbij bij voorkeur aangebracht met een onlosneembare sealing, zodat ongewenst openen van de opneemruimte wordt tegengegaan. Het afsluitfolie is verder bij voorkeur relatief stevig uitgevoerd, zodat ongewenst doorboren van het afsluitfolie, en daarmee openen van de opneemruimte, wordt voorkomen.

In een alternatieve uitvoeringsvorm, omvat het houderlichaam een bodem met een omtrekswand, waarbij het afsluitelement ten minste ten dele gevormd wordt door de bodem van het houderlichaam. De scheidingsmiddelen zijn dan in het houderlichaam, in het binnenste van de omtrekswand daarvan, geplaatst, en wel zodanig dat de opneemruimte ten minste ten dele begrensd wordt door de omtrekswand, de bodem en de scheidingsmiddelen. De scheidingsmiddelen zijn in een doeltreffende uitvoeringsvorm als inzetstuk in het houderlichaam voorzien, en bij voorkeur onlosneembaar daarmee verbonden.

Voor een goede opname van vocht in de opneemruimte, zijn de ten minste ene afvoeropening en het weerstandselement op afstand van het afsluitelement gelegen.

Opgemerkt wordt dat volgens de onderhavige uitvinding, er geen onhygiënische vochtabsorberende middelen, zoals een vochtabsorberende materiaallaag, meer nodig zijn. Het product hoeft niet meer in contact te zijn met dergelijke middelen. Daarbij komt het product niet, of althans verminderd, in contact met het in de opneemruimte opgenomen vocht. De opneemruimte kan op zichzelf daardoor vrij zijn van vochtabsorberende middelen, in het bijzonder van een vochtabsorberende materiaallaag. Het is echter denkbaar, in een uitvoeringsvorm, om de opneemruimte toch te voorzien van een absorberend middel, zoals een absorberende materiaallaag, om zo de kans op terugstroming van vocht naar de productruimte verder te verminderen.

In een verpakte toestand, omvat de houder een in de productruimte opgenomen product, in het bijzonder een voedselproduct zoals vers vleeswaar, waarbij de productruimte is afgesloten door middel van een verder afsluitelement, in het bijzonder een verder afsluitfolie. Het verdere afsluitfolie kan daarbij op een voor de vakman op zich bekende wijze zijn uitgevoerd, waarbij dit afsluitfolie bijvoorbeeld vanaf een hoekpunt van de verpakking door een gebruiker te openen is.

Volgens een aspect verschaft de uitvinding een werkwijze voor het verpakken van producten, in het bijzonder voedselproducten, zoals verse vleeswaren, omvattende de stappen van: - het verschaffen van een houder volgens de uitvinding; - het in de productruimte van de houder plaatsen van het product; - het afsluiten van de productruimte met het daarin geplaatste product door middel van een verder afsluitelement.

Met de werkwijze volgens de uitvinding wordt aldus een houder in verpakte toestand verkregen, zoals hierboven omschreven.

Voor een verbeterde houdbaarheid, omvat de werkwijze het verschaffen van een gewijzigde atmosfeer in het houderlichaam, voor het aldus ten minste verkrijgen van een ten opzichte van atmosfeer verlaagde zuurstofconcentratie.

In het bijzonder wordt de stap van het verschaffen van een gewijzigde atmosfeer uitgevoerd voor het verkrijgen van een ten opzichte van atmosfeer verhoogde stikstofconcentratie.

De uitvinding wordt navolgend toegelicht aan de hand van enkele uitvoeringsvoorbeelden, in samenhang met de bijgevoegde figuren, waarin tonen:

Fig. 1a en 1b - schematische dwarsdoorsnede van een houder volgens een uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding, in een normale stand en een omgekeerde toestand;

Fig. 2a-2h - aanzichten van een houder volgens een eerste uitvoeringsvorm van de houder volgens de onderhavige uitvinding;

Fig. 3a-3h - aanzichten van een houder volgens een tweede uitvoeringsvorm van de houder volgens de onderhavige uitvinding;

Fig. 4a en 4b - aanzichten van een houder volgens een derde uitvoeringsvorm van de houder volgens de onderhavige uitvinding;

Fig. 5a en 5b - schematische weergave van een vijfde uitvoeringsvorm van de houder volgens de onderhavige uitvinding;

In de navolgende figuurbeschrijving worden gelijke, of overeenkomstige onderdelen telkens aangeduid met het zelfde referentiecijfer. Ondanks dat het zelfde referentiecijfer gebruikt wordt, kunnen er tussen de uitvoeringsvormen verschillen zitten, welke duidelijk worden aan de hand van de navolgende beschrijving.

