NL2002007C - Houder met markeerinrichting. - Google Patents

Houder met markeerinrichting. Download PDF

Info

Publication number
NL2002007C
NL2002007C NL2002007A NL2002007A NL2002007C NL 2002007 C NL2002007 C NL 2002007C NL 2002007 A NL2002007 A NL 2002007A NL 2002007 A NL2002007 A NL 2002007A NL 2002007 C NL2002007 C NL 2002007C
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
holder
marking device
assembly
ground
blade
Prior art date
Application number
NL2002007A
Other languages
English (en)
Inventor
Antonie Hoog
Original Assignee
Attema Kunststoffenind
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Attema Kunststoffenind filed Critical Attema Kunststoffenind
Priority to NL2002007A priority Critical patent/NL2002007C/nl
Priority to EP09170983.2A priority patent/EP2166391B1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL2002007C publication Critical patent/NL2002007C/nl

Links

Classifications

    • GPHYSICS
    • G02OPTICS
    • G02BOPTICAL ELEMENTS, SYSTEMS OR APPARATUS
    • G02B6/00Light guides; Structural details of arrangements comprising light guides and other optical elements, e.g. couplings
    • G02B6/46Processes or apparatus adapted for installing or repairing optical fibres or optical cables
    • G02B6/56Processes for repairing optical cables
    • G02B6/562Processes for repairing optical cables locatable, e.g. using magnetic means
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E02HYDRAULIC ENGINEERING; FOUNDATIONS; SOIL SHIFTING
    • E02FDREDGING; SOIL-SHIFTING
    • E02F9/00Component parts of dredgers or soil-shifting machines, not restricted to one of the kinds covered by groups E02F3/00 - E02F7/00
    • E02F9/24Safety devices, e.g. for preventing overload
    • E02F9/245Safety devices, e.g. for preventing overload for preventing damage to underground objects during excavation, e.g. indicating buried pipes or the like
    • HELECTRICITY
    • H02GENERATION; CONVERSION OR DISTRIBUTION OF ELECTRIC POWER
    • H02GINSTALLATION OF ELECTRIC CABLES OR LINES, OR OF COMBINED OPTICAL AND ELECTRIC CABLES OR LINES
    • H02G9/00Installations of electric cables or lines in or on the ground or water
    • H02G9/10Installations of electric cables or lines in or on the ground or water in cable chambers, e.g. in manhole or in handhole
    • GPHYSICS
    • G02OPTICS
    • G02BOPTICAL ELEMENTS, SYSTEMS OR APPARATUS
    • G02B6/00Light guides; Structural details of arrangements comprising light guides and other optical elements, e.g. couplings
    • G02B6/46Processes or apparatus adapted for installing or repairing optical fibres or optical cables
    • G02B6/50Underground or underwater installation; Installation through tubing, conduits or ducts
    • G02B6/501Underground or underwater installation; Installation through tubing, conduits or ducts underground installation of connection boxes

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Physics & Mathematics (AREA)
  • Mining & Mineral Resources (AREA)
  • General Physics & Mathematics (AREA)
  • Optics & Photonics (AREA)
  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • General Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Paleontology (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Laying Of Electric Cables Or Lines Outside (AREA)

Description

P29566NL00/YGR
Korte aanduiding: houder met markeerinrichting
De uitvinding heeft betrekking op het gebied van ondergronds liggende kabels, in het bijzonder glasvezelkabels. Bij ondergronds liggende kabels is het nodig om ze op bepaalde plaatsen te kunnen aftakken of doorverbinden met een andere kabel. In geval een kabel meerdere draden omvat, kunnen hierbij enkele van die draden of alle draden onderbroken 5 worden en doorverbonden worden, lassen genoemd, met andere draden of kabels. Een ondergrondse glasvezelkabel kan net als een elektriciteitskabel meervoudig zijn. Een meervoudige glasvezelkabel bestaat uit een bundel glasvezels. Ook bij meervoudige glasvezelkabels worden sommige of juist alle vezels van de ene kabel, vaak de voedende kabel genoemd, onderbroken en gelast aan glasvezels van andere kabels, afgaande kabels 10 genoemd. In geval niet alle draden of vezels worden onderbroken loopt de zogenaamde voedende kabel ook weer door.
Bij glasvezelkabels wordt bij het uitsplitsen en lassen van de kabel de beschermende kabelmantel van de voedende kabel en de afgaande kabel(s) over een lengte van enkele 15 decimeters verwijderd om de individuele glasvezels en glasvezelbundels, die zich in de kabel bevinden, beter te kunnen hanteren. Na het lassen dienen deze glasvezels en glasvezelbundel beschermt te worden tegen invloeden van buitenaf, zoals water, zand mechanische belasting et cetera. Daartoe worden de glasvezel(s) of glasvezelbundel(s) opgeborgen in het lashuis. Zo een lashuis kan bovengronds of ondergronds geplaatst 20 worden. De onderhavige uitvinding heeft in het bijzonder betrekking op ondergrondse plaatsing. Bij andere typen meervoudige kabels, zoals elektriciteitskabels, datakabels, telefoonkabels et cetera kan op overeenkomstige wijze te werk worden gegaan.
Wanneer er werkzaamheden verricht moeten worden aan een ondergronds lashuis verdiend 25 het de voorkeur om het lashuis tijdelijk uit de grond te nemen en de werkzaamheden hieraan, in het bijzonder het tot stand brengen van zogenaamde lassen, uit te voeren in een beschermde omgeving, zoals een voertuig. De voedende- en afgaande kabels (dat wil zeggen de kabels die in de lasbehuizing samenkomen) dienen daarvoor voldoende overlengte te hebben om vanuit de grond tot in het voertuig of andere werklocatie, te 30 komen. Deze overlengte moet na de werkzaamheden ook in de grond opgeslagen worden. Indien dit ongestructureerd gebeurt, bestaat er de mogelijkheid dat de kabels bij graafwerkzaamheden beschadigd raken. In voorschriften is daarom vaak vastgelegd dat het 2 lashuis en de overlengte binnen een bepaalde afstand, bijvoorbeeld 15 cm, van de oorspronkelijke kabelloop moeten blijven. Dit betekent dat de werkzaamheden nauwkeurig volgens de voorschriften moeten gebeuren, waardoor de kosten van de werkzaamheden hoog zijn. In sommige gevallen wordt de lasbehuizing samen met de overlengte opgeborgen 5 in een beschermende houder, zoals een zogenaamde handhole of manhole, die in zijn geheel in de grond wordt ingegraven. Bij beperkte beschikbaarheid van ruimte kan dit tot bezwaren stuiten.
Het lashuis moet overeenkomstig de stand van de techniek waterdicht zijn om de losse 10 glasvezels te beschermen tegen vocht. Dit geldt ook als het lashuis in een grotere houder wordt gelegd. Deze grotere houder, zoals een zogenaamde handhole of manhole, is opzettelijk niet waterdicht om te voorkomen dat deze kan gaan drijven op grondwater of andersoortig zich in de grond bevindend water, waardoor de bestrating omhoog zou komen. Het tot stand brengen van de waterdichtheid van het lashuis is een nauwkeurig en tijdrovend 15 werk, hetgeen de aan dergelijke lashuizen verbonden kosten verhoogt.
