NL2011866C2 - Inrichting en werkwijze voor het afgeven van bankbiljetten. - Google Patents

Inrichting en werkwijze voor het afgeven van bankbiljetten. Download PDF

Info

Publication number
NL2011866C2
NL2011866C2 NL2011866A NL2011866A NL2011866C2 NL 2011866 C2 NL2011866 C2 NL 2011866C2 NL 2011866 A NL2011866 A NL 2011866A NL 2011866 A NL2011866 A NL 2011866A NL 2011866 C2 NL2011866 C2 NL 2011866C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
stack
bundle
receiving space
banknotes
bundles
Prior art date
Application number
NL2011866A
Other languages
English (en)
Inventor
Willem Teunis Sebastiaan Wijngaarden
Original Assignee
Global Cash Solutions B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Global Cash Solutions B V filed Critical Global Cash Solutions B V
Priority to NL2011866A priority Critical patent/NL2011866C2/nl
Priority to PCT/NL2014/050816 priority patent/WO2015080587A1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL2011866C2 publication Critical patent/NL2011866C2/nl

Links

Classifications

    • GPHYSICS
    • G07CHECKING-DEVICES
    • G07DHANDLING OF COINS OR VALUABLE PAPERS, e.g. TESTING, SORTING BY DENOMINATIONS, COUNTING, DISPENSING, CHANGING OR DEPOSITING
    • G07D11/00Devices accepting coins; Devices accepting, dispensing, sorting or counting valuable papers
    • G07D11/10Mechanical details
    • G07D11/12Containers for valuable papers
    • G07D11/13Containers for valuable papers with internal means for handling valuable papers

Landscapes

  • Physics & Mathematics (AREA)
  • General Physics & Mathematics (AREA)
  • Pile Receivers (AREA)

