NL2002722C2

NL2002722C2 - Koffiebonenverpakking en werkwijze voor het afgeven van een dosis koffiebonen.

Info

Publication number: NL2002722C2
Application number: NL2002722A
Authority: NL
Inventors: Ivo Os; Philippe Jacques Camp; Gerbrand Kristiaan Graaff
Original assignee: Sara Lee De Nv
Priority date: 2009-04-06
Filing date: 2009-04-06
Publication date: 2010-10-07
Also published as: WO2010117263A3; BRPI1011621A2; US20120118165A1; CA2757739A1; US10758079B2; EP2416684A2; EP2416684B1; ES2587960T3; BRPI1011621B1; AU2010235257A8; AU2010235257A1; JP2012522697A; AU2010235257B2; WO2010117263A2; JP5847072B2

Description

P86319NL00

Titel: Koffiebonenverpakking en werkwijze voor het afgeven van een dosis koffiebonen

De uitvinding betreft een koffiebonenverpakking, voorzien van een binnenruimte voor het houden van een verzameling koffiebonen voor meerdere porties koffiedrank, welke binnenruimte althans deels is omgeven door tenminste één wand, en een koffiebonenuitlaat voor het afgeven van 5 koffiebonen uit de binnenruimte.

De uitvinding betreft voorts een werkwijze voor het afgeven van een dosis koffiebonen aan een maalwerk, waarbij een verzameling gebrande en eventueel gebluste en/of besproeide koffiebonen tijdens een verpakkingsproces worden verpakt in een koffiebonenverpakking, zodanig 10 dat het blootstellen van de koffiebonen aan omgevingslucht wordt tegengegaan.

Bestaande koffiezetapparaten zijn bijvoorbeeld filterkoffiezetapparaten en espressoapparaten. Bij filterkoffiezetapparaten wordt een hoeveelheid gemalen koffie in een filter geplaatst, waarna heet 15 water op de gemalen koffie wordt gegoten. Bij het passeren van de gemalen koffie wordt de gemalen koffie geëxtraheerd en een koffiedrank verkregen waarna de koffiedrank, ook wel aangeduid als filterkoffie door de filter stroomt terwijl de koffieresiduen in de filter achterblijven. Het is gebruikelijk dat het hete water met behulp van zwaartekracht door de 20 gemalen koffie en de filter stroomt. Nadat het hete water dat correspondeert met de hoeveelheid gewenste koffiedrank is uitgegoten over de gemalen koffie en door de filter is getrokken kan de filter, tenminste als het een wegwerpfilter betreft, met het gemalen koffieresidu worden weggegooid.

Een dergelijk wegwerpfilter bestaat veelal in hoofdzaak uit papier. Er zijn 25 ook filters bekend die zijn ingericht om meerdere malen te worden gebruikt. Deze filters worden na gebruik bijvoorbeeld schoongemaakt zodat deze met 2 een volgend portie gemalen koffie kunnen worden gevuld voor het bereiden van nieuw koffiedrank met hetzelfde filter.

Bij het koffiezetten door middel van espressoapparaten is tevens een filter voorzien voor het houden van een hoeveelheid gemalen koffie.

5 Hierbij wordt onder relatief hoge druk heet water door de gemalen koffie en de filter geperst. De hierdoor verkregen koffiedrank heeft over het algemeen een hoger droge stof gehalte dan filterkoffie en heeft veelal een sterkere concentratie van koffie-extracten dan filterkoffie, althans bij een vergelijkbare hoeveelheid gemalen koffie en toegevoerd water. Veelal wordt 10 een metalen filter gebruikt.

Ook kan op bekende wijze koffiedrank worden verkregen met behulp van een percolator. In bepaalde apparaten zoals, bijvoorbeeld, het Senseo® koffiezetapparaat van de producenten Douwe Egberts® en Philips®, wordt bijvoorbeeld een papieren wegwerpfilter en een metalen 15 filterhouder toegepast. Verder is oploskoffie bekend, waarbij koffieconcentraat of gevriesdroogde koffie in heet water wordt opgelost. Bij deze laatste methode wordt in het geheel geen filter gebruikt.

Als er een relatief lange tijd is verstreken tussen het malen van de koffiebonen en het bereiden van de koffiedrank met de gemalen koffie, is er 20 een kans dat een deel van de smaak en aroma’s die verse koffiebonen geven verloren gaat. Zonder gebonden te willen zijn aan enige theorie, kan het zijn dat het grotere totaaloppervlak van de deeltjes van de gemalen koffie samen ten opzichte van het gezamenlijke oppervlak van ongemalen koffiebonen van hetzelfde gewicht, relatief meer uitwisseling tussen het oppervlak en de 25 omgevingslucht veroorzaakt dan het totaaloppervlak van de koffiebonen, wat de smaak en de geur van de koffiedrank nadelig kan beïnvloeden. In huidige zetapparaten met maalwerken worden de koffiebonen daarom korte tijd voor het bereiden van de koffiedrank gemalen.

Overigens kan het ook zijn dat smaken en geuren die samenhangen 30 met de koffiebonen verloren kunnen gaan of verminderen als ongemalen 3 koffiebonen gedurende lange tijd met omgevingslucht in aanraking komen. Over het algemeen worden koffiebonen en gemalen koffie daarom in luchtdichte en/of vacuüm verpakkingen verpakt.

Bepaalde koffiezetapparaten kunnen zijn voorzien van maalwerken 5 die zijn geïntegreerd in het koffiezetapparaat. Ook kunnen dergelijke koffiezetapparaten zijn voorzien van koffiebonenhouders voor het direct invoeren van de koffiebonen uit de koffiebonenverpakking. Door bediening van het koffiezetapparaat wordt een deel van de koffiebonen uit de koffiebonenhouder gemalen, voor het met deze gemalen koffie bereiden van 10 een koffiedrank. Bijvoorbeeld wordt het maalwerk direct bediend door het indrukken van een knop waarbij bijvoorbeeld het aantal keren indrukken, of de lengte van de tijdsperiode van het indrukken, de hoeveelheid gemalen koffie kan bepalen. Bij automatische koffiezetapparaten met maalwerken kan de hoeveelheid koffiedrank en de sterkte van de koffiedrank vooraf 15 worden gekozen en/of ingesteld, waarbij aan de hand van de gekozen sterkte een dosis bonen uit de houder aan het maalwerk wordt toegevoerd zodat een hoeveelheid gemalen koffie wordt verkregen die, samen met de voorbepaalde hoeveelheid water, een gewenste hoeveelheid koffiedrank met een gewenste sterkte kan opleveren.

20 Nadelen van bovengenoemde principes kunnen zijn dat een hoeveelheid koffiebonen gedurende lange tijd in het koffiezetapparaat aanwezig is alvorens het wordt gemalen, doordat een volledig pak koffiebonen in de koffiebonenhouder wordt geleegd. Dit kan de smaak en geur van de koffiedrank die met deze koffiebonen wordt bereid ten nadele 25 beïnvloeden.

Ook bevinden zich in en om het maalwerk van bestaande koffiezetapparaten veelal nog restanten van de laatste malingen. Uit onderzoek is gebleken dat bij conventionele maalwerken veelal nog 3-10 gram van een of meerdere vorige malingen achterblijft in het maalwerk.

30 Deze restanten van een vorige maling kunnen vervolgens worden 4 meegenomen in een nieuwe maling, wat de smaak van de koffiedrank kan beïnvloeden. Bovendien, als het koffiezetapparaat wordt gevuld met nieuwe koffiebonen waarvan de smaak verschilt van de vorige vulling, zullen de restanten van de vorige vulling mogelijk worden gemengd met de gemalen 5 koffie van de nieuwe koffiebonen zodat niet de gewenste smaak die samenhangt met de nieuwe koffiebonen kan worden verkregen. Dit kan in het bijzonder nadelig zijn als de gebruiker regelmatig van type koffiebonen wenst te wisselen. In conventionele koffiezetapparaten kan de gebruiker dit probleem alleen omzeilen door de koffiebonenhouder telkens met een 10 geringe hoeveelheid koffiebonen te doseren. Een nadeel hierbij is echter dat dan de koffiebonenverpakking niet geheel in het koffiezetapparaat wordt geleegd en gedeeltelijk gevuld achterblijft, zodat de achtergebleven koffiebonen in contact komen met omgevingslucht. Veelal worden de koffiebonen daartoe tussentijds in een separate, bij voorkeur luchtdichte 15 houder, zoals een luchtdicht afsluitbare pot of bus, opgeslagen. Deze houders kunnen echter relatief veel ruimte in beslag nemen.

Bij de huidige stand van de techniek blijft, na het malen en zetten van de koffiedrank, ofwel gemalen koffie achter in het koffiezetapparaat, ofwel blijven koffiebonen achter in het koffiezetapparaat. De 20 koffiebonenverpakking en/of de koffiebonenhouder worden niet geheel geleegd na elk gebruik zodat koffiebonen achter in de verpakking en/of houder achterblijven. Er is bovendien geen systeem waarmee op efficiënte en comfortabele wijze regelmatig van smaak van vers gemalen koffie kan worden gewisseld.

25 Een doel van de uitvinding is tenminste één van bovengenoemde nadelen en/of andere nadelen tegen te gaan.

In de hierop volgende beschrijving kan onder het behouden of verpakkingsvers blijven van de koffiebonen of gemalen koffie worden begrepen dat de smaak, aroma’s en/of vluchtige componenten van de 30 koffiebonen of gemalen koffie relatief behouden blijft. Onder 5 verpakkingsvers kan in deze beschrijving bovendien de bepaalde toestand van koffiebonen worden verstaan kort nadat de verpakking is geopend. Deze verpakking is bij voorkeur in een verpakkingsproces aangebracht bij voorkeur vlak na het branden van de koffiebonen. De verpakking is bij 5 voorkeur luchtdicht en/of vacuüm getrokken zodat de koffiebonen beter kunnen worden bewaard. Onder een bepaalde ‘soort’ koffiebonen kan worden begrepen dat de betreffende soort betrekking heeft op een specifiek aan de koffiebonen gerelateerde smaak, samenstelling van aroma’s en vluchtige componenten van de koffiebonen, of op een bepaalde mix, 10 samenstelling of melange van koffiebonen, bij voorkeur zoals op de verpakking vermeld. Als in deze beschrijving verschillende soorten koffiebonen worden beschreven, kan worden begrepen dat de gerelateerde smaak, aroma’s, mix, samenstelling of melanges verschillend zijn. Tenzij anders vermeld, dienen in deze beschrijving onder koffiebonen 15 gebrande/geroosterde koffiebonen worden begrepen, of althans koffiebonen die dienen te worden vermalen voor het verkrijgen van gemalen koffiebonen voor het bereiden van koffie. Onder een voorbepaalde dosis kan in deze beschrijving bijvoorbeeld worden begrepen dat de dosis van te voren is ingesteld, bijvoorbeeld door een tijdens fabricage bepaalde inrichting van 20 een circuit of mechanisch systeem van het koffiezetapparaat, dan wel dat de dosis vlak voor het koffiezetten door de gebruiker is ingesteld.

In een eerste aspect voorziet de uitvinding in een koffiebonenverpakking volgens conclusie 1.

De koffiebonenverpakking kan zijn voorzien van een 25 doseerinrichting die is ingericht voor het afgeven van een voorbepaalde dosis koffiebonen. De doseerinrichting kan ertoe bijdragen dat niet meer en niet minder dan ongeveer een voorbepaalde dosis koffiebonen aan het maalwerk wordt toegevoerd, waarbij een resterende hoeveelheid koffiebonen in de verpakking kan achterblijven, tenzij het een laatste hoeveelheid 30 koffiebonen in de verpakking betreft, welke laatste hoeveelheid minder is 6 dan de voorbepaalde dosis. Bij voorkeur vormt de voorbepaalde dosis een deel van de totale hoeveelheid koffiebonen in de binnenruimte van de verpakking. De koffiebonen kunnen bijvoorbeeld na het branden en/of roosteren worden verpakt in de verpakking en bij gebruik direct vanuit de 5 verpakking gedoseerd aan een koffiebonenmaalwerk worden toegevoerd.

De doseerinrichting kan bijvoorbeeld een schep of bak of iets dergelijks omvatten, ingericht voor het houden van een bepaalde volume en/of gewicht aan koffiebonen. De tenminste ene wand kan tenminste een omtrekswand en een bodem omvatten. Bij voorkeur is tevens een 10 bovenwand voorzien zodat de verpakking geheel gesloten kan zijn.

/ Eén van de inzichten die konden leiden tot de uitvinding is dat het mogelijk is om de doseerinrichting voor het doseren van koffiebonen aan een koffiebonenmaalwerk in de koffiebonenverpakking aan te brengen. Bij bestaande systemen is de doseerinrichting aanwezig in het 15 koffiezetapparaat. Met de uitvinding kan de voorbepaalde dosis koffiebonen in principe direct vanuit de verpakking aan het maalwerk worden toegevoerd. Dit kan de smaak van de koffiedrank ten goede komen. Bovendien kan direct een koffiesoort naar keuze worden bereid. Door de koffiebonenverpakking uitvinding kunnen separate koffiebonenhouders, 20 naast de koffiebonenverpakking, overbodig worden. Het apparaat kan bijvoorbeeld zijn voorzien van een aansluitinrichting voor het aansluiten van de koffiebonenverpakking op het apparaat. Overigens kan de uitvinding eventueel worden toegepast bij apparaten met maalwerken die wel zijn voorzien van koffiebonenhouders.

25 Voordat de koffiebonenverpakking een eerste keer is geopend voor consumptie kan deze zijn afgesloten voor het tegengaan van contact tussen de koffiebonen en omgevingslucht, bijvoorbeeld middels een seal of afsluitfolie. Bijvoorbeeld is de verpakking nagenoeg luchtdicht afgesloten en/of vacuüm getrokken.

7

Een apparaat voorzien van een koffiebonenmaalwerk kan bijvoorbeeld een koffiebonenmaalwerk betreffen, separaat van het koffiezetapparaat, of een koffiezetapparaat voorzien van een koffiebonenmaalwerk.

5 In een uitvoeringsvorm is de verpakking voorzien van een beweegbare doseerinrichting, die bijvoorbeeld door het apparaat kan worden aangestuurd, waarbij bijvoorbeeld meerdere doseringen uit de verpakking kunnen worden gevoerd. Voor het scheiden van een dosis koffiebonen uit de verzameling koffiebonen in de verpakking kan de doseerinrichting 10 bijvoorbeeld een schep omvatten. In gebruik kunnen de koffiebonenverpakking en/of de schep beweegbaar zijn opgesteld, bijvoorbeeld ten opzichte van het apparaat, voor het door de verzameling koffiebonen bewegen van de schep, zodat een dosis koffiebonen uit de verzameling kan worden geschept. Voorts kan de schep de geladen dosis 15 koffiebonen door de koffiebonenuitlaat afleveren, voor het toevoeren van de dosis koffiebonen aan het maalwerk.

De schep kan zijn voorzien van een laadwand voor het scheiden van koffiebonen in de schep ten opzichte van koffiebonen in de verpakking, en voor het geleiden en ondersteunen van bonen in de schep. De laadwand 20 kan zijn ingericht om één voorbepaalde dosis koffiebonen te omgeven. De laadwand kan zijn ingericht om de koffiebonen vanuit de schep door de uitlaat te geleiden. De laadwand kan een doseerrand omvatten voor het bepalen van het bovenoppervlak van de geladen dosis koffiebonen. Bij vulling van de schep kan een teveel aan koffiebonen boven de doseerrand 25 uitsteken, en uit de schep vallen. De hoogte en/of breedte van de doseerrand kan de nauwkeurigheid van de dosis bepalen.

In een uitvoeringsvorm kan de laadwand zich vanaf de uitlaat tot, of tot voorbij, de doseerrand van de schep langs een curve uitstrekken. De koffiebonen kunnen langs de curve glijden. In eerste instantie zullen de 30 bonen over de doseerrand langs de laadwand worden geleid. In tweede 8 instantie zullen de bonen langs de laadwand door de uitlaat glijden. De laadwand kan bovendien zijn voorzien van een meeneemwanddeel dat zich voorbij de doseerrand uitstrekt. De laadwand kan vloeiend in het meeneemwanddeel overgaan, en zich als één integraal wanddeel tot voor bij 5 de doseerrand uitstrekken. Het meeneemwanddeel kan koffiebonen uit de verpakking meenemen en tot over de doseerrand geleiden. De laadwand kan bovendien zijn voorzien van een schepbodem die zich tenminste deels ongeveer parallel aan de omtrekswand van de verpakking uitstrekt.