Het leggen van kabel en het plaatsen van een lashuis gebeurt in twee stappen, die doorgaans door verschillende personen (ploegen) worden uitgevoerd. De eerste stap is het leggen van de kabel. Dit is een relatief eenvoudig werk dat vaak door laaggeschoolden 20 mensen wordt uitgevoerd. Nadat de kabels gelegd zijn, met later te lassen kabeleinden bij elkaar, wordt de grond veelal weer dichtgegooid om later de kabeleinden weer op te graven wanneer de lassen daadwerkelijk gemaakt worden. Het onderling verbinden van de draden/vezels, ook wel lassen genoemd, en het afdichten van het lashuis gebeurt door een lasploeg. De lasploeg spoort de kabeleinden op, graaft ze op, stript de kabel(s) of 25 kabelbundel(s), voert de voedende en afgaande kabels in in het lashuis, brengt de trekontlastingen en afdichtingen aan, last de glasvezels/draden en dicht het lashuis af. Het lashuis en de overlengte aan kabel worden daarna weer in de grond opgeborgen of indien aanwezig in de houder.
30 Doorgaans wordt verlangd dat de kabels en de lashuizen op een diepte van circa 60 cm liggen. Dit om mogelijke beschadigingen door graafwerkzaamheden te voorkomen. Het opsporen van de kabeleinden is hierdoor een tijdrovend en relatief duur karwei. Veelal wordt hiertoe gebruik gemaakt van locatieaanduidingen op een kaart en aangegeven coördinaten ten opzichte van vaste referentiepunten - bijvoorbeeld de muur van een gebouw - in de 35 omgeving. De locatie is vaak niet nauwkeurig vastgelegd. Soms verandert de omgeving -bijvoorbeeld de muur wordt verplaatst of afgebroken - tussentijds waardoor de referenties niet meer kloppen.
3
Bij aanpassingen of wijzigingen van het kabelnetwerk moet het lashuis in een veel later stadium vaak weer opgegraven worden. Ook dit is in de praktijk een kwestie van ‘trial and error’ en kost daardoor veel tijd. Soms worden er bij de eerste aanleg detectie-elementen in 5 het lashuis of de houder geplaatst die met een detector zijn terug te vinden. Omdat de detectieelementen op grote diepte, doorgaans circa 60 cm, liggen dienen de detectie-elementen en gebruikte detectoren gevoelig te zijn, hetgeen ze kostbaar maakt. Het terugvinden van een lashuis is aldus kostbaar en blijkt bovendien lastig.
10 De werkzaamheden van de lasploeg vereisen hooggekwalificeerde mensen. De laswerkzaamheden vereisen voorts een hoge nauwkeurigheid en daardoor veel tijd. Dit alles resulteert in hoge kosten.
De onderhavige uitvinding beoogt in algemene zin het verschaffen van middelen waarmee 15 de werkzaamheden dusdanig vereenvoudigt worden, dat ze sneller en/of eenvoudiger, en zo mogelijk door lagergeschoolde mensen uitgevoerd kunnen worden. De kosten nemen dan af.
De onderhavige uitvinding heeft in het bijzonder betrekking op een samenstel omvattende een in de grond ingegraven object alsmede een markeerinrichting voor het markeren van de 20 positie van het in de grond ingegraven object, waarbij de markeerinrichting een onderste eind heeft dat aan het object is bevestigd en een bovenste eind dat, in verticale richting beschouwd, enerzijds hoger ligt dan het onderste eind van de markeerinrichting en anderzijds onder het bovenvlak van de grond.
25 Een dergelijk samenstel is bekend uit US 6,941,890. De uit US 6,941,890 bekende markeerinrichting bestaat primair uit een slap koord dat bij een onderste eind aan een ingegraven gasleiding is bevestigd. Het bovenste eind van het koord steekt bij een aantal uitvoeringsvormen boven het oppervlak van de grond uit en ligt bij andere uitvoeringsvormen in een cirkel vlak onder het oppervlak van de grond. Teneinde het koord in verticale richting 30 te ondersteunen zodat het vanaf het ingegraven object omhoog gehouden wordt, is een stijve pijp voorzien waar het koord doorheen loopt. Deze pijp kan boven de grond uitsteken en in een enkele uitvoering ook vlak onder het oppervlak van de grond eindigen. Wanneer de stijve pijp niet gebruikt wordt is het bij het dichtgooien van het gat bij het ingraven van het object lastig om het koord recht boven het object te houden. De nauwkeurigheid waarmee 35 de specifieke locatie onder de grond kan worden teruggevonden laat aldus te wensen over. Dit probleem laat zich overkomen door gebruik te maken van de stijve pijp. Echter de stijve pijp heeft als nadeel dat deze kwetsbaar is bij het verrichten van graafwerkzaamheden.
4
Graafgereedschap zal de plastic pijp gemakkelijk kapot stoten. Voorts heeft de stijve plastic pijp als nadeel dat deze wanneer er een bestrating gelegd wordt het boveneind van de plastic pijp op voldoende afstand onder de bestrating moet eindigen omdat de pijp anders te bestrating hindert of bij het bestraten kapot gestoten wordt. De pijp moet dan op maat 5 ingekort worden. Verder nadeel van de stijve pijp is dat het een extra onderdeel vormt waar het slappe koord doorheen geregen moet worden. Dit betekent dus enerzijds extra materiaalkosten en anderzijds extra werkzaamheden.
EP-1.353.015 openbaart een aan een rioolbuis voorziene markeerinrichting. De 10 markeerinrichting is hier een aan de standpijp bevestigde strip en heeft tot doel om de locatie van de standpijp te markeren. Het vrije boveneind van de strip ligt op afstand onder de oppervlakte.
De onderhavige uitvinding heeft tot doel te verschaffen een samenstel volgens de aanhef 15 van conclusie 1 met een verbeterde markeerinrichting.
Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt door te verschaffen een samenstel omvattende een in de grond ingegraven object alsmede een markeerinrichting voor het markeren van de positie van het in de grond ingegraven object, waarbij de markeerinrichting een onderste 20 eind heeft dat aan het object is bevestigd en een bovenste eind dat, in verticale richting beschouwd, enerzijds hoger ligt dan het onderste eind van de markeerinrichting en anderzijds onder het bovenvlak van de grond, waarbij de markeerinrichting ten minste een veerkrachtige spriet omvat die zich tussen het onderste eind en het bovenste eind tot bij het bovenste eind van de markeerinrichting uitstrekt, waarbij het samenstel wordt gekenmerkt, 25 doordat boven het samenstel een bestrating is voorzien, waarbij het bovenvlak van de grond is gevormd door het bovenvlak van de bestrating, en waarbij het bovenste eind van de markeerinrichting tegen de onderzijde van de bestrating aanligt.
Het gebruik van een veerkrachtige spriet heeft tot voordeel dat deze spriet bij het 30 dichtgooien van de grond vanzelf overeind kan blijven staan. Een verder voordeel is dat bij graafwerkzaamheden, bijvoorbeeld het afschrapen van de grond om te zoeken naar het boveneind van een spriet of bij het verwijderen van bestrating de spriet tengevolge van het veerkrachtig zijn niet snel zal worden beschadigd door een graafwerktuig. Doordat de spriet tegen de onderzijde van de bestrating aanligt, is deze nadat de bestrating ter plekke is 35 weggenomen direct vindbaar.
5
Volgens een verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding, is de afstand van het aan het object bevestigde ondereind van de spriet tot aan de onderzijde van de bestrating kleiner is dan de lengte van de spriet. Voordeel is immers dat wanneer bestrating wordt gelegd de spriet niet op maat hoeft te worden gemaakt teneinde verstoring van de bestrating te voorkomen. De 5 bestrating kan gewoon over de spriet heen gelegd worden en de spriet zal tengevolge van zijn flexibiliteit gewoon door de bestrating naar beneden gedrukt worden om onder tegen de bestrating aan te liggen. Dit laatste heeft als bijkomend voordeel dat wanneer de bestrating wordt verwijderd ten behoeve van bijvoorbeeld het opzoeken van het daaronder gelegen object, de spriet vanzelf weer om hoog springt en aldus gemakkelijk zichtbaar is en de 10 locatie van het onderliggende object aldus eenvoudig en betrouwbaar openbaart.