Description

Titel: Inrichting en werkwijze voor het afgeven van bankbiljetten
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting en werkwijze voor het afgeven van bankbiljetten. Geld, en in het bijzonder bankbiljetten, wordt ingenomen en gedistribueerd door banken. Voor transport van de bankbiljetten van en naar de banken worden veelal hoogbeveiligde waardetransportauto’s ingezet. Voordat de bankbiljetten naar de banken worden vervoerd wordt het veelal eerst tijdelijk op geslagen en geteld in hoogbeveiligde geldtelcentrales.
De bankbiljetten worden in de geldtelcentrale bijvoorbeeld in sealbags® aangeleverd, in welke sealbags® het geld ongeordend en/of in ongeordende pakketten is opgeslagen. Het geld wordt door een operator uit de sealbags® gehaald en in geldtelinrichtingen gevoerd. De geldtelinrichting sorteert en telt de bankbiljetten, zodat getelde pakketten van biljetten van hetzelfde type uit de geldtelinrichting worden gevoerd. Vervolgens worden de pakketten in bundels gebonden, bijvoorbeeld doordat er een bandje omheen wordt geplaatst.
De getelde en gesorteerde bundels van bankbiljetten worden vervolgens naar een opslaginrichting gevoerd, bijvoorbeeld door de operator. De hoeveelheid en het type bankbiljetten, en de exacte opslaglocatie binnen de opslaginrichting worden handmatig door de operator geregistreerd.
Wanneer bijvoorbeeld door een bank of door het opslagbedrijf zelf een order wordt geplaatst, wordt het geld uit de opslaginrichting gehaald en opnieuw geteld voordat het naar de bank wordt getransporteerd. Alle acties in de geldtelcentrale gebeuren in principe onder toeziend oog van camera’s.
Ondanks dat de gebieden waarbinnen het geld wordt opgeslagen streng zijn beveibgd, komt het voor dat bankbiljetten kwijt raken. Bijvoorbeeld kan het zijn dat een operator die binnen de geldcentrale werkt geld probeert te ontvreemden. Ook kunnen er andere redenen zijn voor het zoek raken van geld.
Het Nederlandse octrooi NL2001563 beschrijft werkwijze en geldtelcentrale waarmee bankbiljetten binnen een afgebakend gebied automatisch geteld en gebundeld kunnen worden opgeslagen, nadat deze door een invoer in het afgebakende gebied zijn
De onderhavige uitvinding voorziet in een efficiënt gebruik en verbetering van verwerking van bundels bankbiljetten, bijvoorbeeld ten behoeve van distributie. De bundels kunnen bijvoorbeeld afkomstig zijn van een genoemde werkwijze, uit een genoemde geldcentrale.
Volgens een aspect van de uitvinding wordt hiertoe een inrichting voorzien welke wordt gekenmerkt door de maatregelen van conclusie 1.
Met voordeel wordt de inrichting voor het afgeven van bankbiljetten, gekenmerkt doordat deze een behuizing omvat met een stapelhouder voor het houden van een stapel bankbiljettenbundels, waarbij de stapelhouder een stapelontvangstruimte definieert, waarbij de inrichting bij een ondereind van de stapelontvangstruimte is voorzien van afgeefmiddelen, ingericht om een bundel van een zich tijdens gebruik in de stapelontvangstruimte bevindende bundelstapel uit de stapel te verwijderen. In een relatief eenvoudige uitvoering is het telkens de onderste bundel van de stapel, die door de afgeefmiddelen van de stapel kan worden weggenomen.
Het blijk dat op deze manier bundels bankbiljetten op zeer efficiënte wijze kunnen worden verwerkt, bijvoorbeeld ten behoeve van veilige en snelle distributie van grote hoeveelheden geld vanuit een geldcentrale. De inrichting kan bijvoorbeeld een gewenst aantal bundels afgeven, bijvoorbeeld om een bestelling bankbiljetten te vervullen, of in het bijzonder ten behoeve van het samenstelling van een bestelling geld.
Een bijzonder betrouwbare wijze van het uit de stapel verwijderen van een aantal bundels blijkt het een voor een uit de stapel schuiven van een biljettenbundel te zijn (bij voorkeur telkens de onderste bundel, in welk geval een resterende bundelstapel naar beneden beweegt, elke keer dat een onderste bundel uit de stapel is geschoven).
De stapeling is in het bijzonder zodanig dat de (in het algemeen rechthoekige) biljetten van alle bundels zich evenwijdig aan elkaar uitstrekken, boven elkaar, met de vier biljetranden telkens in hoofdzaak boven elkaar. Een tijdens gebruik door de inrichting gehouden stapel kan zich bijvoorbeeld recht omhoog (i.e. verticaal) uitstrekken. Het blijkt voordelig te zien indien de stapelhouder is ingericht om de stapel onder een hoek met een verticaal vlak te houden, bijvoorbeeld een hoek in het bereik van 1-30 graden, in het bijzonder een hoek in het bereik van 10 tot 20 graden, om een goede uitlijning van de bundels (bijvoorbeeld langs een geleider) te bereiken.
Bij voorkeur zijn dwarsafmetingen van een genoemde bundelontvangende ruimte (i.e. de stapelontvangstruimte) instelbaar tussen verschillende afmetingen, bijvoorbeeld verschillende biljetlengtes en verschillende biljetbreedtes, om zo veel mogelijk biljetsoorten te kunnen ontvangen.
Bij voorkeur is de inrichting voorzien van aan aantal (een of meer) zich langs de stapelontvangstruimte ruimte uitstrekkende zijgeleiders. Bij voorkeur strekt een der gelijke zij geleider zich ten minste over een volledige lengte (hoogte) van de stapelontvangstruimte uit, om bundelgeleiding te bieden over die volledige lengte. Het is dan extra voordelig indien ten minste een van de genoemde zijgeleiders tussen verschillende dwarsposities instelbaar is, ten behoeve van het instellen van een bijbehorende dwarsafmeting van de stapelontvangstruimte.
Volgens een nadere uitwerking kan een stapelhouder bijvoorbeeld zijn voorzien van een eerste langsgeleider, bijvoorbeeld een geleidewand, welke zich langs een achterzijde van de stapelontvangstruimte uitstrekt, en een zich tegenover de eerste langsgeleider uitstrekkende tweede langsgeleider welke zich langs een voorzijde van de stapelontvangstruimte uitstrekt, in het bijzonder parallel aan de eerste langsgeleider. Op deze manier kan een betrouwbare stapelgeleiding worden bereikt, om in het bijzonder te bereiken dat de stapel langs de geleiders neerwaarts kan zakken (ten minste onder een eigen stapelgewicht) wanneer een genoemde onderste bankbiljetbundel uit de stapel is genomen. Een afstand tussen de eerste en tweede geleider, gemeten in een richting loodrecht op die geleiders, is dan bij voorkeur instelbaar, bijvoorbeeld ten minste van een eerste naar een tweede afstand en omgekeerd ter vergroting of verkleining van een zich daartussen bevindende ruimte.