De schep kan zijn gefixeerd ten opzichte van de uitlaat en/of de 10 bodem en/of de wand van de verpakking. In een uitvoeringsvorm is de schep gefixeerd ten opzichte van de wand en roteert deze tezamen met de wand om een rotatieas van de verpakking. Door de schep door de koffiebonen in de verpakking te roteren kan een dosis koffiebonen in de schep worden geladen. De laadwand kan de koffiebonen in de schep scheiden van de rest 15 van de koffiebonen in de verpakking, zodat een voorbepaalde dosis door de schep, in het bijzonder door de laadwand, kan worden omgeven. Doordat de uitlaat een vaste positie kan hebben ten opzichte van schep kan nadat de voorbepaalde dosis koffiebonen zich in de schep bevindt, gescheiden van de rest van de koffiebonen, de uitlaat worden vrijgegeven zodat de bonen door 20 de uitlaat kunnen worden afgegeven.

In een uitvoeringsvorm kan de schep zijn bevestigd aan een wand van de verpakking, bijvoorbeeld aan een bodem en/of aan een omtrekswand van de verpakking. De schep kan bijvoorbeeld ten opzichte van de wand zijn gefixeerd, waarbij in gebruik de wand en/of de gehele verpakking wordt 25 bewogen, in het bijzonder gedraaid, voor het door de koffiebonen bewegen van de schep. De uitlaat kan bijvoorbeeld gefixeerd zijn ten opzichte van de schep. De schep kan bijvoorbeeld de vorm hebben van een bak, voor het scheppen en meenemen van een ongeveer afgepaste hoeveelheid koffiebonen. Tussen de schep en de wand kan zich een opening uitstrekken, 30 voor het laden van koffiebonen in de schep. De schep kan bijvoorbeeld zijn 9 voorzien van een meeneemwanddeel voor het door de schepopening schuiven van de koffiebonen, en/of de schep kan bijvoorbeeld in de richting van de opening bewegen zodat de koffiebonen door de opening worden geladen.

Onder de invloed van zwaartekracht, zal in een gebruikspositie van 5 de verpakking de verzameling koffiebonen zich tenminste onderin de verpakking kunnen blijven bevinden, terwijl boven in de verpakking mogelijk enige lege ruimte kan zijn, indien de verpakking niet volledig is gevuld. Derhalve kan in een uitvoeringsvorm de schep binnen het apparaat van beneden naar boven bewegen en zodoende een dosis koffiebonen 10 meenemen richting de lege ruimte, alwaar de schep de dosis koffiebonen door de uitlaat kan voeren. Daartoe kan bijvoorbeeld de schep binnen de verpakking beweegbaar zijn opgesteld en/of de verpakking binnen het apparaat beweegbaar zijn opgesteld. In een afgiftepositie bevindt de schep zich bijvoorbeeld relatief bovenin de verpakking, bij voorkeur tenminste 15 deels boven het bovenoppervlak van de verzameling koffiebonen. In een laadpositie bevindt de schep zich bijvoorbeeld relatief onderin de verpakking, bij voorkeur tenminste deels onder het bovenoppervlak van de verzameling koffiebonen. Bij voorkeur is de schep zodanig ingericht dat ook de laatste koffiebonen uit de verpakking worden meegenomen, waarbij deze 20 laatste koffiebonen zich in een gebruikspositie van de verpakking onder invloed van zwaartekracht onderin de verpakking kunnen vinden.

In een uitvoeringsvorm is de verpakking voorzien van sluitmiddelen voor het afsluiten van de koffiebonenuitlaat. De sluitmiddelen kunnen de uitlaat vrijgeven wanneer de schep zich in een afgiftepositie 25 bevindt, zodat een dosis koffiebonen door de uitlaat aan het maalwerk kan worden toegevoerd. De uitlaat wordt bij voorkeur afgesloten door de sluitmiddelen als de schep zich niet in een afgiftepositie bevindt. Bijvoorbeeld zijn de sluitmiddelen ingericht om de uitlaat af te sluiten als de verpakking is losgekoppeld van het apparaat, en/of als de verpakking is 30 gekoppeld met het apparaat maar geen koffiebonen afgeeft. Er kan dan 10 worden tegengegaan dat bonen uit de verpakking vallen tijdens of na loskoppeling. Ook kunnen de koffiebonen in de verpakking mogelijk langer behouden blijven na loskoppeling, en/of kan bij elke bereiding een bepaalde koffiesoort uit een verschillende verpakking worden gekozen. Dit kan met 5 name van belang zijn wanneer de koffiebonenverpakking na eerst te zijn aangesloten op een koffiezetapparaat en te zijn geopend, wordt losgekoppeld van het koffiezetapparaat terwijl in de koffiebonenverpakking nog een hoeveelheid bonen aanwezig is die kan worden gebruikt voor het bereiden van tenminste een consumptie koffiedrank (bijvoorbeeld ter grootte van een 10 kop koffie). Een dergelijke situatie kan zich voordoen wanneer een dergelijke verpakking wordt aangesloten op het koffiezetapparaat en een aantal consumpties koffiedrank met koffiebonen uit deze koffiebonenverpakking wordt bereid terwijl vervolgens de koffiebonenverpakking wordt losgekoppeld van de koffiezetmachine terwijl 15 nog bonen aanwezig zijn in de koffiebonenverpakking die kunnen worden gebruikt voor een of meer consumpties koffiedrank, is het gunstig dat de losgekoppelde koffiebonenverpakking is gesloten. Er kan vervolgens een andere koffiebonenverpakking worden aangesloten op het koffiezetapparaat voor het bereiden van een ander type koffiedrank. Verschillende 20 koffiebonenverpakkingen kunnen dus verschillende soorten koffiebonen omvatten en een consument kan naar believen afwisselend verschillende koffiebonenverpakkingen die nog bonen omvatten bij het koffiezetapparaat aansluiten en loskoppelen terwijl de losgekoppelde koffiebonenverpakking is afgesloten, hetgeen gunstig k wanneer deze nog koffiebonen omvat.

25 In een uitvoeringsvorm kunnen de sluitmiddelen de koffiebonen in de verpakking afsluiten zodat het blootstellen van de koffiebonen in de koffiebonenverpakking aan omgevingslucht tenminste enigszins wordt tegengegaan. Hieronder kan onder meer worden verstaan een afsluiting die althans nagenoeg geen lucht doorlaat van de omgeving naar de bonen in de 30 verpakking en vice versa. Bij voorkeur kunnen de sluitmiddelen althans 11 nagenoeg geen lucht doorlaten van de omgeving naar de bonen in de verpakking en vice versa wanneer er een drukverschil is tussen de ruimte in de verpakking waarin zich de bonen bevinden en de omgeving die ten hoogste 1.1, bij voorkeur 1.2, meer bij voorkeur 1.3 en nog meer bij voorkeur 5 1.5 bar is.

In een niet aangesloten toestand van de verpakking zijn de sluitmiddelen en de uitlaat bij voorkeur gefixeerd ten opzichte van elkaar ingericht, zodat de uitlaat is afgesloten. De sluitmiddelen kunnen bijvoorbeeld zijn voorzien van een zekering of iets dergelijks, die de 10 sluitmiddelen in afgesloten toestand fixeert. De zekering kan bijvoorbeeld een folie of kunststof breekelement of iets dergelijks omvatten, die vóór of bij een eerste gebruik kan worden doorbroken. Voorts kunnen de sluitmiddelen worden bewogen voor het vrijgeven van de uitlaat door openingsmiddelen die zijn ingericht om de sluitmiddelen te bedienen. Het 15 apparaat kan van der gelijke openingsmiddelen zijn voorzien.

De sluitmiddelen kunnen bijvoorbeeld een klep of schuif omvatten. De klep of schuif kan een doorlaat omvatten. Als de doorlaat de uitlaat overlapt kunnen de koffiebonen passeren voor het toevoeren van de koffiebonen uit de verpakking aan het maalwerk. De klep of schuif kan zijn 20 ingericht zodat, als de doorlaat de uitlaat niet overlapt, de klep of schuif de uitlaat afsluit, zodat de verpakking is afgesloten. In een uitvoeringsvorm is de klep of schuif draaibaar ingericht ten opzichte van de uitlaat, zodat de doorlaat in genoemde overlappende positie kan worden gedraaid, bijvoorbeeld door een gebruiker of door openingsmiddelen die zijn voorzien 25 in het apparaat. De klep of schuif kan bijvoorbeeld een draaischijf omvatten.

De verpakking kan zijn voorzien van een omtrekswand, en een bovenwand en een bodem. De omtrekswand kan rond zijn zodat de verpakking relatief eenvoudig in het apparaat kan roteren, waarbij de omtrekswand door het apparaat kan worden geleid. Het apparaat kan 30 bovendien zijn voorzien van een ronde geleiding, althans een geleiding langs 12 de omtrekswand, voor het geleiden van de verpakking bij het aansluiten en/of bewegen van de verpakking in het apparaat. Bij voorkeur omvat de verpakking één cilindrisch en/of tenminste deels conisch gevormde omtrekswand. De omtrekswand, bovenwand en bodem zijn bij voorkeur 5 relatief stijf, zodat de verpakking in vorm kan blijven en relatief gemakkelijk op het apparaat kan worden aangesloten. Bijvoorbeeld is de uitlaat voorzien in de bodem. De sluitmiddelen kunnen parallel aan de bodem zijn voorzien, waarbij de doorlaat bijvoorbeeld parallel aan de bodem kan zijn ingericht. De klep of schuif kan draaibaar ten opzichte van de 10 bodem zijn ingericht zodat deze de uitlaat afsluit dan wel vrijgeeft.

In een tweede aspect voorziet de uitvinding in een verpakkingscomponent volgens conclusie 25.

De verpakkingscomponent omvat een schep en een bodem. De bodem is voorzien van een uitlaat tegenover de schep zodat de bonen vanuit 15 de schep door de uitlaat kunnen glijden. Een laadwand is ingericht om de bonen door de uitlaat te geleiden. De verpakkingscomponent kan met verpakkingswanden worden verbonden voor het vormen van een verpakking zoals hierboven reeds is beschreven. Bij voorkeur vormen de schep en de bodem één integraal onderdeel, bijvoorbeeld middels gietvormen, in het 20 bijzonder spuitgieten, vervaardigd. Bijvoorbeeld is de bodem rond voor het kunnen verbinden van de verpakkingscomponent met cilindrische wanddelen voor het vormen van de verpakking. De verpakking kan bijvoorbeeld ook vier omtrekswanden onder een rechte hoek ten opzichte van elkaar omvatten.

25 In een derde aspect voorziet de uitvinding in een systeem voor het doseren van koffiebonen volgens conclusie 26.

In een uitvoeringsvorm maakt de verpakking deel uit van een systeem, waarbij naast de verpakking tevens wordt voorzien in een apparaat dat is voorzien van een maalwerk. Het apparaat kan zijn voorzien 30 van een koffieboneninlaat die kan worden aangesloten op de 13 koffiebonenuitlaat van de verpakking. Via de inlaat kan dosis koffiebonen aan het maalwerk worden toegevoerd. Het apparaat omvat voorts een aansluitinrichting zodat de verpakking op het apparaat kan worden aangesloten, bij voorkeur zodat de koffiebonenuitlaat en de 5 koffieboneninlaat op elkaar zijn aangesloten. De aansluitinrichting kan zijn ingericht voor het in beweging brengen van de doseerinrichting, in het bijzonder de verpakking en/of de schep. De aansluitinrichting kan zijn ingericht om de doseerinrichting tussen een laadpositie en een afgiftepositie te laten bewegen. De beweging tussen deze positie heeft bij voorkeur een 10 verticale bewegingscomponent, voor het kunnen opscheppen van de bonen in de verpakking. In een uitvoeringsvorm omvat het apparaat openingsmiddelen die zijn ingericht om de sluitmiddelen van de verpakking te bedienen voor het vrijgeven en afsluiten van de koffiebonenuitlaat, waarbij de bonen onder invloed van zwaartekracht vanaf de 15 doseerinrichting door de uitlaat kunnen glijden. De openingsmiddelen kunnen de sluitmiddelen roteren voor het zodanig in lijn brengen van de doorlaat en de uitlaat dat de uitlaat wordt vrijgegeven.

De aansluitinrichting kan zijn voorzien van een aandrijving voor het aandrijven van de doseerinrichting. Voor het aandrijven van de 20 doseerinrichting kan de aandrijving zijn voorzien van een nok. De verpakking kan zijn voorzien van een aangrijpelement dat correspondeert met de nok. In een op het apparaat aangesloten toestand van de verpakking kan de nok zodanig op de verpakking aangrijpen dat de doseerinrichting wordt aangedreven voor het afgeven van bonen. In het bijzonder kan de 25 aandrijving de verpakking roteren middels de nok, waarbij de doseerinrichting gefixeerd in de verpakking en ook wordt geroteerd voor het opscheppen en afgeven van koffiebonen. Bijvoorbeeld kan de doseerinrichting in een baan langs de omtrek van de verpakking worden bewogen. De doseerinrichting kan een schep omvatten.

14

Voorts kan de aansluitinrichting zijn voorzien van een aandrijving en een nok voor het respectievelijk aandrijven van en aangrijpen op de sluitmiddelen, waarbij de sluitmiddelen een aangrijpelement omvatten dat correspondeert met de nok. Op deze wijze kan de aandrijving de 5 sluitmiddelen aandrijven voor het afsluiten dan wel openen van de verpakking. Bijvoorbeeld drijft de aandrijving enerzijds de doseerinrichting aan voor het laden van de doseerinrichting met een voorbepaalde dosis koffiebonen, en anderzijds de sluitmiddelen voor het vrijgeven en afsluiten van de uitlaat. Daarbij kan in één draairichting de doseerinrichting en/of de 10 sluitmiddelen worden aangedreven, en in een andere draairichting slechts de sluitmiddelen. Bijvoorbeeld kan de aandrijving op de sluitmiddelen aangrijpen en de verpakking roteren middels de sluitmiddelen in één draairichting. In deze draairichting oefenen de sluitmiddelen bijvoorbeeld wrijving uit op de bodem van de verpakking zodat de sluitmiddelen de 15 verpakking meenemen in de roterende beweging. Als de aandrijving in tegenovergestelde draairichting roteert wordt bijvoorbeeld geen of the weinig wrijving uitgeoefend, zodat de sluitmiddelen roteren en de verpakking stil blijft staan.

In een uitvoeringsvorm is de aansluitinrichting voorzien van een 20 mechanisch slot. Het slot kan een beweegbaar ingericht aangrijpelement omvatten voor het aangrijpen op, en het tegen het apparaat geklemd houden van, de verpakking. Het apparaat kan zijn voorzien van een detector. De detector kan zijn ingericht voor het activeren van het slot als de verpakking op de aansluitinrichting wordt aangesloten. Bijvoorbeeld omvat de detector 25 een veerelement en/of schakelelement dat mechanisch door de verpakking wordt geactiveerd. In aangesloten toestand kan de verpakking derhalve moeilijk uit het apparaat worden gehaald, althans niet of moeilijk, tenzij een functie voor het vrijgeven van de verpakking wordt geactiveerd. Voorts kan de detector zijn ingericht voor het vrijgeven van de openingsmiddelen 15 en/of het maalwerk wanneer de verpakking is aangesloten. Bij voorkeur werkt het apparaat niet als de verpakking niet is aangesloten.

In een gebruikspositie van de verpakking kan de omtrekswand en/of de rotatiesas van de verpakking bijvoorbeeld een hoek van tussen de 5 ongeveer 2 en 30 graden, bij voorkeur tussen de ongeveer 4 en 15 graden met de horizontale hebben. Daarmee is de verpakking enigszins schuin georiënteerd en kunnen de koffiebonen langs de omtrekswand in de richting van de bodem verschuiven, om tenminste nabij de bodem op te hopen.

Het kan voordelig zijn als de schep zodanig is ingericht dat, in een 10 gebruikspositie van de verpakking, bij een volledige rotatie van de schep, alle in de verpakking aanwezige koffiebonen op de schep worden geladen wanneer er nog slechts minder of ongeveer gelijk aan één voorbepaalde dosis koffiebonen in de verpakking aanwezig is. Bij voorkeur is het apparaat voorzien van een meetinrichting voor het meten van de door de uitlaat 15 afgegeven dosis. Als een dosis koffiebonen vanuit de schep door de uitlaat wordt afgegeven kan dan als extra zekerheid worden bepaald of de afgegeven dosis ongeveer gelijk is aan de voorbepaalde dosis. Als dit niet het geval is kan het apparaat bijvoorbeeld een signaal afgeven aan de gebruiker.

