NL2006687C2 - Gebouw met een installatiedoos. - Google Patents

Gebouw met een installatiedoos. Download PDF

Info

Publication number
NL2006687C2
NL2006687C2 NL2006687A NL2006687A NL2006687C2 NL 2006687 C2 NL2006687 C2 NL 2006687C2 NL 2006687 A NL2006687 A NL 2006687A NL 2006687 A NL2006687 A NL 2006687A NL 2006687 C2 NL2006687 C2 NL 2006687C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
wall
installation box
positioning protrusion
installation
bottom wall
Prior art date
Application number
NL2006687A
Other languages
English (en)
Inventor
Thomas Philippus Renckens
Original Assignee
Abb Bv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Abb Bv filed Critical Abb Bv
Priority to NL2006687A priority Critical patent/NL2006687C2/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL2006687C2 publication Critical patent/NL2006687C2/nl

Links

Classifications

    • HELECTRICITY
    • H02GENERATION; CONVERSION OR DISTRIBUTION OF ELECTRIC POWER
    • H02GINSTALLATION OF ELECTRIC CABLES OR LINES, OR OF COMBINED OPTICAL AND ELECTRIC CABLES OR LINES
    • H02G3/00Installations of electric cables or lines or protective tubing therefor in or on buildings, equivalent structures or vehicles
    • H02G3/02Details
    • H02G3/08Distribution boxes; Connection or junction boxes
    • H02G3/12Distribution boxes; Connection or junction boxes for flush mounting
    • H02G3/121Distribution boxes; Connection or junction boxes for flush mounting in plain walls

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Architecture (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Connection Or Junction Boxes (AREA)