Verder blijkt een bijzonder betrouwbare stapelgeleiding bereikt te kunnen worden door een uitvoering, waarbij een genoemde tweede langsgeleider een langwerpige geleidestang omvat, en bijvoorbeeld een naar de eerste langsgeleider gekeerde convexe, in het bijzonder bolle, geleiderzijde omvat. De geleidestang kan bijvoorbeeld een cirkelvormige of elbptische buitenomtrek hebben, gezien in een dwarsdoorsnede.
Volgens een nadere uitwerking kan zich tijdens gebruik, wanneer de inrichting met een stapel bankbiljetbundels is gevuld, een bepaalde speling of tussen afstand bevinden tussen een genoemde tweede langsgeleider en de bundel. In dat geval kan de tweede langsgeleider bijvoorbeeld dienst doen als stop, om een ongewenste grote zijwaartse verplaatsing (bijvoorbeeld een dwarsverplaatsing van meer dan circa 1 cm) van een deel van de bundel tegen te gaan. De tweede langsgeleider hoeft de stapel in dat geval in hoofdzaak niet te raken tijdens gebruik, in het bijzonder indien de stapel reeds in hoofdzaak is uitgelijnd langs en tegenoverliggende eerste langsgeleider.
Verder blijkt het voordelig te zijn indien een genoemde tweede langsgeleider is opgesteld langs of nabij een centraal langsvlak van de bundelontvangst ruimte, om ten minste te kunnen aangrijpen op of nabij het midden van een (na vulling) tegenoverliggende stapelzijde (bijvoorbeeld op/tegen wikkels van de bundels).
Bij voorkeur is de behuizing van de inrichting ingericht om de stapelontvangstruimte nagenoeg volledig te omgeven, i.e. van een omgeving af te sluiten, met het oog op veiligheid. De inrichting kan in dat geval ten minste zijn voorzien van een bankbiljettenbundel-uitgang, voor het afgeven van een door de afgeefmiddelen uit een stapel verwijderde bundel.
Bij voorkeur is de behuizing voorzien van een door een deur afsluitbare toegang tot ten minste een deel van de stapelontvangstruimte. De deur kan bijvoorbeeld ten minste deels transparant zijn uitgevoerd (bijvoorbeeld met een kunststof of glazen venster), opdat althans een deel van de stapelontvangstruimte vanuit een omgeving zichtbaar blijft bij een gesloten deur. Volgens een eenvoudige uitvoering kan de deur zwenkbaar aan de behuizing zijn gekoppeld.
Bij voorkeur is de deur door middel van een grendelinrichting in een sluitstand aan de behuizing vergrendelbaar. In dat geval is het extra voordelig indien de grendelinrichting elektronisch bedienbaar is, bijvoorbeeld onder invloed van een mobiele, door een geldcentralemedewerker draagbare elektronische bedieningsinrichting.
De genoemde afgeefmiddelen kunnen op verschillende manieren zijn uitgevoerd. Afgeefmiddelen kunnen zijn voorzien van ten minste een dwars ten opzichte van een stapelrichting en de stapelontvangtsruimte verplaatsbare meenemer, met een naar een meeneemrichting gekeerd meeneemvlak, in het bijzonder duwvlak. De meenemer kan langs een stapelondersteuningsvlak verplaatsbaar zijn. Een hoogte van de meenemer, gemeten in een richting normaal vanaf het stapelondersteuningsvlak, is bij voorkeur ten minste 0,5 cm, en in het bijzonder kleiner dan een dikte van zich tijdens gebruik in de stapelontvangstruimte bevindende stapel bankbiljettenbundels (zodat de meenemer maar een enkele bundel tegelijk kan meenemen).
Om beschadiging van bankbiljetten te voorkomen is de meenemer bij voorkeur voorzien van een gladde bovenzijde, in het bijzonder een gepolijste bovenzijde en/of een bovenzijde van wrijvingsverlagend materiaal, bijvoorbeeld van Teüon(tm) (polytetrafluorethyleen). Op deze manier kan de meenemer onder een resterend stapeldeel doorschuiven tijdens het uit de stapel wegduwen (schuiven) van een bundel bankbiljetten.
Verder kunnen de afgeefmiddelen een oneindige transporteur omvatten, bijvoorbeeld een oneindige riem, band, ketting, of dergelijke. De transporteur kan bijvoorbeeld zijn voorzien van een aantal, op afstand van elkaar aangebrachte meenemers. In het bijzonder kan de oneindige transporteur een trommelmotor omvatten, opdat een compacte configuratie kan worden bereikt. Een rotor van de trommelmotor kan bijvoorbeeld direct aangrijpen op een oneindig, zich in het bijzonder onder de stapelontvangstruimte uittrekkende, transporteurdeel.
Verder kunnen de afgeefmiddelen bijvoorbeeld zijn voorzien van een of meer borstels om verplaatsing van een biljettenbundel te remmen en/of sturen. Een of meer van dergelijke borstels kunnen bijvoorbeeld in of nabij een bundeluitgang van de inrichting zijn opgesteld, langs een bankbiljetbundel-pad, naar of door welk pad de bundels tijdens gebruik onder invloed van bijvoorbeeld een genoemde meenemer worden afgevoerd.
Volgens een nadere uitwerking kan de inrichting zijn voorzien van een zich onder de stapelontvangstruimte uit,strekkend stapelondersteuningsmiddel, bijvoorbeeld een oplegplaat. Het ondersteuningsmiddel kan bijvoorbeeld zijn ingericht voor samenwerking met genoemde afgeefmiddelen, of daar deel van uitmaken. Volgens een nadere uitwerking kan het stapelondersteuningsmiddel een ondersteuningsoppervlak bieden, waarbij een genoemde meenemer bijvoorbeeld langs of door dat ondersteuningsoppervlak verplaatsbaar is voor het wegschuiven van een onderstel bankbiljetstapel.
De inrichting is in het bijzonder uitgevoerd om de algemeen gangbare bankbiljetbundel-typen te verwerken.
Volgens een nadere uitwerking kan elke genoemde bundel een dikte hebben van ten minste 1 cm, een bij voorkeur een hoogte heeft van niet meer dan 5 cm
Elke bundel bestaat in het bijzonder uit ten minste 10, in het bijzonder ten minste 50, rechthoekige bankbiljetten, in het bijzonder 100 bankbiljetten, welke biljetten worden samengehouden door een omhulsel, in het bijzonder door een wikkel.