20 In een vierde aspect voorziet de uitvinding in een koffiezetapparaat volgens conclusie 43.

Het koffiezetapparaat kan zijn voorzien van een aansluitinrichting, voor het aansluiten van een koffiebonenverpakking, bijvoorbeeld een verpakking zoals hierboven beschreven. De aansluitinrichting kan een deel 25 van de verpakking doen roteren, voor het afgeven van koffiebonen uit de verpakking aan het maalwerk.

Het koffiezetapparaat kan in principe elk apparaat voor het bereiden van koffie omvatten. Het koffiezetapparaat kan bijvoorbeeld een filterkoffiezetapparaat omvatten, of een koffiezetapparaat dat is ingericht 30 om onder verhoogde druk water aan gemalen koffie toe te voeren. Onder 16 verhoogde druk kan worden verstaan een druk die meer is dan één atmosfeer. Het koffiezetapparaat kan bijvoorbeeld een espressoapparaat betreffen, of bijvoorbeeld een koffiezetapparaat dat met een druk van ongeveer 1-3 bar werkt.

5 In een vijfde aspect voorziet de uitvinding in een werkwijze voor het afgeven van een dosis koffiebonen aan een maalwerk volgens conclusie 44.

Bij deze werkwijze wordt een verzameling gedroogde en/of gebrande koffiebonen tijdens een verpakkingsproces verpakt in een 10 koffiebonenverpakking, bij voorkeur zodanig dat het blootstellen van de koffiebonen aan omgevingslucht wordt tegengegaan. Ook kan de verpakking zijn voorzien van een seal of afsluitfolie voor het afsluiten van de verpakking. Bijvoorbeeld worden de koffiebonen vacuüm verpakt of wordt een gas ter bevordering van de houdbaarheid van de bonen in de verpakking 15 toegevoegd. De koffiebonenverpakking kan bijvoorbeeld via een winkel of direct aan de eindgebruiker worden geleverd. De gebruiker zal de koffiebonenverpakking op een apparaat met een koffiebonenmaalwerk kunnen aansluiten. Op gunstige wijze kan een voorbepaalde dosis koffiebonen direct uit de koffiebonenverpakking aan het maalwerk wordt 20 toegevoerd terwijl de koffiebonenverpakking op het apparaat aangesloten blijft. Na het toevoeren van de dosis koffiebonen kan een resterende hoeveelheid koffiebonen zich nog in de koffiebonenverpakking bevinden. Nadat meerdere doseringen vanuit de verpakking aan het maalwerk zijn toegevoerd en de verpakking leeg is, kan de verpakking worden 25 weggeworpen.

In een uitvoeringsvorm is de verpakking voorzien van een uitlaat die is afgesloten, althans tenzij de verpakking in een toestand verkeert waarbij koffiebonen aan het maalwerk worden aangegeven. Vóór het toevoeren van de dosis koffiebonen aan het maalwerk wordt de uitlaat 30 vrijgegeven zodat de dosis koffiebonen aan het maalwerk kan worden 17 afgegeven. Relatief geringe tijd nadat de dosis koffiebonen aan het maatwerk is gevoerd kan de uitlaat weer worden afgesloten. Op deze wijze kunnen meerdere doseringen koffiebonen één voor één aan het maalwerk worden toegevoerd vanuit de verpakking, waarbij de verpakking tussentijds 5 kan worden afgenomen en weer aangesloten. In een uitvoeringsvorm wordt de koffiebonenverpakking, na het toevoeren van een dosis koffiebonen aan het maalwerk van het apparaat, afgesloten door het apparaat, en afgenomen door de gebruiker.

In een uitvoeringsvorm beweegt het apparaat de schep door de 10 koffiebonen in de binnenruimte van de verpakking, zodat een dosis koffiebonen door de schep wordt meegenomen, en aan het maalwerk wordt gevoerd. In een verdere uitvoeringsvorm kan tenminste een deel van de verpakking wordt geroteerd ten opzichte van het apparaat zodat de schep roteert en door de verzameling koffiebonen wordt gevoerd. Bij het roteren 15 kan de schep in een verticale richting van beneden naar boven worden bewogen voor het meenemen van koffiebonen uit de verzameling koffiebonen in de verpakking. De schep schept daarbij een voorbepaalde dosis bonen op, welke dosis door een uitlaat en/of doorlaat worden doorgevoerd aan het maalwerk. In een afgiftestand van de schep, waarbij de 20 bonen door de uitlaat en/of doorlaat worden afgegeven aan het maalwerk, bevindt de bovenrand van de schep, in deze beschrijving doseerrand genoemd, zich bij voorkeur boven het niveau van de resterende koffiebonen in de verpakking.

De verpakking wordt bij voorkeur zodanig met het apparaat 25 gekoppeld dat de omtrekswand zich onder een schuine hoek uitstrekt met de horizontale, zodat tenminste een deel van de verzameling koffiebonen in de binnenruimte onder invloed van zwaartekracht tegen de bodem aanligt. Wanneer zich een hoeveelheid koffiebonen in de verpakking bevindt die minder is dan de voorbepaalde dosis koffiebonen, neemt de schep bij 18 voorkeur de volledige hoeveelheid koffiebonen mee en geeft deze af aan het maalwerk.

In een uitvoeringsvorm kan het apparaat zijn voorzien van een aandrijving voor aandrijving van de doseerinrichting, in het bijzonder de 5 schep. De aandrijving kan zodanig zijn ingericht dat deze eerst roteert ten opzichte van de doseerinrichting, totdat de aandrijving tijdens het roteren aangrijpt op de verpakking zodat de doseerinrichting met de aandrijving meedraait. De doseerinrichting kan vervolgens tenminste 360° worden geroteerd voor het meevoeren van één voorbepaalde dosis koffiebonen.

10 Verdere uitvoeringsvormen, effecten en maatregelen van de onderhavige uitvinding kunnen ondermeer uit de volgende beschrijving volgen, waarin de uitvinding in meerdere uitvoeringsvoorbeelden aan de hand van de bijgevoegde tekeningen nader wordt beschreven. Daarin toont: figuur 1 in zijaanzicht een schematisch diagram van een doorsnede 15 van een systeem voor het bereiden van koffiedrank; figuur 2A-C op schematische wijze doorsneden in zijaanzicht van een koffiebonenverpakking in posities; figuur 3A-C op schematische wijze de doorsneden in zijaanzicht van de koffiebonenverpakking en de posities van Fig. 2A - C; 20 figuur 4A - C op schematische wijze drie werkwijzestappen in doorsnede en zijaanzicht van een verdere uitvoeringsvorm van een koffiebonenverpakking; figuur 5A een doorsnede in perspectief van een verpakking en een aansluitinrichting; 25 figuur 5B een detail van de doorsnede van figuur 5A; figuur 6A een doorsnede in zijaanzicht van een verpakking aangesloten op een aansluitinrichting; figuur 6B een detail uit de doorsnede van figuur 6A; figuur 7 een slot met een bus, zoals gebruikt in de uitvoeringsvorm 30 van figuur 5A en 6A; 19 figuur 8 in perspectief een verpakkingscomponent omvattende een schep met bodem; figuur 9A in perspectief een alternatieve verpakkingscomponent omvattende een schep met bodem en een achterwand; 5 figuur 9B in perspectief een verpakking met de alternatieve verpakkingscomponent van figuur 9A; figuur 10 in perspectief een omtrekswand met bovenwand voor een koffiebonenverpakking; figuur 11 in perspectief een koffiebonenverpakking met een schep 10 en bodem volgens conclusie 8; figuur 12 in perspectief een verpakking met een met een overmaat aan bonen gevulde schep; figuur 13 in perspectief de verpakking volgens figuur 12 zonder overmaat; 15 figuur 14 een schematische doorsnede van een gevulde schep met een overmaat aan bonen met een laadopening met een relatief klein oppervlak; figuur 15 een schematische doorsnede van een gevulde schep met een overmaat aan bonen met een laadopening met een relatief groot 20 oppervlak; figuur 16 nog een perspectivisch aanzicht van de verpakking met een vergelijkebare schep als getoond in figuur 8; figuur 17 in vooraanzicht de bodem van de verpakking; figuur 18 in vooraanzicht de bodem van de verpakking met een ten 25 opzichte van figuur 17 alternatief uitgevoerde schep figuur 19 in vooraanzicht de bodem van de verpakking met een ten opzichte van figuur 17 alternatief hoek van de schep in afgiftepositie; figuur 20 de verpakking met sluitmiddel in perspectief; figuur 21 de verpakking in zijaanzicht onder een hoek; 30 figuur 22 de verpakking volgens figuur 21 onder een andere hoek; 20 figuur 23 in perspectief de omtrekswand met een trilelement.

In deze beschrijving hebben gelijke of corresponderende delen gelijke of corresponderende verwijzingscijfers. In de tekening zijn slechts als voorbeeld uitvoeringsvormen getoond. De daarbij gebruikte elementen zijn 5 slechts als voorbeeld genoemd en dienen niet beperkend te worden uitgelegd. Ook andere onderdelen kunnen worden toegepast binnen het raam van de onderhavige uitvinding. De in de figuren getoonde verhoudingen van de uitvoeringsvormen zijn veelal schematisch en/of overdreven weergegeven en dienen niet beperkend te worden uitgelegd.

10 In deze beschrijving wordt in het bijzonder verwezen naar een verpakking voor koffiebonen. Deze beschrijving heeft echter niet betrekking op slechts gehele koffiebonen. Onder koffiebonen dienen ook in stukken gedeelde koffiebonen, dat wil zeggen koffieboonstukken, te worden begrepen, welke koffieboonstukken nog dienen te worden vermalen voor het 15 ontrekken van gewenste koffiedrank. De koffiebonen worden bijvoorbeeld gebroken, voordat deze worden verpakt. In een uitvoeringsvorm is tenminste een deel van de koffiebonen in de koffiebonenverpakking in ongeveer dertig of minder, in het bijzonder ongeveer vijftien of minder, meer in het bijzonder ongeveer tien of minder stukken gedeeld. Eén 20 koffieboonstuk omvat dan bijvoorbeeld één dertigste deel, in het bijzonder één vijftiende deel, meer in het bijzonder één tiende deel of meer van een koffieboon. Bijvoorbeeld omvatten de koffieboonstukken de helft of een kwart van een koffieboon. Een voordeel van het gebruik van koffieboonstukken ten opzichte van gehele koffiebonen kan zijn dat 25 koffieboonstukken relatief eenvoudig aan het maalwerk kunnen worden toegevoerd en/of dat de verpakking relatief eenvoudig kan worden afgesloten. Immers, de koffieboonstukken zijn relatief klein en kunnen daardoor relatief eenvoudig door openingen in de verpakking en het apparaat glijden en/of zullen minder snel de koffiebonenuitlaat en/of 30 sluitmiddelen blokkeren. Doordat de koffiebonen van te voren in stukken 21 kunnen zijn gedeeld, doch niet gemalen, kan tussentijds relatief meer boonoppervlak met eventuele omgevingslucht in contact komen, dan bij gehele koffiebonen het geval zou zijn. Doch zal minder boonoppervlak met lucht in contact komen dan bij gemalen koffie het geval zou zijn, zodat 5 koffieboonstukken relatief beter behouden kunnen blijven dan gemalen koffiebonen. De koffieboonstukken worden vlak voor het bereiden van de koffiedrank pas vermalen voor het verkrijgen van koffiedrank. In deze beschrijving kan derhalve onder koffieboon ook een in stukken gedeelde koffieboon worden begrepen, die althans nog dient te worden vermalen voor 10 het bereiden van de gewenste koffiedrank.

In figuur 1 is een systeem 1 voor het bereiden van koffiedrank getoond. Het systeem 1 omvat een koffiezetapparaat 2 en een koffiebonenverpakking 3. Een aansluitinrichting 4 kan zijn voorzien voor het bij voorkeur direct aansluiten van de koffiebonenverpakking 3 op het 15 koffiezetapparaat 2.

De koffiebonenverpakking 3 heeft een binnenruimte die tenminste vóór gebruik deels kan zijn gevuld met de koffiebonen. Bij voorkeur is de koffiebonenverpakking 3, althans voordat deze op het koffiezetapparaat 2 wordt geplaatst, op zichzelf zodanig afgesloten dat het blootstellen van de 20 koffiebonen aan omgevingslucht wordt tegengegaan. Bij voorkeur is de verpakking 3 daartoe nagenoeg luchtdicht en/of vacuüm getrokken afgesloten. De koffiebonenverpakking 3 kan een wegwerpverpakking betreffen en/of bijvoorbeeld in hoofdzaak uit papier en/of folie en/of cellulose en/of kunststof en/of blik zijn vervaardigd, waarbij de verpakking 3 na te 25 zijn geleegd kan worden weggegooid.

De aansluitinrichting 4 kan zijn ingericht voor het geheel of deels ontvangen van de koffiebonenverpakking 3. In een uitvoering is de koffiebonenverpakking 3 bijvoorbeeld voorzien van relatief stijve geleidingsdelen, die kunnen dienen als een geleiding langs de 30 aansluitinrichting 4, voor het aansluiten van de koffiebonenverpakking 3 op 22 het koffiezetapparaat 2. De geleidingsdelen kunnen bijvoorbeeld stijve wanden omvatten, of een tenminste deels cilindrisch en/of tenminste deels conisch gevormde wand zodat de koffiebonenuitlaat 11 naar de koffieboneninlaat 5 kan worden geleid. Bijvoorbeeld zijn de 5 aansluitinrichting 4 en de verpakking 3 voorzien van corresponderende geleidingsdelen, waarbij de geleidingsdelen bijvoorbeeld schroefdraad, een klikverbinding, een bajonetsluiting of een andere verbindingsmogelijkheid kunnen omvatten.

In een uitvoeringsvorm is een koffieboneninlaat 5 voorzien voor 10 toevoer van de koffiebonen uit de koffiebonenverpakking 3 aan een maalwerk 6, wanneer de verpakking 3 op het koffiezetapparaat 2 is aangesloten. In het koffiezetapparaat 2 kan zich tussen de koffieboneninlaat 5 en het maalwerk 6 een koffiebonentransportpad uitstrekken. Het maalwerk 6 is ingericht voor het malen van de koffiebonen ter verkrijging 15 van gemalen koffie. De gemalen koffie kan worden toegevoerd aan een koffiebereidingsinrichting 7. De koffiebereidingsinrichting 7 is ingericht voor het onder toevoer van water aan de gemalen koffie bereiden van koffiedrank. Een koffie uitlaat 8 is voorzien voor het afgeven van de koffiedrank, bij voorkeur aan een onder de koffie uitlaat 8 geplaatste kop 9, 20 beker, mok, pot of thermosfles of iets dergelijks. De koffiebereidingsinrichting 7 kan bijvoorbeeld zijn ingericht om heet water onder druk toe te voeren, zoals bij een espressoapparaat, en/of zijn ingericht als opgietsysteem, zoals bij een filterkoffiezetapparaat. Ook kan de koffiebereidingsinrichting 7 zijn ingericht om de koffiedrank te bereiden 25 onder licht verhoogde druk in de orde van 1.1-2, in het bijzonder 1.1-1.5 bar. Een watervoorziening 10 kan zijn voorzien voor het verschaffen van water, bij voorkeur heet water voor de bereiding van koffiedrank. Voor het verwarmen van het water kan tenminste een warmte-element zijn voorzien.

In Fig. 2A - C, en corresponderend daarmee, Fig. 3A - C is een 30 koffiebonenverpakking 3 getoond in drie verschillende werkwijzestappen. In 23

Fig. 2A en 3A is de koffiebonenverpakking 3 getoond in een afgiftepositie terwijl de koffiebonenuitlaat 11 is afgesloten door sluitmiddelen 12. In Fig. 2B en 3B is de koffiebonenverpakking 3 getoond in een laadpositie. In Fig. 2C en 3C is de koffiebonenverpakking 3 getoond in een afgiftepositie terwijl 5 de sluitmiddelen 12 de koffiebonenuitlaat 11 vrijgeven.