Voor een duidelijk begrip van de uitvinding, wordt allereerst verwezen naar Fig. 1a en 1b. Deze tonen een schematische doorsnede van een houder 1 volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding, eerst in een normale stand (Fig. 1a) en vervolgens in een ten opzichte van de normale stand omgekeerde toestand (Fig. 1b). Verwezen wordt allereerst naar Fig. 1a. De hier getoonde houder 1 omvat een houderlichaam 2, dat gevormd is uit enkele wanddelen. Aan een bovenzijde van het houderlichaam 2 is een productruimte 4 gevormd, waarin een product 5, bijvoorbeeld een stuk vers vlees 5, bewaard kan worden. Aan een onderzijde van het houderlichaam 2 is een opneemruimte 6 voor vloeistof gevormd, die is ingericht om vloeistof afkomstig van het product 5 op te nemen. De productruimte 4 en de opneemruimte 6 zijn van elkaar gescheiden door middel van scheidingsmiddelen 8, in de vorm van een scheidingswand 16. De scheidingsmiddelen 8, hier de scheidingswand 16, maken onderdeel uit van het houderlichaam 2. De scheidingsmiddelen zijn zodanig ingericht dat het product 5 in de productruimte 4 gehouden wordt, en niet in contact komt met de opneemruimte 6. Zo wordt ervoor gezorgd dat het product op hygiënische wijze bewaard kan worden in de productruimte.

De opneemruimte 6 is aan de onderzijde afgesloten door een afsluitelement 31, zodanig dat de opneemruimte aan de onderzijde en aan zijkanten begrensd is door het houderlichaam 2 en het afsluitelement 31.

De productruimte 4 is aan de bovenzijde afgesloten door een verder afsluitelement 32, bijvoorbeeld in de vorm van een afsluitfolie. In de houder 1 is op deze wijze een afgesloten ruimte 4,6 gevormd, hier bestaande uit de productruimte 4 en de opneemruimte 6. Op op zich bekende wijze kan in de afgesloten ruimte 4, 6 een gewijzigde atmosfeer voorzien zijn, bijvoorbeeld voor het verlengen van de houdbaarheid van het product.

In de scheidingsmiddelen 8 is een afvoeropening 11 voor vloeistof voorzien. De afvoeropening 11 is enigszins centraal in de houder 1 voorzien, en is zodanig ingericht dat vloeistof, bijvoorbeeld afkomstig van het product 5 of in de vorm van condens, vanuit de productruimte 4, onder invloed van zwaartekracht, via de afvoeropening 11 naar de opneemruimte 6 kan stromen. Om dit te faciliteren, kunnen verdiepingen 14, zoals goten 14, in de scheidingswand 16 voorzien zijn, die zich neerwaarts uitstrekken in de richting van de afvoeropening 11 zodat vocht eenvoudig naar de afvoeropening 11 kan stromen. Verder kunnen de scheidingsmiddelen 8 een aantal -hier schematisch weergegeven- uitstulpingen 19 omvatten, die zich naar boven toe, in de productruimte 4 uitstrekken, en die zijn ingericht om ten minste gedeeltelijk een productoplegvlak 17 te vormen, waarop het product 5 ten minste gedeeltelijk rust. Door geschikte uitvoering van de uitstulpingen 19, kan vrije ruimte aan de onderzijde van het product gecreëerd worden, hetgeen gunstig is voor de bewaareigenschappen van het product 5.

In de opneemruimte 6 is verder een stromingsweerstandselement 12, ook wel weerstandselement 12, voorzien. Dit weerstandselement 12 maakt in het hier getoonde voorbeeld onderdeel uit van de scheidingsmiddelen 8, en is onderdeel van de scheidingswand 16. Het stromingsweerstandselement 12 strekt zich in de opneemruimte 6 uit, en omringt daarbij de afvoeropening 11. Hierdoor zorgt het weerstandselement ervoor dat vocht 7 niet, of althans op verminderde wijze, van de opneemruimte 6 naar de productruimte 4 kan stromen, en dan met name in de in Fig. 1b getoonde omgekeerde toestand.

