NL2003824C2

NL2003824C2 - Laad/losinrichting voor een vrachtwagen.

Info

Publication number: NL2003824C2
Application number: NL2003824A
Authority: NL
Inventors: Jos Teuling
Original assignee: Ancra Systems B V
Priority date: 2009-10-23
Filing date: 2009-11-18
Publication date: 2011-04-27
Also published as: NL2005503A; NL2005503C2; EP2314531A1

Description

Laad/losinrichting voor een vrachtwagen BESCHRIJVING: 5

Gebied van de uitvinding

De uitvinding heeft betrekking op een laad/losinrichting voor een vrachtwagen voorzien van een boven een langgerekte laadvloer aanwezige laadruimte 10 die aan de langszijden is begrensd door wanden en/of door een zeil dat zich tussen met de laadvloer verbonden staanders uitstrekt.

Stand van de techniek 15 Om een vrachtwagen met een langgerekte laadruimte via de achterzijde mechanisch te laden, wordt de vrachtwagen meestal uitgerust met een laadsysteem dat op of in de laadvloer wordt aangebracht.

Samenvatting van de uitvinding 20

Een doel van de uitvinding is het verschaffen van een laad/losinrichting voor het laden van een vrachtwagen die niet is voorzien van een laadsysteem. Hiertoe is de laad/losinrichting volgens de uitvinding gekenmerkt, doordat de laad/losinrichting een langgerekte verrijdbare drager omvat, die met een voorzijde via een open 25 achterzijde in de laadruimte gereden kan worden, alsmede transportmiddelen voor het in lengterichting van de drager over de drager transporteren van een op de drager aanwezige lading, en verplaatsingsmiddelen voor het in lengterichting verplaatsen van de drager over de laadvloer. Met de laad/losinrichting volgens de uitvinding kunnen vrachtwagens geladen worden die niet voorzien zijn van een laadsysteem. De 30 laad/losinrichting kan aangebracht worden op de vloer van een bestaand magazijn zonder dat hiervoor veel extra voorzieningen hoeven te worden aangebracht. Voorts kan er gebruik gemaakt worden van een eventueel reeds aanwezige dockleveler.

De drager wordt bij voorkeur in een magazijn beladen waarbij een vrachtwagen in het verlengde van de drager met de achterzijde naar de drager toe voor 2 de drager gepositioneerd dient te worden. De vrachtwagen kan in de praktijk echter nooit exact in het verlengde van de drager gereden worden. Bij het in de laadruimte rijden van de drager wordt de drager langs de zijwanden of staanders geleid indien de vrachtwagen niet exact in het verlengde van of parallel aan de drager aanwezig is. In het 5 ergste geval stoot de drager tegen een achterste uiteinde van één van de wanden of tegen een staander. Om het laden te vergemakkelijken, is een uitvoeringsvorm van de laad/losinrichting volgens de uitvinding gekenmerkt, doordat de drager aan elke langszijde is voorzien van een geleidingsprofïel dat zich vanaf de voorzijde van de drager naar achteren uitstrekt, waarbij de afstand tussen de beide geleidingsprofielen 10 aan de voorzijde kleiner is dan op afstand van de voorzijde, en waarbij deze afstand vloeiend toeneemt vanaf de voorzijde. Indien een vrachtwagen niet correct gepositioneerd is ten opzichte van de drager, zal de drager met de geleidingsprofielen tegen de wanden of staanders aanlopen en daarbij de drager in de juiste richting dwingen. Dit is mogelijk doordat de drager enige elasticiteit bezit. De 15 geleidingsprofielen strekken zich bij voorkeur over de hele lengte van de drager uit.

Een verdere uitvoeringsvorm van de laad/losinrichting volgens de uitvinding is gekenmerkt, doordat de transportmiddelen ten minste één geleiding omvatten die zich in lengterichting van de drager uitstrekt, alsmede een eindloos transportelement dat aan de uiteinden wordt omgeleid door omleidelementen en met het 20 zich tussen de omleidelementen uitstrekkende bovenste deel in de geleiding aanwezig is en met de bovenzijde boven de geleiding uitsteekt.

Bij voorkeur loopt de geleiding vanaf een plaatst op afstand van de voorzijde van de drager naar de voorzijde toe naar beneden toe af. Hierdoor kan de lading geleidelijk op de laadvloer geplaatst worden.

25 De uitvinding heeft tevens betrekking op een werkwijze voor het beladen van een vrachtwagen voorzien van een boven een langgerekte laadvloer aanwezige laadruimte die aan de langszijden is begrensd door wanden en/of door een zeil dat zich tussen met de laadvloer verbonden staanders uitstrekt. Voor wat betreft de werkwijze is de uitvinding gekenmerkt, doordat eerst een langgerekte verrijdbare drager wordt 30 beladen, daarna in de laadruimte wordt gereden en vervolgens onder de lading door terug wordt verplaatst uit de laadruimte.