Zoals te zien in Fig. 2A en 3A bevindt zich een verzameling koffiebonen in de binnenruimte van de verpakking 3. De binnenruimte wordt gevormd door een omtrekswand 13, een bovenwand 14, en een bodem 15. De uitlaat 11 is voorzien in de bodem 15. In een andere uitvoeringsvorm 10 is de uitlaat 11 bijvoorbeeld in de omtrekswand 13, nabij de bodem 15 voorzien. De verpakking 3 is voorts voorzien van een schep 16. Ook kan de verpakking 3 zijn voorzien van hierboven genoemde sluitmiddelen 12 voor het afsluiten van de uitlaat 11. De sluitmiddelen 12 kunnen zijn uitgevoerd in de vorm van schuif, schep, klep of schijf of iets dergelijks, in het bijzonder 15 in de vorm van een draaischijf, waarbij de sluitmiddelen 12 bijvoorbeeld ongeveer parallel aan de bodem 15 kunnen zijn ingericht voor het afsluiten van de uitlaat 11. De sluitmiddelen 12 zijn voorzien van een doorlaat 17, welke doorlaat 17 tegenover de uitlaat 11 kan worden gepositioneerd voor het doorlaten van koffiebonen uit de verpakking 3.

20 De sluitmiddelen 12 kunnen draaibaar zijn opgesteld ten opzichte van de uitlaat 11, voor het afsluiten dan wel vrijgeven van de uitlaat 11, door genoemde positionering van de doorlaat 17. In het bijzonder kunnen de sluitmiddelen 12 beweegbaar zijn opgesteld ten opzichte van de bodem 15. De bodem 15 kan bijvoorbeeld zijn gefixeerd ten opzichte van de rest van de 25 verpakking 3, en kan de uitlaat 11 omvatten. Door de sluitmiddelen 12 naar een bepaalde positie te bewegen, in het bijzonder draaien, kan de doorlaat 17 de uitlaat 11 overlappen, zodat koffiebonen kunnen worden afgegeven. Door de sluitmiddelen 12 naar een andere positie te bewegen, kunnen de sluitmiddelen 12 de uitlaat 11 afsluiten en/of doorgang van de koffiebonen 24 door de uitlaat 11 blokkeren. In het bijzonder kan daarbij de doorgang 17 ten opzichte van de uitlaat 11 worden weggedraaid.

De schep 16 kan zijn ingericht voor het houden van één dosis koffiebonen. De schep 16 kan deels aan de bodem 15 en/of aan de 5 omtrekswand 1 zijn gefixeerd. De schep 16 kan zich bijvoorbeeld vanuit de bodem 15 in de richting van de binnenruimte uitstrekken. De schep 16 is bijvoorbeeld deels bevestigd aan de omtrekswand 13, waarbij zich een laadopening 18 uitstrekt tussen de schep 16 en de omtrekswand 13 voor het kunnen laden van koffiebonen uit de verzameling koffiebonen in de 10 binnenruimte. De koffiebonen kunnen zich door de laadopening 18 in de schep laden. De schep 16 kan van een laadwand 19 zijn voorzien waartegen de koffiebonen worden gedrukt bij het bewegen van de schep 16 door de verzameling koffiebonen. Ook kan de schep 16 zijn voorzien van een schepbodem 20, bijvoorbeeld tenminste deels tussen de laadopening 18 en 15 de laadwand 19, voor het ondersteunen van de dosis koffiebonen. De schep 16 kan zijn voorzien van één of meerdere laadwanden 19, en de schepbodem 20 kan ook als een tweede laadwand worden beschouwd.

In de in Fig. 2A en 3A getoonde positie van de sluitmiddelen 12 is de uitlaat 11 afgesloten door de sluitmiddelen 12, bij voorkeur zodat contact 20 van de koffiebonen in de binnenruimte met de omgevingslucht tenminste enigszins wordt tegengegaan. De sluitmiddelen 12 kunnen de verpakking 3 nagenoeg luchtdicht afsluiten. Zoals getoond kan de doorlaat 17 zich tegenover de bodem 15 van de verpakking 3 bevinden, zodanig dat de doorlaat 17 de uitlaat 11 niet overlapt en de sluitmiddelen 12 de uitlaat 11 25 afsluiten. Bijvoorbeeld wordt de draaischijf zodanig aangestuurd dat de uitlaat 11 is afgesloten tenzij de doorlaat 17 de uitlaat 11 tenminste deels overlapt. In een uitvoeringsvorm kunnen de sluitmiddelen 12 de uitlaat 11 bijvoorbeeld enigszins vacuüm zuigen, in samenwerking met drukregulerende middelen (niet getoond), en vervolgens nagenoeg 30 luchtdicht afsluiten.

25

Voorts is in Fig. 2A en 3A getoond dat de verpakking 3 zich in een gebruikspositie onder een hoek a kan bevinden, ten opzichte van een horizontale H, zoals ook is getoond in Fig. 1. In een gebruikspositie van de verpakking 3 en/of in een met een rechtopstaand apparaat 2 gekoppelde 5 toestand heeft de verpakking 3, of althans de omtrekwand 13 en/of de rotatieas L van de verpakking 3, bijvoorbeeld een hoek α van tussen de ongeveer 15 en 60 graden met de horizontale H, in het bijzonder tussen de ongeveer 20 en 40 graden met de horizontale H. Hierdoor verschuiven de koffiebonen bijvoorbeeld in de richting van de bodem 15. Ook een laatste 10 restje koffiebonen in de verpakking 3 zal zich bij de bodem 15 kunnen verzamelen. Hierdoor kunnen de koffiebonen relatief gemakkelijk worden meegenomen door de schep 16, zoals getoond in Fig. 3A en 3B. De aansluitinrichting 4 is bijvoorbeeld ingericht zodat bij koppeling van de verpakking 3 deze hoekpositie wordt bereikt. Bijvoorbeeld kunnen de 15 geleidingsdelen van de aansluitinrichting 4 de verpakking 3 zodanig geleiden dat tenminste een onderste deel van de omtrekswand 13 bovengenoemde hoek α heeft, voor het richting de bodem laten verzamelen van de koffiebonen.

In Fig. 2B en 3B is de schep 16 in een laadpositie getoond. De 20 verpakking 3 is bijvoorbeeld 180 graden geroteerd ten opzichte van de in Fig. 2A en 3A getoonde positie, bijvoorbeeld om een rotatieeas L van de verpakking 3, zodat de schep 16 zich onderin de verpakking 3, bij voorkeur deels onder de koffiebonen bevindt. De aansluitinrichting 4 kan zijn ingericht om de verpakking 3 tussen genoemde afgifte en laadpositie te 25 draaien. Bijvoorbeeld omvat de aansluitinrichting 4 een aandrijfinrichting voor het draaien van de verpakking 3. Een andere uitvoeringsvorm is bijvoorbeeld ingericht zodat de gebruiker zelf de verpakking 3 kan draaien, terwijl de verpakking 3 in de aansluitinrichting 4 is opgenomen.

26

Tijdens het draaien van de verpakking 3 kan de verzameling koffiebonen binnen de verpakking 3 onder invloed van zwaartekracht verschuiven zodat het zich onderin de verpakking 3 blijft uitstrekken. Vanuit de stand van Fig. 2A en 3A kan de schep 16 met de laadopening 18 5 in de richting van de koffiebonen bewegen, zodat de koffiebonen door de laadopening 18 tegen de laadwand 19 van de schep 16 worden gedrukt. De uitlaat 11 kan een ten opzichte van de schep 16 en/of de bodem 15 gefixeerde positie hebben, en zodoende met de schep meebewegen. De uitlaat 11 kan bijvoorbeeld aan het afgifte-einde van de schep 16 zijn 10 ingericht.

Bij de beweging van de schep 16 naar de laadpositie kunnen de sluitmiddelen 12 bijvoorbeeld meebewegen met de schep 16 zodat de uitlaat 11 afgesloten blijft, zoals in stappen is getoond in Fig. 2A en 3A, en Fig. 2B en 3B. In de in Fig. 2B en 3B getoonde laadpositie is de doorlaat 17 relatief 15 bovenaan bij de bodem 15 gepositioneerd, terwijl de uitlaat 11 onderaan bij de bodem 15 is gepositioneerd, zodat de uitlaat 11 wordt afgesloten, of althans de bonen worden geblokkeerd.

In de in Fig. 2C en 3C getoonde stand, is de schep 16 ongeveer 180 graden verder geroteerd, ten opzichte van Fig. 2B en 3C, zodat de schep 16 20 in een afgiftepositie is geplaatst. Bij het roteren van de schep 16 naar de afgifte positie, kunnen de sluitmiddelen 12 zodanig worden gepositioneerd, dat de doorlaat 17 de uitlaat 11 overlapt. Bijvoorbeeld kunnen de sluitmiddelen 12 ten opzichte van de vorige stand stil zijn blijven staan, terwijl de schep 16 roteerde, zoals blijkt uit Fig. 2B en 3B ten opzichte van 25 2B en 3C. Bij het uit de verzameling koffiebonen in de richting van de afgiftepositie bewegen van de schep 16, wordt de dosis koffiebonen ondersteund door de laadwand 19 en de schepbodem 20. In de afgiftepositie wordt de dosis koffiebonen bijvoorbeeld voornamelijk door de schepbodem 20 ondersteund. De schepbodem 20 staat daarbij bijvoorbeeld onder een 30 zodanige hoek, bijvoorbeeld genoemde hoek a, dat de bonen onder invloed 27 van zwaartekracht langs de schep 16 richting de uitlaat 11 zullen glijden. Zoals te zien in Fig. 2C en 3C zijn de sluitmiddelen 12 in zodanige toestand dat de uitlaat 11 is vrijgegeven, zodat de dosis koffiebonen onder invloed van zwaartekracht door de uitlaat 11 en de doorlaat 17 kunnen worden 5 afgegeven aan de inlaat 5 en/of het maalwerk 6. De gehele dosis afgegeven koffiebonen kan via de inlaat 5 aan het maalwerk 6 worden gevoerd en bij voorkeur geheel worden vermalen, zodat een volgend portie koffie van slechts verpakkingsverse koffiebonen gebruik kan maken.

Nadat de gehele dosis door de doorlaat 17 is gevoerd, kunnen de 10 sluitmiddelen 12 weer zodanig worden bewogen ten opzichte van de uitlaat 11 dat de uitlaat 11 is afgesloten. Hierdoor kan uitwisseling van omgevingslucht met de bonen tussen twee koffieboondoseringen door worden tegengegaan. Ook kan de verpakking 3 van het apparaat 2 worden genomen, zonder dat koffiebonen uit de uitlaat 11 zullen vallen.

15 Met een bovenbeschreven verpakking 3 kan een voorbepaalde dosis koffiebonen worden afgeleverd. Daartoe is de verpakking 3 voorzien van een doseerinrichting. De doseerinrichting kan onder meer worden gevormd door de schep 16, de uitlaat 11 en de sluitmiddelen 12. Bijvoorbeeld is de schep 16 zodanig gedimensioneerd dat deze één voorbepaalde dosis kan houden.

20 In een uitvoeringsvorm omvat het apparaat 2, in het bijzonder de aansluitinrichting 4, openingsmiddelen voor het aandrijven van de verpakking 3 ten opzichte van de sluitmiddelen 12, en/of het aandrijven van de sluitmiddelen 12 ten opzichte van de verpakking 3, ten einde de uitlaat 11 vrij te geven en af te sluiten. In het bijzonder roteren de 25 openingsmiddelen de schep 16, bijvoorbeeld door aan te grijpen op de omtrekswand en/of de bodem 15. De openingsmiddelen kunnen bovendien aangrijpelementen omvatten voor het bewegen van de sluitmiddelen 12, bijvoorbeeld voor het afsluiten van de uitlaat 11 als deze in een laadpositie, bijvoorbeeld relatief bovenaan de bodem 15, is gepositioneerd. De 30 openingsmiddelen kunnen bijvoorbeeld middels een bewegingsinrichting 28 zoals een motor worden aangestuurd voor het bewegen van de schep 16 en/of sluitmiddelen 12, en aandrijfelementen zoals wielen omvatten. De openingsmiddelen kunnen bijvoorbeeld een nok omvatten die een deel van de verpakking 3 kan tegenhouden en/of aandrijven terwijl de rest van de 5 verpakking 3 door de aansluitinrichting 4 wordt aangedreven en/of tegengehouden, respectievelijk.

In een andere uitvoeringsvorm kunnen de openingsmiddelen zodanig zijn ingericht dat deze aangrijpen op de sluitmiddelen 12. De schep 16 is daarbij roteerbaar ingericht ten opzichte van de sluitmiddelen 12, en 10 bij voorkeur gefixeerd ten opzichte van de rest van de verpakking 3, of tenminste de bodem 15. Terwijl de openingsmiddelen de sluitmiddelen 12 stil houden ten opzichte van het apparaat 2, kan de gebruiker de verpakking 3 roteren ten opzichte van het apparaat 2 en de sluitmiddelen 12, bijvoorbeeld totdat de uitlaat 11 zich tegenover de doorlaat 17 uitstrekt, 15 voor het vrijgegeven van de uitlaat 11 (Fig. 2C, 3C), of totdat de uitlaat 11 zich naast de doorlaat 17 uitstrekt, zodat de uitlaat 11 is afgesloten. Door rotatie van de verpakking 3, in het bijzonder de bodem 15, meer in het bijzonder de schep 16, kan de gebruiker de schep 16 ten opzichte van de doorlaat 17 bewegen voor het afgeven van doseringen van koffiebonen aan 20 het maalwerk 6. In het bijzonder kan de gebruiker daarmee de schep 16 door de koffiebonen bewegen waarbij bij elke slag van 360 graden een dosis koffiebonen kan worden afgegeven. Tijdens het roteren kunnen de sluitmiddelen 12 stil blijven staan ten opzichte van het apparaat 2 door het aangrijpen van de openingsmiddelen.

25 In een met het apparaat 2 gekoppelde toestand is de schep 16 bij voorkeur ingericht om tenminste een verticale bewegingscomponent te hebben, tussen een laadpositie en een afgiftepositie, voor het van onder naar boven kunnen scheppen van een dosis koffiebonen in de binnenruimte, althans in een met een apparaat 2 gekoppelde toestand van de verpakking 30 3.

29

In een andere, niet getoonde uitvoeringsvorm kan de aansluitinrichting 4 zijn ingericht om de schep 16 te bewegen ten opzichte van de uitlaat 11 en/of de bodem 15. Bijvoorbeeld kan de schep 16 vast met de omtrekswand 13 zijn verbonden. De bodem 15 kan roteerbaar zijn 5 ingericht ten opzichte van de omtrekswand 13. De bodem 15 kan zijn voorzien van de uitlaat 11, zodat de uitlaat 11 roteerbaar is ten opzichte van de schep 16. In een met het apparaat 2 gekoppelde toestand van de verpakking 3 is de uitlaat 11 bijvoorbeeld in een relatief hoge positie gepositioneerd. Door de omtrekswand 13 en schep 16 ten opzichte van de 10 bodem 15 te roteren kan een dosis koffiebonen worden afgegeven door de uitlaat 11 als de schep 16 in een afgiftepositie, dat wil zeggen een relatief hoge positie, is gedraaid.

De verzameling koffiebonen wordt bijvoorbeeld bij een eerste verpakkingsproces verpakt in de koffiebonenverpakking 3, zodanig dat het 15 blootstellen van de koffiebonen aan omgevingslucht wordt tegengegaan. Bijvoorbeeld wordt de verpakking 3 in het productieproces luchtdicht afgesloten, en/of vacuüm getrokken of van een bepaalde houdbaarheid beïnvloedende gas voorzien. Vervolgens kan de verpakking 3 direct of indirect aan een gebruiker worden geleverd. De koffiebonen kunnen zonder 20 eerst in een houder te worden overgebracht in gepaste doseringen direct aan het maalwerk 6 worden gevoerd, terwijl de koffiebonenverpakking 3 op het apparaat 2 aangesloten kan blijven. Bijvoorbeeld bevindt zich na een eerste dosering nog een resterende hoeveelheid koffiebonen in de koffiebonenverpakking 3. Doordat de uitlaat 11 na het afgeven van de dosis 25 koffiebonen kan worden afgesloten kunnen de resterende koffiebonen in de verpakking 3 relatief behouden blijven. Bij voorkeur wordt de uitlaat 11 reeds relatief geringe tijd nadat de gehele dosis koffiebonen aan het maalwerk 6 is gevoerd afgesloten, zodat contact aan omgevingslucht kan worden tegengegaan. Onder en relatief geringe tijd kan bijvoorbeeld enige 30 seconden of minder worden verstaan, bijvoorbeeld tien seconden of minder.

