NL2005914C2 - Bekistingsinrichting voor een verhardend materiaal, zoals beton, alsmede werkwijze voor het vervaardigen van een bouwsegment. - Google Patents

Bekistingsinrichting voor een verhardend materiaal, zoals beton, alsmede werkwijze voor het vervaardigen van een bouwsegment. Download PDF

Info

Publication number
NL2005914C2
NL2005914C2 NL2005914A NL2005914A NL2005914C2 NL 2005914 C2 NL2005914 C2 NL 2005914C2 NL 2005914 A NL2005914 A NL 2005914A NL 2005914 A NL2005914 A NL 2005914A NL 2005914 C2 NL2005914 C2 NL 2005914C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
deck
coupling
formwork
parts
cover
Prior art date
Application number
NL2005914A
Other languages
English (en)
Inventor
Martinus Jozef Louis Tullemans
Rik Zwiers
Original Assignee
Konink Bam Groep Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Konink Bam Groep Nv filed Critical Konink Bam Groep Nv
Priority to NL2005914A priority Critical patent/NL2005914C2/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL2005914C2 publication Critical patent/NL2005914C2/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04GSCAFFOLDING; FORMS; SHUTTERING; BUILDING IMPLEMENTS OR AIDS, OR THEIR USE; HANDLING BUILDING MATERIALS ON THE SITE; REPAIRING, BREAKING-UP OR OTHER WORK ON EXISTING BUILDINGS
    • E04G11/00Forms, shutterings, or falsework for making walls, floors, ceilings, or roofs
    • E04G11/02Forms, shutterings, or falsework for making walls, floors, ceilings, or roofs for rooms as a whole by which walls and floors are cast simultaneously, whole storeys, or whole buildings

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Architecture (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Moulds, Cores, Or Mandrels (AREA)