Description

NLP188660A
Gebouw met een installatiedoos
ACHTERGROND VAN DE UITVINDING
De uitvinding heeft betrekking op een gebouw met een installatiedoos dat onderdeel vormt van de elektrische 5 installatie van het gebouw.
Een bekende installatiedoos voor plaatsing in een gat in een wand van een gebouw omvat een bodemwand en een van de bodemwand opstaande omtrekswand. De bodemwand en de omtrekswand bepalen gezamenlijk een inbouwruimte voor in-10 stallatiemateriaal zoals inbouwstopcontacten en schakelaars. De omtrekswand bezit een van de bodemwand afgekeerde omlopende installatierand die een primaire opening van de installatiedoos begrenst. Het installatiemateriaal omvat een blok elektrische aansluitingen dat in de inbouwruimte opge-15 nomen wordt en een montageplaat die op de muur rust en die door middel van schroeven aan de installatierand gekoppeld wordt.
In de praktijk komt het vaak voor dat de installatiedoos te ver in het gat of juist niet diep genoeg in het 20 gat gestoken wordt. Wanneer de installatiedoos te ver in het gestoken is, dan komt de installatierand te diep in de muur te liggen. De schroeven moeten in een dergelijk geval een grote afstand overbruggen teneinde de montageplaat van het installatiemateriaal aan de installatierand van de installa- 2 tiedoos te kunnen koppelen. De resulterende koppeling tussen de montageplaat en de installatierand is minder stevig en kan speling bevatten. Wanneer de installatiedoos niet diep genoeg in het gat gestoken is, dan zal de installatierand te 5 ver uitsteken ten opzichte van de muur, waardoor het op de installatierand gemonteerde installatiemateriaal niet vlak op de muur kan liggen.
Een doel van de uitvinding is het verschaffen van een gebouw omvattende een muur met een gat en een in het gat 10 opgenomen installatiedoos, waarbij onjuiste positionering van de installatiedoos in het gat in de muur kan worden tegengegaan.
15 SAMENVATTING VAN DE UITVINDING
De uitvinding verschaft vanuit een eerste aspect een gebouw omvattend een muur met een voorzijde en een zich vanaf de voorzijde in de muur uitstrekkend gat waarin een 20 installatiedoos voor elektrische installaties is opgenomen, waarbij het gat een begrenzingswand bezit die een opneem-ruimte bepaalt voor het opnemen van de installatiedoos in de muur, waarbij de installatiedoos een bodemwand en een van de bodemwand opstaande omtrekswand omvat, waarbij de bodemwand 25 en de omtrekswand gezamenlijk een binnenruimte bepalen voor opname van installatiemateriaal, waarbij de installatiedoos is voorzien van een eerste positioneeruitsteeksel dat zich vanaf de omtrekswand in een vlak evenwijdig aan de bodemwand buitenwaarts uitstrekt, waarbij de installatiedoos vanaf het 30 eerste positioneeruitsteeksel in de richting van de bodemwand in het gat in de muur steekt, waarbij het eerste positioneeruitsteeksel zich voorbij de begrenzingswand van het gat uitstrekt en met een aanligvlak aanligt tegen de voorzijde van de muur. Het eerste positioneeruitsteeksel kan een 35 referentiehulpmiddel vormen voor het bij het insteken van de installatiedoos in het gat bepalen van de insteekdiepte of de mate van uitsteken van de installatiedoos ten opzichte 3 van de voorzijde van muur. Hiermee kan worden tegengegaan dat de installatiedoos te ver in het gat gestoken wordt, hetgeen het vervolgens monteren van installatiemateriaal kan bemoeilij ken.
5 In een uitvoeringsvorm zijn de omtrekswand en het eerste positioneeruitsteeksel uit één stuk gevormd. Het eerste positioneeruitsteeksel kan tegelijk met het vormen van de omtrekswand, bijvoorbeeld in een spuitgietproces, worden aangevormd aan de omtrekswand.
10 In een uitvoeringsvorm omvat het eerste positio neeruitsteeksel een aanliglichaam dat een in hoofdzaak recht aanligvlak vormt, waarbij het aanligvlak zich in hoofdzaak evenwijdig aan de voorzijde van de muur uitstrekt. Het aanliglichaam kan vlak tegen de voorzijde van de muur aan-15 liggen, teneinde een nauwkeurige aanslag te kunnen verkrijgen .
In een uitvoeringsvorm is de omtrekswand voorzien van een van de bodemwand afgekeerde omlopende installa-tierand die een primaire opening van de installatiedoos 20 begrenst, waarbij het eerste positioneeruitsteeksel ten opzichte van de installatierand in de richting van de bodemwand teruggelegen is. Op eenzelfde wijze is de omtrekswand vanaf de bodemwand beschouwd voorbij het aanligvlak van het eerste positioneeruitsteeksel steekt en waarbij de installa-25 tierand vanaf de bodemwand beschouwd voorbij het aanligvlak van het eerste positioneeruitsteeksel gelegen is. Bij voorkeur is de installatierand vanaf de bodemwand beschouwd ten minste drie millimeter, bij voorkeur ten minste vijf millimeter voorbij het aanligvlak van het eerste positioneeruit-30 steeksel gelegen. Doordat de positie van het eerste positioneeruitsteeksel op afstand vanaf de installatierand gelegen is, vormt het eerste positioneeruitsteeksel een aanslag of referentievlak waardoor een gedeelte van de omtrekswand en de installatierand aan het uiteinde daarvan over dezelfde 35 afstand uit blijven steken ten opzichte de plaats waar het eerste positioneeruitsteeksel aanligt tegen de muur rondom het gat. De uitstekende installatierand verkleint de afstand 4 die overbrugd moet worden teneinde het op de afwerklaag gelegen installatiemateriaal te kunnen koppelen met de installatierand.
In een uitvoeringsvorm grijpt de installatiedoos 5 tussen het eerste positioneeruitsteeksel en de bodemwand aan op de begrenzingswand van het gat. In het bijzonder is de installatiedoos tussen het eerste positioneeruitsteeksel en de bodemwand voorzien van plaatsingsuitsteeksels die zich vanaf de omtrekswand buitenwaarts uitstrekken en die zijn 10 voorzien van distaai ten opzichte van de omtrekswand gelegen eindranden die aangrijpen op de begrenzingswand van het gat. De aangrijping kan een wrijvingsweerstand bewerkstelligen tussen de installatiedoos en de begrenzingswand van het gat teneinde tegen te gaan dat de installatiedoos onbedoeld door 15 het gat verschuift.