30

Als een gebruiker middels bediening van het apparaat 3 heeft aangegeven meerdere koppen koffie te willen, kunnen bijvoorbeeld meerdere doseringen koffiebonen achter elkaar via de uitlaat 11 worden afgegeven, waarbij de sluitmiddelen 12 de uitlaat 11 tussentijds al of niet kunnen 5 afsluiten.

In Fig. 4A - C is een verdere, iets meer gedetailleerde, uitvoeringsvorm van de koffiebonenverpakking getoond, wederom in drie werkwij zestappen. Fig. 4A toont de verpakking waarbij de schep 16 zich in een afgiftepositie bevindt, waarbij zich geen koffiebonen in de schep 16 10 bevinden, en de sluitmiddelen 12 de uitlaat 11 afsluiten. Zoals te zien is de schep 16 voorzien van een uitstekende schuif 22 die kan zijn ingericht zodat bij beweging van de schep 16 de koffiebonen in de richting van de laadopening 18 worden geleiden. In Fig. 4B is de schep 16 in een afgiftepositie getoond, nadat de schep 16 360 graden heeft gedraaid en een 15 dosis koffiebonen 22 uit de verzameling koffiebonen heeft meegenomen. De sluitmiddelen 12 zijn zodanig ten opzichte van de uitlaat 11 gepositioneerd dat de uitlaat 11 wordt vrijgegeven, in het bijzonder is de doorlaat 17 zodanig gepositioneerd dat deze de uitlaat 11 overlapt. Bijvoorbeeld, zijn de sluitmiddelen 12 geroteerd ten opzichte de stand zoals getoond in Fig. 4A.

20 De dosis koffiebonen kan nu onder invloed van zwaartekracht uit de schep 16 schuiven, in de richting van het maalwerk 6, zoals getoond in Fig. 4C.

In een uitvoeringsvorm is de verpakking 3 ook geschikt om los te worden gebruikt voor het doseren van koffiebonen, niet perse direct aan een maalwerk 6. Bijvoorbeeld kan de verpakking 3 worden gebruikt om de 25 gebruiker een bepaalde dosis koffiebonen te leveren, waarbij de gebruiker de dosis handmatig aan een apparaat met een maalwerk 6 kan aanleveren. De gebruiker kan daarbij de verpakking 3 in de gebruikspositie houden, onder genoemde hoek cc, zodat de verpakking 3 op zichzelf als doseersysteem kan fungeren. Bijvoorbeeld kan de verpakking 3 voor hervulling worden 30 geopend, bijvoorbeeld is de bovenwand 14 tenminste deels te openen voor 31 het vullen van de verpakking 3. In een alternatieve uitvoeringsvorm is de verpakking 3 beveiligd tegen hervulling, waarbij de verpakking 3 bijvoorbeeld slechts middels deformatie kan worden geopend.

Meerdere verpakkingen 3 voor verschillende types en/of smaken 5 koffiebonen kunnen bijvoorbeeld per dosering met het apparaat 2 worden gekoppeld, waarbij de resterende koffiebonen in de verpakkingen 3 relatief behouden kunnen blijven. Ook kunnen verschillende verpakkingen 3 voor verschillende groottes van doseringen worden aangewend, bijvoorbeeld voor verschillende sterktes koffie.

10 Verschillende koffiebonenverpakkingen met verschillende soorten koffiebonen kunnen na elkaar op het koffiezetapparaat worden aangesloten, waarbij elke koffieboonsoort verpakkingsvers aan het maalwerk kan worden toegevoerd. De verpakking kan worden afgesloten nadat er een dosis koffiebonen is uitgevoerd, waarbij een resterende hoeveelheid koffiebonen 15 achterblijft in de verpakking. Op voordelige wijze kan de verpakking daarbij nagenoeg luchtdicht worden afgesloten. Hierdoor kan de verpakking meerdere malen op het apparaat worden aangesloten en daarvan worden losgekoppeld, waarbij de daarin verpakte koffiebonen nagenoeg verpakkingsvers kunnen blijven.

20 Een voorbepaalde dosis koffiebonen omvat bijvoorbeeld maximaal ongeveer 50 gram of minder, in het bijzonder ongeveer 25 gram of minder, meer in het bijzonder ongeveer 15 gram of minder, bijvoorbeeld ongeveer 7 gram, of althans tussen de 4 en 10 gram. In een uitvoeringsvorm is de voorbepaalde dosis gebaseerd op een hoeveelheid koffiebonen die nodig is 25 voor het bereiden van één kop koffiedrank, bijvoorbeeld koffiedrank met een volumehoeveelheid van 20 tot 500 milliliter, waarbij de sterkte mede zou kunnen worden voorbepaald door de gebruiker, bijvoorbeeld door een bedieningselement dat aanwezig is op het apparaat. De voorbepaalde dosis kan afhankelijk zijn van een hoeveelheid koffiedrank en/of sterkte van de 30 koffiedrank die door de gebruiker wordt ingesteld. De dosis kan bijvoorbeeld 32 aan de hand van gewicht, volume, of hoeveelheid koffiebonen worden bepaald. Het is ook mogelijk dat grotere hoeveelheden koffiedrank wordt bereid zoals, bijvoorbeeld, een kan koffie.

De omtrekswand 13 kan cilindrisch zijn gevormd, en zijn 5 afgesloten door de bovenwand 14 en de bodem 15. De diameter van de cilinder kan bijvoorbeeld kleiner zijn dan 200 millimeter, bij voorkeur kleiner dan 140 millimeter. De lengte van de cilinder kan bijvoorbeeld ongeveer 200 millimeter of minder bedragen, bijvoorbeeld 140 millimeter of minder. In een andere uitvoeringsvorm is de omtrekswand 13 bijvoorbeeld 10 gehoekt, of voorzien van afgeronde hoeken.

In Fig. 5A en 5B is een uitvoeringsvorm getoond met een aansluitinrichting 4 en een verpakking 3. De aansluitinrichting 4 kan deel uitmaken van een koffiezetapparaat 2 met een maalwerk 6. De verpakking 3 omvat een bodem 15, een omtrekswand 13 en een bovenwand 14. De 15 bodem 15 kan vast met de omtrekswand 13 zijn verbonden. De schep 16 kan ook met de bodem 15 zijn verbonden en strekt zich deels parallel langs de omtrekswand 13 uit voor het meenemen van bonen die zich onder invloed van zwaartekracht tegen de bodem 15 en de omtrekswand 13 kunnen bevinden. De sluitmiddelen 12 zijn parallel aan bodem 15 ingericht. De 20 sluitmiddelen 12 omvatten een draaischijf. De bodem 15 is voorzien van een uitlaat 11 en de sluitmiddelen 12 zijn voorzien van een doorlaat 17. In de bodem kan een ontvangelement 34 zijn voorzien. Het ontvangelement 34 kan een hol cilindrisch deel omvatten dat zich deels in de binnenruimte van de verpakking 3 uitstrekt. Het ontvangelement 34 kan zijn ingericht voor 25 het ontvangen van een corresponderende projectie 25 van de aansluitinrichting 4.

De aansluitinrichting 4 is voorzien van meerdere geleidingsdelen voor het geleiden van de verpakking 3. De geleidingsdelen kunnen zijn ingericht voor het geleiden van de verpakking 3 bij het koppelen en/of 30 loskoppelen van de verpakking 3 met de aansluitinrichting 4. De 33 geleidingsdelen kunnen tevens zijn ingericht voor het geleiden van de verpakking 3 bij het draaien van de verpakking 3 in de aansluitinrichting 4. De geleidingsdelen van de aansluitinrichting 4 kunnen een relatief ronde geleidewand 23 omvatten die correspondeert met de omtrekswand 13 van de 5 verpakking 3, zodat de verpakking 3 in de aansluitinrichting 4 kan worden geschoven. De geleidingsdelen kunnen ook rollen 24 omvatten voor het kunnen faciliteren van het roteren van de verpakking 3 in de aansluitinrichting 4. Voorts kan de aansluitinrichting 4 een projectie 25 omvatten die zich vanaf een bodemvlak 26 van de aansluitinrichting 4 10 tussen de geleidewand 23 uitstrekt voor aansluiting met het ontvangelement 34. Het bodemvlak 26 kan zijn voorzien van een opening naar de inlaat 5. Bij voorkeur is de geleidewand 23 cilindrisch en strekt de projectie 25 zich ongeveer parallel aan de geleidewand 23 door de hartlijn van de geleidewand 23 uit. De projectie 25 kan als slot 28, voor het in de 15 aansluitinrichting 4 klemmen van de verpakking 3, en tevens als geleidingsdeel zijn ingericht. Bij voorkeur is het slot 28 zodanig ingericht dat het roteren van de verpakking 3 in het apparaat 2 toestaat. Bij koppelen van de verpakking 3 met het apparaat 2 kan de verpakking 3 parallel aan de geleidingswand 23 en de projectie 25 in de aansluitinrichting 4 worden 20 geschoven, tot de bodem 15 van de verpakking 3, of althans de sluitmiddelen 12, zich nagenoeg tegen het bodemvlak 26 uitstrekt. In de aangesloten toestand van de verpakking 3 strekt de projectie 25 zich bij voorkeur in het ontvangelement 34 van de verpakking 3 uit.

Nabij het bodemvlak 26 van de aansluitinrichting 4 kan zich een 25 detectorinrichting 29 uitstrekken. De detectorinrichting 29 kan een microschakelaar omvatten die mechanisch kan worden geactiveerd. Bijvoorbeeld kan de microschakelaar worden geactiveerd doordat het wordt ingedrukt door de sluitmiddelen 12 van de verpakking 3. Door het aanschakelen van de detectorinrichting 29 kan het slot 28 worden 30 geactiveerd, waardoor de verpakking 3 in principe niet meer van het 34 apparaat 2 kan worden genomen. Het slot 28 omvat bij voorkeur een beweegbaar ingericht aangrijpelement voor het aangrijpen op, en het tegen het apparaat geklemd houden van, de verpakking 3, terwijl wordt toegelaten dat de verpakking 3 om de projectie 25 in het apparaat 2 roteert.

5 Het slot kan volgens een bekend principe bijvoorbeeld een pin 30 met bollen 31 omvatten. De pin 30 kan zijn opgenomen in de projectie 25, zodanig dat de pin 30 slechts in axiale richting kan bewegen. De projectie 25 omvat openingen 32 waar de bollen 31 zich deels doorheen uitstrekken. Door de pin 30 in axiale richting te bewegen kunnen de bollen 31 door de openingen 10 32 in een buitenpositie, dat wil zeggen tot buiten de projectie 25, worden bewogen. De pin 30 kan zijn voorzien van een nok 44 voor het naar buiten bewegen van de bollen 31.

In een buitenpositie strekken de bollen 31 zich deels buiten de projectie 25 uit. Wanneer de verpakking 3 is aangesloten, zoals getoond in 15 Fig. 6A en 6B, strekken de bollen 31 zich langs een aanslagrand 33 aan de binnenzijde van het ontvangelement 34 van de verpakking 3 uit. De aanslagrand 33 verhindert dat het ontvangelement 34 langs de bollen 31 kan worden bewogen voor het uit het apparaat 4 nemen van de verpakking 3.

20 Het slot 28 kan worden geactiveerd door de pin 30 in axiale richting te bewegen. De pin 30 kan bijvoorbeeld in axiale richting worden bewogen met behulp van een solenoïde 35. De solenoïde 35 kan middels een signaal van de detectorinrichting 29 in de richting van de pin 30 vandaan worden bewogen. Door activering van de solenoïde 35 worden de bollen 31 in 25 de buitenpositie bewogen, zodat de verpakking 3 niet of althans moeilijk van het apparaat 3 kan worden losgekoppeld. De aansluitinrichting 4 kan zijn voorzien van een aanslag 36 die een eindpositie van de solenoïde 35 kan bepalen, voor het in de buitenpositie zetten van de bollen 31 met de pin 30.

De aansluitinrichting 4 kan voorts zijn voorzien van een 30 aandrijving 37 voor het roteren van de verpakking 3, of althans de schep 16.

35

De aandrijving 37 kan zijn voorzien van een draaimotor 38 en een overbrenging 39. De overbrenging 39 kan bijvoorbeeld een as 40 en/of een tandwiel 41 omvatten. De overbrenging 39 kan voorts een bus 42 omvatten, die om het slot 28 kan zijn ingericht. De bus 42 kan middels het tandwiel 41 5 worden aangedreven. De bus 42 kan zijn ingericht om op de verpakking 3 aan te grijpen, bijvoorbeeld op en/of in het ontvangelement 34. Het ontvangelement 34 kan daartoe zijn ingericht met een eerste deel 34A voor het ontvangen van het slot 28, en een tweede deel 34B voor het ontvangen van de aandrijving 37, in het bijzonder de bus 42. Het eerste deel 34A kan 10 een deel vormen van de bodem 15, het tweede deel 34B kan een deel vormen van de sluitmiddelen 12. De bus 42 kan zijn voorzien van een nok 43, zoals getoond in Fig. 7, welke nok 43 kan aangrijpen op een aangrijpelement dat is voorzien in het tweede deel 34B van het ontvangelement 34. Bijvoorbeeld is het ontvangelement 34 daartoe voorzien van een aanligrand 46, waarin 15 een opening is voorzien, waarin de nok 43 kan worden ontvangen. Als de nok 43 van de bus 42 zich in deze opening uitstrekt, kan de verpakking 3 via het tweede deel 34B van het ontvangelement 34 worden aangedreven. In principe drijft daarbij de aandrijving 37 de sluitmiddelen 12 aan. Voorts kan een veer 45 zijn voorzien die in een aangesloten toestand van de verpakking 20 de bus 42 in de richting van de verpakking 3 duwt. Als de nok 43 zich ter hoogte van de opening in de aanligrand 46 bevindt kan de nok 43 in de opening worden geduwd.

Bij het aansluiten van de verpakking 3 op de aansluitinrichting 4 wordt de omtrekswand 13 van de verpakking 3 door de geleidewand 23 in de 25 aansluitinrichting 4 geleid. Het ontvangelement 34 kan langs en om de projectie 25 worden geleid. De sluitmiddelen 12 kunnen richting het bodemvlak 26 bewegen totdat de detectorinrichting 29 de verpakking 3 detecteert. De aanslagrand 33 passeert daarbij de bollen 31 van het slot 28. Doordat de detectorinrichting 29 wordt bewogen door de verpakking 3 geeft 30 deze een signaal af aan de solenoïde 35, of geeft deze de solenoïde 35 vrij, 36 zodat de solenoïde 35 tot aan de aanslag 36 beweegt waarbij de pin 31 wordt meegenomen. Doordat de pin 31 in axiale richting beweegt worden de bollen 31 door de nok 44 door de openingen 32 buiten de projectie 25 geduwd, zodat de aanslagrand 33 niet terug over de bollen 31 kan bewegen, althans niet 5 zonder enige deformatie van de verpakking 3 of het ontsluiten van het slot 28. Derhalve kan de verpakking 3 na koppeling relatief vast met de aansluitinrichting 4 zijn gekoppeld. De verpakking 3 kan bijvoorbeeld weer worden vrijgegeven door de solenoïde 35 middels een bedieningselement op het apparaat 2 te activeren zodat de pin 30 weer terug beweegt en de bollen 10 31 weer intrekken.

Als het apparaat 2 wordt geactiveerd voor het bereiden van een hoeveelheid koffie, kan bijvoorbeeld één voorbepaalde dosis bonen zijn benodigd. Daartoe kan het nodig zijn dat de schep 16 tenminste één volledige rotatie dient te maken, zodat de schep 16 geheel door de 15 koffiebonen in de verpakking 3 beweegt, en vervolgens met de uitlaat 11 in een afgiftepositie, boven het niveau van de koffiebonen wordt gepositioneerd. De afgiftepositie kan een positie boven in de verpakking 3 zijn. De aandrijving 37 kan de verpakking 3, en daarmee de schep 16, aandrijven. Wanneer de verpakking 3 is aangesloten op de 20 aansluitinrichting 4, met hulp van het slot 28, kan door activering van het apparaat 2 de bus 42 middels de aandrijving 37 worden gedraaid. Tenzij de nok 43 van de bus 42 reeds in de opening van het ontvangelement 34 is gepositioneerd, zal de bus 42 langs de aanligrand 46 van het ontvangelement 37 worden gedraaid totdat de nok 43 de opening in het 25 ontvangelement 34 bereikt en door de veer 45 in de opening wordt geduwd. Dan kan de bus 42 tenminste deels in het tweede deel 34B van het ontvangelement 34 zijn opgenomen voor aandrijving van de verpakking 3, of althans de schep 3. De verpakking 3 kan dan met de aandrijving 37 meeroteren. De positie van de opening 44 is bij voorkeur voorbepaald ten 30 opzichte van de schep 16 en/of de uitlaat 11. De nok 43 kan dan zodanig 37 worden geroteerd, bijvoorbeeld twee rotaties, totdat de schep 16 zich in een afgiftepositie bevindt. Daarbij heeft de schep 16 bijvoorbeeld tenminste bij de tweede rotatie van de aandrijving 37 een volledige rotatie kunnen maken, en de voorbepaalde dosis koffiebonen kunnen meescheppen.