Description

P30181NLOO/ENY
Korte aanduiding: Bekistingsinrichting voor een verhardend materiaal, zoals beton, alsmede werkwijze voor het vervaardigen van een bouwsegment
De uitvinding heeft betrekking op een bekistingsinrichting voor het vervaardigen van een bouwsegment uit een verhardend materiaal, zoals beton, omvattende een dek, dat is voorzien van ten minste twee dekdelen, waarbij elk dekdeel is voorzien van een bovenzijde voor het daarop storten van het verhardend materiaal, en een onderzijde, die van de 5 bovenzijde is afgekeerd, waarbij elk dekdeel aan de bovenzijde daarvan is voorzien van een eindrand, en waarbij de eindranden van de dekdelen naar elkaar zijn toegekeerd, en waarbij elk dekdeel aan de onderzijde daarvan is voorzien van ten minste een dwarsligger, en waarbij de dwarsliggers van de dekdelen ten opzichte van elkaar zijn uitgelijnd, waarbij het dek is voorzien van een koppelinrichting, die de dekdelen onderling verbindt en die is 10 voorzien van een sluitelement, waarbij de bekistingsinrichting beweegbaar is tussen een bekiste stand, waarin de eindranden van de dekdelen zich op afstand van elkaar bevinden en het sluitelement is aangebracht tussen die eindranden, en een ontkiste stand, waarin het sluitelement door middel van de koppelinrichting tussen de eindranden van de dekdelen is wegbewogen en die eindranden vanuit de bekiste stand naar elkaar toe zijn verplaatst.
15 Uit NL1028026 is een bekistingselement voor een tunnelvormig bouwsegment bekend. Een dergelijk bekistingselement wordt bijvoorbeeld toegepast bij de bouw van een tunnelvormig betonnen bouwsegment van een woning, appartement of kantoorgebouw. Het bekistingselement omvat twee hoekelementen, die elk zijn voorzien van een opstaande zijwand en een dekdeel. De dekdelen van de hoekelementen vormen een dek van het 20 bekistingselement. De opstaande zijwanden zijn elk voorzien van verticale staanders, terwijl de dekdelen elk horizontale dwarsliggers bezitten. De horizontale dwarsliggers zijn door middel van schoren star verbonden met de verticale staanders.
De dekdelen zijn door een koppelinrichting met elkaar koppelbaar in een bekiste stand, waarbij het buitenoppervlak van het bekistingselement het binnenoppervlak van het 25 te vormen tunnelvormige bouwsegment bepaalt, en een ontkiste stand, waarin het buitenoppervlak van het bekistingselement zich op een afstand van het binnenoppervlak van het gevormde tunnelvormige bouwsegment bevindt. De koppelinrichting omvat een sluitelement, waarvan de bovenzijde in de bekiste stand in een horizontaal vlak ligt met de bovenzijde van de dekdelen. Daarbij sluiten de dekdelen nauw aan op het sluitelement. In 30 de ontkiste stand is het sluitelement tussen de dekdelen wegbewogen en sluiten de dekdelen nauw op elkaar aan.
-2-
Om het sluitelement te verplaatsen vanuit de bekiste stand naar de ontkiste stand en omgekeerd is het sluitelement aangebracht aan een bedieningsarm, die met een eerste scharnier scharnierbaar is verbonden met een kantelelement. Het kantelelement is met een tweede scharnier scharnierbaar opgehangen aan een eerste plaat en met een derde 5 scharnier scharnierbaar verbonden met een trekstang, die met een vierde scharnier scharnierbaar is opgehangen aan een tweede plaat. Elke plaat is door middel van een koppelstang scharnierbaar opgehangen aan een van de dekdelen. Daarnaast is elke plaat via een koppelplaat bevestigd aan de horizontale dwarsligger van een van de dekdelen. Met een dergelijke constructie is elke plaat zodanig gekoppeld aan de andere plaat, dat de 10 platen geborgd zijn tegen onderlinge rotatie.
De dwarsliggers vormen het dragende deel voor het dek, waarop beton wordt gestort. De dwarsliggers zijn onderbroken ter plaatse van de koppelinrichting in het midden van het dek, waar juist de grootste momentbelasting door het gestorte beton op het dek wordt uitgeoefend. Hierdoor is het dek geneigd om in het midden door te zakken, terwijl in 15 de praktijk gewoonlijk een geringe boiling van het dek wordt nagestreefd (een zogenaamde toog).
Een doel van de uitvinding is een verbeterde bekistingsinrichting voor een verhardend materiaal te verschaffen.
Dit doel is volgens de uitvinding bereikt door een bekistingsinrichting voor het 20 vervaardigen van een bouwsegment uit een verhardend materiaal, zoals beton, omvattende een dek, dat is voorzien van ten minste twee dekdelen, waarbij elk dekdeel is voorzien van een bovenzijde voor het daarop storten van het verhardend materiaal, en een onderzijde, die van de bovenzijde is afgekeerd, waarbij elk dekdeel aan de bovenzijde daarvan is voorzien van een eindrand, en waarbij de eindranden van de dekdelen naar elkaar zijn 25 toegekeerd, en waarbij elk dekdeel aan de onderzijde daarvan is voorzien van ten minste een dwarsligger, en waarbij de dwarsliggers van de dekdelen ten opzichte van elkaar zijn uitgelijnd, waarbij het dek is voorzien van een koppelinrichting, die de dekdelen onderling verbindt en die is voorzien van een sluitelement, waarbij de bekistingsinrichting beweegbaar is tussen een bekiste stand, waarin de eindranden van de dekdelen zich op afstand van 30 elkaar bevinden en het sluitelement is aangebracht tussen die eindranden, en een ontkiste stand, waarin het sluitelement door middel van de koppelinrichting tussen de eindranden van de dekdelen is wegbewogen en die eindranden vanuit de bekiste stand naar elkaar toe zijn verplaatst, en waarbij de ten opzichte van elkaar uitgelijnde dwarsliggers van de dekdelen onderling zijn verbonden door een koppelbalk, en de koppelbalk en ten minste een 35 van de dwarsliggers in langsrichting van de koppelbalk verplaatsbaar ten opzichte van elkaar zijn, waarbij het sluitelement van de koppelinrichting scharnierbaar om een eerste scharnierhartlijn is verbonden met een van de dekdelen, en de koppelinrichting een -3- zwenkarm omvat, die scharnierbaar om een tweede scharnierhartlijn is verbonden met het andere dekdeel, waarbij de tweede scharnierhartlijn in hoofdzaak evenwijdig aan de eerste scharnierhartlijn verloopt, en waarbij de zwenkarm scharnierbaar om een derde scharnierhartlijn is verbonden met het sluitelement, waarbij de derde scharnierhartlijn in 5 hoofdzaak evenwijdig aan de eerste scharnierhartlijn verloopt.
De dwarsliggers en de koppelbalk vormen een samenstel. De koppelbalk en ten minste een van de dwarsliggers zijn bijvoorbeeld uitsluitend in langsrichting van de koppelbalk ten opzichte van elkaar verplaatsbaar. De koppelbalk en ten minste een van de dwarsliggers zijn daarbij onverdraaibaar ten opzichte van elkaar verbonden. De koppelbalk 10 en ten minste een van de dwarsliggers kunnen dan slechts een translatiebeweging of rechtlijnige beweging ten opzichte van elkaar uitvoeren.
In de bekiste stand is het sluitelement aangebracht tussen de dekdelen, waarbij de eindranden van de dekdelen nauw aansluiten op het sluitelement. Het sluitelement omvat bijvoorbeeld een vlak, strookvormig gedeelte, dat in de bekiste stand in hoofdzaak in een 15 vlak ligt met de bovenzijde van de dekdelen. In de bekiste stand kan een verhardend materiaal, zoals beton, op het dek worden gestort ter vorming van een bouwsegment. De dwarsliggers, die star zijn aangebracht aan de dekdelen, bevinden zich in de bekiste stand op afstand van elkaar. Met behulp van de koppelinrichting wordt het sluitelement vanuit de bekiste stand naar beneden verplaatst, waarbij tegelijkertijd of daarna de dekdelen naar 20 elkaar toe bewegen. Daarbij komen de dwarsliggers dichter bij elkaar te liggen doordat ten minste een van de dwarsliggers wordt verplaatst ten opzichte van de koppelbalk in de langsrichting daarvan. Daarmee ontstaat de ontkiste stand, waarin de bekistingsinrichting verwijderbaar is van het na het verharden gevormde bouwsegment. In de ontkiste stand kan tussen de eindranden een sleuf open blijven, bijvoorbeeld van ongeveer 1-4 cm, zodat de 25 eindranden eenvoudig te reinigen zijn.
De koppelbalk loopt onder de koppelinrichting die de dekdelen met elkaar verbindt door vanaf de ene dwarsligger naar de andere dwarsligger. De koppelbalk overlapt bijvoorbeeld ten minste een gedeelte van beide dwarsliggers. De dekdelen kunnen uit elkaar worden bewogen terwijl de koppelbalk de verbinding tussen de dwarsliggers van de 30 dekdelen in stand houdt. Aangezien de koppelbalk ter plaatse van de koppelinrichting doorloopt, kan de koppelbalk effectief de krachten wegleiden die worden uitgeoefend door het verhardende materiaal, zoals beton, dat op de bovenzijde van de dekdelen wordt gestort. De bekistingsinrichting is derhalve bijzonder sterk en vormvast, zodat bijvoorbeeld een gewenste boiling in het dek nauwkeurig kan worden ingesteld.