Opdat het ingegraven object ook traceerbaar is zonder direct de grond aan te tasten of de daarop gelegde bestrating open te breken, is het volgens de uitvinding van voordeel wanneer de markeerinrichting verder een bovengronds traceerbaar detectie-element omvat 15 dat, in de grond ingegraven, is voorzien aan het bovenste eind van de markeerinrichting.
Het detectie-element is aldus dicht onder het bovenoppervlak van de grond of in geval van een bestrating dicht onder die bestrating voorzien. Het detectie-element is aldus veel gemakkelijker op te sporen middels een detector dan wanneer het diep in de grond ligt. Aan de gevoeligheid van de detector worden veel lagere eisen gesteld hetgeen enerzijds het 20 gebruik van een goedkopere detector mogelijk maakt en anderzijds ook het opsporen van het detectie-element aanzienlijk vergemakkelijkt.
Volgens de uitvinding kan het detectie-element van zeer uiteenlopende soort zijn. In de praktijk zal het detectie-element een of meer omvatten uit de groep van: spoelen, zenders -25 zoals FM-zenders -, RFID-elementen en metaaldelen. Metaaldelen zijn middels metaaldetectoren opspoorbaar. RFID-elementen zijn middels RFID-lezers opspoorbaar en kunnen bovendien nadere informatie betreffende het object bevatten. Zenders zijn middels daarvoor geschikte detectoren goed opspoorbaar en ook spoelen zijn goed opspoorbaar.
30 Volgens de uitvinding is, bij gefixeerd onderste eind van de spriet, het bovenste eind van de spriet veekrachtig buigbaar over een, dwars op de langsrichting van de spriet beschouwd, dwarsafstand van ten minste 20% van de lengte van de spriet. Wanneer de spriet bijvoorbeeld een lengte van 60 cm heeft en verticaal is opgesteld zal het boveneind dan zijn weg te buigen over een horizontale afstand van ten minste 12 cm. Een dergelijke flexibele 35 spriet blijkt in de praktijk weinig gevoelig voor beschadiging door graafwerktuigen. Het verdient hierbij bijzonder de voorkeur wanneer de genoemde dwarsafstand ten minste 35% 6 van de lengte van de spriet bedraagt. Aldus is de spriet ook zeer goed, zonder beschadigd te raken, neerbuigbaar wanneer er een bestrating overheen gelegd wordt.
Volgens een verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding is er boven het samenstel een 5 bestrating voorzien, is het bovenvlak van de grond gevormd door het bovenvlak van de bestrating, en is het bovenste eind van de markeerinrichting onder de bestrating voorzien, bij voorkeur tegen de onderzijde van de bestrating aan liggend. De voordelen hiervan zijn al uiteengezet.
10 Volgens een verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding ligt het bovenste eind van de markeerinrichting op een afstand van ten hoogste 25 cm, zoals tussen 0 cm en 20 cm, onder het bovenvlak van de grond. Liefst is deze afstand korter, doch te dicht onder het bovenvlak heeft bij een onbestraat bovenvlak het nadeel dat de spriet bij het omwoelen van de grond te gemakkelijk boven komt. Bij tegel- of klinkerbestrating zal deze afstand dan 15 overeenkomen met de dikte van de tegel/klinker, die doorgaans circa 10 cm bedraagt. Bij geasfalteerde bestrating zal de afstand wat groter zijn en bij voorkeur ten hoogste 25 cm bedragen.
Volgens een verdere uitvoeringsvorm is het in de grond ingegraven object een houder voor 20 het ondergronds opslaan van een overlengte van ondergronds liggende kabel, in het bijzonder glasvezelkabel, en is het onderste eind van de markeerinrichting aan de houder bevestigd. Het is hierbij van verder voordeel wanneer de houder een deksel omvat en wanneer het onderste eind van de markeerinrichting aan dat deksel is bevestigd. Aldus wordt de markeerinrichting met het openen van de deksel van de houder weggenomen. Dit 25 maakt het gemakkelijk om bij werkzaamheden een eventueel beschadigde markeerinrichting te vervangen. Immers dit kan boven de grond gebeuren. In geval van een scharnierend deksel kan het deksel eventueel uit het scharnier worden genomen om het vervangen van de markeerinrichting bovengronds te doen. Echter wanneer het deksel is open gezwaaid zal het in de praktijk dusdanig goed toegankelijk zijn dat een eventuele vervanging van de 30 markeerinrichting gemakkelijk uitvoerbaar is.
Volgens een verdere uitvoering van de uitvinding kan de markeerinrichting een veelheid sprieten omvatten. De sprieten kunnen hierbij uit elkaar geplaatst zijn, zoals op een afstand van 25 a 90 cm.
35
De onderhavige uitvinding zal aan de hand van in de tekening schematisch getoonde uitvoeringsvormen nader worden toegelicht. Hierin toont: 7
Figuur 1 schematisch, een verticaal doorsnede aanzicht van een in de grond ingegraven samenstel van een houder en lashuis overeenkomstig de uitvinding;
Figuur 2 een aanzicht overeenkomstig figuur 1, echter met bloot gegraven bovenzijde van 5 de houder;
Figuur 3 een verticale doorsnede van een verdere variant van een houder volgens de uitvinding;
Figuur 4 een horizontale doorsnede van een andere verdere variant van een houder volgens de uitvinding; 10 Figuur 5 een horizontale doorsnede van weer een andere variant van een houder volgens de uitvinding;
Figuur 6 een horizontale doorsnede van weer een andere variant van een houder volgens de uitvinding;
Figuur 7 een verticaal doorsnede aanzicht van een nog verdere variant van een lashuis en 15 houder volgens de uitvinding;
Figuur 8 een verticale doorsnede aanzicht van weer een andere variant van een houder en lashuis volgens de uitvinding;
Figuur 9 een slab volgens de uitvinding voor gebruik bij een houder volgens de uitvinding, waarbij figuur 9a de slab in uitgespreide toestand toont, figuur 9b een eerste tussen 20 toestand bij het inklappen van de slab volgens figuur 9a; en figuur 9c een verdere tussentoestand bij het inklappen van de slab volgens figuur 9a; Figuur 10 een perspectivisch aanzicht van een variant van een slabbe volgens de uitvinding; Figuur 11 een perspectivisch aanzicht van een lashuis volgens de uitvinding.
25 Figuren 1 en 2 tonen vijf aspecten van de uitvinding, welke aspecten ook geheel los van elkaar of in willekeurige onderiinge combinatie toegepast kunnen worden. Deze aspecten betreffen: - eerste aspect: het van boven naar beneden toe verwijden van de houderruimte in de houder; 30 - tweede aspect: de markeerinrichting uitgevoerd als veerkrachtige spriet; - derde aspect: de slab voor het afdekken van de omgeving rondom de toegangsopening van een houder; - vierde aspect: het plaatsen en uitvoeren van het lashuis overeenkomstig het zogenaamde duikklok principe; 35 - vijfde aspect: de plaatsing van het lashuis bovenin de houder.
8
In de figuren 1 en 2 is, in verticaal doorsnede aanzicht, afgebeeld een in de grond 98 ingegraven houder 1 voor het ondergronds opslaan van een overlengte 9 aan ondergronds liggende kabel 5, 6. De kabels 5, 6 zijn hier in het bijzonder glasvezelkabels, doch dit kunnen ook andersoortige kabels zijn, zoals koperen telefoonkabel, elektriciteitskabel, 5 coaxkabel et cetera.
