NL2012402B1 - Inrichting voor het verplaatsen van productdragers, zoals pallets. - Google Patents

Description

INRICHTING VOOR HET VERPLAATSEN VAN PRODUCTDRAGERS,

ZOALS PALLETS

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het verplaatsen van productdragers, zoals pallets, tussen de inrichting en een locatie, zoals een voertuig, omvattende: a) Een transportframe, dat zich uitstrekt in een verplaatsingsrichting; b) Een transportsubframe dat beweegbaar met het transportframe is verbonden en is voorzien van een aantal lepels voor samenwerking met de productdragers, welke lepels rolmiddelen omvatten voor voortbeweging over het transportframe; c) Eerste aandrijfmiddelen voor het aandrijven van het transportsubframe ten opzichte van het transportframe in de verplaatsingsrichting; d) Tweede aandrijfmiddelen voor het bewegen van de lepels ten opzichte van het transportframe in een hefrichting, die in hoofdzaak loodrecht op de verplaatsingsrichting staat; e) Middelen voor het nivelleren van het transportframe met een vloer van de locatie.

Een dergelijke inrichting is bekend uit US4844681 en staat opgesteld op een platform. De bekende inrichting heeft diverse voordelen. Een belangrijk voordeel is dat de bekende inrichting kan samenwerken met voertuigen, containers etc. voor het transporteren van pallets met goederen zonder dat technische aanpassingen aan deze voertuigen, containers etc. nodig zijn. Bovendien vindt er automatische uitlijning plaats tussen de bekende inrichting en de vloer van de locatie, d.w.z. van het voertuig, de container etc. Een aanzienlijk aantal pallets kan binnen zeer korte tijd (ongeveer drie minuten) worden verplaatst met deze bekende inrichting.

De uitvinding heeft tot doel om een verbeterde inrichting volgens de in de aanhef genoemde soort te verschaffen.

De inrichting volgens de uitvinding heeft daartoe het kenmerk, dat de inrichting verder een steunvlak omvat voor plaatsing van de productdragers, welk steunvlak is voorzien van algemeen langwerpige openingen, die zich in hoofdzaak uitstrekken in de verplaatsingsrichting; dat het transportframe een aantal algemeen langwerpige loopvlakken omvat voor de rolmiddelen van de lepels; dat de nivelleringsmiddelen zijn ingericht voor het nivelleren van de loopvlakken met de vloer; en dat de inrichting derde aandrijfmiddelen omvat voor het bewegen van de loopvlakken met lepels door de openingen tussen een ruststand, waarin de loopvlakken met lepels zich onder het niveau van het steunvlak bevinden, en een transportstand, waarin de lepels boven het niveau van het steunvlak uit steken.

De inrichting volgens de uitvinding is geschikt voor samenwerking met diverse soorten productdragers. Het steunvlak biedt immers een vlakke vloer waarop alle soorten pallets, rolcontainers en andere bekende productdragers kunnen worden geplaatst. De vlakke vloer maakt de inrichting volgens de uitvinding gemakkelijk toegankelijk, waardoor het hanteren van gepalletiseerde lasten, waaronder inbegrepen het laden en lossen van de inrichting zelf, sneller en eenvoudiger kan worden uitgevoerd, bijvoorbeeld met vorkheftrucks of pompkarren. Daarnaast biedt de vlakke vloer met samenwerkende loopvlakken en openingen een goede bescherming aan de in de inrichting aanwezige techniek. Hiermee wordt het aantal toepassingsmogelijkheden van de inrichting volgens de uitvinding uitgebreid ten opzichte van de stand van de techniek. De inrichting volgens de onderhavige uitvinding kent drie varianten, die in deze octrooiaanvrage zijn beschreven en getoond.

In een eerste voorkeursuitvoeringsvorm omvat de inrichting ten minste één aanslag, die is bestemd voor het positioneren van de productdragers op het steunvlak. Middels de ten minste ene aanslag wordt het correct plaatsen van productdragers op het steunvlak gewaarborgd en een snelle afhandeling van de productdragers daarmee mogelijk gemaakt.