35 Het sluitelement van de koppelinrichting is scharnierbaar om een eerste scharnierhartlijn verbonden met een van de dekdelen. De eerste scharnierhartlijn verloopt bijvoorbeeld onder de eindrand van dat dekdeel. De koppelinrichting omvat een zwenkarm, -4- die scharnierbaar om een tweede scharnierhartlijn is verbonden met het andere dekdeel, waarbij de tweede scharnierhartlijn in hoofdzaak evenwijdig aan de eerste scharnierhartlijn verloopt. De eerste en tweede scharnierlijn bevinden zich op afstand van elkaar. Het andere dekdeel omvat bijvoorbeeld een strookvormig randgedeelte, dat is voorzien van de eindrand 5 van dat dekdeel, waarbij de zwenkarm scharnierbaar om de tweede scharnierhartlijn is verbonden met het strookvormige randgedeelte. De zwenkarm is scharnierbaar om een derde scharnierhartlijn verbonden met het sluitelement, waarbij de derde scharnierhartlijn in hoofdzaak evenwijdig aan de eerste scharnierhartlijn verloopt. De derde scharnierhartlijn verloopt evenwijdig aan en op afstand van de eerste en tweede scharnierlijn.
10 Het aantal scharnieren en bewegende delen van de koppelinrichting kan volgens de uitvinding worden beperkt door toepassing van de doorlopende koppelbalk. Dit is gunstig voor de betrouwbaarheid, het onderhoud en de levensduur van de bekistingsinrichting. De koppelinrichting die is beschreven in de hierboven genoemde publicatie NL1028026, is opgebouwd uit een relatief groot aantal scharnieren en bewegende delen. Volgens de 15 uitvinding kan de koppelinrichting een koppelmechanisme met slechts drie scharnierhartlijnen vormen. De koppelinrichting is hierdoor eenvoudig en betrouwbaar.
In een uitvoeringsvorm omvat de bekistingsinrichting ten minste een pasdeel, dat losneembaar is verbonden met een van de dekdelen, waarbij het pasdeel een breedte heeft, en waarbij de koppelbalk een lengte heeft die groter is dan de breedte van het pasdeel. De 20 breedte van de bekistingsinrichting bepaalt de asmaat van het te vormen bouwsegment. In de hierboven genoemde publicatie NL1028026 is de breedte van het bekistingselement vast, aangezien die breedte is bepaald door de lengte van de horizontale dwarsliggers en de daaraan bevestigde platen van de koppelinrichting. Dit bekende bekistingselement is derhalve niet geschikt voor het vormen van bouwsegmenten met verschillende asmaten.
25 Niettemin worden in veel bouwprojecten bouwsegmenten met verschillende asmaten toegepast.
Volgens de uitvinding kan een dekdeel worden verbreed door middel van het pasdeel om de asmaat van de bekistingsinrichting aan te passen. De asmaten liggen bijvoorbeeld tussen 360 en 900 cm in stappen van 30 cm, zoals 480 cm, 510 cm, 540 cm, 30 570 cm en 600 cm. Om het pasdeel aan te brengen worden de dwarsliggers van de dekdelen van elkaar af verplaatst, waarbij ten minste een van de dwarsliggers ten opzichte van de koppelbalk in de langsrichting daarvan beweegt. De breedte van het pasdeel ligt bijvoorbeeld tussen 30-600 cm, zoals tussen 30-240 cm of 30-150 cm. Daarbij kan de breedte van het pasdeel een veelvoud van 30 cm zijn, zoals 60 cm of 90 cm of 120 cm of 35 150 cm of 180 cm of 210 cm of 240 cm. De asmaat van de bekistingsinrichting volgens de uitvinding kan worden verbreed door middel van slechts een enkel pasdeel. Aangezien de koppelbalk een lengte heeft die groter is dan de breedte van het pasdeel, blijft de verbinding -5- tussen de dwarsliggers door middel van de koppelbalk in stand. De bekistingsinrichting is derhalve flexibel inzetbaar in een bouwproject met meerdere asmaten.
In een uitvoeringsvorm is het sluitelement beweegbaar verbonden met een van de dekdelen, waarbij het andere dekdeel een hoofdgedeelte en een strookvormig randgedeelte 5 omvat, waarbij het strookvormig randgedeelte de eindrand van dat dekdeel bepaalt en door middel van de koppelinrichting is verbonden met het sluitelement, en waarbij het strookvormige randgedeelte aan de van de eindrand afgekeerde zijde losneembaar bevestigbaar is aan het hoofdgedeelte van dat dekdeel, en waarbij het pasdeel losneembaar bevestigbaar is tussen het hoofdgedeelte van dat dekdeel en het 10 strookvormige randgedeelte. Hierdoor kan de asmaat van de bekistingsinrichting worden aangepast door een enkel pasdeel aan te brengen in slechts een van de dekdelen. Dit werkt efficiënt en bovendien blijft het aantal naden hierdoor beperkt.
Het is mogelijk dat de lengte van de koppelbalk groter is dan de lengte van ten minste een van de dwarsliggers. Elke dwarsligger kan zich uitstrekken over de volledige 15 breedte van het bijbehorende dekdeel. De lengte van elke dwarsligger is bijvoorbeeld gelijk aan de breedte van het bijbehorende dekdeel. De lengte van de koppelbalk, die verplaatsbaar is ten opzichte van de dwarsligger, is met de constructie volgens de uitvinding niet beperkt door de lengte van de dwarsligger - de koppelbalk kan langer dan de dwarsligger zijn. De dwarsligger die beweegbaar is verbonden met de koppelbalk kan over 20 een relatief grote afstand van de andere dwarsligger af worden verplaatst, terwijl de dwarsliggers door middel van de koppelbalk verbonden blijven. Hierdoor is een relatief breed pasdeel toepasbaar, hetgeen gunstig is voor de flexibiliteit van de bekistingsinrichting volgens de uitvinding.
In een uitvoeringsvorm omvat de dwarsligger die verplaatsbaar is ten opzichte van de 25 koppelbalk een geleidingsbaan, waarbij de koppelbalk verplaatsbaar is geleid over de geleidingsbaan. De koppelbalk en de dwarsligger zijn in langsrichting van de koppelbalk verplaatsbaar ten opzichte van elkaar geleid door de geleidingsbaan. De geleidingsbaan is bijvoorbeeld rechtlijnig. De lengte van de geleidingsbaan komt in hoofdzaak overeen met de lengte van die dwarsligger. Hierdoor is een maximale slag van de koppelbalk ten opzichte 30 van die dwarsligger mogelijk, zodat de dwarsliggers relatief ver uit elkaar beweegbaar zijn en het pasdeel relatief breed kan zijn.
In een uitvoeringsvorm is de koppelbalk verplaatsbaar geleid over de geleidingsbaan door middel van rollen. Bij een rolgeleiding ondervinden de koppelbalk en de dwarsligger tijdens de onderlinge verplaatsing een relatief lage weerstand.
35 Het is mogelijk dat de lengte van de koppelbalk in hoofdzaak gelijk is aan of groter is dan de som van de lengtes van de ten opzichte van elkaar uitgelijnde dwarsliggers. De koppelbalk heeft bijvoorbeeld een lengte die in hoofdzaak overeenkomt met de totale -6- breedte van het dek zonder pasdeel. Als de dwarsliggers over een relatief grote afstand uit elkaar zijn verplaatst, zijn de einden van de koppelbalk over een voldoende lengte verbonden met beide dwarsliggers om een stabiele verbinding te verschaffen.
Het is mogelijk dat de koppelbalk en de andere dwarsligger in langsrichting van de 5 koppelbalk fixeerbaar ten opzichte van elkaar zijn. Van de ten opzichte van elkaar uitgelijnde dwarsliggers is de ene dwarsligger verplaatsbaar ten opzichte van een eind van de koppelbalk, terwijl de andere dwarsligger vrijgeefbaar of vast is bevestigd aan het andere eind van de koppelbalk.
Als de andere dwarsligger is gefixeerd ten opzichte van de koppelbalk, kunnen de 10 koppelbalk en de andere dwarsligger aandrijfbaar zijn ten opzichte van de dwarsligger die verplaatsbaar is ten opzichte van de koppelbalk door middel van een aandrijfinrichting. De aandrijfinrichting is bijvoorbeeld een hydraulische vijzel. De dwarsliggers en de daaraan bevestigde dekdelen kunnen door middel van de aandrijfinrichting van elkaar af en naar elkaar toe worden verplaatst bij het plaatsen en verwijderen van het pasdeel.
15 Het is mogelijk dat de hierboven beschreven bekistingsinrichting is gevormd door het dek. Het dek kan bijvoorbeeld worden toegepast op voorgevormde (“prefab”) palen of wanden. In een uitvoeringsvorm omvat de bekistingsinrichting twee zijwanden, die elk door middel van een schoorstang zijn verbonden met telkens een van de dekdelen. De bekistingsinrichting omvat in dit geval twee hoekelementen, die elk een zijwand en een 20 dekdeel omvatten. De bekistingsinrichting vormt in dit geval een tunnelbekisting voor een tunnelvormig bouwsegment.