Te zien is in Fig. 1b dat in de opneemruimte 6 als het ware een inwendige vloeistofhouder voor vloeistof 7 gevormd is, welke vloeistofhouder een bodem heeft die gevormd is door de scheidingsmiddelen 8, hier specifiek de scheidingswand 16, en welke inwendige vloeistofhouder wanden heeft die gevormd zijn door een gedeelte van de wanden van het houderlichaam 2, en door het weerstandselement 12. De inwendige vloeistofhouder is op afstand van de afvoeropening 11 geplaatst, zodat vloeistof in de inwendige vloeistofhouder niet rechtstreeks naar de afvoeropening 11 kan stromen. Het weerstandselement 12 is daarbij omringend rond de afvoeropening 11 geplaatst. De inwendige houder zorgt er voor dat in de omgekeerde toestand van de houder 1 het vocht 7 in de opneemruimte 6 gehouden wordt, en niet, of althans veel moeilijker, via de afvoeropening 11 terug kan stromen naar de productruimte 4.

Volgens de onderhavige uitvinding is aldus de houder 1 voorzien van ten minste een zich in de opneemruimte 6 uitstrekkend weerstandselement 12 dat zodanig de afvoeropening 11 omringt dat het weerstandselement 12 transport van vloeistof 7 vanuit de opneemruimte naar de productruimte voorkomt. In het bijzonder vormt het weerstandselement 12 wanden van een inwendige houder, die werkzaam is in een, ten opzichte van de normale stand, omgekeerde toestand. De hierboven aan de hand van Fig. 1a en 1b beschreven uitvoeringsvorm is illustratief voor de uitvinding, en vele varianten zijn voor de vakman aan de hand van de bovenstaande algemene beschrijving uit te voeren, welke varianten onder de gevraagde beschermingsomvang vallen. Zo is het in het algemeen bijvoorbeeld denkbaar dat de inwendige vloeistofhouder enkel en alleen gevormd wordt door de scheidingsmiddelen, met daarin het weerstandselement. Enkele varianten, en hun voordelen, zullen navolgend worden toegelicht.

Opgemerkt wordt verder dat Fig. 1a en 1b omwille van de duidelijkheid niet op schaal getekend zijn. Zo is de productruimte 4 relatief klein ten opzichte van de opneemruimte 6 weergegeven. Op soortgelijke wijze is de afvoeropening 11 relatief groot weergegeven. In de figuren die navolgend beschreven worden, zullen de verhoudingen tussen de verschillende onderdelen van de houder 1 volgens de onderhavige uitvinding inzichtelijker worden.

De afvoeropening is in Fig. 1a en 1b nabij een centraal deel van het houderlichaam geplaatst. Op deze wijze wordt maximale bescherming tegen terugstroming verkregen, in vrijwel alle standen van de houder (dus ook een scheve stand, ofwel een stand die tussen de normale stand en een omgekeerde toestand gelegen is, bijvoorbeeld een stand van de houder waarin de productruime zijdelings naast de opneemruimte gepositioneerd is). Het is echter niet noodzakelijk om de afvoeropeningen centraal te plaatsen; andere positioneringen zijn denkbaar.

Fig. 2a tot 2h tonen aanzichten van een eerste uitvoeringsvormen van de houder 1 volgens de onderhavige uitvinding.

Fig. 2a is daarbij een bovenaanzicht van de houder 1 in perspectief. De houder 1 omvat een houderlichaam 2, die hier gevormd wordt door een omtrekswand 2, bestaande uit enkele wanddelen. Op deze wijze is in het houderlichaam 2 een productruimte 4 gevormd. De productruimte 4 wordt aan de onderzijde begrensd door de scheidingsmiddelen 8 in de vorm van een scheidingswand 16. De scheidingswand 16 is relatief vlak uitgevoerd aan de naar de productruimte 4 gerichte zijde, en vormt hier het eerder beschreven productoplegvlak 17 waarop het product kan rusten. Hiertoe kan het product in de hier getoonde houder 1 geplaatst worden, waarna vervolgens de bovenzijde van de productruimte 4 wordt afgesloten, door middel van een hier niet getoond verder afsluitelement, bijvoorbeeld in de vorm van een afsluitfolie, welke aanbrengbaar is bijvoorbeeld op een op het houderlichaam 2 gevormde flensrand 41.