In een praktische voorkeursuitvoeringsvorm is elk loopvlak voorzien van een rechtgeleiding voor de rolmiddelen. Bij voorkeur omvat de rechtgeleiding een opstaande rand, die in hoofdzaak centraal op het loopvlak is geplaatst voor samenwerking met de rolmiddelen, die zich aan weerszijden van de rand uitstrekken. De rechtgeleiding verhoogt de betrouwbaarheid van de inrichting volgens de uitvinding.

Volgens een robuuste voorkeursuitvoeringsvorm zijn de rolmiddelen scharnierbaar tussen een ingetrokken stand en een uitgeklapte stand en omvatten de tweede aandrijfmiddelen een trekstang voor het bewegen van de rolmiddelen tussen de ingetrokken stand en de uitgeklapte stand.

In een verdere voorkeursuitvoeringsvorm omvatten de eerste aandrijfmiddelen een pennenbaan en is het transportframe aan de zijkanten voorzien van een rail voor het geleiden van het transportsubframe. Een pennenbaan waarborgt een hoge nauwkeurigheid ook na verloop van tijd. Bovendien is een pennenbaan vuilbestendig.

In een optimale voorkeursuitvoeringsvorm zijn de nivelleringsmiddelen ingericht voor automatische real-time correctie van de stand van de loopvlakken. Bij voorkeur zijn de nivelleringsmiddelen lasergestuurd.

In een stationaire voorkeursuitvoeringsvorm zijn de nivelleringsmiddelen lasergestuurd. Bij voorkeur is het steunvlak onderdeel van een steunframe.

In een eerste variant van de inrichting volgens de uitvinding zijn de nivelleringsmiddelen geïntegreerd in de inrichting. Bij voorkeur functioneren de nivelleringsmiddelen althans ten dele als derde aandrijfmiddelen.

In een tweede variant van de inrichting volgens de uitvinding bevinden de nivelleringsmiddelen zich op de locatie. Bij voorkeur omvat de inrichting een positioneringvlak voor een voertuig en zijn de nivelleringsmiddelen ingericht voor het nivelleren van het positioneringvlak met de loopvlakken.

In een derde variant is de inrichting aangebracht op een zelfstandig aandrijf baar voertuig.

De uitvinding zal nu in meer detail worden beschreven onder verwijzing naar de figuren. In de figuren zijn gelijke onderdelen met gelijke verwijzingscijfers aangeduid.

Figuur 1A tot en met F illustreren het algemene werkingsprincipe van de inrichting volgens de uitvinding;

Figuur 2A toont een langsdoorsnede van een eerste voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding;

Figuur 2B toont een dwarsdoorsnede van de eerste voorkeursuitvoeringsvorm uit figuur 2A;

Figuur 2C toont de inrichting uit figuur 2A met daarop een voertuig;

Figuur 3A toont een langsdoorsnede van een tweede voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding;

Figuur 3B toont een dwarsdoorsnede van de tweede voorkeursuitvoeringsvorm uit figuur 3A;

Figuur 4A toont een eerste deel van de inrichting volgens de uitvinding in meer detail in een schematisch aanzicht;

Figuur 4B toont het eerste deel van de inrichting uit figuur 4A in een gedeeltelijk doorsnede aanzicht;

Figuur 5A toont een tweede deel van de inrichting volgens de uitvinding in meer detail in een schematisch aanzicht;

Figuur 5B toont het tweede deel van de inrichting uit figuur 5A in een gedeeltelijk doorsnede aanzicht;

Figuur 6A toont een voertuig dat nabij een inrichting volgens de uitvinding is opgesteld;

Figuur 6B toont een dwarsdoorsnede door figuur 6A langs de lijn B-B;

Figuur 6C toont een dwarsdoorsnede ter plaatse van de lijn C-C in figuur 6A met de inrichting in een andere stand;

Figuur 6D illustreert een langsdoorsnede door de inrichting uit figuur 6A in weer een andere stand; en

Figuren 7A t/m 7C tonen een derde voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding.