De uitvinding heeft tevens betrekking op een werkwijze voor het vervaardigen van een bouwsegment, omvattende: - het verschaffen van een bekistingsinrichting zoals hierboven beschreven, 25 - het aanbrengen van de bekistingsinrichting op een draaglichaam, waarbij de koppelinrichting zich in de bekiste stand bevindt, - het storten van verhardend materiaal, zoals beton, op de bovenzijde van de dekdelen, - het verharden van het verhardend materiaal voor het vervaardigen van het 30 bouwsegment, - het bewegen van de koppelinrichting vanuit de bekiste stand naar de ontkiste stand, - het verwijderen van de bekistingsinrichting van het bouwsegment.
Het verharden van het verhardend materiaal wordt bijvoorbeeld ’s nachts uitgevoerd. 35 Hierbij kunnen kachels onder het dek worden gestookt om het verharden van het verhardende materiaal te versnellen.
-7-
Daarbij is het mogelijk dat de bekistingsinrichting twee zijwanden omvat, die elk door middel van een schoorstang zijn verbonden met telkens een van de dekdelen, waarbij het draaglichaam is gevormd door een vloer, waarbij de zijwanden worden aangebracht op de vloer, en waarbij een tunnelvormig bouwsegment wordt vervaardigd.
5 De uitvinding zal thans nader worden toegelicht aan de hand van een in de figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeeld.
Figuur 1a toont een zijaanzicht van een tunnelbekisting volgens de uitvinding.
Figuur 1b toont een uiteengenomen zijaanzicht van de in figuur 1a weergegeven tunnelbekisting.
10 Figuur 2 toont een vergroot zijaanzicht van de koppelinrichting van de in figuur 1a weergegeven tunnelbekisting.
Figuur 3a toont een zijaanzicht van de in figuur 2 weergegeven koppelinrichting in de bekiste stand.
Figuur 3b toont een zijaanzicht van de in figuur 2 weergegeven koppelinrichting die 15 zich tussen de bekiste stand en de ontkiste stand bevindt.
Figuur 3c toont een zijaanzicht van de in figuur 2 weergegeven koppelinrichting in de ontkiste stand.
Figuur 4a toont een aanzicht in dwarsdoorsnede volgens IVa-IVa in figuur 1a.
Figuur 4b toont een aanzicht in dwarsdoorsnede volgens IVb-IVb in figuur 1a.
20 Figuur 4c toont een aanzicht in dwarsdoorsnede volgens IVc-IVc in figuur 1a.
Figuur 5a, 5b tonen zijaanzichten van de in figuur 1a weergegeven tunnelbekisting die wordt verbreed door middel van een pasdeel.
Figuur 6a toont een zijaanzicht van de in figuur 1a weergegeven tunnelbekisting in de werkstand.
25 Figuur 6b toont een zijaanzicht van de in figuur 6a weergegeven tunnelbekisting in de ingeklapte stand.
Figuur 7 toont een vooraanzicht van een hoekelement van de in figuur 6a weergegeven tunnelbekisting.
Figuur 8 toont een uiteengenomen zijaanzicht van de in figuur 6a weergegeven 30 tunnelbekisting, waarbij de zijwanden worden verhoogd.
Figuur 9a toont een zijaanzicht van een aantal bekistingsinrichtingen in de bekiste stand voorafgaand aan het storten van verhardend materiaal, zoals beton.
Figuur 9b toont een zijaanzicht van de bekistingsinrichtingen volgens figuur 9a in de ontkiste stand na het vervaardigen van tunnelvormige bouwsegmenten.
35 De in de figuren weergegeven bekistingsinrichting heeft meerdere aspecten, die elk een afzonderlijke uitvinding vormen. Deze aspecten bezitten elk zelfstandige betekenis, d.w.z. deze aspecten zijn afzonderlijk toepasbaar. Elk aspect kan het onderwerp vormen -8- van een afzonderlijke octrooiaanvrage. Bovendien kan de bekistingsinrichting volgens de uitvinding alle mogelijke combinaties van een of meer van deze aspecten omvatten. In deze figuurbeschrijving worden meerdere aspecten beschreven.
Een eerste aspect van de uitvinding heeft betrekking op de lossing van de 5 bekistingsinrichting 1.
De bekistingsinrichting is in de figuren in zijn geheel aangeduid met 1. In dit uitvoeringsvoorbeeld vormt de bekistingsinrichting 1 een tunnelbekisting voor het vervaardigen van een tunnelvormig bouwsegment uit een verhardend materiaal, zoals beton. De tunnelbekisting 1 omvat twee hoekelementen 3, 4. Elk hoekelement 3, 4 is 10 voorzien van een opstaande zijwand 6, 7 en een dekdeel 8, 9. De dekdelen 8, 9 van de hoekelementen 3, 4 vormen een dek van de tunnelbekisting 1.
De bekistingsinrichting 1 is verplaatsbaar tussen een bekiste stand en een ontkiste stand. In de bekiste stand bepalen de zijwanden 6, 7 en het dek 8, 9 een buitenoppervlak van de bekistingsinrichting 1, dat overeenkomt met het binnenoppervlak van het te vormen 15 tunnelvormige bouwsegment. In de ontkiste stand zijn de zijwanden 6, 7 en het dek 8, 9 ten opzichte van het door de zijwanden 6, 7 en het dek 8,9 bepaalde buitenoppervlak in de bekiste stand ten minste gedeeltelijk naar binnen verplaatst, zodat de bekistingsinrichting 1 uit het gevormde tunnelvormige bouwsegment kan worden verwijderd.
Elke opstaande zijwand 6, 7 omvat een dunwandig paneel met een vlakke 20 buitenzijde voor het daartegen storten van het verhardende materiaal. Langsribben 11 zijn bevestigd aan de van de buitenzijde afgekeerde binnenzijde van het dunwandige paneel.
De langsribben 11 zijn op afstand boven elkaar aangebracht en verlopen in langsrichting van de tunnelbekisting 1. In dit uitvoeringsvoorbeeld omvat elke zijwand 6, 7 opstaande dragers 12 die zijn aangebracht aan de langsribben 11 (zie ook figuur 7).
25 Elk dekdeel 8,9 omvat een dunwandig paneel met een vlakke bovenzijde voor het daarop storten van het verhardende materiaal. Aan de van de bovenzijde afgekeerde onderzijde van elk dekdeel 8, 9 zijn langsribben 14 bevestigd. In dit uitvoeringsvoorbeeld omvat elk dekdeel 8, 9 vaste dwarsliggers 15, 16, die aan de langsribben 14 zijn bevestigd. Aangezien de langsribben 14 een bepaalde hoogte bezitten, bijvoorbeeld een hoogte van 30 ongeveer 10 cm, bevinden de vaste dwarsliggers 15, 16 zich op een afstand van het dunwandige paneel van elk dekdeel 8, 9.
De vaste dwarsliggers 15, 16 verlopen dwars ten opzichte van de langsrichting van de tunnelbekisting 1. Elke dwarsligger 15 van het ene hoekelement 3 is telkens uitgelijnd ten opzichte van een overeenkomstige vaste dwarsligger 16 van het andere hoekelement 4.
35 Zoals weergegeven in figuur 4a, 4b omvat elke dwarsligger 15, 16 in dit uitvoeringsvoorbeeld twee U-vormige profielen 69, die in langsrichting van de tunnelbekisting 1 op afstand van elkaar zijn aangebracht (zie figuur 4a, 4b).
-9-
Ten minste een dwarsligger 16 van een paar ten opzichte van elkaar uitgelijnde dwarsliggers 15, 16 omvat een rechtlijnige geleidingsbaan, die zich in langsrichting van die dwarsligger uitstrekt. In dit uitvoeringsvoorbeeld vormt dat paar ten opzichte van elkaar uitgelijnde dwarsliggers 15, 16 een rechtlijnige geleidingsbaan die zich uitstrekt over die 5 beide dwarsliggers 15, 16. De geleidingsbaan is bepaald door rolwagens 70 en draaibare rollen 71, die zijn bevestigd aan het dekdeel 8,9.
Een stijve koppelbalk 17 is beweegbaar geleid door de geleidingsbaan van een van de dwarsliggers - in dit uitvoeringsvoorbeeld de in de figuren rechts getekende dwarsligger 16. De koppelbalk 17 en die dwarsligger 16 van het dekdeel 9 zijn in langsrichting van de 10 koppelbalk 17 verplaatsbaar ten opzichte van elkaar volgens de geleidingsbaan. Daarnaast is de koppelbalk 17 ten opzichte van de andere vaste dwarsligger 15 van dat paar ten opzichte van elkaar uitgelijnde dwarsliggers 15, 16 fixeerbaar ten opzichte van het dekdeel 8 (zie figuur 2 en 4c).
De koppelbalk 17 omvat in dit uitvoeringsvoorbeeld een kokerprofiel 72 en twee 15 stroken 73, 74, die boven respectievelijk onder tegen het kokerprofiel 72 zijn bevestigd. De stroken 73, 74 van de koppelbalk 17 zijn opgenomen tussen de U-vormige profielen 69 en zijn verplaatsbaar aangebracht tegen de rolwagens 70 en draaibare rollen 71. De koppelbalk 17 en de dwarsligger 16 zijn uitsluitend in langsrichting van de koppelbalk 17 rechtlijnig verplaatsbaar ten opzichte van elkaar.
20 De rolwagens 70 dragen de koppelbalk 17. De positie van de draaibare rollen 71 is instelbaar door middel van stelhouten (zie figuur 4a, 4b), die de draaibare rollen 71 in verticale richting kunnen verplaatsen om de dekdelen 8,9 in een enigszins gebolde vorm te volgen (“toog”). Het linker- en rechterdeel van de koppelbalk 17 kunnen in het midden onder een geringe hoek samenkomen om een vooraf ingestelde toog te bepalen.
25 Tussen de opstaande dragers 12 en de vaste dwarsliggers 15, 16 van elk hoekelement 3, 4 zijn schoorstangen 19 aangebracht. Elke schoorstang 19 omvat twee einden, waarbij een eind is verbonden met de opstaande drager 12 en het andere eind is verbonden met de vaste dwarsligger 15, 16. In dit uitvoeringsvoorbeeld zijn de schoorstangen 19 scharnierbaar verbonden met de verticale dragers 12 en de vaste 30 dwarsliggers 15, 16.
Het dek van de tunnelbekisting 1 omvat een koppelinrichting 20 die de dekdelen 8, 9 met elkaar verbindt. De koppelinrichting 20 is meer in detail weergegeven in figuur 2, 3a-3c.