De bovenzijde van de houder bevindt zich ondergronds in het bijzonder op een diepte van ten minste 25 cm, zoals circa 25cm, 30cm , 40 cm of 50 cm. Ingeval van een bestrating zal de bovenzijde van de houder bijvoorkeur tenminste 25 cm onder de bestrating liggen in 10 verband met een gunstige drukverdeling van verkeer en dergelijke dat op de bestrating drukt. Hoe dieper de houder onder de grond ligt hoe gunstiger dit is voor de belasting ervan. De kabels liggen in de praktijk veelal op 60 cm. Er zijn echter gevallen bekend dat de onderzijde van de houder op circa 150 cm diepte moet komen te liggen. Bij een circa 50 cm hoge houder, zal de bovenzijde van de houder dan op een diepte van circa 100 cm liggen. 15
De houder 1 heeft een houderruimte 14 die is begrensd door een onderzijde 15, een bovenzijde - die is aangeduid middels streeplijn 16 - en een zich tussen de onderzijde en bovenzijde uitstrekkende houderwand 17. De houderwand 17 heeft een naar de houderruimte 14 toegekeerd inwendig oppervlak 18. Zoals in figuur 1 en 2 te zien en 20 beschouwd in de richting vanaf de bovenzijde 16 van de houder naar de onderzijde 15 van de houder, verwijdt de houderruimte 14 zich onderin de houderruimte tot aan de onderzijde van de houder 1. Het inwendig oppervlak 18 van de houderwand 17 verloopt taps. Zoals te zien in figuur 1 kan zich boven de houderruimte 14 met het (taps) verwijdende inwendig oppervlak 18 nog een verdere ruimte 34 bevinden, welke is omgeven door een verticale 25 wand 19.
De zich onderin naar beneden toe verwijdende houderruimte 14 heeft als voordeel dat een overlengte aan kabel hierin gemakkelijk kan worden opgeborgen. De overlengte 9 laat zich tot een rol 99 opwikkelen rond wikkelhartlijn 35. De zich naar beneden toe verwijdende 30 houderruimte 14 zorgt er hierbij voor dat de tot een rol 99 gewikkelde overlengte 9 onderin de houder blijft liggen. Bij voldoende -het oprollen tegenwerkende- veerkracht van de kabel 5, 6 zal de tot een rol 99 gewikkelde overlengte 9 tegen het zich naar beneden toe verwijdende inwendig oppervlak 18 tot aanligging komen, hetgeen zal resulteren in een neerwaarts gerichte reactiekracht die de kabel naar beneden drukt.
35 9
Zoals in figuur 1 te zien kunnen de kabeleinden 10, 11 van de kabels 5 en 6 vervolgens vanuit de rol omhoogsteken of anderszins weggeleid worden om ze bijvoorbeeld onderling door te verbinden, lassen genoemd.
5 Het inwendig oppervlak van de houderwand hoeft overigens niet over de hele omtrek van de houder verwijdend, zoals taps, uitgevoerd hoeft te zijn. Het volstaat wanneer het inwendig oppervlak slechts over een gedeelte van de omtrek verwijdend, zoals taps, is uitgevoerd terwijl het inwendig oppervlak langs de rest van de omtrek vertikaal of in geringere mate verwijdend uitgevoerd kan zijn. Wel verdient het voorkeur wanneer het inwendig oppervlak 10 van de houderwand bij tegenoverliggende zijden van de houder verwijdend, zoals taps, is uitgevoerd.
Tot zover het eerste aspect van de uitvinding zoals dit in figuren 1 en 2 is afgebeeld.
15 Om te voorkomen dat de houder 1 kan gaan drijven op bijvoorbeeld grondwateren dan omhoog gedrukt zou worden, is de onderzijde 15 van de houder 1 doorgaans geheel of gedeeltelijk open uitgevoerd. En is er doorgaans hoger in de houder 1 een doorgang gevormd om lucht uit de houder te kunnen laten ontsnappen. Om te voorkomen dat van bovenaf zand in de houder valt is de bovenzijde 97 van de houder 1 van een houderplafond 20 77 voorzien. In dit houderplafond 77 is een toegangsopening 96 voorzien om toegang te kunnen verkrijgen tot het inwendige van de houder 1 en al dus bij de kabeleinden 10,11 en overlengte 9 aan kabel te kunnen komen. Deze toegangsopening 96 is door middel van een deksel 3 afgesloten.
25 Zoals in figuur 1 te zien is de houder 1 op een afstand D onder het oppervlak 33 van de grond 98 geplaatst. Deze afstand D is in Nederland ingevolge voorschriften veelal ongeveer 60 cm, doch deze afstand kan ook groter of kleiner zijn. De grond 98 is hier afgedekt door een bestrating 8. Het bovenvlak van de grond 98 komt hier dan overeen met het bovenoppervlak van de bestrating 8. Het zal echter duidelijk zijn dat de bestrating 8 ook kan 30 ontbreken.
In de praktijk is het nodig om de houder 1 ten behoeve van werkzaamheden terug te kunnen vinden onder de grond. Dit terugvinden van de houder 1 is in de praktijk tijdrovend. Veelal worden op kaarten locaties ingetekend, die achteraf niet nauwkeurig genoeg blijken. Ook is 35 het gebruikelijk om in de omgeving referentietekens te plaatsen ten behoeve van het terugvinden. Ook dit is niet erg nauwkeurig. Voorts is het bekend om in de houder een detecteerbaar detectie-element te voorzien, zoals bijvoorbeeld een stuk ijzer, dat vervolgens 10 door middel van een metaaldetector is op te sporen. Gezien de grote diepte D en zich al in de grond bevindende kabels, vergt dit echter zeer gevoelige detectiemiddelen. Het opsporen van een detectieelement is aldus moeilijk en niet betrouwbaar. Wanneer men op basis van kaarten of referentietekens in de omgeving werkt, komt men doorgaans wel in de buurt van 5 de houder uit doch men ontdekt pas dat men op de verkeerde plaats is gaan graven wanneer er na circa 60 cm graven niets gevonden wordt.
Volgens het tweede aspect van de uitvinding is een in de grond ingegraven object - zoals een houder 1, een ingegraven kabel, een gas-, water- of riolerings-leiding - gemakkelijk 10 terug te vinden door het object te voorzien van een markeerinrichting omvattende ten minste één veerkrachtige spriet 7 die zich uitstrekt tussen het onderste eind en het bovenste eind van de markeerinrichting tot bij het bovenste eind van die markeerinrichting. Het bovenste eind van de markeerinrichting ligt hierbij onder het bovenvlak 33 van de grond 98. Aldus steekt de markeerinrichting niet boven de grond uit en kan deze daar ook niet hinderlijk zijn. 15 In geval van een bestrating 8 is dan een bijkomend voordeel dat de markeerinrichting de bestrating 8 niet onderbreekt. In geval van een bestrating zal de spriet overeenkomstig de uitvinding tussen de 0 en 10 cm onder de bestrating liggen. Bij een bestratingsdike van circa 10 cm, komt dit erop neer dat de spriet in de praktijk 0 cm tot 20 cm onder het oppervlak zal liggen.