Figuur 1A tot en met F illustreren het algemene werkingsprincipe van de inrichting volgens de uitvinding. Figuur 1A toont een inrichting 1 volgens de uitvinding, die is aangebracht in een platform of dok 10 voor een voertuig. In de getoonde voorkeursuitvoeringsvorm is het voertuig een trailer 3. Inrichting 1 is volgens de uitvinding verzonken in platform 10 aangebracht, zodanig dat de bovenzijde of vloer van platform 10 berijdbaar is. In figuur 1A is alleen een steunvlak S van inrichting 1 zichtbaar, dat is bestemd voor plaatsing van de pallets. Het steunvlak is voorzien van algemeen langwerpige openingen. Het steunvlak is berijdbaar uitgevoerd.

Figuur 1B illustreert een aanslag 50 nabij het steunvlak van inrichting 1.

Figuur 1C illustreert pallets 2 die op het steunvlak van inrichting 1 tegen aanslag 50 zijn gepositioneerd. In de getoonde voorkeursuitvoeringsvorm is het steunvlak ingericht voor het ontvangen van drie parallelle rijen pallets 2.

Figuur 1D toont een trailer 3 die aangrenzend aan inrichting 1 en platform 10 is opgesteld voor ontvangst van de pallets 2.

Figuur 1E illustreert het nivelleren van inrichting 1 ten opzichte van de laadvloer van trailer 3. Inrichting 1 omvat een transportframe 20, dat door openingen in het steunvlak omhoog kan worden bewogen, waarna lepels van een transportsubframe 30 de pallets heffen en in trailer 3 verplaatsen.

Figuur 1F toont trailer 3 geladen met de pallets 2. Hierna keert systeem 1 weer terug naar de situatie zoals getoond in figuur 1A.

De inrichting volgens de uitvinding is beschreven aan de hand van drie gedetailleerd uitgewerkte voorkeursuitvoeringsvormen. Een eerste voorkeursuitvoeringsvorm 101 is getoond in figuur 2A en 2B. Een tweede voorkeursuitvoeringsvorm 201 is getoond in figuur 3A en figuur 3B. Een derde voorkeursuitvoeringsvorm 301 is getoond in figuur 7A, 7B en 7C.

Figuur 2A toont een langsdoorsnede van de eerste voorkeursuitvoeringsvorm 101 van de inrichting volgens de uitvinding. Figuur 2B toont een dwarsdoorsnede van inrichting 101. Figuur 2C toont de inrichting uit figuur 2A met een trailer 3.

Inrichting 101 is aangebracht in platform 10. Inrichting 101 omvat een transportframe 120, dat zich uitstrekt in de verplaatsingsrichting H. Deze verplaatsingsrichting strekt zich uit in langsrichting van het platform 10 tussen inrichting 101 en een naast het platform 10 op te stellen voertuig. Inrichting 101 omvat verder een in de verplaatsingsrichting H beweegbaar met het transportframe verbonden transportsubframe 130. Inrichting 101 omvat verder een steunframe of basisframe 110, dat het steunvlak S omvat.

Transportframe 120 is beweegbaar in een hefrichting V, die in hoofdzaak loodrecht op de verplaatsingsrichting H staat.

Inrichting 101 omvat verder een nivelleringssysteem 140 voor het nivelleren van het transportframe 120 met een vloer van het voertuig. Het nivelleringssysteem 140 is separaat van het transportframe 120 in platform 10 aangebracht. Het nivelleringssysteem 140 omvat een aantal cilinders 141 en een positioneringvlak 143 waarop de trailer 3 is opgesteld. Het nivelleringssysteem 140 is ingericht voor het nivelleren van de laadvloer van de op het vlak 143 opgestelde trailer met het transportframe 120 voor de pallets 2.

De aanslag 150 is in figuur 2B aan het platform 10 bevestigd, maar kan ook bevestigd zijn aan het frame 110.

Figuren 3A en 3B tonen een tweede voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding. Inrichting 201 komt grotendeels overeen met inrichting 101 en derhalve zijn overeenkomstige onderdelen aangeduid met verwijzingscijfers die met het cijfer 100 zijn opgehoogd ten opzichte van de verwijzingscijfers uit figuren 2A en 2B.