De koppelinrichting 20 omvat een sluitelement 26. Het sluitelement 26 omvat in dit uitvoeringsvoorbeeld een vlakke, langwerpige strook 27 en bedieningsarmen 34, die zich in 35 langsrichting van de bekistingsinrichting 1 op afstand van elkaar bevinden. De vlakke, langwerpige strook 27 is vast bevestigd aan de bedieningsarmen 34, die onderling zijn - 10- verbonden door een koppelstang 35. De koppelstang 35 is bekrachtigbaar door een elektrische vijzel 36 of een ander bekrachtigingsorgaan, zoals een hydraulische vijzel.
Het sluitelement 26 is scharnierbaar om een eerste scharnierhartlijn 28 verbonden met het in figuur 2 rechts getekende dekdeel 9. Het dekdeel 9 is bevestigd aan de zijwand 7 5 van het hoekelement 4 en omvat aan de van de zijwand 7 afgekeerde zijde een eindrand 25. De eindrand 25 bevindt zich boven de eerste scharnierhartlijn 28, in het bijzonder recht daarboven.
Het andere, in figuur 2 links getekende dekdeel 8 omvat een hoofdgedeelte 22 en een strookvormig randgedeelte 23. Het strookvormige randgedeelte 23 bepaalt een 10 eindrand 24 van het dekdeel 8 aan de zijde daarvan die van de zijwand 6 is afgekeerd. Het hoofdgedeelte 22 en het strookvormige randgedeelte 23 van het dekdeel 8 zijn losneembaar aan elkaar bevestigd.
De koppelinrichting 20 is voorzien van zwenkarmen 31 die zich in langsrichting van de bekistingsinrichting 1 op afstand van elkaar bevinden en elk scharnierbaar om een 15 tweede scharnierhartlijn 29 zijn verbonden met het strookvormige randgedeelte 23 van het dekdeel 8. De tweede scharnierhartlijn 29 verloopt op afstand van en in hoofdzaak evenwijdig aan de eerste scharnierhartlijn 28.
Elke zwenkarm 31 is in dit uitvoeringsvoorbeeld scharnierbaar om een derde scharnierhartlijn 30 verbonden met een van de bedieningsarmen 34 (zie ook figuur 3a, 3b, 20 3c). De scharnierhartlijn 30 bevindt zich op afstand van en in hoofdzaak evenwijdig aan de eerste en tweede scharnierhartlijn 28, 29. In dit uitvoeringsvoorbeeld omvat de koppelinrichting 20 slechts drie scharnierhartlijnen 28, 29, 30, zodat het aantal scharnieren en bewegende delen minimaal is. Dit is gunstig voor de betrouwbaarheid, het onderhoud en de levensduur van de koppelinrichting 20.
25 De werking van de koppelinrichting 20 zal thans worden beschreven aan de hand van figuur 3a, 3b en 3c.
In figuur 3a bevindt de bekistingsinrichting 1 zich in de bekiste stand, waarin de eindranden 24, 25 van de dekdelen 8, 9 zich op afstand van elkaar bevinden en de vlakke strook 27 van het sluitelement 26 is aangebracht tussen die eindranden 24, 25. De dekdelen 30 8, 9 en de vlakke strook 27 van het sluitelement 26 vormen een in hoofdzaak vlak stortoppervlak voor het verhardende materiaal.
Vanuit de in figuur 3a weergegeven bekiste stand is de koppelinrichting 20 beweegbaar om de bekistingsinrichting 1 naar de ontkiste stand te brengen (zie figuur 3c). Hiervoor trekt de hydraulische vijzel 36 (zie figuur 2) aan de koppelstang 35, zodat de 35 bedieningsarmen 34 de vlakke, langwerpige strook 27 van het sluitelement 26 om de eerste scharnierhartlijn 28 kantelen. De vlakke, langwerpige strook 27 van het sluitelement 26 komt - 11 - daarbij onder de eindranden 24, 25 van de dekdelen 8, 9 en tussen de dekdelen 8, 9 en de koppelbalk 17 te liggen (zie figuur 3b en 3c).
Tijdens het kantelen van het sluitelement 26 bewegen de dekdelen 8, 9 naar elkaar toe. Het sluitelement 26 is immers scharnierbaar verbonden met het ene dekdeel 9 en door 5 middel van de zwenkarm 31 eveneens scharnierbaar verbonden met het andere dekdeel 8. Tijdens de beweging van de dekdelen 8, 9 naar elkaar toe verplaatsen de daaraan bevestigde zijwanden 6, 7 eveneens naar elkaar toe. Hierdoor ontstaat ruimte tussen de zijwanden 6, 7 en het gevormde tunnelvormige bouwsegment.
De vaste dwarsligger 16, die is bevestigd aan het in de figuren rechts getekende 10 dekdeel 9, is verplaatsbaar ten opzichte van de koppelbalk 17 in langsrichting daarvan. In dit uitvoeringsvoorbeeld is de koppelbalk 17 losneembaar bevestigd aan het strookvormige randgedeelte 23 van het in de figuren links getekende dekdeel 8. Voor de bevestiging omvat de koppelbalk 17 een aantal bevestigingsgaten 75 (zie figuur 1b), waardoor een boutverbinding is aangebracht (zie figuur 2 en 4c). De dwarsligger 16 van het ene dekdeel 9 15 wordt derhalve tijdens de beweging van de dekdelen 8, 9 naar elkaar toe door een verplaatsing langs de koppelbalk 17 over een afstand naar de vaste dwarsligger 15 van het andere dekdeel 8 toe getrokken.
Tijdens de beweging van de koppelinrichting 20 bij de verplaatsing van de bekistingsinrichting 1 vanuit de bekiste stand naar de ontkiste stand en omgekeerd blijft de 20 koppelbalk 17 doorlopen tussen het paar dwarsliggers 15, 16 die ten opzichte van elkaar zijn uitgelijnd. Hierdoor is de bekistingsinrichting 1 in de bekiste stand, de ontkiste stand en tijdens de verplaatsing van de bekiste stand naar de ontkiste stand bijzonder sterk.
In figuur 5a en 5b is weergegeven dat de breedte van de tunnelbekisting 1 kan worden aangepast door het invoegen van een pasdeel 40. Het pasdeel 40 heeft twee 25 langsranden 41, 42, die daartussen een breedte van het pasdeel 40 begrenzen. De breedte van de tunnelbekisting bepaalt de asmaat van het tunnelvormige bouwsegment. De pasmaten liggen bijvoorbeeld tussen 360 en 900 cm in stappen van 30 cm.
Om het pasdeel 40 aan te brengen in het in figuur 5a, 5b links getekende dekdeel 8 wordt eerst de bevestiging tussen het strookvormige randgedeelte 23 en het hoofdgedeelte 30 22 van dat dekdeel 8 losgemaakt. Daarna wordt de ene langsrand 41 van het pasdeel 40 losneembaar bevestigd aan het strookvormige randgedeelte 23, terwijl de andere langsrand 42 van het pasdeel 40 losneembaar wordt aangebracht aan het hoofdgedeelte 22 van het dekdeel 8. De breedte van het dekdeel 9 is hierdoor vergroot met het pasdeel 40.
Tijdens het invoegen van het pasdeel 40 blijft de verbinding tussen de vaste 35 dwarsliggers 15, 16 van de dekdelen 8, 9 in stand door middel van de koppelbalk 17. De koppelbalk 17 heeft een lengte die groter is dan de breedte van het pasdeel 40. De breedte van het pasdeel ligt bijvoorbeeld tussen 30 en 600 cm.
- 12-
De lengte van de koppelbalk 17 is in dit uitvoeringsvoorbeeld groter dan de lengte van beide vaste dwarsliggers 15, 16 samen (zie figuur 1b). De zijwanden 6, 7 kunnen hierdoor over een relatief grote afstand uit elkaar worden verplaatst, zodat een pasdeel 40 met een aanzienlijke breedte toepasbaar is. Voor het uit elkaar verplaatsen van de 5 zijwanden 6, 7 kan een aandrijfinrichting, zoals een hydraulische vijzel worden toegepast (niet weergegeven).
Afhankelijk van de breedte van het pasdeel 40 wordt de koppelbalk 17 losgemaakt van het strookvormige randgedeelte 23 van het in de figuren links getekende dekdeel 8 en wordt de koppelbalk 17 door middel van de bevestigingsgaten 75 gefixeerd ten opzichte van 10 het andere dekdeel 9 of ten opzichte van het hoofdgedeelte 22 van het dekdeel 8. De koppelbalk 17 kan derhalve links worden vastgezet om verplaatsing van het rechter dekdeel 9 en/of rechts worden vastgezet om verplaatsing van het linker dekdeel 8 mogelijk te maken.
Op een bouwlocatie worden een aantal bekistingsinrichtingen 1 naast elkaar op een 15 vloer 82 geplaatst (zie figuur 9a). De bekistingsinrichtingen 1 bevinden zich daarbij in de bekiste stand. De bekistingsinrichtingen 1 rusten met intrekbare wielen 81 op de vloer 82.
De vloer 82 omvat verhoogde kimmen 83 die een aanslag vormen voor de zijwanden 6, 7 van de bekistingsinrichtingen 1. Hierdoor bevinden de zijwanden 6, 7 van de aangrenzende bekistingsinrichtingen 1 zich op afstand van elkaar, zodat daartussen de opstaande wanden 20 van het tunnelvormige bouwsegment kunnen worden gevormd.
Elke zijwand 6, 7 is voorzien van een onderste en bovenste centreergat 55, 56 voor het opnemen van een onderste en bovenste centreerpen 57, waarmee de bekistingsinrichting 1 kan worden gekoppeld aan de aangrenzende bekistingsinrichtingen 1 (zie figuur 9a). De centreerpennen 57 waarborgen dat de bekistingsinrichtingen 1 25 nauwkeurig ten opzichte van elkaar zijn gepositioneerd.
Vervolgens wordt het verhardende materiaal, zoals beton, op de dekdelen 8,9 en tussen de zijwanden 6, 7 van de bekistingsinrichtingen 1 gestort. De centreerpennen 57 nemen daarbij de betondruk in de wand op die tijdens en na het storten van het beton optreedt. Daarna wordt bijvoorbeeld een nacht gewacht, zodat het verhardende materiaal de 30 tijd krijgt om voldoende uit te harden. Daarbij is het mogelijk dat het verhardingsproces wordt versneld door te stoken in de bekistingsinrichtingen 1.