In een uitvoeringsvorm is het eerste positioneeruitsteeksel voorzien van een streefbreukverbinding die is ingericht bij buiging van het eerste positioneeruitsteeksel ten opzichte van de omtrekswand een breuk tussen het eerste 20 positioneeruitsteeksel en de omtrekswand te veroorzaken. Door de aangebrachte streefbreukverbinding breekt het eerste positioneeruitsteeksel gemakkelijk af en kan een installatiedoos zonder positioneeruitsteeksels worden verkregen, die bijvoorbeeld kan worden toegepast in een situatie waarin het 25 gewenst is de installatiedoos verder in het gat te steken dan het eerste positioneeruitsteeksel toelaat. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen als een muur niet verder afgewerkt wordt.
In een uitvoeringsvorm omvat de installatiedoos 30 een tweede positioneeruitsteeksel dat zich vanaf de omtrekswand even ver buitenwaarts uitstrekt als het eerste positioneeruitsteeksel. Het tweede positioneeruitsteeksel kan ervoor zorgen dat de installatiedoos op twee posities in aanliggend contact komt met de muur rondom het gat, teneinde 35 te voorkomen dat bij slechts één aanliggend contact de installatiedoos gaat schranken.
In een uitvoeringsvorm zijn het eerste positio- 5 neeruitsteeksel en het tweede positioneeruitsteeksel recht tegenover elkaar gelegen. Hiermee kan een gelijke of symmetrische verdeling van aanligkrachten van de blokkerende positioneeruitsteeksels op de voorzijde van de muur verkre-5 gen worden, hetgeen het positioneren van de installatiedoos kan vereenvoudigen.
De uitvinding verschaft vanuit een tweede aspect een installatiedoos voor elektrische installaties, voor plaatsing in een voor de installatiedoos bestemd gat in een 10 muur van een gebouw, waarbij het gat een begrenzingswand bezit die een binnenomtrekscontour bepaalt waarbinnen een opneemruimte gelegen is voor opname van de installatiedoos in de muur, waarbij de installatiedoos een bodemwand en een van de bodemwand opstaande omtrekswand omvat, waarbij de 15 bodemwand en de omtrekswand gezamenlijk een binnenruimte bepalen voor opname van installatiemateriaal, waarbij de installatiedoos is voorzien van een eerste positioneeruitsteeksel dat zich vanaf de omtrekswand buitenwaarts uitstrekt, waarbij het gedeelte van de installatiedoos vanaf 20 het eerste positioneeruitsteeksel in de richting van de bodemwand een eerste omtrekscontour bezit waarvan de meest uitstekende delen gelegen zijn op een denkbeeldige eerste kleinste cirkel in een eerste vlak evenwijdig aan de bodemwand, waarbij de eerste kleinste cirkel met een zo klein 25 mogelijke diameter het gedeelte van de installatiedoos vanaf het eerste positioneeruitsteeksel in de richting van de bodemwand volledig omsluit, waarbij de installatiedoos ter plaatse van het eerste positioneeruitsteeksel een tweede omtrekscontour bezit waarvan de meest uitstekende delen 30 gelegen zijn op een denkbeeldige tweede kleinste cirkel in een tweede vlak evenwijdig aan de bodemwand, waarbij de tweede kleinste cirkel met een zo klein mogelijke diameter de installatiedoos ter plaatse van het eerste positioneeruitsteeksel volledig omsluit, waarbij de eerste denkbeeldige 35 cirkel in geplaatste toestand van de installatiedoos in het gat kleiner is dan of gelijk is aan de binnenomtrekscontour van het gat en de tweede denkbeeldige cirkel groter is dan 6 de binnenomtrekscontour van het gat. Het eerste positioneer-uitsteeksel kan een referentiehulpmiddel vormen voor het bij het insteken van de installatiedoos in het gat bepalen van de insteekdiepte of de mate van uitsteken van de installa-5 tiedoos ten opzichte van de voorzijde van muur. Hiermee kan worden tegengegaan dat de installatiedoos te ver in het gat gestoken wordt, hetgeen het vervolgens monteren van instal-latiemateriaal kan bemoeilijken.
In een uitvoeringsvorm is het eerste positioneer-10 uitsteeksel ingericht teneinde in geplaatste toestand op de muur naast het gat te liggen. Het eerste positioneeruit-steeksel vormt een obstakel dat bij het insteken van de installatiedoos in het gat in contact kan komen met de om het gat gelegen muur. Het contact kan tegengaan dat de 15 installatiedoos te diep in het gat in de muur gestoken wordt.
In een uitvoeringsvorm is de omtrekswand in hoofdzaak cilindrisch, waarbij de eerste denkbeeldige cirkel en de tweede denkbeeldige cirkel concentrisch ten opzichte van 20 de in hoofdzaak cilindrische omtrekswand gelegen zijn. De concentrisch ten opzichte van de omtrekswand gelegen eerste en tweede cirkels bezitten stralen die worden bepaald door de delen van de installatiedoos die zich in de vlakken van de respectievelijke cirkels vanaf de hartlijn van de om-25 trekswand het verst buitenwaarts uitstrekken of uitsteken.
De uitvinding verschaft vanuit een derde aspect een werkwijze voor het positioneren van een installatiedoos voor elektrische installaties in een voor de installatiedoos bestemd gat in een muur van een gebouw, waarbij de muur een 30 voorzijde bezit en waarbij het gat dwars op de voorzijde van de muur een begrenzingswand bezit die een opneemruimte bepaalt voor het opnemen van de installatiedoos in de muur, waarbij de installatiedoos een bodemwand en een van de bodemwand opstaande omtrekswand omvat, waarbij de bodemwand 35 en de omtrekswand gezamenlijk een binnenruimte bepalen voor opname van installatiemateriaal, waarbij de installatiedoos is voorzien van een eerste positioneeruitsteeksel dat zich 7 vanaf de omtrekswand in een vlak evenwijdig aan de bodemwand buitenwaarts uitstrekt, waarbij de werkwijze de stappen omvat van het vanaf het eerste positioneeruitsteeksel beschouwd in de richting van de bodemwand in het gat steken 5 van de installatiedoos waarbij de installatiedoos vanaf het eerste positioneeruitsteeksel in de richting van de bodemwand in het gat in de muur wordt opgenomen, het brengen van het eerste positioneeruitsteeksel, dat zich voorbij de begrenzingswand van het gat uitstrekt, met een aanligvlak 10 daarvan in aanliggend contact met de voorzijde van de muur. Het eerste positioneeruitsteeksel kan een referentiehulpmid-del vormen voor het bij het insteken van de installatiedoos in het gat bepalen van de insteekdiepte of de mate van uitsteken van de installatiedoos ten opzichte van de voor-15 zijde van muur.