Bovendien biedt een extra voordelige uitvoering de mogebjkheid om een grote hoeveelheid bankbiljet-bundels op te slaan. Hiertoe kan een lengte (bijvoorbeeld hoogte) van de bundelontvangstruimte ten minste 0,5 meter bedragen, en bij voorkeur ten minst 1 meter. Het vormen van relatief hoge, in hoofdzaak verticaal op gestelde stapels (meer dan 2 meter hoog) wordt volgens een nadere aspect bij voorkeur vermeden, met het oog op vullen en belasting. Goede resultaten worden verkregen wanneer een hoogte van een zich in hoofdzaak verticaal uitstrekkende bundelontvangstruimte niet meer dan circa 1,5 meter bedraagt.
Voorst biedt de uitvinding een efficiënte werkwijze voor het afgeven van bundels bankbiljetten. De werkwijze kan bijvoorbeeld het van een genoemde inrichting volgens de uitvinding omvatten.
De innovatieve werkwijze omvat: -het stapelen van bundels bankbiljetten; -het uit de stapel schuiven van een van de bundels, bijvoorbeeld een onderste van de bundels.
Op deze manier kunnen grote hoeveelheden geld snel, efficiënt, betrouwbaar worden opgeslagen en verwerkt. De werkwijze kan bijvoorbeeld een stap omvatten, waarbij een order voor een bepaalde hoeveelheid geld wordt verwerkt door een orderverwerkingssysteem, waarbij het orderverwerkingssysteem een signaal afgeeft om een bepaald aantal bankbiljetbundels te verzamelen, waarbij onder invloed van dat signaal een of meer bundels uit een genoemde stapel worden geschoven. De uitgeschoven bundel(s) kan/kunnen bijvoorbeeld door een afvoertransporteur worden afgevoerd naar en order-samenstelstation of dergelijk.
Volgens een nadere uitwerking kan een bundel uit de stapel worden geschoven door een kracht op een laterale zijde van die bundel uit te oefenen, bijvoorbeeld een door een meenemer uitgeoefende kracht.
Volgens een nadere uitwerking is genoemde laterale zijde een laterale langszijde is.
Volgens een nadere uitwerking is de bundel voorzien van een wikkel, bijvoorbeeld een zich op afstand van kopse einden van de bundel uitstrekkende, de biljetten samenhoudende wikkel, waarbij genoemde kracht op de wikkel van de bundel wordt uitgeoefend.
Nadere voordelige uitwerkingen van de uitvinding zijn beschreven in de volgconclusies. De uitvinding zal thans nader worden toegelicht aan de hand van een niet-limitatief uitvoeringsvoorbeeld en de tekening. Daarin toont:
Figuur IA een perspectivisch vooraanzicht van een uitvoeringsvoorbeeld, bij een gesloten stand;
Figuur 1B dergelijk vooraanzicht als Fig. IA bij een geopende stand;
Figuur 2 een perspectivisch achteraanzicht van het in Fig. IA getoonde voorbeeld;
Figuur 3 een eerste detail van het in Fig. IA, 1B getoonde voorbeeld, gezien in een perspectivisch vooraanzicht vanuit een in Fig. 1B getoonde kijkrichting;
Figuur 4 een tweede detail van het in Fig. IA, 1B getoonde voorbeeld gezien in een perspectivisch vooraanzicht vanuit een andere dan de in Fig. 1B getoonde kijkrichting;
Figuur 5 een verticale langsdoorsnede van het in Fig. IA getoonde, met biljettenstapels gevulde uitvoeringsvoorbeeld;
Figuur 6 toont een detail Q van Fig. 5, tijdens bedrijf; en
Figuur 7 schematisch, in perspectief, een bundel bankbiljetten.
Gelijke of overeenkomstige maatregelen worden in deze aanvrage met gelijke of overeenkomstige verwijzingstekens aangeduid.
Figuur 7 toont schematisch een voorbeeld van een bundel B bankbiljetten T. De bankbiljetten zijn doorgaans van katoenpapier vervaardigd, hebben een rechthoekige vorm (met een lengte L en breedte W), en zijn doorgaans voorzien van diverse kenmerken betreffende de waarde die de biljetten vertegenwoordigen, echtheidskenmerken en dergelijke. Elke bundel B bevat doorgaans hetzelfde type bankbiljet (i.e. biljetten van dezelfde waarde van dezelfde valuta, en met dezelfde afmetingen). In de tekening is met pijl D een dikte van de bundel weergegeven. Verschillende bundels B van hetzelfde type biljetten kunnen onderlinge dezelfde of juist verschillende diktes D hebben, hetgeen bijvoorbeeld afhangt van hoe de biljetten zijn gebundeld (bijvoorbeeld strak op elkaar, of juist met relatief veel lucht daartussen hetgeen het geval kan zijn bij gebruikte, gekreukte biljetten).
De bundel B kan bestaan uit ten minste 50 bankbiljetten T, in het bijzonder 100 bankbiljetten T. De biljetten T worden samengehouden (gebundeld) door een omhulsel, in het bijzonder door een wikkel of band H, bijvoorbeeld losscheurbare (in het bijzonder papieren) wikkel H. Zoals de tekening toont houdt de wikkel de biljetten T via de lange biljetranden bijeen, in het bijzonder centraal op de bundel, en bevindt zich juist op afstand van de korte randen, zodat een stabiele stapel wordt gevormd. De bundel kan bijvoorbeeld zijn gevormd in een op zichzelf bekende bundelinrichting.
Zoals genoemd: elke bundel B kan bijvoorbeeld een dikte hebben van ten minste 1 cm, een bij voorkeur een hoogte van niet meer dan 5 cm.
Figuren 1-6 tonen een inrichting welke stapels bankbiljettenbundels efficiënt kan opnemen, en bundel voor bundel kan afgeven. Figuur 5 toont de inrichting, in een gevulde toestand, met een stapel S van bundels B.
Bij voorkeur wordt de inrichting tijdens gebruik gevuld met een stapel van dezelfde bundels B, te weten bundels B die elk dezelfde hoeveelheid geld bevatten, en hiertoe hetzelfde aantal bankbiljetten van dezelfde soort (valuta, waarde). De bundels B kunnen elk bijvoorbeeld 100 biljetten van 100 Dollar omvatten, of elk 100 biljetten van 50 Euro, of op een ander wijze dezelfde biljetten hetgeen de vakman duidelijk zal zijn.
Het voorbeeld omvat een behuizing 1 met een stapelhouder 2 voor het houden van een genoemde stapel S bankbiljettenbundels B. In het voorbeeld omvat de behuizing 1 een voetdeel of ondersteuningsdeel la om de behuizing 1 op een steun middel P (bijvoorbeeld een ondergrond of een niet getoond ondersteuningslichaam/frame/rek) te positioneren, en bij voorkeur te borgen. Een door een genoemd steunmiddel geleverd ondersteuningsvlak P is met een streeplijn in Fig. 5 ingetekend, en is in het bijzonder een horizontaal vlak, maar dat is niet noodzakelijk.