Als het verhardende materiaal voldoende is uitgehard, worden de centreerpennen 57 verwijderd. Daarna worden de bekistingsinrichtingen 1 vanuit de bekiste stand naar de ontkiste stand gebracht door middel van het aandrijven van de koppelinrichting 20. Hierdoor 35 bewegen de dekdelen 8, 9 en de zijwanden 6, 7 naar elkaar toe. Vervolgens kan elke bekistingsinrichting 1 in zijn geheel worden neergelaten door het intrekken van de wielen 81. Daarbij komen de langsrails 43 op losse wielstellen 80 te rusten, die op de vloer 82 zijn - 13- aangebracht (zie figuur 9b). De bekistingsinrichting 1 kan vervolgens bijvoorbeeld met een lier over de wielstellen 80 uit het gevormde tunnelvormige bouwsegment worden getrokken.
Een tweede aspect van de uitvinding heeft betrekking op de opvouwbaarheid van de bekistingsinrichting.
5 Figuur 6a en 6b tonen dat de bekistingsinrichting 1 verplaatsbaar is tussen een uitgeklapte stand en een ingeklapte stand. In de uitgeklapte stand (zie figuur 6a) strekt elke zijwand 6, 7 zich in hoofdzaak dwars ten opzichte van het door de dekdelen 8, 9 gevormde dek uit. In de in figuur 6b getoonde ingeklapte stand is elke zijwand 6, 7 verbonden met telkens een van de dekdelen 8, 9 door middel van telkens een scharnierverbinding 50. In dit 10 uitvoeringsvoorbeeld is de scharnierverbinding 50 uitgevoerd als een losneembare scharnierpen.
Elke scharnierverbinding 50 bepaalt een kantelhartlijn, die in hoofdzaak in langsrichting verloopt. Elke scharnierverbinding 50 is aangebracht op een afstand onder het bovenoppervlak van de dekdelen 8, 9, bijvoorbeeld op een afstand van ruim 40 cm onder 15 dat bovenoppervlak. Elke scharnierverbinding 50 is daarnaast aangebracht op een afstand binnen het buitenoppervlak van de zijwand 6, 7, zoals een afstand van ruim 20 cm. De scharnierverbindingen 50 van de zijwanden 6, 7 bevinden zich in hoofdzaak op dezelfde hoogte.
Elke scharnierverbinding 50 voor de verbinding van de zijwanden 6, 7 met de 20 dekdelen 8, 9 is aangebracht boven het bovenste centreergat 56 van die zijwand 6, 7.
In de ingeklapte stand is elke zijwand 6, 7 naar de dekdelen 8, 9 toe naar binnen gekanteld om de kantelhartlijn die is bepaald door de scharnierverbinding 50. De zijwanden 6, 7 en het dek 8, 9 verlopen in de ingeklapte stand in hoofdzaak evenwijdig aan elkaar (zie figuur 6b). De langsrails 43 van de zijwanden 6, 7 liggen daarbij aan tegen de dekdelen 8,9. 25 In dit uitvoeringsvoorbeeld heeft de bekistingsinrichting 1 in de ingeklapte stand een hoogte die kleiner is dan of gelijk is aan ongeveer 70 cm. De zijwanden en het dek kunnen overigens ook enigszins schuin ten opzichte van elkaar verlopen (niet weergegeven).
In dit uitvoeringsvoorbeeld omvat elk dekdeel 8, 9 een verbindingsgedeelte 66 dat zich dwars ten opzichte van dat dekdeel 8, 9 uitstrekt. Het verbindingsgedeelte 66 van elk 30 dekdeel 8, 9 is vast bevestigd aan het bijbehorende dekdeel 8, 9 daarvan. Het verbindingsgedeelte 66 omvat de scharnierverbindingen 50 door middel waarvan de zijwanden 6, 7 kantelbaar zijn verbonden met de dekdelen 8, 9.
De zijwanden 6, 7 omvatten elk een vormdeel 67 dat bij het uitklappen van de zijwanden 6, 7 overeenkomt met het verbindingsgedeelte 66 van de dekdelen 8, 9. Het 35 inloopdeel 67 en het verbindingsgedeelte 66 bezitten elk een opening, die in de uitgeklapte stand ten opzichte van elkaar zijn uitgelijnd ter vorming van een doorgaande opneemopening.
- 14-
De bekistingsinrichting 1 wordt bijvoorbeeld in een assemblagehal samengevoegd en in de ingeklapte stand op een vrachtwagen geladen, die naar een bouwlocatie rijdt. Aangezien de bekistingsinrichting 1 in de ingeklapte stand relatief weinig loze ruimte in beslag neemt, kunnen relatief veel bekistingsinrichtingen 1 op de vrachtwagen worden 5 geladen.
Nadat de bekistingsinrichting 1 in de ingeklapte stand op de bouwlocatie is aangekomen, wordt het door de dekdelen 8, 9 gevormde dek van de bekistingsinrichting 1 door een kraan met hijskabels vanaf de vrachtwagen opgetild. Elke zijwand 6, 7 kantelt onder invloed van zwaartekracht door het eigen gewicht om de kantelhartlijn die is bepaald 10 door de scharnierverbinding 50 totdat de bekistingsinrichting 1 de uitgeklapte stand heeft.
Terwijl de bekistingsinrichting 1 is opgetild, hangen de zijwanden 6, 7 vrij kantelbaar om de kantelhartlijn die is bepaald door de scharnierverbinding 50 in de uitgeklapte stand.
De bekistingsinrichting 1 heeft dan een eerste toestand in de uitgeklapte stand, waarin de bekistingsinrichting 1 nog niet stabiel op een vloer kan worden geplaatst. Daarom wordt elke 15 zijwand 6, 7 in de uitgeklapte stand gefixeerd ten opzichte van het dek 8, 9 door het aanbrengen van een losneembare verbinding 51 tussen elke zijwand 6, 7 en het dek 8, 9. In dit uitvoeringsvoorbeeld wordt een losneembare scharnierpen 51 aangebracht in de opneemopening die is bepaald door de ten opzichte van elkaar uitgelijnde openingen van het inloopdeel 67 van de zijwand 6, 7 en het verbindingsgedeelte 66 van het dekdeel 8, 9.
20 De bekistingsinrichting 1 bevindt zich dan in een tweede toestand in de uitgeklapte stand.
De losneembare verbindingen 51 voor het verbinden van de zijwanden 6, 7 aan het dek 8, 9 zijn aangebracht op een afstand onder het bovenoppervlak van het dek 8, 9 tussen de scharnierverbinding 50 en dat bovenoppervlak. Na het aanbrengen van de losneembare verbinding 51 is elke zijwand 6, 7 door middel van twee verbindingspunten, namelijk de 25 scharnierverbinding 50 en de losneembare verbinding 51, vastgezet aan de dekdelen 8, 9.
De bekistingsinrichting 1 kan daarna door de kraan worden neergelaten op een ondergrond, zoals een vloer. Als de bekistingsinrichting 1 op de vloer rust, is de stabiliteit van de bekistingsinrichting 1 in de uitgeklapte stand gewaarborgd door de bevestiging van de zijwanden 6, 7 aan de dekdelen 8, 9 door middel van de scharnierverbinding 50 en de 30 losneembare verbinding 51. De bekistingsinrichting 1 is echter nog onvoldoende sterk om de belasting van het te storten verhardende materiaal te dragen. Daarom worden vervolgens de schoorstangen 19 aangebracht tussen elke zijwand 6, 7 en de dekdelen 8, 9 (zie figuur 6b).
De bekistingsinrichting 1 is dan in de uitgeklapte stand stevig geborgd door de 35 losneembare verbinding 51, de verbinding van het ene eind 52 van de schoorstang 19 met de zijwand 6, 7 en de verbinding van het andere eind 53 van de schoorstang 19 met de dekdelen 8, 9. In dit uitvoeringsvoorbeeld is elke schoorstang 19 aan de einden 52, 53 - 15- daarvan door scharnieren verbonden met de zijwand 6, 7 respectievelijk de dekdelen 8, 9. De scharnieren omvatten bijvoorbeeld een losneembare scharnierpen. Na het aanbrengen van de schoorstangen 19 kan de losneembare scharnierverbinding 50 voor elke zijwand 6, 7 worden verwijderd. De bekistingsinrichting 1 heeft dan een derde toestand in de uitgeklapte 5 stand.
Zoals weergegeven in figuur 6a bepalen de losneembare verbinding 51, de verbinding van het eerste eind 52 van de schoorstang 19 met de zijwand 6, 7, en de verbinding van het tweede eind 53 van de schoorstang 19 met het dek 8, 9 voor elke zijwand 6, 7 telkens drie verbindingspunten die in een vlak dat zich loodrecht op de 10 kantelhartlijn 50 uitstrekt zijn aangebracht volgens een nagenoeg rechthoekige driehoek. De schoorstang 19 vormt daarbij de schuine zijde van de rechthoekige driehoek, terwijl de nagenoeg rechte hoek daarvan zich ter plaatse van de losneembare verbinding 51 bevindt. De bekistingsinrichting 1 is hierdoor bijzonder sterk en vormvast.
Figuur 8 toont dat de hoogte van de zijwanden 6, 7 van de bekistingsinrichting 1 15 aangepast kan worden door het aanbrengen van verhogingselementen, die in dit uitvoeringsvoorbeeld zijn uitgevoerd als verhogingspanelen 60 en verhogingsprofielen 61.
De verhogingspanelen 60 en de verhogingsprofielen 61 zijn bevestigbaar aan het benedeneind van elke zijwand 6, 7. Aangezien de scharnierverbindingen 50 losneembaar zijn, kunnen de verhogingspanelen 60 ook tussen de zijwanden 6, 7 en de dekdelen 8, 9 20 worden aangebracht (niet weergegeven).
De uitvinding is niet beperkt tot het in de figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeeld. De vakman kan verschillende aanpassingen aanbrengen die binnen reikwijdte van de uitvinding liggen. Daarnaast kunnen een of meer van de hierboven beschreven eigenschappen afzonderlijk of in combinatie worden toegepast bij een of meer van de 25 hiernavolgende conclusies.