In een uitvoeringsvorm is de omtrekswand voorzien van een van de bodemwand afgekeerde omlopende installa-tierand die een primaire opening van de installatiedoos begrenst, waarbij het eerste positioneeruitsteeksel ten 20 opzichte van de installatierand in de richting van de bodemwand teruggelegen is zodanig, dat de installatierand na het aanbrengen van de installatiedoos in het gat tengevolge van het aanliggen van het aanligvlak van het eerste positioneeruitsteeksel tegen voorzijde van de muur ten opzichte van de 25 muur uit steekt. Hiermee kan worden tegengegaan dat de installatiedoos te ver in het gat gestoken wordt, waarna de op de muur aan te brengen afwerklaag, bijvoorbeeld gipspleis-ter, te ver voorbij de installatiedoos zou kunnen steken, hetgeen het vervolgens monteren van installatiemateriaal kan 30 bemoeilijken.
In een uitvoeringsvorm steekt de installatierand ten minste drie millimeter, bij voorkeur ten minste vijf millimeter uit ten opzichte van de muur. De uitstekende installatierand verkleint de afstand die overbrugd moet 35 worden teneinde de op de afwerklaag gelegen montageplaat te kunnen verbinden met de installatierand.
De in deze beschrijving en conclusies van de 8 aanvrage beschreven en/of de in de tekeningen van deze aanvrage getoonde aspecten en maatregelen kunnen waar mogelijk ook afzonderlijk van elkaar worden toegepast. Die afzonderlijke aspecten kunnen onderwerp zijn van daarop 5 gerichte afgesplitste octrooiaanvragen. Dit geldt in het bijzonder voor de maatregelen en aspecten welke op zich zijn beschreven in de volgconclusies.
10 KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
De uitvinding zal worden toegelicht aan de hand van een aantal in de bij gevoegde schematische tekeningen weergegeven voorbeelduitvoeringen. Getoond wordt in: 15 figuur 1 een isometrisch aanzicht van een uitvoe ringsvorm van een installatiedoos met twee positioneeruit-steeksels volgens de uitvinding; figuur 2 een zijaanzicht van de installatiedoos volgens figuur 1.
20 figuur 3 een vooraanzicht van de installatiedoos volgens figuur 1 in geplaatste toestand in een gat in een muur van een gebouw; figuur 4 een zijaanzicht in dwarsdoorsnede van de installatiedoos in geplaatste toestand volgens de lijn IV-IV 25 in figuur 3; en figuur 5 een isometrisch aanzicht van een alternatieve uitvoeringsvorm van een installatiedoos met twee positioneeruitsteeksels volgens de uitvinding.
30
GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
Figuren 1 en 2 tonen een installatiedoos 1 voor elektrische installaties volgens een uitvoeringsvorm van de 35 uitvinding. De installatiedoos 1 is door spuitgieten vervaardigd van een geschikte kunststof, bijvoorbeeld polypro-pyleen. Zoals in figuren 3 en 4 is weergegeven is de instal- 9 latiedoos 1 op een nader te beschrijven wijze ingericht voor plaatsing in een gat 9 in een wand of muur 10 van een verder niet weergegeven gebouw.
Zoals in figuur 1 is weergegeven is de installa-5 tiedoos 1 omvattende een bodemwand 2 en een van de bodemwand 2 opstaande, in hoofdzaak cilindrische omtrekswand 3 met een hartlijn S. De installatiedoos 1 is in hoofdzaak symmetrisch ten opzichte van een spiegelsymmetrievlak V waarin tevens de hartlijn S gelegen is. De bodemwand 2 en de omtrekswand 3 10 bepalen een inbouwruimte H voor opname van elektrisch in-stallatiemateriaal. De omtrekswand 3 bezit een van de bodemwand 2 afgekeerde omlopende installatierand 4 die een primaire opening 5 van de installatiedoos 1 begrenst en waarop het installatiemateriaal kan worden gemonteerd. De installa-15 tiedoos 1 is in de inbouwruimte H voorzien van een om de hartlijn S binnen de omtrekswand 3 roteerbare ring met twee aangevormde bussen 11, 12. De bussen 11, 12 zijn voorzien van schroefdraad of een holte voor het vormen van schroefdraad voor de opname van al-dan-niet zelf draadvormende 20 bouten of schroeven 99 van het installatiemateriaal, waarvan er één in de dwarsdoorsnede van de installatiedoos 1 volgens figuur 4 is weergegeven. Voorbeelden van installatiemateriaal zijn een inbouwstopcontact of een schakelaar met, zoals dat is weergegeven in figuur 4, een vlakke montageplaat 97 25 die bij voorkeur in aanliggend contact met de installatierand 4 op de installatiedoos 1 wordt aangebracht en daarachter een schematisch door middel van onderbrekingslij-nen weergegeven blok 96 met elektrische aansluitingen dat in de inbouwruimte H wordt opgenomen.
30 Zoals in figuur 1 is weergegeven is de omtrekswand 3 voorzien van meerdere, rond de omtrek verdeelde doorsteek-vlakken 30, welke door een installateur kunnen worden doorgestoken teneinde niet weergegeven installatiebuizen of kabels in de installatiedoos 1 te steken en te laten uitmon- 35 den in de inbouwruimte H van de installatiedoos 1.
Zoals in figuren 1 en 2 is weergegeven is de installatiedoos 1 voorzien van aangevormde groepen eerste 10 plaatsingsuitsteeksels 31, tweede plaatsingsuitsteeksels 32, derde plaatsingsuitsteeksels 33, vierde plaatsingsuitsteeksels 34 en vijfde plaatsingsuitsteeksels 35 in de vorm van ribben, stroken of flappen. De groepen plaatsingsuitsteek-5 seis 31-35 zijn rondom de omtrekswand 3 verdeeld, in het bijzonder spiegelsymmetrisch aan weerszijden van het symme-trievlak V zoals dat is weergegeven in figuur 3. De groepen plaatsingsuitsteeksels 31-35 strekken zich vanaf het van de inbouwruimte H afgerichte buitenoppervlak van de omtrekswand 10 3 radiaal buitenwaarts uit. Zoals in figuur 1 is weergegeven bezitten de plaatsingsuitsteeksels 31-35 per groep elk een plat hoofdvlak dat zich dwars op de hartlijn S van de in-stallatiedoos 1 uitstrekt.
De plaatsingsuitsteeksels 31-35 zijn per groep in 15 hoofdzaak gelijkvormig en de afmeting van plaatsingsuitsteeksels 31-35 neemt binnen elke groep vanaf de installa-tierand 4 beschouwd in de richting van de bodemwand 2 met elk volgend plaatsingsuitsteeksel 31-35 in tangentiële richting in omvang toeneemt. Per groep zijn de eerste, 20 tweede, derde, vierde en vijfde plaatsingsuitsteeksels 31-35 aan de distale uiteinden van de hoofdvlakken voorzien van respectievelijk een eerste distale aangrijpranden 36, een tweede distale aangrijpranden 37, een derde distale aangrij-pranden 38, een vierde distale aangrijpranden 39 en een 25 vijfde distale aangrijpranden 40.