Het belangrijkste verschil tussen de tweede voorkeursuitvoeringsvorm 201 en de eerste voorkeursuitvoeringsvorm 101 is dat het nivelleringssysteem 240 is geïntegreerd in inrichting 201, zodat alle onderdelen van inrichting 201 op dezelfde locatie in het platform 10 zijn aangebracht. Nivelleringssysteem 240 omvat een aantal cilinders 241, die afsteunen op platform 10 en aangrijpen op het transportframe 220. In figuur 3B is een verdere diagonaal opgestelde cilinder 242 getoond, die eveneens aangrijpt op het transportframe 220. De cilinders 241 en 242 grijpen zodanig aan dat een parallellogram constructie is gevormd voor het bewegen van het transportframe ten opzichte van het steunvlak S.

Figuren 4A en 4B tonen het transportframe in meer detail in een schematisch aanzicht respectievelijk een gedeeltelijk doorsnede aanzicht.

In figuren 4A en 4B zijn het transportframe en de daarbij behorende onderdelen aangeduid met de cijfers 20 tot en met 25. In de overige figuren zijn deze verwijzingscijfers opgehoogd met het getal 100 indien het de inrichting 101 betreft, met het getal 200 indien het de inrichting 201 betreft en met het getal 300 indien het de inrichting 301 betreft.

Transportframe 20 is voorzien van een aantal algemeen langwerpige loopvlakken 21, die zich in langsrichting van het transportframe 20 uitstrekken. Transportframe 20 is verder voorzien van armen 25. Armen 25 dienen voor de bevestiging aan de derde aandrijfmiddelen voor het bewegen van het transportframe ten opzichte van het steunvlak S in de hefrichting V. Bij voorkeur omvatten deze derde aandrijfmiddelen cilinders, bijvoorbeeld cilinders 241 en 242 van het nivelleringssysteem 240. Als alternatief zijn separate derde aandrijfmiddelen toegevoegd.

Transportframe 20 is aan de zijkanten voorzien van middelen voor het geleiden van het transportsubframe 30 (zie figuur 5A en 5B) ten opzichte van het transportframe 20. Deze middelen omvatten bij voorkeur een rail 24 voor geleiding van het transportsubframe 30.

Elk loopvlak 21 is bij voorkeur voorzien van een opstaande rand 22, die in hoofdzaak centraal op het loopvlak is geplaatst en dient als rechtgeleiding voor de lepels 31 van het transportsubframe 30.

De eerste aandrijfmiddelen voor het aandrijven van het transportsubframe 30 ten opzichte van het transportframe 20 omvatten bij voorkeur een pennenbaan 23. Als alternatief voor de pennenbaan kunnen geschikte op het relevante vakgebied bekende aandrijfmiddelen worden toegepast, zoals kettingen, tandheugels et cetera.

Figuur 5A en 5B tonen een schematisch aanzicht respectievelijk langsdoorsnede van het transportsubframe 30. Het transportsubframe is voorzien van lepels 31. Deze lepels 31 zijn ingericht voor het heffen van de pallets 2. Het gebruik van lepels voor samenwerking met productdragers, zoals is op het relevante vakgebied algemeen bekend. Transportsubframe 30 is voorzien van geleidingselementen 35 die zijn ingericht voor samenwerking met rail 24 op transportframe 20. Transportsubframe 30 is verder voorzien van wielstellen 32. In de getoonde voorkeursuitvoeringsvorm omvatten de wielstellen 32 een schoen met twee parallelle rijen van vier wielen. Met vier wielen per rij verkrijgt het wielstel voldoende lengte om grotere oneffenheden en spleten overbruggen. Opgemerkt wordt dat het aantal schoenen en het aantal wielen per rij en per schoen kan variëren per uitvoeringsvorm.