In de scheidingswand 16 zijn verder -nabij een centraal gedeelte daarvan dat schematisch is aangegeven met cirkel Ib- enkele afvoeropeningen voorzien, zoals later nader zal worden toegelicht aan de hand van Fig. 2b. In de scheidingswand 16 voorziene afvoergoten 14, in de vorm van verdiepingen 14 in de scheidingswand 16, strekken zich over het oppervlak van de scheidingswand 16 uit, en lopen in de richting van de afvoeropeningen, om zo vocht vanuit de productruimte 4 op eenvoudige en doeltreffende wijze af te voeren.

Aan een buitenzijde van de scheidingswand 16 is een in de omtreksrichting rondom lopende verdieping 43 voorzien, welke een ringvaart vormt voor het vasthouden van vocht dat zich nabij de wanden van het houderlichaam 2 bevindt.

Fig. 2b toont het omcirkelde deel Ib uit Fig. 2a in nader detail. Hier zijn de afvoergoten 14 duidelijker te zien, welke zich uitstrekken naar de afvoeropeningen 11, waarvan er in Fig. 2b drie volledig zichtbaar zijn, maar waarvan er in totaal zes voorzien zijn. De afvoeropeningen 11 zijn in de afvoergoten 14 voorzien, op een relatief laagste gedeelte daarvan. De afvoeropeningen 11 zijn in een cirkelvormig patroon voorzien, waarbij deze in hoofdzaak op onderling gelijke afstand van elkaar geplaatst zijn, en waarbij deze ook in hoofdzaak in een vlak geplaatst zijn.

De afvoeropeningen 11 in Fig. 2b worden omgeven doorwanden 12, die, zoals later duidelijker blijkt aan de hand van Fig. 2h, de weerstandselementen 12 vormen die vochttransport vanuit de opneemruimte 6 naar de productruimte 4 tegengaan.

Fig. 2c laat een bovenaanzicht zien van de houder 1, waarbij de uitvoering van de productruimte 4, met scheidingswand 16 welke een productoplegvlak 17 vormt, met afvoergoten 14 en met de centraal ringvormig voorziene afvoeropeningen 11.

Fig. 2d laat een onderaanzicht zien van de houder 1, gericht op de opneemruimte 4, die in het hier getoonde voorbeeld is afgesloten door een afsluitelement 31, welke de opneemruimte 4 aan de onderzijde dus afsluit.

Fig. 2e en 2f tonen zijaanzichten van de houder 1 met het houderlichaam 2, waaruit te zien is dat de houder rechthoekig is uitgevoerd.

Fig. 2g toont een dwarsdoorsnede door de houder 1, volgens lijn X-X van Fig. 2e. Hier is goed te zien dat de productruimte 4 relatief groot is uitgevoerd, en dat de opneemruimte 6 relatief kleiner is uitgevoerd. Dat is mogelijk, aangezien de hoeveelheid vocht die bijvoorbeeld van vleesproducten afkomt, relatief klein is, bijvoorbeeld in de orde van enkele tot enkele tientallen milliliters. De opneemruimte 6 kan uiteraard zodanig gedimensioneerd zijn dat het de te verwachten hoeveelheid vloeistof kan opnemen en vasthouden.

De scheidingsmiddelen 8 in Fig. 2g omvatten een scheidingswand 16, die zich enigszins vanaf een bodemgedeelte van de houder omhoog strekt, en dan in hoofdzaak parallel aan de door het afsluitelement 31 gevormde bodem verloopt. Hierdoor wordt de opneemruimte 6 begrensd door de bodem 31 en de scheidingsmiddelen 8, in de vorm van de scheidingswand 16; en niet, zoals in Fig. 1a en 1b het geval is, ook door de wanden van het houderlichaam 2. Hierdoor is aan de randen van de houder, tussen de bodem, de scheidingswand 16 en de wanden van het houderlichaam 2, een ringvaart 43 gevormd, die lager gelegen is dan het productoplegvlak 17, zodat vocht aan de buitenzijde ook opgevangen wordt. Dit vocht kan echter teruglopen op het product, hetgeen in principe ongewenst is.