Een uitvoeringsvorm van de werkwijze volgens de uitvinding is gekenmerkt, doordat een voorste deel van de drager niet wordt beladen, en na het beladen van de drager, deze in de laadruimte wordt gereden tot aan de voorzijde van de 3 laadruimte, waarbij de drager tussen de wanden of de dragers zijn weg zoekt, waarna de lading over de drager naar voren wordt getransporteerd tot aan de voorzijde van de laadruimte, en vervolgens de drager onder de lading door terug wordt verplaatst uit de laadruimte. Doordat het voorste gedeelte van de drager niet is beladen tijdens het in de 5 laadruimte rijden, kan dit gedeelte zich gemakkelijker in zijwaartse richting verplaatsen bij correctie van de richting. Bij voorkeur wordt een laad/losinrichting gebruikt volgens de uitvinding die voorzien is van geleidingsprofïelen waarbij de zijwaartse correctie in dat geval gestuurd wordt door de geleidingsprofïelen.

Het terug verplaatsen van de drager kan door de verplaatsingsmiddelen 10 geschieden. Hiertoe dienen de verplaatsingsmiddelen wel de mogelijkheid te bezitten om de drager naast in voorwaartse ook in achterwaartse richting te verplaatsen. Een verdere uitvoeringsvorm van de werkwijze volgens de uitvinding is gekenmerkt, doordat het terug verplaatsen van de drager gebeurt door de lading ten opzichte van de drager verder naar voren te transporteren nadat de lading tegen een aan de voorzijde van 15 de laadruimte aanwezig schot is getransporteerd, waarbij de drager zichzelf terug duwt. Voor deze wijze van onder de lading uit verplaatsen van de drager, hoeven de verplaatsingsmiddelen niet voorzien te zijn van de mogelijkheid om de drager in achterwaartse richting te verplaatsen waardoor deze eenvoudiger en goedkoper uitgevoerd kunnen worden.

20

Beknopte omschrijving van de tekeningen

Hieronder zal de uitvinding nader worden toegelicht aan de hand van een in de tekeningen weergegeven uitvoeringsvoorbeeld van de laad/losinrichting volgens 25 de uitvinding. Hierbij toont:

Figuur 1 de laad/losinrichting met daarop een lading in zijaanzicht;

Figuur 2 de laad/losinrichting in bovenaanzicht zonder lading;

Figuur 3 een detail van de voorzijde van de in figuur 2 weergegeven laad/losinrichting; 30 Figuur 4 een deel van de laad/losinrichting in vooraanzicht;

Figuur 5 op schematische wijze het rijden van de drager in een laadruim;

Figuur 6 het transporteren van de lading over de drager naar voren; en

Figuur 7 het onder de lading door terugduwen van de drager.

4

Gedetailleerde omschrijving van de tekeningen

In de figuren 1 en 2 is een uitvoeringsvorm van de laad/losinrichting volgens de uitvinding weergegeven in zijaanzicht respectievelijk bovenaanzicht. De 5 laad/losinrichting 1 heeft een langgerekte verrijdbare drager 3, alsmede transportmiddelen 5 voor het in lengterichting van de drager over de drager transporteren van een op de drager aanwezige lading 7, en verplaatsingsmiddelen 9 voor het in lengterichting verplaatsen van de drager over een laadvloer 11.

De drager 3 is gevormd door langgerekte profielen 13 die zich in 10 lengterichting van de drager uitstrekken en waarin zich een groot aantal wielen 15 bevinden. Deze wielen zijn over het hele oppervlak van de drager verdeeld aanwezig. De assen 17 van naast elkaar aanwezige wielen, zie figuren 3 en 4, zijn via dwarsverbindingen 19 met elkaar verbonden. De transportmiddelen 5 zijn gevormd door een elektromotor 21 (zie figuur 2) die eindloze transportelementen in de vorm van 15 transportkettingen 23 aandrijven. De transportkettingen worden aan de uiteinden omgeleid door omleidelementen in de vorm van omleidwielen. Deze transportkettingen strekken zich met een bovenste deel 23 A uit in geleidingen 13A, die deel uitmaken van de profielen 13 en aan de bovenzijde van de profielen aanwezig zijn.

In figuur 4 zijn pallets 25 op deze transportkettingen 23 getoond. De 20 verplaatsingsmiddelen 9 zijn eveneens gevormd door een elektromotor 27 (zie figuur 2) die verdere kettingen 29 aandrijven. Deze verdere kettingen bevinden zich aan de onderzijde van (of naast) de drager.

De drager 3 is nabij de voorzijde 31 aan elke langszijde 33 voorzien van een geleidingsprofïel 35 dat zich vanaf de voorzijde van de drager naar achteren 25 uitstrekt. De afstand di tussen de beide geleidingsprofielen is aan de voorzijde kleiner dan de afstand d2 op afstand van de voorzijde, zie figuur 3, en neemt geleidelijk toe vanaf de voorzijde. Hierdoor kan de drager 3 eenvoudiger tussen de zijwanden of staanders van de vrachtwagen gereden worden en kan de drager zich gemakkelijker in zijdelingse richting corrigeren.