Ten minste enkele van de distale aangrijpranden 36-40 zijn gelegen op een concentrisch ten opzichte van de omtrekswand 3 en de hartlijn S gelegen, denkbeeldige eerste cirkel C met een eerste buitendiameter D. De eerste cirkel C 30 omsluit of omschrijft ter plaatse van de plaatsingsuitsteeksels 31-35 de buitenomtrekscontour van de installatiedoos 1. De eerste cirkel C is gelegen in een eerste vlak evenwijdig aan de bodemwand 2. De eerste cirkel C is in het eerste vlak evenwijdig aan de bodemwand 2 beschouwd de kleinste cirkel 35 waarbinnen de plaatsingsuitsteeksels 31-35 vallen. In dit voorbeeld is de eerste cirkel C bepaald door de vijfde distale aangrijpranden 40 die ten opzichte van de overige 11 distale aangrijpranden 36-39 het meest distaai vanaf de omtrekswand 3 gelegen zijn. De plaatsingsuitsteeksels 31-35 zijn binnen het elastische bereik daarvan buigbaar, zodat de omtrekscontour van de installatiedoos 1 ter plaatse van de 5 plaatsingsuitsteeksels 31-35 en de daarmee samenhangende eerste cirkel C nog enigszins verkleind kunnen worden.
Zoals in figuur 1, 2 en 4 is weergegeven is de installatiedoos 1 voorzien van uitlijnuitsteeksels 45 die zich vanaf de omtrekswand 3 nabij de bodemwand 2 radiaal 10 buitenwaarts uitstrekken. De uitlijnuitsteeksels 45 raken aan de begrenzingswand 90 van het gat 9 zodra de installatiedoos 1 met de hartlijn S daarvan scheef ten opzichte van het gat 9 wordt ingestoken. De uitlijnuitsteeksels 45 gaan daarmee een schuine plaatsing van de installatiedoos 1 15 binnen het gat 9 tegen.
Zoals in figuren 1 en 2 is weergegeven omvat de installatiedoos 1 een eerste aangevormd, plaatvormig positi-oneeruitsteeksel 6 en een tweede aangevormd, plaatvormig positioneeruitsteeksel 7 die zich met hun hoofdvlakken vanaf 20 de omtrekswand 3 buitenwaarts in een vlak evenwijdig aan de bodemwand 2 uitstrekken. De omtrekswand 3 en de positioneer-uitsteeksels 6, 7 vormen één geheel. De positioneeruitsteek-sels 6, 7 zijn gelegen op een afstand A van ongeveer vijf millimeter vanaf de installatierand 4 in de richting van de 25 bodemwand 2. Vanaf de installatierand 4 beschouwd zijn de positioneeruitsteeksels 6, 7 voor de plaatsingsuitsteeksels 31-35 gelegen. In dit voorbeeld zijn de positioneeruitsteeksels 6, 7 recht tegenover elkaar gelegen aan weerszijden van de installatiedoos 1.
30 Het eerste positioneeruitsteeksel 6 is voorzien van een eerste aanliglichaam 60 en een eerste uitsparing 62 in het eerste aanliglichaam 60 die zich langs een groot gedeelte van de aansluiting van het eerste aanliglichaam 60 op de omtrekswand 3 uitstrekt. Aan weerszijden van de eerste 35 uitsparing 62 is het eerste aanliglichaam 60 slechts door twee dunne materiaalverbindingen 63, 64 met de omtrekswand 3 verbonden. De dunne materiaalverbindingen 63, 64 vormen een 12 eerste streefbreukverbinding of verzwakking 61 die het afbreken van het eerste positioneeruitsteeksel 6 langs de aansluiting daarvan met de omtrekswand 3 vergemakkelijken. Het eerste aanliglichaam 60 bezit een van de omtrekswand 3 5 afgekeerd, distaai eerste uiteinde in de vorm van een eerste distale eindrand 65. De omtrekswand 3 is voorzien van een eerste verstevigingsrib 66 die zich dwars op het hoofdvlak van het eerste positioneeruitsteeksel 6 uitstrekt en het eerste positioneeruitsteeksel 6 met de omtrekswand 3 ver-10 bindt.
Het tweede positioneeruitsteeksel 7 is voorzien van een tweede aanliglichaam 70 en een tweede uitsparing 72 in het tweede aanliglichaam 70 die zich langs een groot gedeelte van de aansluiting van het tweede aanliglichaam 70 15 op de omtrekswand 3 uitstrekt. Aan weerszijden van de tweede uitsparing 72 is het tweede aanliglichaam 70 slechts door twee dunne materiaalverbindingen 73, 74 met de omtrekswand 3 verbonden. De dunne materiaalverbindingen 73, 74 vormen een tweede streefbreukverbinding of verzwakking 71 die het 20 afbreken van het tweede positioneeruitsteeksel 7 langs de aansluiting daarvan met de omtrekswand 3 vergemakkelijken. Het tweede aanliglichaam 70 bezit een van de omtrekswand 3 afgekeerd, distaai tweede uiteinde in de vorm van een tweede distale eindrand 75. De omtrekswand 3 is voorzien van een 25 tweede verstevigingsrib 76 die zich dwars op het hoofdvlak van het tweede positioneeruitsteeksel 7 uitstrekt en het tweede positioneeruitsteeksel 7 met de omtrekswand 3 verbindt .
De eerste distale eindrand 65 en de tweede distale 30 eindrand 75 van respectievelijk het eerste aanliglichaam 60 en het tweede aanliglichaam 70 zijn gelegen op een concentrisch ten opzichte van de omtrekswand 3 gelegen, denkbeeldige tweede cirkel P met een tweede buitendiameter X die de buitenomtrekscontour van de installatiedoos 1 ter plaatse 35 van de positioneeruitsteeksels 6, 7 omsluit. De tweede buitendiameter X is groter dan de eerste buitendiameter D van de eerste cirkel C. De tweede cirkel P is gelegen in een 13 tweede vlak evenwijdig aan de bodemwand 2. De tweede cirkel P is in het tweede vlak evenwijdig aan de bodemwand 2 beschouwd de kleinste cirkel waarbinnen de positioneeruit-steeksels 6, 7 vallen.
5 Figuren 3 en 4 tonen de installatiedoos 1 in geplaatste toestand in het gat 9 van de muur 10 van het verder niet weergegeven gebouw. Het gat 9 bezit een cilindrische begrenzingswand 90 en een daaraan rakende binnenom-trekscontour. De binnenomtrekscontour bepaalt een opneem-10 ruimte voor met een binnendiameter G geschikt voor opname van de installatiedoos 1 volgens deze uitvoeringsvorm. De omtrekswand 3 en de zich daarvan uitstrekkende plaatsings-uitsteeksels 31-35 zijn in het gat 9 gelegen. De plaatsings-uitsteeksels 31-35 zijn in geplaatste toestand van de in-15 stallatiedoos 1 in het gat 9 enigszins gebogen zodat de door de plaatsingsuitsteeksels 31-35 beschreven eerste cirkel C binnen binnenomtrekscontour van het gat 9 past. De distale aangrijpranden 36-40 van de installatiedoos 1 grijpen aan of liggen klemmend aan tegen de begrenzingswand 90 van het gat 20 9. De distale aangrijpranden 36-40 bewerkstelligen een wrijvingsweerstand tussen de installatiedoos 1 en het gat 9 teneinde tegen te gaan dat de installatiedoos 1 onbedoeld door het gat 9 verschuift. De distale aangrijpranden 36-40 van de plaatsingsuitsteeksels 31-35 vormen derhalve slechts 25 een vasthoudmiddel bij het plaatsvast zetten van de installatiedoos 1 in het gat 9.