Transportsubframe 30 is voorzien van tweede aandrijfmiddelen voor het heffen van het transportsubframe 30 ten opzichte van het transportframe 20. De wielstellen 32 lopen over de loopvlakken 21 en worden geleid door de centrale rechtgeleiding 22. Transportsubframe 30 is voorzien van een trekstang 33 met aandrijving 34 voor het bewegen van de wielstellen 32 tussen een ingetrokken stand en een uitgeklapte stand. De uitgeklapte stand is schematisch getoond in figuur 5B met onderbroken lijnen. De wielstellen omvatten daartoe een eerste arm 36 waarop de wielen 37 zijn bevestigd. De eerste arm 36 is scharnierbaar verbonden met een tweede arm 38, die scharnierbaar is verbonden met de trekstang 33. Aandrijving 34 is bij voorkeur een hydraulische cilinder.

Figuur 6A toont een trailer 3 die nabij een inrichting 201 is opgesteld op een dok 10 voor belading met pallets 2. Figuur 6B toont een doorsnede door figuur 6A langs de lijn B-B. In figuur 6B is zichtbaar dat de loopvlakken 221 met daarop wielen 237 van lepels 231 door de openingen in het steunvlak S steken. Het steunvlak S is onderdeel van het basisframe 210 dat vast is opgesteld in het platform 10. Cilinders 241 en 242 van het loopsysteem 240 zijn ingericht voor een automatische nivellering van de loopvlakken 221 met de laadvloer van trailer 3. Bij voorkeur is het nivelleringssysteem 240 ingericht voor real-time correctie van de stand van de loopvlakken 221. Op deze wijze kan een optimale nivellering worden verkregen ook tijdens het verplaatsen van de pallets 2. Nivelleringssysteem 240 omvat bij voorkeur een laser en een besturing, zoals een plc-besturing met geschikte software.

Figuur 6C toont een doorsnede langs de lijn C-C met inrichting 201 in een stand, waarin de lepels 231 een uitgeklapte stand innemen en de pallets 2 van het steunvlak S optillen. Het transportsubframe 230 kan nu over het transportframe 220 worden bewogen in de verplaatsingsrichting. De lepels 231 heffen de pallets 2 en kunnen over de loopvlakken 221 en over de laadvloer de trailer 3 inrollen.

Figuur 6D illustreert een langsdoorsnede door het dok 10, inrichting 201 en trailer 3. Het transportsubframe 230 bevindt zich in trailer 3 in de uiterste stand in de verplaatsingsrichting. De lepels 231 worden vervolgens naar de ingeklapte stand bewogen, waarna deze terug kunnen rollen over de loopvlakken 221 totdat het transportsubframe 230 weer volledig op transportframe 220 rust. De pallets 2 blijven achter in de trailer 3.

Het zal duidelijk zijn dat de inrichting volgens de uitvinding ook geschikt is voor het verplaatsen van productdragers van een locatie naar het steunvlak van de inrichting. In het bovenbeschreven voorbeeld zullen de handelingen bij het lossen van pallets 2 uit trailer 3 in omgekeerde volgorde plaatsvinden.

Figuur 7 A t/m 7C tonen een derde voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding. Figuur 7A toont inrichting 301 met pallets 2. Figuur 7B toont inrichting 301 in de ruststand en Figuur 7C toont inrichting 301 in de transportstand.

Inrichting 301 is zelfstandig verrijdbaar en omvat een chassis 302 met wielen 303, een stuurinrichting en een aandrijving, bijvoorbeeld een dieselmotor of een elektromotor. Als basis kan hiervoor gebruik worden gemaakt van een op het relevante vakgebied bekende straddle carrier. Inrichting 301 is verder voorzien van een transportframe 320 en een transportsubframe 330 volgens de uitvinding. Het chassis vormt een steunvlak S met openingen voor samenwerking met de loopvlakken 321 en de lepels 331. Nivelleringssysteem 340 zorgt voor nivellering van de loopvlakken van het transportframe met een vloer van een laad/los-locatie. De mobiele inrichting 301 kan pallets in en uit een voertuig verplaatsen en verrijden naar elke andere stationaire of mobiele locatie.