Volgens een nadere uitwerking kan een reeks van de inrichtingen met behuizingen 1 naast elkaar op een steunmiddel P worden opgesteld, bijvoorbeeld langs een transporteur 50 (zie Fig. 6), om aan die transporteur stapels bankbiljetten af te geven. In het bijzonder kunnen bijvoorbeeld ten minste 10 inrichtingen naast elkaar worden opgesteld, in het bijzonder ten minste 20, langs dezelfde afvoertransporteur 50.
De stapelhouder 2 definieert een stapelontvangstruimte 3, welke zich in dit voorbeeld in het bijzonder boven genoemd voet/ondersteuningsdeel la uitstrekt. De behuizing 1 omvat in het bijzonder een in hoofdzaak verticaal behuizingsdeel lb, met daarin de stapelontvangstruimte 3. Een achterzijde van het verticale behuizingsdeel lb strekt zich in dit voorbeeld haaks uit op het ondersteuningsdeel la.
De inrichting kan zijn voorzien van een zich onder de stapelontvangstruimte uitstrekkend, in het bijzonder stationair, stapelondersteuningsmiddel, bijvoorbeeld een oplegplaat 60, om de stapel S te dragen. In het voorbeeld strekt een naar de stapelontvangstruimte toegekeerd steunvlak van de oplegplaat 60 zich enigszins schuin uit ten opzichte van een horizontaal vlak, en sluit in het bijzonder een hoek β met dat vlak in.
De inrichting is bij een ondereind van de stapelontvangstruimte 3 voorzien van afgeefmiddelen 5, ingericht om een onderste bundel van een zich tijdens gebruik in de stapelontvangstruimte 3 bevindende bundelstapel S uit de stapel te verwijderen. De afgeefmiddelen 5 zijn in het voorbeeld aangebracht in het voetdeel la van de behuizing, en worden door een of meer voorwanden lc van de behuizing en zijwanden ld van de behuizing van een omgeving afgeschermd.
Zoals Fig. 2 toont is een benedendeel van de behuizing aan een achterzijde deels open, bij de afgeefmiddelen 5, om een afgiftedoorgang/uitgang E voor afgifte van bankbiljetbundels B te bieden.
De stapelhouder is ingericht om de stapel S onder een hoek β (zie Fig. 5) met een verticaal vlak V te houden. Genoemde hoek is bij voorkeur relatief klein, bijvoorbeeld kleiner dan 30 graden, bijvoorbeeld in het bereik van 10-20 graden, opdat de inrichting een kleine opstellingsruimte nodig heeft.
De stapelhouder is bij voorkeur voorzien van een eerste langsgeleider 11, bijvoorbeeld een geleidewand, welke zich langs een achterzijde van de stapelontvangstruimte 3 uitstrekt. Verder kan een zich tegenover de eerste langsgeleider 11 uitstrekkende tweede langsgeleider 12 zijn aangebracht, welke zich langs een voorzijde van de stapelontvangstruimte uitstrekt, in het bijzonder parallel aan de eerste langsgeleider 11.
In het voorbeeld omvat de genoemde tweede langsgeleider 12 een langwerpige geleidestang omvat, met een naar de eerste langsgeleider toe gekeerde convexe, in het bijzonder bolle, geleiderzijde. De tweede geleider 12 kan bijvoorbeeld een staaf of een holle buis omvatten, bijvoorbeeld met een cirkelvormige dwarsdoorsnede.
In het voorbeeld is een afstand tussen de eerste en tweede geleider, gemeten in een richting loodrecht op die geleiders, instelbaar. Hiertoe is de tweede geleider 12 zwenkbaar aan een voorwand (te weten een deur 20) van de inrichting gekoppeld, via koppelmiddelen 19 (zie Fig. 3). Een zwenkas van de tweede geleider 12 strekt zich in het bijzonder evenwijdig aan die geleider 12 uit. De geleider 12 is in het bijzonder in verschillende zwenkstanden borghaar or klembaar, zodanig dat die geleider 12 tijdens gebruik in positie kan blijven.
In dit voorbeeld is de behuizing voorzien van een door een deur 20 afsluitbare toegang tot ten minste een deel van de stapelontvangstruimte 3. Zoals uit de tekening volgt is de deur 20 ten minste deels transparant uitgevoerd, en bovendien eenvoudig zwenkbaar aan behuizing gekoppeld. Met voordeel kan de deur 20 door middel van een bedienbare grendelinrichting in een sluitstand aan de behuizing vergrendelbaar zijn, opdat toegang tot die ruimte onder controle kan worden gehouden. De inrichting kan bijvoorbeeld zijn uitgevoerd om ontgrendeling van de deur 20 onder invloed van een elektronische besturing uit te voeren, bij voorkeur onder gebruikmaking van een mobiele, door een enkele persoon draagbare afstandsbediening. Een dergelijke afstandsbediening en elektronisch bestuurbare grendelmiddelen zijn niet in de tekening weergegeven; voor de vakman zal duidebjk zijn hoe dergebjke middelen kunnen worden uitgevoerd.
In het voorbeeld omvat de deur 20 de genoemde tweede langsgeleider 12, waarbij die geleider zwenkbaar aan een binnenzijde van de deur is gekoppeld. Op deze manier is de tweede langsgeleider 12 ten minste ten opzichte van een overig deel van de deur in verschillende standen positioneerbaar.
Waarbij de stapelhouder is voorts voorzien van een derde langsgeleider 13, bijvoorbeeld een geleidewand, welke zich langs een eerste dwarszijde van de stapelontvangstruimte 3 uitstrekt, en een zich tegenover de derde langsgeleider 13 uitstrekken de vierde langsgeleider 14 (bijvoorbeeld geleiderwand) welke zich langs een tweede dwarszijde van de stapelontvangstruimte uitstrekt, in het bijzonder parallel aan de derde langsgeleider 13. Bij voorkeur is de onderlinge afstand tussen de derde geleider 13 en vierde geleider 14, gemeten in een richting loodrecht op die geleiders, instelbaar. Hiertoe is de vierde geleider 14 in het voorbeeld transleerbaar aan de behuizing gekoppeld, via een translatierail 17 en bijvoorbeeld met een bedienbaar vergrendelmiddel (bijvoorbeeld fixeereenheid) 18 om de vierde geleider 14 in een gewenste positie ten opzichte van de tegenoverliggende derde langsgeleider 13 te fixeren.
Volgens een nadere uitwerking is de inrichting voorzien van drukmiddelen 30 om een aandrukkracht op een bovenzijde van een zich in de stapelontvangstruimte bevindende stapel uit te oefenen. In het voorbeeld omvattende de drukmiddelen 30 een door de stapelontvangstruimte 3 neerwaarts, bij voorbeeld onder invloed van een eigen gewicht en/of een gewicht van een aan dat lichaam gekoppeld (niet getoond) verzwaringsmiddel (een massa), beweegbaar aandruklichaam 30, dat in het bijzonder via geleidemiddelen door de ruimte 3 wordt geleidt. Het onderhavige aandrukhchaam 30 strekt zich in het bijzonder in hoofdzaak centraal in de stapelontvangstruimte 3 uit, reikt die ruimte in vanuit een zich in de derde langsgeleider 13 aangebrachte sleuf 31, in een richting normaal op die langsgeleider 13, en op afstand van de eerste, tweede en vierde langsgeleiders 11, 12, 14. Het aandruklichaam 30 drukt tijdens gebruik op een bovenzijde van een zich in de stapelontvangstruimte 3, in een naar de afgeefmiddelen 3 toegekeerde richting, om een betrouwbare neerwaartse beweging van de stapel te bereiken, ook in het geval dat de stapel S uit nog maar een relatief klein aantal (bijv. minder dan 10) biljettenbundels B bestaat.