20
Het gebruik van één of meer veerkrachtige sprieten heeft tot voordeel dat de markeerinrichting niet gemakkelijk beschadigd zal raken wanneer deze met graafapparatuur in aanraking komt. De sprieten zullen gemakkelijk opzij geduwd worden. Dit is bijvoorbeeld erg voordelig wanneer men op zoek is naar de locatie van de houder en deze nog niet 25 precies weet. Men zal dan de bovenlaag van de grond wat afschrapen om te kijken waar de één of meer sprieten zich bevinden. Verder, doordat de sprieten veerkrachtig zijn, zullen ze uit zichzelf de neiging hebben overeind te willen staan en omhoog te willen steken vanaf het object. Dit is practisch bij het dichtgooien van het gat in de grond boven de houder. Het veerkrachtig zijn van de sprieten heeft als nog verder voordeel dat bij het leggen van 30 bestrating ze gemakkelijk neergedrukt kunnen worden indien ze te hoog uit de grond mochten steken. De sprieten hoeven dus niet ingekort te worden.
Om bij meerdere sprieten de terugvindbaarheid te vergroten is het volgens de uitvinding van voordeel wanneer de sprieten op afstanden van 25 tot 100 cm uit elkaar geplaatst zijn, zoals 35 bijvoorbeeld op 90 cm uit elkaar aan weerszijden van een deksel 3.
11
Om opsporing van de ondergrondse houder middels een detector te kunnen vergemakkelijken kan aan het boveneind van een spriet 7 een detectie-element voorzien zijn. In geval van meerdere sprieten 7 kan hierbij elke spriet 7, een aantal van de sprieten 7 of slechts één enkele spriet 7 van zo een detectie-element voorzien zijn. Doordat het 5 detectie-element, zoals een stuk metaal, een zender etc, op geringere diepte ligt, kan dit kleiner of zwakker, dus goedkoper, uitgevoerd worden.
De veerkrachtige spriet strekt zich volgens de uitvinding in het bijzonder uit tot en met het bovenste eind van de markeerinrichting, zij het dan dat hier bovenop dan nog een detectie-10 element voorzien kan zijn. Alhoewel niet perse noodzakelijk, verdient het verder de voorkeur wanneer de veerkrachtige spriet zich tot nabij het ondereind van de markeerinrichting uitstrekt om eventueel zelfs direct aan het object te zijn bevestigd. In geval de markeerinrichting volgens de uitvinding aan een ondergrondse kabel of andersoortig langwerpig ondergronds object bevestigd moet worden, kan dit bijvoorbeeld eenvoudig 15 middels een zogenaamde tie wrap gebeuren. In geval van een houder 1 als afgebeeld in figuren 1 en 2, zal de markeerinrichting volgens de uitvinding doorgaans aan de bovenzijde van de houder 1 zijn bevestigd, bijvoorbeeld aan het deksel 3 daarvan. Doch ook bevestiging van de markeerinrichting aan de bovenzijde van het plafond 77 van de houder 1 is mogelijk en ook kan men de markeerinrichting 7 aan de zijwand 19,17 van de houder 1 20 bevestigen.
Onder een spriet wordt verstaan een langgerekt lichaam dat wanneer het aan de onderzijde rechtop gehouden wordt vanzelf overeind blijft staan. Langgerekt wil zeggen lang en ten opzichte van de lengte smal/dun.
25
Tot zover het tweede aspect van de uitvinding. Het zal duidelijk zijn dat dit tweede aspect in combinatie met het eerste aspect toepasbaar is maar ook zeer goed los van het eerste aspect toegepast kan worden. Het tweede aspect kan zelfs toegepast worden bij andere objecten dan houders.
30
Verwijzend naar de figuren 1 en 2 is verder te zien dat er aan de bovenzijde van de houder 1 een slab 4 (derde aspect van de uitvinding) is voorzien. De slab 4 is voorzien rondom de middels het deksel 3 afsluitbare toegangsopening 96. In figuur 1 bevindt de slab 4 zich in een ingeklapte toestand, waarbij de slab 4 zich in dit geval geheel op de bovenzijde van de 35 ouder bevindt. Het deksel 3 blijft daarbij vrij, zodat de op het deksel 3 voorziene sprieten 7 geen hinder van de slab 4 ondervinden. Bij gebruik van een slab 4 is het dus van voordeel om de sprieten 7 van het tweede aspect van de uitvinding te voorzien op het deksel 3.
12
Wanneer, zoals in figuur 2 is afgebeeld, de bovenzijde 97 van de houder 1 is bloot gegraven om toegang te verschaffen tot het inwendige van de houder 1, zal bij verwijderen van het deksel 96 het gevaar ontstaan dat zand, puin of anderszins materiaal uit de grond 5 langs de helling van de kuil 12 naar beneden rolt of op andere wijze bij de toegangsopening 96 komt en in de houder 1 valt. Om dit te voorkomen is het overeenkomstig de uitvinding van voordeel het slabsamenstel 4 te gebruiken. Het slabsamenstel 4 dekt de omgeving rondom de toegangsopening 96 af. Aldus zijn veel schonere werkomstandigheden te realiseren. Het zal duidelijk zijn dat het van additioneel voordeel is wanneer het 10 slabsamenstel een zondanige grootte heeft dat dit zich bij de in figuur 2 afgebeelde toestand kan uitstrekken tot voorbij de bovenranden van de kuil, dat wil zeggen tot op de bestrating 8.
Het slabsamenstel 4 kan permanent op de bovenzijde 97 van de houder 1 zijn bevestigd, 15 zoals afgebeeld in figuur 1. Het is echter ook zeer goed mogelijk, en in verband met de duurzaamheid en betrouwbaarheid van slabsamenstel ook voordelig, om het slabsamenstel als een los onderdeel uit te voeren dat na het bloot leggen van de bovenzijde van de houder gemonteerd wordt aan de bovenzijde van de houder of daar op andere wijze voorzien wordt om daarna pas het deksel 3 te verwijderen. Na beëindiging van de werkzaamheden en het 20 weerplaatsen van het deksel 3 kan het slabsamenstel 4 dan weer weggenomen worden voorafgaand aan het dichtgooien van de kuil.
Opgemerkt wordt dat de slab in ingeklapte toestand, getoond in figuur 1, kan zijn afgedekt door een - niet getoond - afschermdeksel ter bescherming van het slabsamenstel tegen 25 scheppen en dergelijke. Ook is het mogelijk om het slabsamenstel in de houder te voorzien en dan uit de houder te halen na verwijderen van houderdeksel 3.
Tot zover het derde aspect van de uitvinding als veraanschouwelijkt aan de hand van de figuren 1 en 2. Het zal duidelijk zijn dat het derde aspect van de uitvinding los van het eerste 30 en tweede aspect kan worden toegepast of in combinatie met het eerste aspect of in combinatie met het tweede aspect of in combinatie met het eerste en tweede aspect.
Alvorens in te gaan op het vierde aspect van de uitvinding, kan worden opgemerkt dat figuur 2 ook toont dat werkzaamheden aan de kabeleinden 10 en 11 bij voorkeur bovengronds 35 plaatsvinden. De overlengte 9 aan kabel 5, 6 als opgeslagen in de houder 1 moet daarvoor voldoende ruimte, lees lengte, bieden.