Zoals in de dwarsdoorsnede volgens figuur 4 is de installatiedoos 1 met het gedeelte daarvan vanaf de positio-neeruitsteeksels 6, 7 in de richting van de bodemwand 2 of 30 met het gedeelte daarvan tussen de positioneeruitsteeksels 6, 7 en de bodemwand 2 passend binnen de begrenzingswand van het gat 9 opgenomen. De positioneeruitsteeksels 6, 7, waar van de tweede cirkel P en de tweede buitendiameter X groter is dan respectievelijk de eerste cirkel C en de eerste 35 buitendiameter D, passen niet in het gat 9. De positioneeruitsteeksels 6, 7 strekken zich dwars op de hartlijn S, evenwijdig aan de bodemwand 2 en de voorzijde van de muur 10 14 buitenwaarts uit tot ten minste vijf millimeter, in het bijzonder ten minste tien millimeter voorbij de begrenzings-wand 90 van het gat 9. De installateur brengt de installa-tiedoos 1 aan in het gat 9 totdat de positioneeruitsteeksels 5 6, 7 met de aanliglichamen 60, 70 daarvan aanliggen tegen of rusten op de voorzijde van de muur 10 rondom of naast het gat 9. Doordat de positioneeruitsteeksels 6, 7 op de afstand A van ongeveer vijf millimeter vanaf de installatierand 4 gelegen zijn, vormen zij een aanslag of referentievlak 10 waardoor een gedeelte van de omtrekswand 3 en de installatierand 4 aan het uiteinde daarvan over dezelfde afstand A van ongeveer vijf millimeter uit blijven steken ten opzichte de plaats waar de aanliglichamen 60, 70 aanliggen tegen de zichtzijde van de muur 10.
15 De positioneeruitsteeksels 6, 7 bieden derhalve een referentiehulpmiddel voor het positioneren van de in-stallatiedoos 1 ten opzichte van het gat 9, op basis waarvan een installateur kan inschatten of installatiedoos 1 voldoende diep is aangebracht in het gat 9 of voldoende uit-2 0 steekt ten opzichte van het gat 9. Dit is in het bijzonder van belang wanneer de muur 10 nog niet gepleisterd is als de installatiedoos 1 geplaatst wordt. In dat geval zal de installateur de installatiedoos 1 over de afstand A van ongeveer vijf millimeter enigszins moeten laten uitsteken 25 ten opzichte van de zichtzijde of voorzijde 95 van de nog niet gepleisterde muur 10, zodat de installatierand 4 na het aanbrengen van een afwerklaag, in het bijzonder een laag pleistermateriaal 98 met een typische dikte B van ongeveer tien millimeter nog binnen het bereik van de schroeven 99 30 van de op de laag pleistermateriaal 98 aan te brengen monta-geplaat 97 gelegen is. De afstand A waarover de installatierand 4 ten opzichte van de voorzijde 95 van de muur 10 uitsteekt verkleint de afstand die door de schroeven 99 overbrugd moet worden teneinde de op de laag pleistermateri-35 aal 98 gelegen montageplaat 97 te kunnen koppelen met de installatierand 4.
Figuur 4 toont de situatie waarin de muur 10 is 15 voorzien van de hierboven genoemde laag pleistermateriaal 98, waarbij het uitsteken van de installatierand 4 tegengaat dat deze te verdiept gelegen is onder de laag pleistermateriaal 98. De montageplaat 97 van bijvoorbeeld een inbouw-5 stopcontact of een schakelaar is op de laag pleistermateriaal 98 legen en is met behulp van de schroeven 99 aan de installatierand 4 gekoppeld. Door de beperkt verdiepte gelegen positie van de installatierand 4 op ongeveer vijf millimeter onder de laag pleistermateriaal 98 is het voor de 10 installateur mogelijk om de montageplaat 97 van het instal-latiemateriaal op zeer korte afstand van de installatierand 4 aan te brengen, zodat de installateur met de schroeven 99 een stevige, korte en in hoofdzaak spelingsvrije koppeling tot stand kan brengen tussen de montageplaat 97 en de in-15 stallatierand 4.
Indien men de muur 10 niet voorziet van de hierboven beschreven laag pleistermateriaal 98, of als men alsnog de insteekdiepte zonder positioneerhulpmiddelen wil aanpassen, dan kan men ervoor kiezen de positioneeruitsteeksels 6, 20 7 af te breken. Dit wordt bewerkstelligd door de aanligli- chamen 60, 70 ten opzichte van de aansluiting daarvan met de omtrekswand 3 te verbuigen. Door de aangebrachte streef-breukverbinding 61, 71 breken de positioneeruitsteeksels 6, 7 gemakkelijk af ter plaatse van de materiaalverbindingen 25 63, 64, 73, 74. De positioneeruitsteeksels 6, 7 zijn dan alleen nog met de eerste verstevigingsrib 66 en de tweede verstevigingsrib 76 aan de omtrekswand 3 verbonden. Door de positioneeruitsteeksels 6, 7 vervolgens rond een rotatieas dwars op de hartlijn S te roteren rond respectievelijk de 30 eerste verstevigingsrib 66 en de tweede verstevigingsrib 76, treed na één of meer kantelingen rond de rotatieas materi-aalmoeheid op tussen de positioneeruitsteeksels 6, 7 en de verstevigingsribben 66, 76. Tenslotte kunnen de positioneeruitsteeksels 6, 7 volledig worden losgebroken van de om-35 trekswand 3, hetgeen resulteert in een installatiedoos 1 zonder positioneeruitsteeksels 6, 7.
Figuur 5 toont een eerste alternatieve uitvoe- 16 ringsvorm van een installatiedoos 101 volgens de uitvinding voorzien van alternatieve plaatsingsuitsteeksels 131-136, welke zijn ingericht aan te grijpen op de binnenzijde van het gat 9 in de muur 10. De alternatieve plaatsingsuitsteek-5 seis 131-136 bezitten elk een hoofdvlak dat zich evenwijdig aan de hartlijn S van de alternatieve installatiedoos 1 uitstrekt, of onder een schuine hoek ten opzichte van de hartlijn S verloopt. In elk geval bepaalt de grootste diameter omschreven door de alternatieve plaatsingsuitsteeksels 10 131-135 de kleinste eerste cirkel C waarbinnen alle plaat singsuitsteeksels 131-135 vallen en de daarmee samenhangende eerste buitendiameter D van de alternatieve installatiedoos 101.
De bovenstaande beschrijving is opgenomen om de 15 werking van voorkeursuitvoeringen van de uitvinding te illustreren, en niet om de reikwijdte van de uitvinding te beperken. Uitgaande van de bovenstaande uiteenzetting zullen voor een vakman vele variaties evident zijn die vallen onder de geest en de reikwijdte van de onderhavige uitvinding.