5 De sluitmiddelen 12 sluiten in principe de verpakking 3 af wanneer de verpakking 3 van het apparaat 2 wordt genomen en/of er aan wordt vastgekoppeld. Wanneer de schep 16 zich in de afgiftepositie bevindt, na het activeren van het apparaat 2 voor het bereiden van koffie, kunnen de sluitmiddelen 12 worden gedraaid zodat de doorlaat 17 zich tegenover de 10 uitlaat 11 en de schep 16 bevindt. Vervolgens kan de voorbepaalde dosis bonen in de schep 16 onder invloed van zwaartekracht door de uitlaat 11 en de doorlaat 17 glijden, en door de inlaat 5, richting het maalwerk 6. Een meetinrichting kan zijn voorzien voor het verifiëren of de afgegeven dosis koffiebonen inderdaad ongeveer de voorbepaalde hoeveelheid betreft, 15 waarna de koffiebonen zich verder kunnen begeven naar het maalwerk 6. Bijvoorbeeld omvat de meetinrichting een gewichtsensor of ander type sensor in de baan van de bonen richting het maalwerk 6. Als de schep 16 leeg is kunnen de sluitmiddelen 12 weer worden geroteerd zodat de uitlaat 11 weer is afgesloten.

20 De aandrijving 37 kan bijvoorbeeld, naast voor het aandrijven van de schep 16, ook worden ingezet voor het aandrijven van de sluitmiddelen 12. Bijvoorbeeld worden de sluitmiddelen 12, voor het plaatsen van de doorlaat 17 tegenover de uitlaat 11, in een tegengestelde draairichting ten opzichte van de draairichting van de schep 16 gedraaid. Bijvoorbeeld grijpt 25 de bus 42 aan op het ontvangelement 34. Het ontvangelement 34 is bij voorkeur verbonden met de sluitmiddelen 12. In het bijzonder is het deel van het ontvangelement 34 waar de bus 42 op aangrijpt in feite een deel van de sluitmiddelen 12, zodat de bus 42 de sluitmiddelen 12 kan roteren. De verpakking 3 kan zodanig zijn ingericht dat bij rotatie van de bus 42 in één 30 richting de sluitmiddelen 12 meedraaien met de schep 16 en uitlaat 11, en 38 in de andere richting de sluitmiddelen 12 juist draaien ten opzichte van de uitlaat 11 voor het kunnen openen en sluiten van de uitlaat 11.

Als de bus 42 de sluitmiddelen 12 roteert voor het door de bonen voeren van de schep 16, kunnen de bodem 15 van de verpakking 3, en de 5 schep 16 en doorlaat 17, met de sluitmiddelen 12 worden meegevoerd. Bijvoorbeeld kunnen de sluitmiddelen 12 de bodem 15 door wrijving meevoeren. Echter zijn de bodem 15 en de sluitmiddelen 12 bij voorkeur zodanig ingericht ten opzichte van elkaar, dat in de tegenovergestelde draairichting de sluitmiddelen 12 de bodem 15 niet meenemen. Bijvoorbeeld 10 zijn de sluitmiddelen 12 en/of de bodem 15 daartoe voorzien van een naar één zijde scharnierende vinger, of een wrijvingselement dat slechts in één richting weerstand biedt, of iets dergelijks. Ook kunnen de geleidewand 23 en/of de geleiderollen 24 zijn ingericht zodat de verpakking 3 slecht in één draairichting in het apparaat 2 wordt geleid, en in de tegenovergestelde 15 draairichting door wrijving wordt tegengehouden zodat de sluitmiddelen 12 kunnen worden bewogen ten opzichte van de uitlaat 11. De geleidewand 23 kan bijvoorbeeld een kartelbaan of rubber omvatten. De geleiderollen 24 kunnen bijvoorbeeld rubber omvatten en/of slechts in één draairichting roteren voor het geleiden van de verpakking 3.

20 Voor het vrijgeven van de uitlaat 11, in een afgiftepositie van de schep 16, kunnen de sluitmiddelen 12 van een stand waarin de uitlaat 11 is afgesloten door de sluitmiddelen 12, naar een vrijgavestand worden gedraaid, in tegengestelde richting van de draairichting van de verpakking 3, zodat de doorlaat 17 in lijn is met de uitlaat 11. Bijvoorbeeld worden de 25 sluitmiddelen 12 daartoe over ongeveer 60° gedraaid. Nadat de koffiebonen uit de schep 16 zijn afgegeven, kunnen de sluitmiddelen 12 bijvoorbeeld over ongeveer 300° worden geroteerd, zodat de uitlaat 11 weer is afgesloten, en bij een volgende afgiftestand van de schep 16, nadat de schep tenminste één 39 maal door de bonen is bewogen, de sluitmiddelen 12 weer 60° kunnen worden geroteerd voor vrijgave van de uitlaat 11.

In bovenstaande beschrijving kan de detectorinrichting 29 tevens een ander type sensor omvatten, die kan zijn ingericht voor het detecteren 5 van de verpakking 3 in aangesloten toestand, zoals bijvoorbeeld een optische en/of magnetische sensor, of bijvoorbeeld een radiofrequentie chip aflezer of andere leesinrichting. Tevens kan een detectiesysteem zijn voorzien voor het detecteren of de schep 16 en/of de uitlaat 11 zich in een afgiftestand, in het bijzonder een bovenste stand, bevindt. De vakman zal ook begrijpen dat in 10 bovenstaande beschrijving corresponderende aangrijpelementen, zoals bijvoorbeeld nokken, openingen, enzovoorts, kunnen worden uitgewisseld tussen het apparaat 2 en de verpakking 3, voor het bereiken van dezelfde functie. Een nok van het apparaat 3 kan aangrijpen op een opening of aangrijpelement van de verpakking 2, terwijl in plaats daarvan de 15 verpakking 3 bijvoorbeeld kan zijn voorzien van een nok, en het apparaat 2 van een daarmee corresponderende opening of aangrijpelement.

Het bodemvlak 26 de aansluitinrichting 4 van het apparaat 2 kan zijn voorzien van een opening 47 naar de inlaat 5. Koffiebonen kunnen via de uitlaat 11 en doorlaat 17 door de opening 47 worden afgegeven aan het 20 maalwerk 6. In een uitvoeringsvorm is de opening 47 naar de inlaat 5 gesloten als geen verpakking 3 op het apparaat 2 is aangesloten. Bijvoorbeeld is een klep of andere sluiting voorzien voor het afsluiten van de inlaat 5 als de verpakking 3 niet is aangesloten. De detectie-inrichting 29 of een ander detectiesysteem kan zijn ingericht om de inlaat 5 te openen of 25 sluiten bij detectie van de verpakking 3. De detectie-inrichting 29, of een ander detectiesysteem, kan ook zijn ingericht om de inlaat 5 pas te openen wanneer de uitlaat 11 en de doorlaat 17 zich beide in lijn met de opening 47 bevinden. In het laatste geval zal pas wanneer de uitlaat 11, doorlaat 17 en de opening 47 elkaar tenminste deels overlappen de inlaat 5 worden 30 vrijgegeven. Dit kan tegengegaan dat direct koffiebonen in de inlaat 5 40 worden toegevoerd. In nog een uitvoeringsvorm wordt het maatwerk 6 pas geactiveerd, of althans in staat gesteld toegevoerde koffiebonen te vermalen, als de verpakking 3 is aangesloten op de aansluitinrichting 4 en/of als de inlaat 11, doorlaat 17 en de opening 47 elkaar tenminste deels overlappen 5 voor het afgeven van bonen. In een dergelijk geval kan de detectie-inrichting 29 of een ander detectiesysteem een signaal afgeven naar het maalwerk 6 bij detectie van de verpakking 3.

In nog een uitvoeringsvorm is een sleutel voorzien, welke sleutel de detectie-inrichting 29 en/of het detectiesysteem kan activeren voor het 10 vrijgeven van de inlaat 5 en/of het maalwerk 6. Door het apparaat 2 met de sleutel te activeren kunnen koffiebonen worden toegevoerd en vermalen. Bijvoorbeeld kunnen de koffiebonen dan handmatig aan het apparaat 2 worden toegevoerd, of vanuit een dummy-verpakking. De sleutel kan bijvoorbeeld mechanisch gekoppeld met de detectie-inrichting 29 en/of met 15 de bus 42 en/of met de projectie 25. De sleutel kan bijvoorbeeld een vormslot omvatten dat correspondeert met de projectie 25 en de bus 42.

In Fig. 8 is een uitvoeringsvorm van een schep 16 getoond. De schep 16 kan gefixeerd met de bodem 15 zijn verbonden of integraal daarmee zijn gevormd. De schep 16 en de bodem 15 kunnen in gebruik met 20 de omtrekswand 13 van de verpakking 3 zijn verbonden. De schep 16 en de bodem 15 kunnen samen een losse verpakkingscomponent vormen.

De schep 16 kan zijn voorzien van laadwanden 19, 20. Een eerste laadwand 19 kan een bovenrand 48 omvatten die zich in gebruik tegen of nabij de omtrekswand 13 van de verpakking 3 kan uitstrekken, zodat de 25 bonen langs de wand 19 in de schep 16 kunnen worden gevoerd. Een tweede laadwand kan de schepbodem 20 betreffen, tevens voor het geleiden en omgeven van koffiebonen in de verpakking 3. De schepbodem 20 kan zich in gebruik ongeveer evenwijdig aan de omtrekswand 13 uitstrekken. In deze beschrijving zal naar de eerste laadwand 19 als laadwand worden 30 gerefereerd, en naar de tweede laadwand als schepbodem 20.

41

De bodem 15 kan zijn voorzien van een uitlaat 11 voor het afgeven van koffiebonen uit de schep 16. De uitlaat 11 bevindt zich bij voorkeur tegenover de schep 16. De laadwand 19 kan zich langs een curve uitstrekken waarlangs de koffiebonen in de schep 16 worden geleid, en door 5 de uitlaat 11. De schepbodem 20 kan een doseerrand 49 omvatten. De laadopening 18 van de schep 16 kan zich tussen de doseerrand 49, de laadwand 19, de bodem 15 en de omtrekswand 13 uitstrekken. Een meeneemwanddeel 51 van de laadwand 19 kan zich tot voorbij de doseerrand 49 uitstrekken voor het meenemen van koffiebonen in de 10 verpakking 3 bij het roteren door de koffiebonen, zodat de koffiebonen langs de laadwand 19 over de doseerrand 49 in de schep 16 kunnen worden geleid. Het meeneemwanddeel 51 kan zich in een bocht, langs de curve C, uitstrekken, in een richting van de bodem 15 vandaan.

De schep 16 kan zodanig zijn ingericht dat deze zich vult als de 15 schep 16 in een rotatierichting R roteert. Een deel van de bonen zal tijdens de rotatie deels door het meeneemwanddeel 51 worden meegenomen, en tussen het meeneemwanddeel 51 en de bodem 15 in de schep 16 worden geleid. De hoogte van de laadwand 19 kan de afstand tussen de omtrekswand 13 en de schepbodem 20 bepalen. Eenmaal geladen kunnen de 20 koffiebonen zich tussen de omtrekswand 13, de laadwand 19, de schepbodem 20, de bodem 15 en de sluitmiddelen 12 bevinden, welke de doseerruimte van de schep 16 bepalen. De doseerruimte van de schep 16 kan een voorbepaald volume hebben voor het bevatten van een voorbepaalde dosis koffiebonen. De sluitmiddelen 12 kunnen verhinderen dat de bonen uit 25 de uitlaat 11 vallen. De laadwand 19 kan aan een onderrand 50 van de uitlaat 11 uitmonden. Als de sluitmiddelen 12 de uitlaat 11 vrijgeven zullen de bonen deels langs de laadwand 19 en de schepbodem 20 uit de uitlaat 11 stromen.

Een uitvoeringsvorm van de schep 16 kan zijn voorzien van een 30 achterwand 52 (Fig. 9A, 9B). De achterwand 52 kan zich ongeveer tegenover 42 de schepbodem 20 uitstrekken voor het vormen van de doseerruimte. De achterwand 52 kan zich bijvoorbeeld tussen het einde van het meeneemwanddeel 51 en de bodem 15 uitstrekken. Deze uitvoeringsvorm kan voordelig zijn als de omtrekswand 13 bijvoorbeeld niet cilindrisch en/of 5 niet nauwkeurig is vormgegeven, en/of als de laadwand 19 zich niet geheel langs de omtrekswand 13 uitstrekt. In het bijzonder kan deze uitvoeringsvorm voordeel hebben als de omtrekswand 13 nabij de bodem 15 een kleiner diameter heeft dan de omtrekswand 13 op afstand van de bodem 15.

10 Tijdens assemblage van de verpakking 3, kunnen de bodem 15 en schep 16 met de omtrekswand 13 worden verbonden (Fig. 10). De bodem 15 en schep 16 kunnen ten opzichte van de omtrekswand 13 worden gefixeerd, zodat voor het opnemen van koffiebonen in de schep 16 de gehele verpakking 3, of tenminste de omtrekswand 13, dient te worden geroteerd. 15 De bodem 15 kan middels lijmen, klemmen, sealen, klikken of op een andere geschikte wijze met de omtrekswand 13 worden gekoppeld.

In Fig. 11 is een verpakking 3 getoond. In deze uitvoeringsvorm is de bovenwand 14 afgenomen. De bodem 15 en schep 16 zijn met de omtrekswand 13 verbonden. Voor het opnemen van koffiebonen in de schep 20 16, kan de schep 16 om de rotatieas L van de verpakking 3 bewegen en roteren. De omtrekswand 13 kan daarbij mee roteren. De rotatieas L en/of de omtrekswand 13 kunnen een hoek met de horizontale hebben van bij voorkeur tussen de 2 en 30 graden, in het bijzonder tussen de 4 en 15 graden, meer in het bijzonder ongeveer 13 graden. Hierdoor kunnen de 25 koffiebonen in de verpakking 3 richting de bodemlö verschuiven, of althans tegen de bodem 15 en het deel van de omtrekswand 13 nabij de bodem blijven aanliggen, zodat de schep 16 tijdens het roteren door de bonen beweegt. Bij het door de bonen bewegen met de schep 16 worden de bonen door het meeneemwanddeel 51 en de laadwand 19 in de doseerruimte 30 geladen.

43

Bij het door de bonen bewegen van de schep 16, verzamelen de koffiebonen zich in de schep 16. Bij het naar boven bewegen van de schep 16 kunnen bijvoorbeeld nog enkele bonen over de doseerrand 49 terugvallen, zoals getoond in fig. 12 en 13. In Fig. 12 is te zien dat de koffiebonen zich in 5 de schep 16 hebben verzameld. De rest van de koffiebonen in de verpakking 3 is niet getoond, ter verduidelijking van de illustratie. Zoals te zien in Fig. 12 steekt een deel van de bonen in de schep 16 boven de doseerrand 49 uit. Deze bonen liggen relatief onstabiel en kunnen bij het naar boven bewegen van de schep 16, zoals aangegeven met R, van de dosis bonen in de schep 16 10 afvallen, over de doseerrand 49, zoals aangegeven met X. Tenminste een deel van de relatief onstabiel gelegen bonen kunnen over de rand 49 van de stapel opgeschepte bonen afvallen tot geen bonen meer over de rand vallen en de dosis koffiebonen die overblijft niet meer afneemt, zoals getoond in Fig. 13. Uit verschillende testen kan een optimale hoogte positie worden 15 bepaald, waarbij geen bonen meer uit de schep 16 vallen. Het volume van de dosis koffiebonen dat door de schep 16 wordt opgeschept kan na elke rotatie ongeveer gelijk zijn.