Zoals de tekening toont kunnen de afgeefmiddelen 3 zijn voorzien van een of meer (in dit voorbeeld vier) een dwars ten opzichte van een stapelrichting en de stapelontvangstruimte verplaatsbare meenemers 6, met een naar een meeneemrichting gekeerd meeneemvlak 6a, in het bijzonder duwvlak 6a. In het voorbeeld is de genoemde oplegplaat 60 voorzien van een langssleuf waardoorheen de meenemers 6 reiken, en langs de plaat 60 bewegen ter verschuiving van een onderste biljettenstapel.
Elke meenemer 6 is langs een, in dit voorbeeld door de oplegplaat 60 geleverd, stapelondersteuningsvlak verplaatsbaar. Een hoogte X van de meenemer 6, gemeten in een richting normaal vanaf het stapelondersteuningsvlak, is bij voorkeur ten minste 0,5 cm, en in het bijzonder kleiner dan een dikte D van zich tijdens gebruik in de stapelontvangstruimte bevindende stapel bankbiljettenbundels.
De meenemer 6 is in het voorbeeld voorzien van een gladde bovenzijde 6b, in het bijzonder een gepolijste bovenzijde en/of een bovenzijde van wrijvingsverlagend materiaal, bijvoorbeeld van Teflon(tm) (polytetrafluorethyleen).
In het voorbeeld omvatten de afgeefmiddelen 3 een oneindige transporteur 4 (bijvoorbeeld een band of riem), aangebracht op keerrollen Μ, N. In het bijzonder maakt een van de keerrollen deel uit van een trommelmotor M, ter aandrijving van de transporteur 4. Een bovenste part van de transporteur 4 strekt zich uit onder de stapelontvangstruimte 3, bij voorkeur in een richting die haaks staat op de lange langszijde van een zich -tijdens -gebruik- onderste biljetbundel (evenwijdig met een wikkel H van die bundel, zie tevens Fig. 7).
De meenemers 6 zijn aan de transporteur 4 gefixeerd. Beweging van de meenemers, de transporteur en een afgeefrichting Z zijn in figuur 6 met pijlen ingetekend. Beweging van de meenemers 6 is zodanig dat deze, bij verplaatsing langs het bovenste part van de transporteur 4, telkens een uitschuifkracht op een laterale zijde van de onderste bundel uitoefenen, waarbij de laterale zijde bij voorkeur een laterale langszijde SI is (zie Fig. 7). Meer in het bijzonder wordt genoemde kracht op een langszijde Hl van de wikkel H van de bundel uitgeoefend.
In andere woorden: de afgeefmiddelen 5, 6 zijn ingericht om telkens een onderste bundel in een uitneemrichting Z uit de stapel S te nemen, welke uitneemrichting evenwijdig is aan korte kopse zijden van de bundel B.
De door een meenemer 6 bewerkstelligde bundelverplaatsing, in een uitschuifrichting Z, leidt in het voorbeeld tot het uitwerpen van de bundel B via een achterzijde van de inrichting (via opening of uitgang E). De uitgeschoven bundel kan op een afvoertransporteur 50 (schematisch, in dwarsdoorsnede, in Fig. 6 ingetekend) worden opgevangen. Een dergelijke afvoertransporteur kan bijvoorbeeld een transportband of dergelijke omvatten.
Volgens een nadere uitwerking kan de inrichting zijn voorzien van een of meer borstels, in het bijzonder in of nabij de uitgang E, om verplaatsing van een biljettenbundel B te remmen en/of sturen.
Gebruik van de inrichting kan een werkwijze voor het afgeven van bundels B bankbiljetten T, omvatten, waarbij eerste een stapel biljetten in de inrichting wordt aangebracht (vulling). Vervolgens kunnen de afgeefmiddelen worden bestuurd om een of meer bundels, een voor een, uit de stapel S te schuiven. Door de uitvoering van de inrichting kan dit snel worden uitgevoerd, betrouwbaar, en op een wijze waarbij beschadiging en verlies van biljetten zo goed mogelijk wordt tegengegaan.
Zoals genoemd kan in het bijzonder telkens een bundel uit de stapel worden geschoven door een kracht op een laterale zijde van die bundel uit te oefenen, bijvoorbeeld een door een meenemer uitgeoefende kracht. Aldus kan betrouwbare en stabiele uitschuiving worden bereikt.
Voor de vakman zal duidelijk zijn dat de uitvinding niet beperkt is tot de beschreven uitvoeringsvoorbeelden. Diverse wijzigingen zijn mogelijk binnen het raam van de uitvinding zoals is verwoord in de navolgende conclusies. Verwijzingstekens in de conclusies dienen als niet-limitatief te worden beschouwd.
Zo dienen de termen “onder” en “boven” ruim opgevat te worden, en zijn op zichzelf niet beperkt tot een onderlinge verticale positionering. De inrichting kan bijvoorbeeld zijn uitgevoerd om een stapel in een in hoofdzaak horizontale stand te houden, waarbij een onderste bundel biljetten het ene eind van de stapel vormt, en een bovenste bundel biljetten het andere eind van de stapel. Verder kan de inrichting zijn uitgevoerd om een in hoofdzaak rechte stapel bankbiljetbundels te houden, zoals in het voorbeeld, maar dat is niet noodzakelijk. Alternatief kan de stapelontvangstruimte zich bijvoorbeeld langs een kromme uitstrekken , om een kromme stapel te houden, of op een andere manier zijn gevormd.
Verder kan de inrichting bijvoorbeeld zijn voorzien van een of meer sensoren, bijvoorbeeld een of meer camera’s, fotocellen, een gewichtssensor, of dergelijke, om het uitwerpen van een bundel te monitoren. Bij voorkeur is de inrichting uitgevoerd om automatisch een alarmsignaal te genereren wanner de inrichting detecteert (bijvoorbeeld onder gebruikmaking van een of meer genoemde sensoren) dat een door de inrichting afgegeven biljettenbundel afwijkt van voorafbepaaide bundelinformatie, bijvoorbeeld informatie betreffende een vorm, gewicht en/of afmetingen van een net afgeleverde biljetbundel. De inrichting kan bijvoorbeeld onder invloed van het alarmsignaal automatisch naar een inactieve toestand worden gebracht, in het bijzonder door middel van een daarvoor ingericht besturing hetgeen de vakman duidelijk zal zijn.