De gevraagde beschermingsomvang is nadrukkelijk niet beperkt tot de getoonde en beschreven voorkeursuitvoeringsvormen, maar strekt zich uit tot elke uitvoeringsvorm die valt onder de tekst van de conclusies, bezien in het licht van de voorgaande beschrijving en bijbehorende tekeningen.

Claims (15)

1. Inrichting voor het verplaatsen van productdragers, zoals pallets, tussen de inrichting en een locatie, zoals een voertuig, omvattende: a) Een transportframe, dat zich uitstrekt in een verplaatsingsrichting; b) Een transportsubframe dat beweegbaar met het transportframe is verbonden en is voorzien van een aantal lepels voor samenwerking met de productdragers, welke lepels rolmiddelen omvatten voor voortbeweging over het transportframe; c) Eerste aandrijfmiddelen voor het aandrijven van het transportsubframe ten opzichte van het transportframe in de verplaatsingsrichting; d) Tweede aandrijfmiddelen voor het bewegen van de lepels ten opzichte van het transportframe in een hefrichting, die in hoofdzaak loodrecht op de verplaatsingsrichting staat; e) Middelen voor het nivelleren van het transportframe met een vloer van de locatie; met het kenmerk. dat de inrichting verder een steunvlak omvat voor plaatsing van de productdragers, welk steunvlak is voorzien van algemeen langwerpige openingen, die zich in hoofdzaak uitstrekken in de verplaatsingsrichting; dat het transportframe een aantal algemeen langwerpige loopvlakken omvat voor de rolmiddelen van de lepels; dat de nivelleringsmiddelen zijn ingericht voor het nivelleren van de loopvlakken met de vloer; en dat de inrichting derde aandrijfmiddelen omvat voor het bewegen van de loopvlakken met lepels door de openingen tussen een ruststand, waarin de loopvlakken met lepels zich onder het niveau van het steunvlak bevinden, en een transportstand, waarin de lepels boven het niveau van het steunvlak uit steken.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarin de inrichting ten minste één aanslag omvat, die is bestemd voor het positioneren van de productdragers op het steunvlak.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarin elk loopvlak is voorzien van een rechtgeleiding voor de rolmiddelen.

4. Inrichting volgens conclusie 3, waarin de rechtgeleiding een opstaande rand omvat, die in hoofdzaak centraal op het loopvlak is geplaatst voor samenwerking met de rolmiddelen die zich aan weerszijden van de rand uitstrekken.

5. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarin de rolmiddelen scharnierbaar zijn tussen een ingetrokken stand en een uitgeklapte stand en de tweede aandrijfmiddelen een trekstang omvatten voor het bewegen van de rolmiddelen tussen de ingetrokken stand en de uitgeklapte stand.

6. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarin de eerste aandrijfmiddelen een pennenbaan omvatten en waarin het transportframe aan de zijkanten is voorzien van een rail voor het geleiden van het transportsubframe.

7. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarin de nivelleringsmiddelen zijn ingericht voor automatische real-time correctie van de stand van de loopvlakken.

8. Inrichting volgens conclusie 7, waarin de nivelleringsmiddelen lasergestuurd zijn.

9. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarin de inrichting verzonken is aangebracht in een platform, zodanig dat het steunvlak samen met het platform een berijdbare vloer vormt.

10. Inrichting volgens conclusie 9, waarin het steunvlak onderdeel van een steunframe is.

11. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarin de nivelleringsmiddelen geïntegreerd zijn in de inrichting.

12. Inrichting volgens conclusie 11, waarin de nivelleringsmiddelen althans ten dele als derde aandrijfmiddelen functioneren.

13. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies 1-10, waarin de nivelleringsmiddelen zich op de locatie bevinden.

14. Inrichting volgens conclusie 13, waarin de inrichting een positioneringvlak vlak voor een voertuig omvat en de nivelleringsmiddelen zijn ingericht voor het nivelleren van het positioneringvlak met de loopvlakken.

15. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies 1-8, waarin de inrichting is aangebracht op een zelfstandig aandrijfbaar voertuig.