In Fig. 14 en 15 zijn schematisch doorsneden van verschillende scheppen 16. De schep 16 zoals getoond in Fig. 14 heeft een relatief smalle 20 laadopening 18, en bijvoorbeeld tevens een relatief korte doseerrand 49 en/of smalle schepbodem 20. In het bijzonder kan de breedste doorsnede bi van de laadopening 18 bijvoorbeeld kleiner zijn dan de diepte ds van de schep 16 en/of de lengte lw van de laadwand 19. Genoemde lengte lw en/of diepte ds kunnen bijvoorbeeld vanaf de doseerrand 49 worden gemeten tot aan de 25 onderrand 50 van de uitlaat 11. In principe zal bij een relatief klein oppervlak van de doorlaatopening 18 minder spreiding optreden in de doseringen van de bonen door de schep 16. Zoals te zien is de overmaat 53 aan bonen in Fig. 14 relatief klein ten opzichte van de overmaat 53 aan bonen in Fig. 15, aangezien in Fig. 15 de laadopening 18 van de schep 16 44 relatief groot is. De spreiding van opeenvolgende doseringen koffiebonen kan bij Fig. 15 derhalve groter zijn dan de spreiding in Fig. 14.

Het is gebleken dat bij een relatief klein oppervlak van de laadopening 18, ten opzichte van de grootte van de koffiebonen, een risico 5 aanwezig kan zijn dat de bonen relatief moeilijk instromen. De bonen kunnen bijvoorbeeld in de relatief nauwe doseerruimte in de schep 16 blijven klemmen, tegen elkaar en/of tegen de wanden 19, 20, 13, 15, 52. Derhalve is de laadopening 18 bij voorkeur zodanig dat een midden kan worden bereikt tussen het op gunstige wijze instromen van de koffiebonen, 10 en het beperken van een spreiding van de dosis koffiebonen in de schep 16 door het terugbrengen van de overmaat 53. In een uitvoeringsvorm kan de schep 16 tenminste één, in het bijzonder tenminste 1,3, meer in het bijzonder tenminste 1,6 keer zo diep zijn als de breedste doorsnede bi van de laadopening 18. Eveneens kan de laadwand 19 tenminste één maal, in het 15 bijzonder tenminste 1,3 maal, meer in het bijzonder tenminste 1,6 maal zo lang zijn als de breedste doorsnede bl van de laadopening 18. In een uitvoeringsvorm is de schep 16 bijvoorbeeld tenminste ongeveer twee maal zo diep als de breedte bl van de laadopening 18.

In Fig. 16 is een mogelijke afgiftepositie van de schep 16 getoond.

20 De koffiebonen worden in een afgiftepositie afgegeven door de uitlaat 11, bij voorkeur doordat de uitlaat wordt vrijgegeven door de sluitmiddelen 12 (niet getoond). Zoals getoond in fig. 16, bevindt de doseerrand 49 zich dan bij voorkeur in een relatief hoge positie, in het bijzonder strekt de doseerrand 49 zich in een afgiftepositie bij voorkeur boven het bovenoppervlak van de 25 rest van de koffiebonen in de verpakking 3 uit. Vervolgens zal de schep 16 in principe niet meer verder worden beladen en kan de uitlaat 11 worden vrijgegeven. De schep 16 kan gedurende afgifte enige tijd in afgiftepositie blijven staan voor het afgeven van de koffiebonen richting het maalwerk 6.

In Fig. 17 is een afgiftepositie van de schep 16 getoond, in een 30 vooraanzicht van de verpakking 3. Bijvoorbeeld kan de doseerrand 49 zich 45 ongeveer in de hoogste stand uitstrekken, zodat althans na enige tijd stilstand geen overmaat 53 aan bonen wordt gevormd. Referentienummer 49A geeft een projectielijn op de laadwand 19 aan die zich vanaf de doseerrand 49 recht omhoog langs de laadwand 19 uitstrekt, om de positie 5 van de doseerrand 49 duidelijk weer te geven. Met de getoonde positie van de doseerrand 49 kan een relatief nauwkeurige dosering worden bereikt. Bijvoorbeeld kan de onderrand 50 van de uitlaat 11 zich in de afgiftepositie ongeveer horizontaal uitstrekken, en/of kan de doseerrand 49 zich in de afgiftepositie op een hoekafstand γ van ongeveer 90 graden van de 10 onderrand 50 van de uitlaat 11. In ongeveer horizontale stand van de onderrand 50 kunnen de koffiebonen relatief eenvoudig en gecontroleerd uit de schep 16 worden afgegeven, bij voorkeur langs de curve C van de laadwand 19. De hoekafstand γ tussen de onderrand 50 en de doseerrand 49 kan bijvoorbeeld ook groter of kleiner dan ongeveer 90 graden zijn, 15 bijvoorbeeld ongeveer 100 graden of groter, bij voorkeur 110 graden of groter, of 80 graden of kleiner. In een uitvoeringsvorm is het systeem zodanig ingericht dat de doseerrand 49 zich in een afgiftepositie ongeveer in een hoogste stand uitstrekt, en de onderrand 50 zich bijvoorbeeld op een hoekafstand γ van ongeveer 110 graden van de doseerrand 49, in een 20 relatief schuine stand, in het bijzonder ongeveer 20 graden ten opzichte van de horizontale (zie Fig. 18). Een verhouding stand kan tevens geschikt zijn voor het afgeven van koffiebonen uit de uitlaat 11.

Bijvoorbeeld strekt de doseerrand 49 zich in een afgiftepositie op een hoekafstand β van ongeveer 20 graden of minder, bij voorkeur 10 graden 25 of minder, in het bijzonder ongeveer 0 graden met de verticale uit. Bij een grotere hoekafstand β, zoals getoond in Fig. 19, kan het zijn dat een overmaat 53 bonen kan worden gevormd, hetgeen onnauwkeurigheden ten gevolge kan hebben.

In Fig. 20 is een deel van de verpakking 3 getoond, waarbij een 30 sluitmiddel 12 draaibaar of gefixeerd ten opzichte van de bodem 15 is 46 bevestigd. Ter illustratie is het sluitmiddel 12 transparant weergegeven.

Het sluitmiddel 12 omvat een draaischijf met een doorlaat 17. In de getoonde stand is de doorlaat 17 op een afstand van de uitlaat 11 gepositioneerd, zodat de uitlaat 11 is afgesloten. Door het sluitmiddel 12 te 5 draaien kan de doorlaat 17 de uitlaat 11 overlappen en vrijgeven voor het afgeven van bonen. Het sluitmiddel 12 en/of de verpakking 3 kan bijvoorbeeld van een slot zijn voorzien zodat slechts het apparaat 2 het sluitmiddel 12 kan bewegen ten opzichte van de bodem 15 voor het vrijgeven van de uitlaat 11. Het sluitmiddel 12 kan bijvoorbeeld gefixeerd zijn ten 10 opzichte van de bodem 15 en/of de uitlaat 11 tot het slot wordt geopend. Een dergelijk principe is hierboven reeds beschreven, bijvoorbeeld aan de hand van fig. 5A, 5B, 6A, 6B en 7.

In een uitvoeringsvorm is de hoek cc van de rotatieas L en/of omtrekswand 13 met de horizontale H in een aangesloten toestand 15 tenminste 2 graden en maximaal 30 graden, in het bijzonder tenminste 4 graden (Fig. 21) en maximaal ongeveer 15 graden (Fig. 22), meer in het bijzonder ongeveer 13 graden. Onder een hoek van ongeveer 4 graden of meer kunnen de bonen zich richting de bodem 15 en/of de schep 16 verplaatsen, afhankelijk van de weerstand van de omtrekswand 13. Bij een 20 hoek cc van 15 graden of minder, bij voorkeur 13 graden, met de horizontale H kunnen de koffiebonen relatief eenvoudig worden opgeschept. Bij een grotere hoek cc kan de druk op de koffiebonen in de schep 16 zodanig toenemen dat brugvorming tussen de bonen kan optreden. Onder brugvorming kan worden begrepen dat de bonen kunnen worden ingeklemd 25 tussen de wanden 19, 20, 15, 13, 52 en tegen elkaar, waardoor de bonen niet vanzelf meer verder in of uit de schep 16 schuiven.

Bij voorkeur is het systeem 1 voorzien van een trilelement 54 dat is ingericht om de verpakking 3 ten opzichte van het apparaat 2 te laten trillen, in het bijzonder tijdens het roteren van de verpakking 3. Trillingen 47 kunnen het doseren van koffiebonen, het naar beneden schuiven van koffiebonen in de verpakking 3, en/of het vullen van bonen in de schep 16 stimuleren. Door de verpakking 3 te laten trillen, in het bijzonder tijdens rotatie maar eventueel ook in de afgifte positie voor het tegengaan van een 5 overmaat 53, kan brugvorming van bonen in de schep 16 worden tegengegaan. Met een trilelement 54 kan het vullen van de schep 16 en het afgeven van bonen uit de schep 16 relatief betrouwbaar gebeuren, en/of kan het systeem 1 relatief nauwkeurig doseren. Zoals getoond in Fig. 23 kan een trilelement 54 zijn voorzien in de verpakking 3, in het bijzonder tegen de 10 buitenkant van de omtrekswand 13. Het trilelement 54 kan een reliëf omvatten zodat de verpakking 3 door rotatie in trilling kan worden gebracht. Bij voorkeur is het trilelement 54 zodanig ingericht dat het aantal trillingen per seconde zodanig is dat brugvorming in de schep 16 kan worden tegengegaan. Bijvoorbeeld kan de trilfrequentie van het trilelement 15 54 tussen de 4 en 30 trillingen per seconde bedragen, in het bijzonder tussen de 8 en 20 trillingen per seconde, meer in het bijzonder ongeveer 14 trillingen per seconde. De doseernauwkeurigheid kan daarbij relatief goed zijn. De trilfrequentie kan afhangen van de rotatiesnelheid. Ook het trillen van de schep 16 tijdens het afgeven van bonen door de uitlaat 11 kan 20 gunstig zijn, bijvoorbeeld voor het tegengaan van brugvorming hetgeen de gewenste uitstroming van bonen zou kunnen hinderen. In bepaalde uitvoeringen kan het trilelement zijn voorzien in het apparaat en bijvoorbeeld worden aangedreven door piëzo-elementen, een elektromotor, nokken, etc.

25 In een uitvoeringsvorm is het apparaat 2 voorzien van een deksel, bijvoorbeeld om de aansluitinrichting 4 af te sluiten zodat de verpakking 3 wordt omgeven door de aansluitinrichting 4 en het deksel. Bijvoorbeeld is een detectiesysteem voorzien dat de dichte deksel en een aangesloten verpakking 3 detecteert, waarbij het detectiesysteem zodanig is ingericht 30 dat het een signaal geeft naar de aandrijfinrichting van het apparaat 2, het 48 maalwerk 6 en/of de inlaatsluiting 47, bij detectie van aangesloten verpakking 3 en dichte deksel, zodat bonen uit de verpakking 3 kunnen worden afgegeven en vermalen. Op deze wijze kan bijvoorbeeld worden tegengegaan dat de verpakking 3 wordt bijgevuld terwijl deze is aangesloten 5 op het apparaat 2.

In een uitvoeringsvorm omvat de binnenruimte van koffiebonenverpakking 3 wanneer deze nog niet eerder is gebruikt tenminste 20 gram, meer in het bijzonder tenminste 50 gram, nog meer in het bijzonder tenminste 70 en nog meer in het bijzonder tenminste 200 10 gram koffiebonen. Hieruit kunnen meerdere doseringen koffiedrank worden gedoseerd. Aangezien het koffiezetapparaat geschikt kan zijn voor het bereiden van verschillende soorten koffiedrank achter elkaar, dat wil zeggen op basis van verschillende koffieboonsoorten, kan het gunstig zijn te voorzien in koffiebonenverpakkingen van relatief kleine volumes. De 15 koffiebonenverpakking kan wegwerpbaar zijn, wat ondermeer het gebruiksgemak ten goede kan komen en de productiekosten laag kan houden. De verpakking kan grotendeels zijn vervaardigd uit milieuvriendelijk wegwerpbaar, afbreekbaar of hergebruikbaar materiaal, bijvoorbeeld folie, papier of cellulose. In een andere uitvoeringsvorm kan de 20 verpakking slechts één dosis koffiebonen omvatten, zodat het systeem na elke aansluiting van de verpakking één dosis koffiebonen verwerkt, voor het bereiden van een consumptie, bijvoorbeeld één kop koffiedrank. Er geldt dan bijvoorbeeld dat de binnenruimte wanneer de verpakking nog niet eerder is gebruikt een hoeveelheid koffiebonen omvat voor het bereiden van een 25 consumptie koffie zoals een kopkoffie, bijvoorkeur ongeveer 5-10 gram, meer bijvoor keur ongeveer 6-8 gram koffiebonen.

In een uitvoeringsvorm heeft de verpakking 3 een omtrekswand 13 en een bodem 15. De bovenwand 14 kan bijvoorbeeld een afneembare en/of scharnierbare deksel omvatten, of zelfs niet aanwezig zijn. Op deze wijze 49 kan de verpakking 3 op het apparaat 2 worden aangesloten en tevens worden bijgevuld.

In een uitvoeringsvorm waarbij de bovenwand 14 aanwezig is, kan vóór het eerste gebruik de verpakking 3 zijn gevuld met enkele 5 voorbepaalde dosissen koffiebonen. Bij voorkeur is de verpakking 3 niet geheel gevuld. Een deel van de binnenruimte kan vrij worden gehouden, zodat de schep 16 in een afgiftestand zich tenminste deels boven het niveau van de verzameling koffiebonen uitstrekt. In een afgiftestand kan de schep 16 zijn geladen met één voorbepaalde dosis koffiebonen en zich boven een 10 afgiftepositie uitstrekken, nabij de bovenzijde van de bodem 15 voor het afgeven van de voorbepaalde dosis. Hierbij strekken de schep 16 en de uitlaat 11 zich bij voorkeur boven het niveau van de rest van de koffiebonen uit, uitgezonderd de koffiebonen die zich reeds in de schep 16 bevinden, zodat geen resterende koffiebonen alsnog door de uitlaat 11 worden 15 afgevoerd. In een afgiftestand heeft de verpakking 3 bij voorkeur een zodanige hellingshoek, dat enerzijds alle koffiebonen zich onder in de verpakking 3 vinden, deels tegen de bodem 15 en deels tegen de omtrekswand 13, en anderzijds, de schep 16 zich boven het niveau van de koffiebonen bevindt, uitgezonderd de koffiebonen die door de schep 16 zijn 20 opgeschept.

De binnenzijde van de omtrekswand 13 kan zijn ingericht om de verzameling bonen in de verpakking 3, in een gebruiksstand van de verpakking 3, richting de onderzijde van de verpakking 3 te geleiden, bij voorkeur deels tegen de bodem 15 en deels tegen de omtrekswand 13.

25 Bijvoorbeeld is de binnenzijde relatief glad ingericht, om eventuele wrijving tussen de wand 13 en de bonen tegen te gaan. Bijvoorbeeld is de binnenzijde daartoe voorzien van een coating of iets dergelijks. De binnenzijde van de omtrekwand 13 kan tevens zijn voorzien van spiraalvormige banen in de binnenwand, zodat de bonen in een gebruiksstand naar beneden worden 30 geleid. Ook de schep 16 kan zijn ingericht om wrijving tegen te gaan, voor 50 het onder invloed van zwaartekracht kunnen geleiden van de bonen in de schep 16 door de uitlaat 11.

In een uitvoeringsvorm strekt de schep 16 zich over nagenoeg de volledige hoogte van de omtrekswand 13 uit, tussen de bodem 15 en de 5 bovenwand 14. Op deze wijze kunnen alle bonen worden opgeschept uit de verpakking 3, tevens als zich minder dan een voorbepaalde dosis in de verpakking 3 bevindt, en de laatste koffiebonen zich niet volledige onderin de verpakking 3 bevinden.

In een uitvoeringsvorm is de gevulde verpakking 3 voorzien van 10 zuurstofabsorberende middelen, waarmee in het bijzonder vóór opening van de verpakking 3 contact tussen de bonen en zuurstof tenminste enigszins kan worden tegengegaan.

In nog een uitvoeringsvorm omvat de verpakking 3, in het bijzonder de wand van de verpakking drukregulerende middelen en/of een 15 ventiel, voor het kunnen vrijlaten van gassen uit de verpakking 3 en/of voor het tegengaan van een te hoge druk in de verpakking 3. Bijvoorbeeld kan middels het ventiel bij een te hoge druk in de verpakking 3 gas uit de verpakking 3 worden vrijgelaten, wat vervorming van de verpakking 3 door een te hoge binnendruk kan tegengaan.