Claims (28)

1. Inrichting voor het afgeven van bankbiljetten, omvattende een behuizing (1) met een stapelhouder (2) voor het houden van een stapel (S) bankbiljettenbundels (B), waarbij de stapelhouder (2) een stapelontvangstruimte (3) definieert, waarbij de inrichting bij een ondereind van de stapelontvangstruimte (3) is voorzien van afgeefmiddelen (5), ingericht om een onderste bundel van een zich tijdens gebruik in de stapelontvangstruimte (3) bevindende bundelstapel (S) uit de stapel te verwijderen.
2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de stapelhouder is ingericht om de stapel (S) onder een hoek (6) met een verticaal vlak (V) te houden,
3. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de stapelhouder is voorzien van een eerste langsgeleider (11), bijvoorbeeld een geleidewand, welke zich langs een achterzijde van de stapelontvangstruimte (3) uitstrekt, en een zich tegenover de eerste langsgeleider (11) uitstrekken de tweede langsgeleider (12) welke zich langs een voorzijde van de stapelontvangstruimte uitstrekt, in het bijzonder parallel aan de eerste langsgeleider (11).
4. Inrichting volgens conclusie 3, waarbij een afstand tussen de eerste en tweede geleider, gemeten in een richting loodrecht op die geleiders, instelbaar is.
5. Inrichting volgens conclusie 3 of 4, waarbij een genoemde tweede langsgeleider een langwerpige geleidestang omvat, en bijvoorbeeld een naar de eerste langsgeleider gekeerde convexe, in het bijzonder bolle, geleiderzijde omvat.
6. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de behuizing is voorzien van een door een deur (20) afsluitbare toegang tot ten minste een deel van de stapelontvangstruimte (3), waarbij de deur bij voorkeur ten minste deels transparant is uitgevoerd, en bijvoorbeeld zwenkbaar aan de behuizing is gekoppeld, en bijvoorbeeld door middel van een grendelinrichting in een sluitstand aan de behuizing vergrendelbaar is.
7. Inrichting volgens conclusie 6 in combinatie met conclusie 3 of 4, waarbij de deur (20) genoemde tweede langsgeleider (12) omvat.
8. Inrichting volgens conclusie 7, waarbij genoemde tweede langsgeleider (12) ten minste en opzichte van een overig deel van de deur in verschillende standen positioneerbaar element.
9. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de stapelhouder is voorzien van een derde langsgeleider (13), bijvoorbeeld een geleidewand, welke zich langs een eerste dwarszijde van de stapelontvangstruimte (3) uitstrekt, en een zich tegenover de derde langsgeleider (13) uitstrekkende vierde langsgeleider (14) welke zich langs een tweede dwarszijde van de stapelontvangstruimte uitstrekt, in het bijzonder parallel aan de derde langsgeleider (13).
10. Inrichting volgens conclusie 9, waarbij een afstand tussen de derde en vierde geleider, gemeten in een richting loodrecht op die geleiders, instelbaar is.
11. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, voorzien van drukmiddelen (30) om een aandrukkracht op een bovenzijde van een zich in de stapelontvangstruimte bevindende stapel uit te oefenen.
12. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de afgeefmiddelen zijn voorzien van ten minste een dwars ten opzichte van een stapelrichting en de stapelontvangstruimte verplaatsbare meenemer, met een naar een meeneemrichting gekeerd meeneemvlak, in het bijzonder duwvlak.
13. Inrichting volgens conclusie 12, waarbij de meenemer langs een stapelondersteuningsvlak verplaatsbaar is, waarbij een hoogte van de meenemer, gemeten in een richting normaal vanaf het stapelondersteuningsvlak, bij voorkeur ten minste 0,5 cm bedraagt, en in het bijzonder kleiner is dan een dikte van zich tijdens gebruik in de stapelontvangstruimte bevindende stapel bankbiljettenbundels.
14. Inrichting volgens conclusie 12 of 13, waarbij de meenemer is voorzien van een gladde bovenzijde, in het bijzonder een gepolijste bovenzijde en/of een bovenzijde van wrijvingsverlagend materiaal, bijvoorbeeld van Teflon(tm) (polytetrafluorethyleen).
15. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de afgeefmiddelen een oneindige transporteur omvatten.
16. Inrichting volgens conclusie 15, waarbij de oneindige transporteur een trommelmotor omvat.
17. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de afgeefmiddelen zijn voorzien van een of meer borstels om verplaatsing van een biljettenbundel te remmen en/of sturen.
18. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, voorzien van een zich onder de stapelontvangstruimte uitstrekkend, in het bijzonder stationair, stapelondersteuningsmiddel, bijvoorbeeld een oplegplaat.
19. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de afgeefmiddelen zijn ingericht om een onderste bundel in een uitneemrichting uit de stapel te nemen, welke uitneemrichting evenwijdig is aan korte kopse zijden van de bundel (B).
20. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de inrichting is gevuld met een bundels, waarbij elke bundel bestaat uit bankbiljetten, in het bijzonder van hetzelfde type.
21. Inrichting volgens conclusie 20, waarbij elke bundel een dikte heeft van ten minste 1 cm, een bij voorkeur een hoogte heeft van niet meer dan 5 cm
22. Inrichting volgens conclusie 20 of 21, waarbij elke bundel bestaat uit ten minste 50 rechthoekige bankbiljetten, in het bijzonder 100 bankbiljetten, welke biljetten worden samengehouden door een omhulsel, in het bijzonder door een wikkel.
23. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij een hoogte van de bundelontvangstruimte ten minste 0,5 meter bedraagt, en bij voorkeur ten minst 1 meter.
24. Werkwijze voor het afgeven van bundels bankbiljetten, bijvoorbeeld onder gebruikmaking van een inrichting volgens eend er voorgaande conclusies, de werkwijze omvattende: -het stapelen van bundels (B) bankbiljetten; -het uit de stapel schuiven van een van de bundels, bijvoorbeeld een onderste van de bundels.
25. Werkwijze volgens conclusie 24, waarbij een bundel uit de stapel wordt geschoven door een kracht op een laterale zijde van die bundel uit te oefenen, bijvoorbeeld een door een meenemer uitgeoefende kracht.
26. Werkwijze volgens conclusie 25, waarbij genoemde laterale zijde een laterale langszijde is.
27. Werkwijze volgens conclusie 24 of 25, waarbij de bundel is voorzien van een wikkel, bijvoorbeeld een zich op afstand van kopse einden van de bundel uitstrekkende, de biljetten samenhoudende wikkel, waarbij genoemde kracht op de wikkel van de bundel wordt uitgeoefend.
28. Werkwijze volgens een der conclusies 24-27, waarbij de uitgeschoven bundel op een afvoertransporteur wordt opgevangen.
NL2011866A 2013-11-29 2013-11-29 Inrichting en werkwijze voor het afgeven van bankbiljetten. NL2011866C2 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2011866A NL2011866C2 (nl) 2013-11-29 2013-11-29 Inrichting en werkwijze voor het afgeven van bankbiljetten.
PCT/NL2014/050816 WO2015080587A1 (en) 2013-11-29 2014-11-28 Device and method for dispensing banknotes