13
Figuren 1 en 2 tonen voorts het vierde aspect van de uitvinding, dat gebaseerd is op het zogenaamde duikklok principe. Een duikklok is een kamer, welke bij de oorspronkelijke toepassing op het gebied van het duiken doorgaans een klokvorm heeft. Deze kamer is van onderen open en aan de zijkanten en van boven geheel gesloten. Wanneer deze kamer, 5 duikklok, met de open onderzijde naar beneden in het water wordt neergelaten dan zal het water door de in de kamer aanwezige luchtbel buiten gehouden worden. Dit principe laat zich ook toepassen bij een lasdoos. Een lasdoos is een behuizing waarin één of meer lassen -verbindingen tussen kabels of draaddelen daarvan- zijn ondergebracht en welke deze lassen van de omgeving moet afschermen. Bij ondergrondse plaatsing van de lasdoos 10 leert de stand van de techniek dat de lasdoos volledig gesloten moet zijn om binnendringing van water, in het bijzonder grondwater, te voorkomen. Dit volledig dichtmaken van het lashuis vergt allerlei afdichtingen die zeer nauwkeurig aangebracht moeten worden. Dit is arbeidsintensief en kostbaar. Het vierde aspect van de onderhavige uitvinding is nu gebaseerd op het inzicht dat bij toepassing van het duikklok principe, het lashuis van onder 15 open kan zijn, mits de zijwanden en het plafond volledig gesloten zijn. Opkomend grondwater zal het lashuis dan niet kunnen binnendringen ten gevolge van de zich in het lashuis bevindende gasbel. Aldus zijn de lassen vrij te houden van het water.
Bij de uitvoeringsvorm volgens de figuren 1 en 2 bestaat het lashuis uit een cilinder die van 20 onder bij 103 open is en van boven gesloten is door het deksel 3. Wanneer het deksel 3 in de toegangsopening 96 is geplaatst (figuur 1) ontstaat aldus een cilindrische ruimte die alleen van onderopen is. Via de open onderzijde kunnen de draadeinden 10,11 van de kabels 5 en 6 dan naar binnengestoken worden en middels niet afgebeelde middelen onderling gelast worden.
25
Het lashuis 2 hoeft overeenkomstig het vierde aspect van de uitvinding niet noodzakelijker wijs aan het deksel 3 te zijn bevestigd het lashuis 3 kan ook onderaan het plafond 77 zijn opgehangen, aan de zijwand 19 zijn bevestigd of zelfs los in de houder geplaatst zijn. Het lashuis 2 kan zich eventueel ook onderin de houder 1 bevinden. Waar het om gaat is dat de 30 ten minste gedeeltelijk open onderzijde 103 van het lashuis naar beneden is gekeerd.
Tot zover aan de hand van de figuren 1 en 2 het vierde aspect van de uitvinding. Het zal duidelijk zijn dat dit vierde aspect van de uitvinding geheel los van de overige aspecten toegepast kan worden of in combinatie met het eerste aspect of in combinatie met het 35 tweede aspect of in combinatie met het derde aspect of in combinatie met het eerste en tweede aspect of in combinatie met het eerste en derde aspect of in combinatie met het eerste, tweede en derde aspect.
14
In figuur 1 is tot slot ook het vijfde aspect van de uitvinding veraanschouwelijkt.
Overeenkomstig het vijfde aspect van de uitvinding is het lashuis voorzien in het bovenste 5 gedeelte van de houder 1. Voordeel hiervan is dat na openen van de toegangsopening 96 het lashuis 2 gemakkelijk toegankelijk is. Bij voorkeur bevindt het lashuis 2 zich hierbij boven de overlengte aan in de houder 1 opgeslagen kabel, welke overlengte op voordelige wijze bovendien tot een rol 99 gewikkeld is. Voordeel hiervan is dat het lashuis 2 niet alleen gemakkelijk toegankelijk is maar ook gemakkelijk verwijderbaar is uit de houder 1 zonder dat 10 eerst een wirwar van kabels opzij gelegd hoeft te worden. Overeenkomstig het vijfde aspect is het verder van voordeel om het lashuis aan het deksel 3 te bevestigen, zodat dit tegelijk met het deksel 3 wordt weggenomen. Het is echter ook mogelijk om het lashuis 2 in de houder tegen het plafond te plaatsen. Een verder algemeen voordeel van plaatsing van het lashuis 2 in het bovenste gedeelte van de houder is dat water dat de houder 1 via de 15 onderzijde kan binnenkomen, het lashuis 2 minder gemakkelijk zal bereiken.
Verwijzend naar de figuren 3, 4, 5 en 6 wordt navolgend nog iets nader ingegaan op het eerste aspect van de uitvinding.
20 Figuur 3 toont een houder 21 volgens het eerst aspect van de uitvinding, waarvan de bovenzijde 24 open is. Deze bovenzijde 24 zal echter bij toepassing doorgaans gesloten zijn door een deksel. In figuur 3 is duidelijk te zien dat de overlengte 9 is opgewikkeld tot een rondom verticale hartlijn gewikkelde rol 99. Voorts is duidelijk te zien dat de houderwand 25, die de houderruimte 22 in het verticale vlak omgeeft, een naar het inwendige van de 25 houderruimte 22 gekeerd inwendig oppervlak 26 heeft dat taps onder een hoek β verloopt. Deze hoek β zal in de praktijk ten minste 15 graden en met het oog op de bereikbaarheid van de kabel, bij voorkeur ten hoogste 45°, liever ten hoogste 30°, zijn. Ten gevolgen van de veerkracht van de kabel 9 zal deze langs de omtrek van de rol 99 vanzelf tot aanligging tegen het inwendig oppervlak 26 van de houderwand 25 komen. Door het tapse verloop van 30 dit inwendig oppervlak 26 zal de rol 99 vanzelf onderin de houder 21 blijven. Het kabeleind 10 is eenvoudig via de bovenzijde 24 van de houder naar buiten te trekken, waarna de overlengte zal volgen. Omgekeerd is het houdereind 10 ook weer eenvoudig in de houder terug te plaatsen onder opwikkeling van de overlengte tot een rol 99.
35 Zoals in het horizontale doorsnede aanzicht volgens figuur 5 afgebeeld kan de houderruimte 42 in horizontaal doorsnede aanzicht een ronde vorm hebben. De houderwand 43 van de houder 41 zal dan een kegelvormig verloop hebben, althans aan de binnenzijde.
15
Verwijzend naar figuren 4 en 6 heeft de houderwand 57, 53 van de houder 31 respectievelijk 51, beschouwd in horizontaal doorsnede aanzicht, bij voorkeur een langwerpige vorm, zoals de elliptische vorm uit figuur 4 of ovale vorm uit figuur 6. Aldus is te 5 realiseren dat de lengte van één wikkeling relatief groot is terwijl de, in horizontale richting dwars op de kabelloop beschouwde, breedte van de houder relatief gering is. In dit verband wordt opgemerkt dat voorschriften doorgaans vereisen dat in de grond ingegraven structuren niet meer dan 15 cm aan weerszijden van de kabelloop mogen uitsteken. De tapsheid van de houderwanden 53 en 57 kan overigens zijn overeenkomstig hoek β uit 10 figuur 3 teneinde de houderruimtes 52 en 56 in neerwaartse richting te doen verwijden.
In de figuren 4, 5 en 6 is tevens middels pijl R de krommingsstraal van de bochten van de ringachtige vorm aangeduid. Deze krommingsstraal bedraagt, in verband met de aan de kabel op te leggen kromming, bij elke bocht bij voorkeur ten minste 7 cm en met meer 15 voorkeur ten minste 10 cm. De krommingsstraal zal bij de uitvoeringsvorm volgens de figuren 5 en 6 verband met de aan weerszijden van een kabel beschikbare inbouwruimte met voorkeur ten hoogste 20 cm, met meer voorkeur ten hoogste 15 cm bedragen. Bij de uitvoeringsvorm volgens figuren 4, 5 en 6 is de krommingsstraal R circa 15 cm.
20 Bij een langwerpige houder, zoals de ellipsvormige houder uit figuur 4 of de ovale houder uit figuur 6, kan het inwendig oppervlak bij de kleinste breedte van de langwerpige houder minder verwijdend zijn uitgevoerd - bij tapse uitvoering kan de hoek β hier bijvoorbeeld 0° of tussen 0° en 10° zijn - dan bij de grootste breedte van de langwerpige houder - bij tapse uitvoering kan de hoek β hier bijvoorbeeld 30° zijn 25
Figuren 7 en 8 illustreren het tweede aspect van de uitvinding (de markeerinrichting) nog wat nader.