30 Vanaf een plaatst op afstand van het uiteinde 31 naar het uiteinde toe lopen de geleidingen en dus ook de transportkettingen 23 naar beneden toe af om de lading 7 geleidelijk op de laadvloer 11 te kunnen zetten. In de figuren 5, 6 en 7 is op schematische wijze getoond hoe de lading en de drager verplaatst worden bij het laden van een voertuig. De profielen zijn hierbij voor de duidelijkheid weggelaten zodat het 5 verloop van de transportkettingen 23 goed zichtbaar is. Hierbij is in figuur 5 de situatie weergegeven tijdens het rijden van de drager 3 in het voertuig. Nadat de drager 3 met de voorzijde 31 tot tegen een schot 37, dat de laadruimte aan de voorzijde begrenst, is gereden, wordt de lading 7 over de drager 3 naar voren getransporteerd tot tegen het 5 schot 37, zie figuur 6. Bij het verder transporteren van de lading 7 wordt de drager 3 onder de lading door terug geduwd, zoals in figuur 7 is te zien.

Hoewel in het voorgaande de uitvinding is toegelicht aan de hand van de tekeningen, dient te worden vastgesteld dat de uitvinding geenszins tot de in de tekeningen getoonde uitvoeringsvorm is beperkt. De uitvinding strekt zich mede uit tot 10 alle van de in de tekeningen getoonde uitvoeringsvorm afwijkende uitvoeringsvormen binnen het door de conclusies gedefinieerde kader. De laad/losinrichting kan naast het laden van een vrachtwagen, zoals hierboven beschreven, ook gebruikt worden voor het lossen van een vrachtwagen die met pallets is beladen. In dat geval zijn de transportkettingen aan de voorzijde iets lager zodat zij onder een pallet kunnen komen. 15 De transportketting loopt vervolgens geleidelijk naar het hierboven weergegeven niveau en kan daardoor een pallet op de transportketting trekken en daarbij zichzelf onder de pallet door duwen. Na het op deze wijze op de drager brengen van de lading kan de drager uit de vrachtwagen gereden worden.

Claims

1. Laad/losinrichting voor een vrachtwagen voorzien van een boven een langgerekte laadvloer aanwezige laadruimte die aan de langszij den is begrensd door wanden en/of door een zeil dat zich tussen met de laadvloer verbonden staanders 5 uitstrekt, met het kenmerk, dat de laad/losinrichting een langgerekte verrijdbare drager omvat, die met een voorzijde via een open achterzijde in de laadruimte gereden kan worden, alsmede transportmiddelen voor het in lengterichting van de drager over de drager transporteren van een op de drager aanwezige lading, en verplaatsingsmiddelen voor het in lengterichting verplaatsen van de drager over de laadvloer.

2. Laad/losinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de drager aan elke langszijde is voorzien van een geleidingsprofïel dat zich vanaf de voorzijde van de drager naar achteren uitstrekt, waarbij de afstand tussen de beide geleidingsprofïelen aan de voorzijde kleiner is dan op afstand van de voorzijde, en waarbij deze afstand vloeiend toeneemt vanaf de voorzijde.

3. Laad/losinrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de transportmiddelen ten minste één geleiding omvatten die zich in lengterichting van de drager uitstrekt, alsmede een eindloos transportelement dat aan de uiteinden wordt omgeleid door omleidelementen en met het zich tussen de omleidelementen uitstrekkende bovenste deel in de geleiding aanwezig is en met de bovenzijde boven de 20 geleiding uitsteekt.

4. Laad/losinrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de geleiding vanaf een plaatst op afstand van de voorzijde van de drager naar de voorzijde toe naar beneden toe afloopt.

5. Werkwijze voor het beladen van een vrachtwagen voorzien van een 25 boven een langgerekte laadvloer aanwezige laadruimte die aan de langszij den is begrensd door wanden en/of door een zeil dat zich tussen met de laadvloer verbonden staanders uitstrekt, met het kenmerk, dat een langgerekte verrijdbare drager wordt beladen en daarna in de laadruimte wordt gereden en vervolgens onder de lading door terug wordt verplaatst uit de laadruimte.

6. Werkwijze volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat een voorste deel van de drager niet wordt beladen, en na het beladen van de drager, deze in de laadruimte wordt gereden tot aan de voorzijde van de laadruimte, waarbij de drager tussen de wanden of de dragers zijn weg zoekt, waarna de lading over de drager naar voren wordt getransporteerd tot aan de voorzijde van de laadruimte, en vervolgens de drager onder de lading door terug wordt verplaatst uit de laadruimte.

7. Werkwijze volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat het terug verplaatsen van de drager gebeurt door de lading ten opzichte van de drager verder naar 5 voren te transporteren nadat de lading tegen een aan de voorzijde van de laadruimte aanwezig schot is getransporteerd, waarbij de drager zichzelf terug duwt.