Fig. 2h toont in detail het in Fig. 2g met Y aangegeven rechthoekige gedeelte van de bodem van de houder 1. Te zien is een op afstand van het centrale deel C gelegen verdieping, hier aangegeven met referentiecijfer 12, aangezien deze verdieping tevens het weerstandselement 12 in de opneemruimte 6 vormt. Het weerstandselement 12 omringt de afvoeropening, en strekt zich in de opneemruimte 6, in de richting van de bodem 31 van de houder 1 uit. Daarbij is hier de afvoeropening niet goed te zien, aangezien de doorsnede net iets voor de afvoeropening genomen is. Een verder gelegen afvoeropening 11 is echter wel goed zichtbaar, waarbij te zien is dat deze afvoeropening 11 op enige afstand van het afsluitelement 31 gelegen is, zodanig dat vloeistof vanuit de productruimte 4 op een goede wijze naar de opneemruimte 6 kan stromen. Zoals reeds eerder vermeld zijn hiertoe aan de zijde van de productruimte 4, in de scheidingswand 16, afvoergoten 14 voorzien, waarvan een wand aan de zijde van de opneemruimte 6 -zoals hier goed te zien is- een stromingsweerstand vormt.

Voor elke opening 11 is hier een weerstandselement 12 voorzien, die elk een zodanige vorm en plaatsing hebben dat ze stroming van de opneemruimte 6 naar de productruimte, althans in een omgekeerde toestand van de houder (in welke stand de opneemruimte 6 zich boven de productruimte 4 bevindt), van vloeistof beperken of zelfs voorkomen.

Fig. 3a-3h tonen een alternatieve uitvoeringsvorm van de houder 1 volgens de onderhavige uitvinding. De houder is vrijwel identiek uitgevoerd als de in Fig. 2a tot Fig. 2h beschreven houder, en voor een beschrijving van de individuele figuren wordt verwezen naar de beschrijving van die figuren. Hieronder zullen de voornaamste verschillen worden toegelicht.

In Fig. 3a is te zien dat de ringvaart 43 uit Fig. 2a vervangen is door slechts enkele verdiepingen 47, die niet meer volledig in de omtrek voorzien zijn. De scheidingsmiddelen 8 in de vorm van de scheidingswand 16 zijn hierdoor niet meer als verhoging ten opzichte van de bodem voorzien, maar zijn in contact met de wanden van het houderlichaam 2. Een dergelijke houder is relatief eenvoudig te vervaardigen, zoals later zal worden toegelicht.

In Fig. 3h is verder de houder te zien, waarbij het afsluitelement nog niet voorzien is. Ook hier zijn weer de weerstandselementen 12 te zien, die damwanden vormen van de inwendige houder die in een omgekeerde toestand van de houder vloeistof in de opneemruimte houdt, doordat de weerstandselementen zich in de opneemruimte, en omringend om de afvoeropeningen 11 uitstrekken. De weerstandselementen strekken zich daarbij uit tot een punt dat iets lager gelegen is dan de afvoeropeningen, zodat een afstand daartussen aanwezig is, en vloeistof eenvoudig in de opneemruimte kan stromen. In de hier getoonde uitvoering, wordt de opneemruimte afgesloten door middel van een afsluitelement in de vorm van een afsluitfolie, dat nabij de randen 47, aan het houderlichaam bevestigd kan worden, en dat zich uitstrekt over de onderzijde van de houder, en daarbij in contact kan zijn met de onderste gedeeltes van de weerstandselementen. Dit zorgt ervoor dat de opneemruimte 6 eenvoudig te vormen is, door middel van een afsluitfolie, waarbij de afvoeropeningen 11 niet ongewenst afgesloten kunnen worden. Daarbij geldt verder dat het in Fig. 3a tot 3h getoonde houderlichaam, zonder afsluitfolie 31, en verder afsluitfolie, eenvoudig te vervaardigen is, bijvoorbeeld door middel van thermovormen en/of spuitgieten. Dit maakt deze uitvoering relatief eenvoudig en goedkoop te vervaardigen.

Fig. 4a en 4b tonen een verdere uitvoeringsvorm van de houder 1 volgens de onderhavige uitvinding. De houder is in hoofdzaak overeenkomstig aan de houder uit Fig. 2 en 3 uitgevoerd. Hieronder zullen de voornaamste verschillen worden toegelicht.

Fig. 4a toont dat de bodem van de productruimte 4, die gevormd wordt door de scheidingsmiddelen 8 in de vorm van de scheidingswand 16, dubbel gekromd is uitgevoerd, dat wil zeggen dat het centrum, hier indicatief aangegeven met een cirkel C, lager ligt dan een gedeelte van de scheidingswand dat dichter bij de wanden van het houderlichaam 2 gelegen is. Hierdoor wordt een goede afvoer van vocht naar de bij het centrum C gelegen afvoeropeningen 11 verkregen. Op de scheidingswand zijn ribben 19 voorzien, waarvan toppen een productoplegvlak voor het product 5 vormen. Door toevoeging van ribben is er een beter contact van het product met de in de houder 1 heersende atmosfeer, zodat het product goed in contact is met een daar in voorzien houdbaarheidsmiddel, zoals bijvoorbeeld stikstofgas. In de scheidingswand 16 zijn verder ook afvoergoten 14 voorzien, zoals reeds eerder omschreven werd.