Figuur 7 toont een ondergronds ingegraven houder 61, die anders is dan houder 1 door het 30 ontbreken van de zich in benedenwaartse richting verwijdende houderruimte. Houder 61 heeft een onderzijde 64, die doorgaans gedeeltelijk open zal zijn, en een plafond 65 met daarin een deksel 62 dat een toegangsopening afsluit. Aan de onderzijde tegen het plafond 65 is een lashuis 63 van het duikklok principe gemonteerd. Een slab ontbreekt hier. Er is hier een viertal sprieten 7 voorzien, dit kunnen er echter ook minder of juist beduidend meer 35 zijn. De grond 98 is boven de houder 61 afgedekt door een bestrating 8 met een bovenoppervlak 33 dat tevens het bovenoppervlak van de grond 98 vormt en een onderoppervlak 38. Te zien is dat de sprieten 7 onder invloed van de bestrating 8 16 neergedrukt zijn en daardoor een kronkelige verloop hebben. Dit is een belangrijk voordeel van de veerkrachtige sprieten 7.
Verwijzend naar figuur 8 is de houder 71 met deksel 72 in wezen overeenkomstig de houder 5 61 en deksel 62 uit figuur 7. Bij de uitvoering volgens figuur 8 is ter illustratie een ander type lasdoos 73 toegepast, welke lasdoos niet van het duikklok principe is. Voorts is bij de uitvoering volgens figuur 8 een spriet 7 toegepast welke aan het boveneind is voorzien van een detectie-element 15. Bij de uitvoeringsvorm volgens figuur 8 kunnen ook meer sprieten 7 voorzien zijn al dan niet voorzien van een detectie-element. Het detectie-element 15 10 verschaft het voordeel dat men middels een detectieapparaat 70, bijvoorbeeld een metaaldetector in geval van detectie-element 15 van metaal is, de locatie van de houder 71 kan bepalen nog zonder de bestrating 8 te hebben opgebroken.
Aan de hand van de figuren 7 en 8 is voorts geïllustreerd de mate van buigzaamheid van de 15 sprieten 7. Veronderstellend dat het ondereind van een spriet 7 gefixeerd is en de spriet in neutraal stand recht omhoog staat, zal de buigzaamheid zodanig zijn dat het boveneind van de spriet over een horizontale afstand X verplaatsbaar is, welke afstand X ten minste 20% van de lengte Y van de spriet bedraagt. Een dergelijke buigzaamheid verzekert dat het boveneind ervan kan wegbuigen wanneer het in contact komt met een graafwerktuig.
20 Beschadiging van de spriet wordt aldus tegengegaan. Voorts laat een dergelijke buigzaamheid toe dat de spriet, zonder te breken, zijdelings kan wegbuigen om onder de grond te passen wanneer de spriet in rechte toestand te lang is - boven de grond uit zou steken Aldus laat de spriet zich gemakkelijk onder bijvoorbeeld bestrating toepassen zonder dat de spriet in te korten. Met voorkeur is de buigzaamheid zodanig dat de afstand X 25 tenminste 35% bedraagt. De spriet is dan minder gevoelig voor beschadiging en laat zich dan nog gemakkelijker zijdelings wegbuigen.
Verwijzend naar figuur 9 en figuur 10 zal het derde aspect van de uitvinding, de slab, aan de hand van twee uitvoeringsvormen wat verder toegelicht worden.
30
Figuur 9 toont een slabsamenstel 80 dat is opgebouwd uit vier slabdelen 81, 82, 83 en 84. Deze slabdelen 81,82, 83 en 84 omsluiten een ronde doorgang 85 welke afmetingen zal hebben gelijk aan of groter dan de toegangsopening van de houder waar deze bij toegepast wordt. Aldus laat het slabsamenstel 80 zich rondom een toegangsopening plaatsen.
35 17
Bij de in figuur 9a getoonde, volledig uitgeklapte toestand van het slabsamenstel 80, overlappen de slabdelen 81,82, 83 en 84 elkaar bij de in tangentiële richting aangrenzende randen.
5 Om het slabsamenstel 80 in te klappen tot de ingeklapte toestand kan elk slabdeel 81-84 in eerste instantie gevouwen worden zoals aangeven in figuur 9b voor de slabdelen 81 en 83. Vervolgens kan elk slabdeel, zoals voor slabdeel 81 aangegeven in figuur 9c rond een in wezen tangentiële vouwlijn dubbelgevouwen worden. Aldus wordt een relatief compacte slab verkregen welke zich, zoals afgebeeld in figuur 1 geheel boven de bovenzijde 97 van 10 een houder kan bevinden.
Figuur 10 toont een ander slabsamenstel 90 volgens de uitvinding, dat uit is vervaardigd uit een enkel slabdeel dat zich ononderbroken in omtreksrichting rond de centrale doorgang 95 uitstrekt. De centrale doorgang 95 is vergelijkbaar met centrale doorgang 85 bij de 15 uitvoeringsvorm volgens figuur 9. Het slabsamenstel 90 is inklapbaar doordat vouwplooien 96 zijn voorzien, die zich in het bijzonder in de buitenste helft van het eendelige slabdeel uitstrekken. Deze vouwplooien 96 maken het mogelijk om het slabsamenstel 90 als het ware dubbel te vouwen rond de - gedeeltelijk aangeduide - cirkelvormige vouwlijn 76.
20 Zowel voor slabsamenstel 80 als voor slabsamenstel 90 geldt dat deze zich uitstrekt over een afstand A van ten minste 100 cm, zoals 130 cm tot 180 cm. In de praktijk zal naar verwachting een afstand A van circa 150 cm volstaan. Voorts zal het duidelijk zijn dat het slabsamenstel 80, 90 ook een andere vorm kan hebben dan de in figuur 9 en 10 afgebeelde ronde vorm. Het slabsamenstel kan ook een ovale of rechthoekige vorm hebben.
25
Het slabsamenstel 80, 90 volgens de uitvinding kan zijn vervaardigd uit elk geschikt soepel materiaal, bijvoorbeeld een kunsstofmateriaal, geotextiel, of ander soepel materiaal.
Verwijzend naar figuur 11 wordt navolgend het vierde aspect, het duiklok principe, nog wat 30 nader toegelicht aan de hand van een voorbeeld.
Figuur 11 toont een lashuis 2. Het huisdeel hiervan, dat het klokprincipe verschaft, is begrensd dooreen onderzijde 102 een plafond 101 en een zich tussen onderzijde en plafond 101 uitstrekkende huiswand 100. De huiswand 100 en het plafond 101 zijn als een 35 eendelig gietproduct, bijvoorbeeld door spuitgieten uit kunststof of door gieten uit een metaal gevormd. De huiswand 100 en het plafond 101 zijn volledig gesloten en kunnen een massief deel zijn. De huiswand 100 is hier cilindrisch afgebeeld, doch dit kan ook vierkant, 18 rechthoekig of anderszins van vorm zijn. Aan de onderzijde 102 begrenst de huiswand 100 een volledig open doorgang 103. De onderzijde 102 hoeft niet volledig open te zijn doch kan ook gedeeltelijk open zijn.