Claims (17)

1. Bekistingsinrichting voor het vervaardigen van een bouwsegment uit een verhardend materiaal, zoals beton, omvattende een dek, dat is voorzien van ten minste twee dekdelen (8, 9), waarbij elk dekdeel (8, 9) is voorzien van een bovenzijde voor het daarop storten van het verhardend materiaal, en een onderzijde, die van de bovenzijde is afgekeerd, waarbij elk 5 dekdeel (8, 9) aan de bovenzijde daarvan is voorzien van een eindrand (24, 25), en waarbij de eindranden (24, 25) van de dekdelen (8, 9) naar elkaar zijn toegekeerd, en waarbij elk dekdeel (8, 9) aan de onderzijde daarvan is voorzien van ten minste een dwarsligger (15, 16), en waarbij de dwarsliggers (15, 16) van de dekdelen (8, 9) ten opzichte van elkaar zijn uitgelijnd, waarbij het dek is voorzien van een koppelinrichting (20), die de dekdelen (8, 9) 10 onderling verbindt en die is voorzien van een sluitelement (26), waarbij de bekistingsinrichting (1) beweegbaar is tussen een bekiste stand, waarin de eindranden (24, 25) van de dekdelen (8, 9) zich op afstand van elkaar bevinden en het sluitelement (26) is aangebracht tussen die eindranden (24, 25), en een ontkiste stand, waarin het sluitelement (26) door middel van de koppelinrichting (20) tussen de eindranden (24, 25) van de 15 dekdelen (8, 9) is wegbewogen en die eindranden (24, 25) vanuit de bekiste stand naar elkaar toe zijn verplaatst, en waarbij de ten opzichte van elkaar uitgelijnde dwarsliggers (15, 16) van de dekdelen (8, 9) onderling zijn verbonden door een koppelbalk (17), en de koppelbalk (17) en ten minste een van de dwarsliggers (15) in langsrichting van de koppelbalk (17) verplaatsbaar ten opzichte van elkaar zijn, met het kenmerk, dat het 20 sluitelement (26) van de koppelinrichting (20) scharnierbaar om een eerste scharnierhartlijn (28) is verbonden met een van de dekdelen (9), en de koppelinrichting (20) een zwenkarm (31) omvat, die scharnierbaar om een tweede scharnierhartlijn (29) is verbonden met het andere dekdeel (8), waarbij de tweede scharnierhartlijn (29) in hoofdzaak evenwijdig aan de eerste scharnierhartlijn (28) verloopt, en waarbij de zwenkarm (31) scharnierbaar om een 25 derde scharnierhartlijn (30) is verbonden met het sluitelement (26), waarbij de derde scharnierhartlijn (30) in hoofdzaak evenwijdig aan de eerste scharnierhartlijn (28) verloopt.
2. Bekistingsinrichting volgens conclusie 1, waarbij de eerste scharnierhartlijn (28) zich uitstrekt onder de eindrand (25) van het dekdeel (9) waarmee het sluitelement (26) 30 scharnierbaar is verbonden.
3. Bekistingsinrichting volgens conclusie 2, waarbij de eindrand (25) van het dekdeel (9) waarmee het sluitelement (26) scharnierbaar is verbonden, zich recht boven de eerste scharnierhartlijn (28) bevindt. 35 - 17-
4. Bekistingsinrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de koppelinrichting (20) een koppelmechanisme met slechts drie scharnierhartlijnen (28, 29, 30) vormt.
5. Bekistingsinrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de bekistingsinrichting (1) ten minste een pasdeel (40) omvat, dat losneembaar is bevestigd aan een van de dekdelen (8, 9), waarbij het pasdeel (40) een breedte heeft, en waarbij de koppelbalk (17) een lengte heeft die groter is dan de breedte van het pasdeel (40).
6. Bekistingsinrichting volgens conclusie 5, waarbij de breedte van het pasdeel (40) ligt tussen 30-600 cm, bijvoorbeeld tussen 30-240 cm, zoals 30-150 cm.
7. Bekistingsinrichting volgens conclusie 5 of 6, waarbij het sluitelement (26) beweegbaar is verbonden met een van de dekdelen (9), en waarbij het andere dekdeel (8) 15 een hoofdgedeelte (22) en een strookvormig randgedeelte (23) omvat, waarbij het strookvormig randgedeelte (23) de eindrand (24) van dat dekdeel (8) bepaalt en waarbij het strookvormig randgedeelte (23) door middel van de koppelinrichting (20) is verbonden met het sluitelement (26), en waarbij het strookvormige randgedeelte (23) aan de van de eindrand (24) afgekeerde zijde losneembaar bevestigbaar is aan het hoofdgedeelte (22) van 20 dat dekdeel (8), en waarbij het pasdeel (40) losneembaar bevestigbaar is tussen het hoofdgedeelte (22) en het strookvormige randgedeelte (23) van dat dekdeel (8).
8. Bekistingsinrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de lengte van de koppelbalk (17) groter is dan de lengte van ten minste een van de dwarsliggers (15, 25 16).
9. Bekistingsinrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de ten minste ene dwarsligger (15) die verplaatsbaar is ten opzichte van de koppelbalk (17) een in hoofdzaak rechtlijnige geleidingsbaan omvat, en waarbij de koppelbalk (17) verplaatsbaar is 30 geleid over de geleidingsbaan.
10. Bekistingsinrichting volgens conclusie 9, waarbij de lengte van de geleidingsbaan in hoofdzaak overeenkomt met de lengte van die dwarsligger (15).
11. Bekistingsinrichting volgens conclusie 9 of 10, waarbij de koppelbalk (17) verplaatsbaar is geleid over de geleidingsbaan door middel van rollen. - 18-
12. Bekistingsinrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de lengte van de koppelbalk (17) in hoofdzaak gelijk is aan of groter is dan de som van de lengtes van de ten opzichte van elkaar uitgelijnde dwarsliggers (15, 16).
13. Bekistingsinrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de koppelbalk (17) en de andere dwarsligger (16) in langsrichting van de koppelbalk (17) fixeerbaar ten opzichte van elkaar zijn.
14. Bekistingsinrichting volgens conclusie 13, waarbij de koppelbalk (17) en de andere 10 dwarsligger (16) aandrijfbaar zijn ten opzichte van de dwarsligger (15) die verplaatsbaar is ten opzichte van de koppelbalk (17) door middel van een aandrijfinrichting.
15. Bekistingsinrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de bekistingsinrichting (1) twee zijwanden (6, 7) omvat, die elk door middel van een 15 schoorstang (19) zijn verbonden met telkens een van de dekdelen (8, 9).
16. Werkwijze voor het vervaardigen van een bouwsegment, omvattende: - het verschaffen van een bekistingsinrichting (1) volgens een van de voorgaande conclusies, 20. het aanbrengen van de bekistingsinrichting (1) op een draaglichaam, waarbij de koppelinrichting (20) zich in de bekiste stand bevindt, - het storten van verhardend materiaal, zoals beton, op de bovenzijde van de dekdelen (8, 9), - het verharden van het verhardend materiaal voor het vervaardigen van het 25 bouwsegment, - het bewegen van de koppelinrichting (20) vanuit de bekiste stand naar de ontkiste stand, - het verwijderen van de bekistingsinrichting (1) uit het bouwsegment.
17. Werkwijze volgens conclusie 16, waarbij de bekistingsinrichting (1) twee zijwanden (6, 7) omvat, die elk door middel van een schoorstang (19) zijn verbonden met telkens een van de dekdelen (8, 9), waarbij het draaglichaam is gevormd door een vloer, waarbij de zijwanden (6, 7) worden aangebracht op de vloer, en waarbij een tunnelvormig bouwsegment wordt vervaardigd. 35
NL2005914A 2010-12-23 2010-12-23 Bekistingsinrichting voor een verhardend materiaal, zoals beton, alsmede werkwijze voor het vervaardigen van een bouwsegment. NL2005914C2 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2005914A NL2005914C2 (nl) 2010-12-23 2010-12-23 Bekistingsinrichting voor een verhardend materiaal, zoals beton, alsmede werkwijze voor het vervaardigen van een bouwsegment.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2005914A NL2005914C2 (nl) 2010-12-23 2010-12-23 Bekistingsinrichting voor een verhardend materiaal, zoals beton, alsmede werkwijze voor het vervaardigen van een bouwsegment.
NL2005914 2010-12-23