Fig. 4b toont duidelijk hoe de ribben 19 en de afvoergoten 14 zich radiaal uitstrekken vanaf het centrale gedeelte van de scheidingsmiddelen 8.

De houder volgens Fig. 4a en 4b kan aan de onderzijde voorzien worden van een afsluitelement, bij voorkeur in de vorm van een afsluitfolie, voor het aan de onderzijde daarvan vormen van een opneemruimte, zoals hiervoor reeds omschreven werd aan de hand van Fig. 3.

Fig. 5a en 5b tonen een relatief eenvoudige uitvoeringsvorm van de houder volgens de onderhavige uitvinding, die vervaardigd wordt uit twee delen, te weten een eerste deel 21 omvattende de scheidingsmiddelen, en een tweede deel 22 omvattende het houderlichaam met bodem 31. Het eerste deel 21 is gevormd als inzetstuk 21, en omvat een wand 16 die aan een bovenzijde een productoplegvlak 17 vormt, en die voorzien is van een afvoeropening 11. Aan de onderzijde is het weerstandselement 12 gevormd.

Het tweede deel 22 is een houderlichaam met een bodem 31 en een omtrekswand.

Het eerste deel 21 kan als inzetstuk in het tweede deel 22 geplaatst worden, en daarmee verbonden worden, zodanig dat een houder met een opneemruimte 6, en een productruimte 4 gescheiden door scheidingsmiddelen in de vorm van het eerste deel 21, gevormd is. Na plaatsing van het product in de productruimte, kan de bovenzijde van de houder worden afgesloten, om het product zo te bewaren, in het bijzonder voor verkoopdoeleinden.

Een alternatieve vervaardigingsvorm voor de houder volgens de onderhavige uitvinding, bestaat uit het vervaardigen van het houderlichaam omvattende de omtrekswand van de houder, samen met de scheidingsmiddelen, bij voorkeur op integrale wijze, bijvoorbeeld door middel van thermovormen, of spuitgieten. Daarna kan een onderzijde van de houder, dat wil zeggen dat gedeelte van de houder dat is ingericht om de opneemruimte te vormen, worden afgesloten door middel van een afsluitorgaan, in het bijzonder een afsluitfolie. Daarmee is op een zeer doeltreffende, eenvoudige en goedkope wijze een houder volgens de onderhavige uitvinding te vervaardigen.

De uitvinding is hierboven beschreven aan de hand van enkele uitvoeringsvoorbeelden. Het moge duidelijk zijn voor de vakman dat binnen het kader van de uitvinding vele aanpassingen en alternatieven mogelijk zijn. De uitvinding is echter niet beperkt tot deze uitvoeringsvoorbeelden. De gevraagde bescherming wordt bepaald door de bijgevoegde conclusies.

Referentiecijferlijst 1 houder 2 houderlichaam 4 productruimte 5 product 6 opneemruimte 7 vloeistof 8 scheidingsmiddelen 11 afvoeropening 12 weerstandselement 14 verdieping 16 scheidingswand 17 productoplegvlak 19 uitstulpingen 21,22 tweedelen 31 afsluitelement 32 verder afsluitelement 41 flensrand 43 ringvaart 45 verhoogde rand 47 verdiepingen 49 goot

Claims (25)

1. Houder (1) voor het verpakken van producten (5), omvattende een houderlichaam (2) met een productruimte (4) voor het daarin opnemen van een product (5), en met een opneemruimte (6) voor ten minste het daarin opnemen van vloeistof (7), bij voorkeur afkomstig van het product, waarbij het houderlichaam (2) scheidingsmiddelen (8) omvat die de productruimte (4) en de opneemruimte (6) van elkaar scheiden, welke scheidingsmiddelen (8) ten minste een afvoeropening (11) omvatten die is ingericht voor ten minste het afvoeren van vloeistof (7) vanuit de productruimte (4) naar de opneemruimte (6), waarbij de houder (1) voorzien is van ten minste een zich in de opneemruimte (6) uitstrekkend weerstandselement (12) dat zodanig de afvoeropening (11) omringt dat het weerstandselement (12) transport van vloeistof (7) vanuit de opneemruimte naar de productruimte voorkomt.