Claims (21)

1. Gebouw omvattend een muur met een voorzijde en een zich vanaf de voorzijde in de muur uitstrekkend gat waarin een installatiedoos voor elektrische installaties is opgenomen, waarbij het gat een begrenzingswand bezit die een 5 opneemruimte bepaalt voor het opnemen van de installatiedoos in de muur, waarbij de installatiedoos een bodemwand en een van de bodemwand opstaande omtrekswand omvat, waarbij de bodemwand en de omtrekswand gezamenlijk een binnenruimte bepalen voor opname van installatiemateriaal, waarbij de 10 installatiedoos is voorzien van een eerste positioneeruit-steeksel dat zich vanaf de omtrekswand in een vlak evenwijdig aan de bodemwand buitenwaarts uitstrekt, waarbij de installatiedoos vanaf het eerste positioneeruitsteeksel in de richting van de bodemwand in het gat in de muur steekt, 15 waarbij het eerste positioneeruitsteeksel zich voorbij de begrenzingswand van het gat uitstrekt en met een aanligvlak aanligt tegen de voorzijde van de muur.
2. Gebouw volgens conclusie 1, waarbij de omtrekswand en het eerste positioneeruitsteeksel uit één stuk 20 gevormd zijn.
3. Gebouw volgens conclusie 1 of 2, waarbij het eerste positioneeruitsteeksel een aanliglichaam omvat dat een in hoofdzaak recht aanligvlak vormt, waarbij het aanligvlak zich in hoofdzaak evenwijdig aan de voorzijde van de 25 muur uitstrekt.
4. Gebouw volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de omtrekswand is voorzien van een van de bodemwand afgekeerde omlopende installatierand die een primaire opening van de installatiedoos begrenst, waarbij het eerste 30 positioneeruitsteeksel ten opzichte van de installatierand in de richting van de bodemwand teruggelegen is.
5. Gebouw volgens conclusie 4, waarbij de om-trekswand vanaf de bodemwand beschouwd voorbij het aanlig-vlak van het eerste positioneeruitsteeksel steekt en waarbij de installatierand vanaf de bodemwand beschouwd voorbij het 5 aanligvlak van het eerste positioneeruitsteeksel gelegen is.
6. Gebouw volgens conclusie 5, waarbij de installatierand vanaf de bodemwand beschouwd ten minste drie millimeter, bij voorkeur ten minste vijf millimeter voorbij het aanligvlak van het eerste positioneeruitsteeksel gelegen 10 is.
7. Gebouw volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de installatiedoos tussen het eerste positioneeruitsteeksel en de bodemwand aangrijpt op de begrenzingswand van het gat.
8. Gebouw volgens een conclusie 7, waarbij de installatiedoos tussen het eerste positioneeruitsteeksel en de bodemwand is voorzien van plaatsingsuitsteeksels die zich vanaf de omtrekswand buitenwaarts uitstrekken en die zijn voorzien van distaai ten opzichte van de omtrekswand gelegen 20 eindranden die aangrijpen op de begrenzingswand van het gat.
9. Gebouw volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het eerste positioneeruitsteeksel is voorzien van een streefbreukverbinding die is ingericht bij buiging van het eerste positioneeruitsteeksel ten opzichte van de om- 25 trekswand een breuk tussen het eerste positioneeruitsteeksel en de omtrekswand te veroorzaken.
10. Gebouw volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de installatiedoos een tweede positioneeruitsteeksel omvat dat zich vanaf de omtrekswand even ver buitenwaarts 30 uitstrekt als het eerste positioneeruitsteeksel.
11. Gebouw volgens conclusie 10, waarbij het eerste positioneeruitsteeksel en het tweede positioneeruitsteeksel recht tegenover elkaar gelegen zijn.
12. Installatiedoos geschikt voor toepassing in 35 een gebouw volgens een der voorgaande conclusies.
13. Installatiedoos voor elektrische installaties, voor plaatsing in een voor de installatiedoos bestemd gat in een muur van een gebouw, waarbij het gat een begren-zingswand bezit die een binnenomtrekscontour bepaalt waarbinnen een opneemruimte gelegen is voor opname van de in-stallatiedoos in de muur, waarbij de installatiedoos een 5 bodemwand en een van de bodemwand opstaande omtrekswand omvat, waarbij de bodemwand en de omtrekswand gezamenlijk een binnenruimte bepalen voor opname van installatiemateri-aal, waarbij de installatiedoos is voorzien van een eerste positioneeruitsteeksel dat zich vanaf de omtrekswand buiten-10 waarts uitstrekt, waarbij het gedeelte van de installatiedoos vanaf het eerste positioneeruitsteeksel in de richting van de bodemwand een eerste omtrekscontour bezit waarvan de meest uitstekende delen gelegen zijn op een denkbeeldige eerste kleinste cirkel in een eerste vlak evenwijdig aan de 15 bodemwand, waarbij de eerste kleinste cirkel met een zo klein mogelijke diameter het gedeelte van de installatiedoos vanaf het eerste positioneeruitsteeksel in de richting van de bodemwand volledig omsluit, waarbij de installatiedoos ter plaatse van het eerste positioneeruitsteeksel een tweede 20 omtrekscontour bezit waarvan de meest uitstekende delen gelegen zijn op een denkbeeldige tweede kleinste cirkel in een tweede vlak evenwijdig aan de bodemwand, waarbij de tweede kleinste cirkel met een zo klein mogelijke diameter de installatiedoos ter plaatse van het eerste positioneer-25 uitsteeksel volledig omsluit, waarbij de eerste denkbeeldige cirkel in geplaatste toestand van de installatiedoos in het gat kleiner is dan of gelijk is aan de binnenomtrekscontour van het gat en de tweede denkbeeldige cirkel groter is dan de binnenomtrekscontour van het gat.
14. Installatiedoos volgens conclusie 13, waarbij het eerste positioneeruitsteeksel is ingericht teneinde in geplaatste toestand op de muur naast het gat te liggen.
15. Installatiedoos volgens conclusie 13 of 14, waarbij omtrekswand in hoofdzaak cilindrisch is, waarbij de 35 eerste denkbeeldige cirkel en de tweede denkbeeldige cirkel concentrisch ten opzichte van de in hoofdzaak cilindrische omtrekswand gelegen zijn.
16. Werkwijze voor het positioneren van een installatiedoos voor elektrische installaties in een voor de installatiedoos bestemd gat in een muur van een gebouw, waarbij de muur een voorzijde bezit en waarbij het gat dwars 5 op de voorzijde van de muur een begrenzingswand bezit die een opneemruimte bepaalt voor het opnemen van de installatiedoos in de muur, waarbij de installatiedoos een bodemwand en een van de bodemwand opstaande omtrekswand omvat, waarbij de bodemwand en de omtrekswand gezamenlijk een binnenruimte 10 bepalen voor opname van installatiemateriaal, waarbij de installatiedoos is voorzien van een eerste positioneeruit-steeksel dat zich vanaf de omtrekswand in een vlak evenwijdig aan de bodemwand buitenwaarts uitstrekt, waarbij de werkwijze de stappen omvat van het vanaf het eerste positio-15 neeruitsteeksel beschouwd in de richting van de bodemwand in het gat steken van de installatiedoos waarbij de installatiedoos vanaf het eerste positioneeruitsteeksel in de richting van de bodemwand in het gat in de muur wordt opgenomen, het brengen van het eerste positioneeruitsteeksel, dat zich 2 0 voorbij de begrenzingswand van het gat uitstrekt, met een aanligvlak daarvan in aanliggend contact met de voorzijde van de muur.
17. Werkwijze volgens conclusie 16, waarbij de omtrekswand is voorzien van een van de bodemwand afgekeerde 25 omlopende installatierand die een primaire opening van de installatiedoos begrenst, waarbij het eerste positioneeruitsteeksel ten opzichte van de installatierand in de richting van de bodemwand teruggelegen is zodanig, dat de installatierand na het aanbrengen van de installatiedoos in het gat 30 tengevolge van het aanliggen van het aanligvlak van het eerste positioneeruitsteeksel tegen voorzijde van de muur ten opzichte van de muur uitsteekt.
18. Werkwijze volgens conclusie 17, waarbij de installatierand ten minste drie millimeter, bij voorkeur ten 35 minste vijf millimeter uitsteekt ten opzichte van de muur.
19. Gebouw voorzien van een of meer van de in de bij gevoegde beschrijving omschreven en/of in de bij gevoegde tekeningen getoonde kenmerkende maatregelen.
20. Installatiedoos voorzien van een of meer van de in de bij gevoegde beschrijving omschreven en/of in de bij gevoegde tekeningen getoonde kenmerkende maatregelen.
21. Werkwijze voorzien van een of meer van de in de bijgevoegde beschrijving omschreven en/of in de bijgevoegde tekeningen getoonde kenmerkende maatregelen. -o-o-o-o-o-o-o-o- RM/FG
NL2006687A 2011-04-29 2011-04-29 Gebouw met een installatiedoos. NL2006687C2 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2006687A NL2006687C2 (nl) 2011-04-29 2011-04-29 Gebouw met een installatiedoos.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2006687 2011-04-29
NL2006687A NL2006687C2 (nl) 2011-04-29 2011-04-29 Gebouw met een installatiedoos.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2006687C2 true NL2006687C2 (nl) 2012-10-30