20 In nog een uitvoeringsvorm kan de verpakking 3 zijn voorzien van meerdere scheppen 16. Bijvoorbeeld zijn de scheppen 16 op onderling gelijke afstand, in het bijzonder hoekafstand, in de verpakking 3 ingericht. Bijvoorbeeld bevinden zich twee scheppen 16 tegenover elkaar in de verpakking 3, of drie scheppen 16 die zich elk op een hoekafstand van 25 ongeveer 120 graden van elkaar vandaan.

De beschreven en vele vergelijkbare variaties, evenals combinaties daarvan, worden geacht binnen het door de conclusies geschetste raam van de uitvinding te vallen. Uiteraard kunnen verschillende aspecten van verschillende uitvoeringsvormen en/of combinaties daarvan met elkaar 30 worden gecombineerd en uitgewisseld binnen het raam van de uitvinding.

51

Er dient aldus niet tot slechts de genoemde uitvoeringsvormen te worden beperkt.

Claims

1. Koffiebonenverpakking, voorzien van een binnenruimte voor het houden van een verzameling koffiebonen voor meerdere porties koffiedrank, welke binnenruimte althans grotendeels is omgeven door tenminste één wand, 5 een koffiebonenuitlaat voor het afgeven van koffiebonen uit de binnenruimte, en een doseerinrichting die is ingericht voor het afgeven van een deel van de koffiebonen uit de binnenruimte in een voorbepaalde dosis.

2. Koffiebonenverpakking volgens conclusie 1, waarbij de 10 doseerinrichting een schep omvat voor het meenemen van een voorbepaalde dosis koffiebonen uit de verzameling koffiebonen.

3. Koffiebonenverpakking volgens conclusie 2, waarbij de schep is bevestigd aan de tenminste ene wand, waarbij zich tussen de schep en de tenminste ene wand een opening uitstrekt voor het laden van koffiebonen 15 uit de verzameling.

4. Koffiebonenverpakking volgens conclusie 3, waarbij de tenminste ene wand een omtrekswand en een bodem omvat, waarbij zich tussen de schep en de omtrekswand een opening uitstrekt voor het door de opening laden van de koffiebonen in de schep.

5. Koffiebonenverpakking volgens conclusie 4, waarbij de schep dieper is dan de doorsnede van de laadopening van de schep .

6. Koffiebonenverpakking volgens één der conclusies 2-5, waarbij de schep is voorzien van tenminste één laadwand voor het scheiden, geleiden en ondersteunen van koffiebonen.

7. Koffiebonenverpakking volgens conclusie 6, waarbij de laadwand is ingericht om één voorbepaalde dosis koffiebonen te omgeven.

8. Koffiebonenverpakking volgens conclusie 6 of 7, waarbij de laadwand is ingericht om de koffiebonen vanuit de schep door de uitlaat te geleiden.

9. Koffiebonenverpakking volgens één der conclusies 5-8, waarbij de 5 laadwand een doseerrand omvat voor het bepalen van het bovenoppervlak van de geladen dosis koffiebonen, ongeveer waarlangs een teveel aan koffiebonen naar beneden valt in een afgiftestand van de schep.

10. Koffiebonenverpakking volgens conclusie 9, waarbij de laadwand zich vanaf de uitlaat en tenminste tot de doseerrand van de schep, langs een 10 curve uitstrekt, voor het van de doseerrand naar de uitlaat geleiden van de koffiebonen.

11. Koffiebonenverpakking volgens één der conclusies 9 - 10, waarbij de laadwand is voorzien van een meeneemwanddeel dat zich voorbij de doseerrand uitstrekt.

12. Koffiebonenverpakking volgens één der conclusies 2 - 11, waarbij de schep is gefixeerd ten opzichte van de uitlaat en/of de bodem van de verpakking.

13. Koffiebonenverpakking volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de verpakking is voorzien van sluitmiddelen voor het afsluiten van 20 de koffiebonenuitlaat zodat de koffiebonenverpakking zodanig is afgesloten dat ontsnappen van koffiebonen uit de binnenruimte wordt tegengegaan.

14. Koffiebonenverpakking volgens conclusie 13, waarbij de sluitmiddelen beweegbaar zijn opgesteld ten opzichte van de uitlaat voor het afsluiten dan wel vrijgeven van de uitlaat.

15. Koffiebonenverpakking volgens één der conclusies 2 - 12 en conclusie 13 of 14, waarbij de sluitmiddelen zijn ingericht om de koffiebonenuitlaat vrij te geven als de schep zich in een afgiftepositie bevindt, zodat de schep de dosis koffiebonen door de koffiebonenuitlaat afgeeft.

16. Koffiebonenverpakking volgens conclusie 15, waarbij de schep en de sluitmiddelen in niet aangesloten toestand van de verpakking gefixeerd ten opzichte van elkaar zijn ingericht, zodat de uitlaat is afgesloten.

17. Koffiebonenverpakking volgens conclusie 15 of 16, waarbij de 5 sluitmiddelen zijn ingericht om de koffiebonenuitlaat af te sluiten als de schep zich in een andere positie bevindt dan de afgiftepositie.

18. Koffiebonenverpakking volgens één der conclusies 13 - 17, waarbij de sluitmiddelen een klep of schuif omvatten, voorzien van een doorlaat, waarbij de klep of schuif is ingericht om de doorlaat tenminste deels te laten 10 overlappen met de koffiebonenuitlaat voor het vrijgeven van de koffiebonenuitlaat, voor het afgeven van de dosis koffiebonen.

19. Koffiebonenverpakking volgens conclusie 18, waarbij de klep of schuif een draaischijf omvat voor het draaien van de klep of schuif ten opzichte van de koffiebonenuitlaat.

20. Koffiebonenverpakking volgens conclusie 19, waarbij de verpakking is voorzien van een aangrijpelement voor het draaien van de klep of schuif.

21. Koffiebonenverpakking volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de tenminste ene wand is voorzien van tenminste één omtrekswand, 20 een bovenwand, en een bodem, waarbij de uitlaat is voorzien in de bodem.

22. Koffiebonenverpakking volgens conclusie 21, waarbij de omtrek van de omtrekswand ongeveer rond is voor het roteren van de verpakking in een ronde geleiding.

23. Koffiebonenverpakking volgens één der conclusies 1 -12, waarbij 25 de verpakking is ingericht zodat in gebruikspositie de koffiebonen zich onder invloed van zwaartekracht nabij de bodem bevinden, en waarbij de schep nabij de bonen is ingericht voor het opscheppen van de bonen.

24. Koffiebonenverpakking volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de binnenruimte van de verpakking vóór het eerste gebruik is 30 gevuld met tenminste enkele voorbepaalde dosissen koffiebonen, waarbij een deel van de binnenruimte vrij is van koffiebonen, zodat de doseerinrichting, houdende één voorbepaalde dosis koffiebonen, in een afgiftepositie boven het niveau van de rest van de koffiebonen kan uitsteken.

25. Verpakkingscomponent, omvattende een schep voor het althans deels omgeven van een voorbepaald volume voedingscomponenten zoals koffiebonen, en een bodem die gefixeerd met de schep is verbonden, waarbij de bodem is voorzien van een uitlaat die tegenover de schep is 10 ingericht zodat koffiebonen vanuit de schep door de uitlaat kunnen glijden, de schep is voorzien van een laadwand voor het geleiden van koffiebonen door de schep en de uitlaat.

26. Systeem voor het doseren van koffiebonen, voorzien van een koffiebonenverpakking volgens één der voorgaande conclusies, 15 een apparaat voorzien van een koffiebonenmaalwerk, een koffieboneninlaat voor het toevoeren van een dosis koffiebonen uit de koffiebonenverpakking aan het koffiebonenmaalwerk, een aansluitinrichting voor het aansluiten en loskoppelen van de koffiebonenverpakking op het apparaat.

27. Systeem volgens conclusie 26, waarbij de aansluitinrichting is ingericht om de doseerinrichting ten opzichte van het apparaat te bewegen.

28. Systeem volgens conclusie 26 of 27, waarbij de aansluitinrichting is ingericht om de doseerinrichting tussen een laadpositie en een afgiftepositie te laten bewegen, waarbij de bewegingsrichting tenminste een verticale 25 bewegingscomponent heeft,, voor het op kunnen scheppen van koffiebonen uit de verpakking in een met het apparaat gekoppelde toestand van de verpakking.

29. Systeem volgens één der conclusies 26 - 28, waarbij de aansluitinrichting is ingericht om aan te grijpen op de verpakking, zodat de 30 doseerinrichting ten opzichte van het apparaat kan worden bewogen.

30. Systeem volgens één der conclusies 26 - 29, waarbij de aansluitinrichting een aandrijving met een nok omvat, waarbij de verpakking een aangrijpelement omvat, waarbij in een aangesloten toestand van de verpakking de nok op het aangrijpelement kan aangrijpen voor het 5 roteren van de doseerinrichting.

31. Systeem volgens conclusie een der conclusies 26 - 30, waarbij de aansluitinrichting openingsmiddelen omvat voor het aangrijpen op sluitmiddelen, en bij voorkeur het roteren van de sluitmiddelen.

32. Systeem volgens één der conclusies 26 - 31, waarbij de 10 aansluitinrichting een aandrijving met een nok omvat, waarbij de sluitmiddelen een aangrijpelement omvatten, zodat in een aangesloten toestand van de verpakking de nok op het aangrijpelement kan aangrijpen voor het roteren van de sluitmiddelen.

33. Systeem volgens één der conclusies 26 - 32, waarbij de 15 aansluitinrichting is voorzien van een mechanisch slot voorzien van een beweegbaar ingericht aangrijpelement voor het aangrijpen op, en het tegen het apparaat geklemd houden van, de verpakking.

34. Systeem volgens conclusie 33, waarbij het apparaat is voorzien van een detector voor het detecteren of de verpakking is aangesloten, waarbij de 20 detector is ingericht om een signaal te geven voor het activeren van het slot wanneer de verpakking op de aansluitinrichting wordt aangesloten.

35. Systeem volgens één der conclusies 26 - 34, waarbij het apparaat is voorzien van een detector voor het detecteren of de verpakking is aangesloten, waarbij de detector is ingericht voor het vrijgeven van de 25 openingsmiddelen en/of het maalwerk wanneer de verpakking op de aansluitinrichting wordt aangesloten.

36. Systeem volgens één der conclusies 26 - 35, waarbij de tenminste ene wand is voorzien van een omtrekswand en/of de verpakking is voorzien van een rotatieas, waarbij de aansluitinrichting is ingericht zodat de 30 omtrekswand en/of de rotatieas van de verpakking in een gebruikspositie, bij een rechtopstaand apparaat, een hoek heeft van tussen de ongeveer 2 en 30 graden met de horizontale, in het bijzonder tussen de ongeveer 4 en 15 graden met de horizontale.

37. Systeem volgens conclusie 36, waarbij de doseerinrichting een 5 schep omvat die zodanig is ingericht dat, in een gebruikspositie van de verpakking, bij een volledige rotatie van de schep alle in de verpakking aanwezige koffiebonen op de schep worden geladen wanneer er nog slechts minder of gelijk aan één voorbepaalde dosis koffiebonen in de verpakking aanwezig is.

38. Systeem volgens één der conclusies 26 - 37, waarbij het apparaat is voorzien van een meetinrichting voor het meten van de door de uitlaat afgegeven dosis.

39. Systeem volgens één der conclusies 26 - 38, waarbij de aansluitinrichting is voorzien van een ronde geleiding voor het geleiden van 15 de verpakking bij het aansluiten en/of bewegen van de verpakking in het apparaat.

40. Systeem volgens één der conclusies 26 39, waarbij het apparaat en/of de verpakking is voorzien van trilelementen voor het laten trillen van de verpakking tijdens het doseren en/of afgeven van de koffiebonen.

41. Systeem volgens één der conclusies 26 - 40, waarbij het apparaat een koffiezetapparaat omvat, dat is voorzien van een koffiebereidingsinrichting.

42. Koffiezetapparaat volgens conclusie 41.

43. Koffiezetapparaat, voorzien van 25 een aansluitinrichting voor het aansluiten en loskoppelen van een koffiebonenverpakking op het apparaat, een koffiebonenmaalwerk, een koffieboneninlaat voor het toevoeren van een dosis koffiebonen uit een koffiebonenverpakking aan het koffiebonenmaalwerk, en 30 een koffiebereidingsinrichting, waarbij de aansluitinrichting een aandrijving omvat die is ingericht om tenminste een deel van de verpakking te roteren, ten behoeve van het afgeven van koffiebonen uit de verpakking en/of het sluiten van de verpakking.

44. Werkwijze voor het afgeven van een dosis koffiebonen aan een maalwerk, waarbij een verzameling gedroogde en/of gebrande koffiebonen tijdens een verpakkingsproces worden verpakt in een koffiebonenverpakking, 10 waarbij de koffiebonenverpakking op een apparaat met een koffiebonenmaalwerk wordt aangesloten, waarbij een voorbepaalde dosis koffiebonen direct uit de koffiebonenverpakking aan het maalwerk wordt toegevoerd terwijl de koffiebonenverpakking op het apparaat aangesloten blijft en een resterende 15 hoeveelheid koffiebonen in de koffiebonenverpakking achterblijft.

45. Werkwijze volgens conclusie 44, waarbij de verpakking is voorzien van een uitlaat die is afgesloten, waarbij vóór het toevoeren van de dosis koffiebonen aan het maalwerk de uitlaat wordt vrijgegeven, en waarbij relatief geringe tijd nadat de dosis koffiebonen aan het maalwerk is gevoerd 20 de uitlaat weer wordt afgesloten.

46. Werkwijze volgens conclusie 44 of 45, waarbij de verpakking na het toevoeren van een dosis koffiebonen aan het maalwerk van het apparaat wordt afgenomen, waarbij de verpakking is afgesloten.

47. Werkwijze volgens één der conclusies 44 - 46, waarbij de 25 verpakking is voorzien van een schep, waarbij het apparaat de schep door de koffiebonen in de binnenruimte van de verpakking beweegt, zodat deze een dosis koffiebonen meeneemt, en aan het maalwerk voert.

48. Werkwijze volgens conclusie 47, waarbij de verpakking wordt aangesloten op het apparaat, en vervolgens tenminste een deel van de 30 verpakking wordt geroteerd ten opzichte van het apparaat zodat de schep roteert en door de verzameling koffiebonen wordt gevoerd, waarbij de schep tijdens het roteren tenminste van beneden naar boven wordt bewogen voor het meenemen van de voorbepaalde dosis koffiebonen richting een uitlaat en/of doorlaat, en waarbij de koffiebonen in een afgiftestand van de schep 5 door de uitlaat en/of doorlaat worden afgegeven aan het maalwerk.

49. Werkwijze volgens conclusie 47 of 48, waarbij de schep een doseerrand heeft voor het bepalen van het bovenoppervlak van de koffiebonen, waarbij in een afgiftestand de doseerrand ongeveer in zijn hoogste stand is gepositioneerd.

50. Werkwijze volgens één der conclusies 44 - 49, waarbij de verpakking een omtrekswand en een bodem omvat, waarbij de verpakking met het apparaat wordt gekoppeld terwijl de omtrekswand zich onder een schuine hoek, bij voorkeur tussen de 4 en 15 graden, uitstrekt met de horizontale, zodat tenminste een deel van de 15 verzameling koffiebonen in de binnenruimte onder invloed van zwaartekracht tegen de bodem aanligt.

51. Werkwijze volgens één der conclusies 47 - 50, waarbij de verpakking op het apparaat is aangesloten en zich een resterende hoeveelheid koffiebonen in de verpakking bevindt die minder is dan de 20 voorbepaalde dosis koffiebonen, waarbij de schep de volledige hoeveelheid koffiebonen meeneemt en afgeeft aan het maalwerk.

52. Werkwijze volgens één der conclusies 44 - 51, waarbij het apparaat is voorzien van een aandrijving, waarbij de aandrijving roteert ten opzichte van de doseerinrichting, waarbij de aandrijving tijdens het roteren aangrijpt 25 op de verpakking zodat de doseerinrichting met de aandrijving meedraait, waarna de doseerinrichting tenminste 360° wordt geroteerd voor het meevoeren van één voorbepaalde dosis koffiebonen.