2. Houder volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij een naar de opneemruimte gericht gedeelte van de scheidingsmiddelen het weerstandselement omvat.

3. Houder volgens conclusie 2, waarbij het weerstandselement een naar de opneemruimte gerichte uitstulping omvat.

4. Houder volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij in het naar de productruimte gericht gedeelte van de scheidingsmiddelen een verdieping voorzien is.

5. Houder volgens conclusie 3 en 4, waarbij de uitstulping correspondeert met de verdieping.

6. Houder volgens conclusie 4 of 5, waarbij de afvoeropening voorzien is in de verdieping.

7. Houder volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de scheidingsmiddelen een scheidingswand omvatten, in het bijzonder waarbij de scheidingswand een in hoofdzaak constante dikte omvat.

8. Houder volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij een naar de productruimte gericht gedeelte van de scheidingsmiddelen een productoplegvlak voor het product bepaalt.

9. Houder volgens conclusie 8, waarbij de scheidingsmiddelen naar de productruimte gerichte uitstulpingen omvatten, waarvan toppen ten minste gedeeltes van het productoplegvlak vormen.

10. Houder volgens conclusie 8 of 9, waarbij de afvoeropening op afstand van, gezien in een richting van de opneemruimte, het productoplegvlak geplaatst is.

11. Houder volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de afvoeropening nabij een centraal gedeelte van het houderlichaam voorzien is.

12. Houder volgens een van de voorgaande conclusies, omvattende een veelheid afvoeropeningen, waarbij de veelheid afvoeropeningen onderling in hoofdzaak op gelijke afstand van elkaar geplaatst is.

13. Houder volgens conclusie 12, waarbij de veelheid afvoeropeningen in hoofdzaak in hetzelfde vlak gelegen zijn.

14. Houder volgens conclusie 12 of 13, waarbij de veelheid afvoeropeningen in een boogvormig patroon, in het bijzonder cirkelvormig patroon, voorzien is.

15. Houder volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het houderlichaam en de scheidingsmiddelen integraal is uitgevoerd.

16. Houder volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het houderlichaam en de scheidingsmiddelen uit ten minste twee delen vervaardigd zijn, welke twee delen onlosneembaar met elkaar verbonden zijn.

17. Houder volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de opneemruimte is afgesloten door een afsluitelement.

18. Houder volgens conclusie 15 en 17, waarbij het afsluitelement een afsluitfolie is.

19. Houder volgens conclusie 16 en 17, waarbij het houderlichaam een bodem met een omtrekswand omvat, waarbij het afsluitelement ten minste ten dele gevormd wordt door de bodem van het houderlichaam, en waarbij de scheidingsmiddelen als inzetstuk in het houderlichaam voorzien zijn.

20. Houder volgens een van de conclusies 15-19, waarbij de ten minste ene afvoeropening en het weerstandselement op afstand van het afsluitelement gelegen zijn.

21. Houder volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de opneemruimte vrij is van vochtabsorberende middelen, in het bijzonder vrij is van een vochtabsorberende materiaallaag.

22. Houder volgens een van de voorgaande conclusies 15-21, waarbij in de productruimte een product, in het bijzonder een voedselproduct zoals vers vleeswaar, is opgenomen, en waarbij de productruimte is afgesloten door middel van een verder afsluitelement, in het bijzonder een verder afsluitfolie.

23. Werkwijze voor het verpakken van producten, in het bijzonder voedselproducten, zoals verse vleeswaren, omvattende de stappen van: - het verschaffen van een houder volgens een van de conclusies 1 tot 20; - het in de productruimte plaatsen van het product; - het afsluiten van de productruimte met het daarin geplaatste product door middel van het verder afsluitelement.

24. Werkwijze volgens conclusie 23, omvattende de stap van het verschaffen van een gewijzigde atmosfeer in het houderlichaam voor het verkrijgen van een ten opzichte van atmosfeer verlaagde zuurstofconcentratie.

25. Werkwijze volgens conclusie 24, waarbij het verschaffen van een gewijzigde atmosfeer omvat het verschaffen van een ten opzichte van atmosfeer verhoogde stikstofconcentratie.