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2005914C2 true NL2005914C2 (nl) 2012-06-27

Family

ID=44237122

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2005914A NL2005914C2 (nl) 2010-12-23 2010-12-23 Bekistingsinrichting voor een verhardend materiaal, zoals beton, alsmede werkwijze voor het vervaardigen van een bouwsegment.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL2005914C2 (nl)

Citations (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL7202008A (nl) * 1971-02-25 1972-08-29
NL1028026C2 (nl) * 2005-01-14 2006-07-17 Hendriks Stalen Bekistingstech Bekistingselement voor een tunnelvormig bouwsegment en koppelinrichting voor de dakdelen van een dergelijk bekistingselement.

Patent Citations (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL7202008A (nl) * 1971-02-25 1972-08-29
NL1028026C2 (nl) * 2005-01-14 2006-07-17 Hendriks Stalen Bekistingstech Bekistingselement voor een tunnelvormig bouwsegment en koppelinrichting voor de dakdelen van een dergelijk bekistingselement.

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US2815132A (en) Machine for hoisting and positioning building board
JP4837035B2 (ja) クライミングシリンダを有するセルフクライミング型枠
CN101119920B (zh) 可用一同时致动所有侧边的手柄折叠的电梯轿厢顶部扶栏
KR101657994B1 (ko) 폼 트래블러 및 이를 이용한 교량의 시공방법
US20180169897A1 (en) Upright concrete wall panel form apparatus and associated methods
US11098490B2 (en) Self-lifting concrete form with platform adapted to accommodate horizontal reinforcing steel
US7661372B2 (en) Mason's adjustable chimney-platform arrangement
KR101898166B1 (ko) 레고형 대차 동바리
NL2005914C2 (nl) Bekistingsinrichting voor een verhardend materiaal, zoals beton, alsmede werkwijze voor het vervaardigen van een bouwsegment.
CZ285714B6 (cs) Zařízení a způsob vyrovnávání karoserie vozidla
JP2000087316A (ja) 床版の構築方法およびその装置
NL2005915C2 (nl) Bekistingsinrichting voor het vervaardigen van een bouwsegment uit een verhardend materiaal, zoals beton, alsmede werkwijze voor het transporteren van een bekistingsinrichting.
GB2549561A (en) Hole covering devices
JPH0790535B2 (ja) コンクリート製品成形用型枠装置
NL1028026C2 (nl) Bekistingselement voor een tunnelvormig bouwsegment en koppelinrichting voor de dakdelen van een dergelijk bekistingselement.
JP4080070B2 (ja) 床版の構築方法およびその装置
JPH078565Y2 (ja) 壁高欄成型装置
CN214422179U (zh) 用于吊装桥面附属设施预制块的吊装设备
CZ74296A3 (en) Scaffold frame with hydraulic adjustment of height
JP2000087314A (ja) 床版の構築方法およびその装置
NL1003454C2 (nl) Ligger en werkwijze en inrichting voor het aanbrengen van een ligger.
NL8300634A (nl) Steunorgaan voor een opstaande bekistingswand.
CN112320697A (zh) 用于吊装桥面附属设施预制块的吊装设备
JP7139256B2 (ja) 移動式作業装置、アーチ橋の施工方法
CN115613477B (zh) 一种主梁悬臂无轨三角挂篮及施工方法

Legal Events

Date Code Title Description
MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20170101