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2011866A NL2011866C2 (nl) 2013-11-29 2013-11-29 Inrichting en werkwijze voor het afgeven van bankbiljetten.
NL2011866 2013-11-29

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2011866C2 true NL2011866C2 (nl) 2015-06-01

Family

ID=50156854

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2011866A NL2011866C2 (nl) 2013-11-29 2013-11-29 Inrichting en werkwijze voor het afgeven van bankbiljetten.

Country Status (2)

Country Link
NL (1) NL2011866C2 (nl)
WO (1) WO2015080587A1 (nl)

Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR1414271A (fr) * 1964-11-10 1965-10-15 Dispositif pour le retrait commandé de billets de banque en liasses empilées dans un conduit vertical
GB2106880A (en) * 1981-08-18 1983-04-20 Tokyo Shibaura Electric Co Bill packet discharging apparatus
US4756449A (en) * 1986-07-08 1988-07-12 Laurel Bank Machines Co., Ltd. Apparatus for taking out bundled bills

Patent Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR1414271A (fr) * 1964-11-10 1965-10-15 Dispositif pour le retrait commandé de billets de banque en liasses empilées dans un conduit vertical
GB2106880A (en) * 1981-08-18 1983-04-20 Tokyo Shibaura Electric Co Bill packet discharging apparatus
US4756449A (en) * 1986-07-08 1988-07-12 Laurel Bank Machines Co., Ltd. Apparatus for taking out bundled bills

Also Published As

Publication number Publication date
WO2015080587A1 (en) 2015-06-04

Similar Documents

Publication Publication Date Title
JP5564915B2 (ja) 紙幣入出金機
RU2637897C1 (ru) Устройство укладки носителей и устройство транзакций с носителями
BR102015005388A2 (pt) dispositivo de acúmulo de papel moeda
KR101609318B1 (ko) 문서 처리
KR20150098553A (ko) 지엽류 입출 장치
WO2016136320A1 (ja) 媒体束収納装置及び媒体処理装置
NL2011866C2 (nl) Inrichting en werkwijze voor het afgeven van bankbiljetten.
WO2014181622A1 (ja) 媒体収納装置及び媒体取引装置
JP7098850B2 (ja) 硬貨処理装置
KR101865141B1 (ko) 지폐 처리 장치
JP6183143B2 (ja) 媒体処理装置
JP6213141B2 (ja) 媒体処理装置
JP6589689B2 (ja) 小束処理装置
WO2013061470A1 (ja) 紙葉類取扱装置
JPH0746395B2 (ja) 紙幣出納装置
JP5527393B2 (ja) 紙幣処理装置
JP6060806B2 (ja) 媒体収納装置及び媒体取引装置
NL2011869C2 (nl) Systeem en werkwijze voor het afgeven van waardebiljetten.
JP6028398B2 (ja) 媒体分離装置及び媒体取扱装置
JPH05278959A (ja) 紙葉類取扱い装置
JP6206170B2 (ja) 小束処理装置
WO2017145523A1 (ja) 媒体処理装置
JP5695983B2 (ja) 集積紙幣挟持移送装置
KR20240106517A (ko) 매체 입출금 장치
JPS6227967Y2 (nl)

Legal Events

Date Code Title Description
PD Change of ownership

Owner name: TRAVELEX LIMITED; GB

Free format text: DETAILS ASSIGNMENT: CHANGE OF OWNER(S), ASSIGNMENT; FORMER OWNER NAME: GLOBAL CASH SOLUTIONS B.V.

Effective date: 20170328

MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20181201