Family

ID=44120767

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2006687A NL2006687C2 (nl) 2011-04-29 2011-04-29 Gebouw met een installatiedoos.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL2006687C2 (nl)

Cited By (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP3840153A1 (de) * 2019-12-20 2021-06-23 Kaiser GmbH & Co. KG Halterung
DE202023104452U1 (de) 2023-08-07 2023-08-22 Kaiser Gmbh & Co. Kommanditgesellschaft Installationsdose
EP3826123B1 (de) * 2019-11-20 2024-05-01 Kaiser GmbH & Co. KG Installationsdose

Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CH484541A (de) * 1968-02-21 1970-01-15 Maerkle Fritz Einbaudose, insbesondere zur Aufnahme von elektrischen Installationselementen
DE8711217U1 (de) * 1987-08-18 1987-10-29 Spicker, Hugo, Dipl.-Ing., 5650 Solingen Unterputzdose für Mauerwerks- und Hohlwandmontage
DE19747243A1 (de) * 1997-10-25 1999-05-12 Abb Patent Gmbh Unterputzdose

Patent Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CH484541A (de) * 1968-02-21 1970-01-15 Maerkle Fritz Einbaudose, insbesondere zur Aufnahme von elektrischen Installationselementen
DE8711217U1 (de) * 1987-08-18 1987-10-29 Spicker, Hugo, Dipl.-Ing., 5650 Solingen Unterputzdose für Mauerwerks- und Hohlwandmontage
DE19747243A1 (de) * 1997-10-25 1999-05-12 Abb Patent Gmbh Unterputzdose

Cited By (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP3826123B1 (de) * 2019-11-20 2024-05-01 Kaiser GmbH & Co. KG Installationsdose
EP3840153A1 (de) * 2019-12-20 2021-06-23 Kaiser GmbH & Co. KG Halterung
DE202023104452U1 (de) 2023-08-07 2023-08-22 Kaiser Gmbh & Co. Kommanditgesellschaft Installationsdose

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL2006687C2 (nl) Gebouw met een installatiedoos.
EP3318770B1 (en) Pin and grommet fastener accommodating two directional offset and related methods
US20210190297A1 (en) Low-Profile Niche for Underwater Pool/Spa Lights
CN109565168A (zh) 用于安装线缆的悬挂器
US20140000925A1 (en) Electrical box extender assembly
RU2640814C2 (ru) Отделочная пластина, оснащенная средствами центрирования на внутреннем элементе электрического устройства
US20150267849A1 (en) Plug-in coupling element
US20170294768A1 (en) Electrical box support
NL2011065C2 (nl) Installatiedoos.
CN102013649B (zh) 用于电缆配件基部的盖子
US20130051749A1 (en) One-piece optical fiber adapter
EP3369989A1 (en) Fastening system for flush mounting a device and flush-mountable device
US20130157502A1 (en) Electrical apparatus, in particular for receiving signals or outputting signals
NL2003476C2 (nl) Gietbouwdoos met bevestigingspen.
KR101783661B1 (ko) 대각형 제품 조립용 고정 플레이트
CN104718379A (zh) 通风机及所属的支承件
EP2776284B1 (en) Fastening device for detector means
CN105703175A (zh) 面板安装插头连接器
BE1021732B1 (nl) Samenstel en werkwijze voor het inbouwen van een elektrische module
NL1019049C2 (nl) Inbouwdoos.
NL2008215C2 (nl) Samenstel van een elektrische installatie en een hulpstuk voor het opbouwen van de elektrische installatie.
US9496694B1 (en) Easy insertion electrical connector
JP6762208B2 (ja) 連結具、連結用照明器具本体及び照明装置
CN111336170B (zh) 一体成型的螺纹锁固定功能件
WO2020059680A1 (ja) 留め具

Legal Events

Date Code Title Description
V1 Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20141101