5 Het lashuis 2 volgens figuur 11 omvat verder een bodemplaat 104 die aan de onderzijde 102 in de door de huiswand 100 omgeven cilindrische ruimte is te steken. Deze bodemplaat 104 draagt een frame 105 waarop voorzieningen 106 voor het tot stand brengen van één of meer lassen van kabels, in het bijzonder glasvezelkabels, voorzien zijn. De bodemplaat 104 is voorzien van kabelgeleidingen 107 die via uitmondingen 108 op de bodemplaat 104 zijn 10 bevestigd. Voorts is de bodemplaat 104 voorzien van één of meer additionele doorgangen 109. De bodemplaat 104 kan zonder bijzondere afsluitmaatregelen overeenkomstig pijl 111 in het huisdeel 112 gestoken worden. De kabelgeleidingen 107 en kabeldoorgangen 108 hoeven niet afgesloten te worden, deze kunnen dus ruim bemeten zijn zodat de kabels er min of meer los doorheen liggen. De additionele doorgangen 109 zijn optioneel. Voordeel 15 van deze additionele doorgangen 109 is ondermeer dat ze eventueel in het huisdeel 112 gevormd condens kunnen afvoeren.
Wanneer de bodemplaat 104 met het frame 105 (en daarop voorziene lassen) in het huisdeel 112 is gestoken en het gehele lashuis 2 vertikaal met de onderzijde 102 naar 20 beneden gericht in een bak water gestoken wordt, zal er enig water in het lashuis dringen totdat de gasdruk in het lashuis gelijk is aan de druk van het water. In figuur 11 is het niveau van het het lashuis binnendringende water aangeduid met streeplijn 110 op het huisdeeol 112 en streeplijn 110 op het frame 105. Tezien is dat dit niveau ruim onder de lasvoorzieningen ligt.
25
Figuur 11 illustreert aldus dat het overeenkomstige het duikklok principe uitgevoerde lashuis volgens de uitvinding aan de onderzijde door een bodemplaat of anderszins gesloten kan zijn. Er hoeven echter geen additionele maatregelen getroffen te worden om deze afsluiting hermetisch te maken zodat er geen vocht kan binnendringen. Op zich is het wel denkbaar 30 dat men dergelijke afdichtingen toch aanbrengt. Echter ook indien dergelijke afdichtingen toch zijn aangebracht, heeft het lashuis volgens de uitvinding, gebruikmakend van het duikklok principe, nog steeds tot voordeel dat ook bij falen van die afdichtingen binnendringen van water in gevolge het duikklok principe wordt voorkomen wanneer het ondereind 102, met al dan niet falende afdichtingen, naar beneden is gekeerd.
35
De uitvoeringsvormen van de uitvinding en zijn aspecten laten zich verder karakteriseren in de navolgende clausules: 19 1] Houder (1,21, 31,41, 51) voor het ondergronds opslaan van een overiengte (9) van een ondergronds liggende kabel (5, 6), in het bijzonder een glasvezelkabel; waarbij de houder een houderruimte (14, 22) heeft die is begrensd door een onderzijde (15, 23) van de houder, een bovenzijde (16,24) van de houder en een zich tussen de onderzijde (15,23) en 5 bovenzijde (16,24) uitstrekkende houderwand (17,25) met een naar de houderruimte (14, 22) gekeerd inwendig oppervlak (18, 26); gekenmerkt doordat, beschouwd in de richting vanaf de bovenzijde (16, 24) naar de onderzijde (15, 23), de houderruimte (14,22) zich onderin verwijdt tot aan de onderzijde (15, 23) van de houder.
2] Houder (1,21,31,41,51) volgens clausule 1, waarbij het de houderruimte 10 begrenzende inwendig oppervlak (18, 26) van de houderwand (17, 25), beschouwd in horizontale dwarsdoorsnede, een in wezen ringachtige vorm vertoont.
3] Houder (1,21, 31,41, 51) volgens clausule 2, waarbij de bochten van de in wezen ringachtige vorm telkens langs een kromme verlopen.
4] Houder (1,21, 31,41, 51) volgens een der voorgaande clausules, waarbij de 15 houderruimte (14, 22) zich taps verwijdt.
5] Houder (1,21,31,41, 51) volgens clausule 4, waarbij de tapsheid (β) enerzijds tenminste 10°, zoals 15° of meer, bedraagt, en anderzijds bij voorkeur ten hoogste 45°, zoals ten hoogste 30°.
6] Houder (1,21,31,41,51) volgens een der voorgaande clausules, waarbij de 20 ringachtige vorm een in wezen ronde, ovale of elliptische vorm is.
7] Houder (1,21,31,41,51) volgens een der voorgaande clausules, waarbij de krommings-straal (R) van elke bocht van de ringachtige vorm tenminste 7 cm bedraagt, met voorkeur tenminste 10 cm.
8] Houder (1,21,31,41,51) volgens een der voorgaande clausules, waarbij de 25 bovenzijde van de houder is voorzien van een deksel (3), welke van buitenaf te openen is.
9] Houder (1,21,31,41,51) volgens een der voorgaande clausules, verder omvattende een overiengte (9) van een ondergronds liggende glasvezelkabel, waarbij de overiengte is gewikkeld tot een rol waarvan de uitwendige omtrek tegen het inwendig oppervlak (18, 26) van het zich verwijdende gedeelte van de houderruimte (14, 22) afsteunt.
30 10] Houder (1,21,31,41,51) volgens een der voorgaande clausules, verder omvattende een lashuis (2), waarbij het lashuis (2) in de houder is ondergebracht.
11] Houder (1,21,31,41,51) volgens clausule 10 in afhankelijkheid van clausule 9, waarbij het lashuis (2) boven de rol (99) is voorzien.
12] Houder (1,21, 31,41,51) volgens clausule 11 of 10 in afhankelijkheid van clausule 35 8, waarbij het lashuis (2) is aangebracht aan de naar het inwendige van de houder gekeerde zijde van het deksel (3).
20 13] Houder (1,21, 31,41, 51) volgens een der clausules 10-12, waarbij het lashuis (2) in het bovenste gedeelte van de houder is voorzien.
14] Houder (1, 21, 31,41, 51) volgens een der voorgaande clausules, waarbij de houder in de grond (98) is ingegraven.
5 15] Houder (1,21, 31,41, 51) volgens clausule 14, waarbij de bovenzijde van de houder zich ondergronds bevindt, bijvoorkeur op een diepte (D) van tenminste 25 cm, zoals 50 cm.
16] Samenstel omvattende een in de grond ingegraven object (1, 61,71) alsmede een markeer-inrichting (7) voor het markeren van de positie van het in de grond ingegraven object (2), waarbij de markeer-inrichting (7) een onderste eind heeft dat aan het object is 10 bevestigd en een bovenste eind dat, in verticale richting beschouwd, enerzijds hoger ligt dan het onderste eind van de markeer-inrichting (7) en anderzijds onder het bovenvlak (33) van de grond (98), gekenmerkt doordat de markeer-inrichting tenminste een veerkrachtige spriet (7) omvat die zich tussen het onderste eind en het bovenste eind tot bij het bovenste eind van de markeerinrichting uitstrekt.
15 17] Samenstel volgens clausule 16, waarbij de markeer-inrichting (7) verder een bovengronds traceerbaar detectie-element (15) omvat dat, in de grond ingegraven, is voorzien aan het bovenste eind van de markeerinrichting.
18] Samenstel volgens clausule 17, waarbij het detectie-element (15) omvat een of meer uit de groep omvattende: spoelen, zenders - zoals FM-zenders-, RFID-elementen, 20 metaaldelen.
19] Samenstel volgens een der voorgaande clausules 16-18, waarbij, bij gefixeerd onderste eind van de spriet (7), het bovenste eind van de spriet veerkrachtig buigbaar is over een, dwars op de langsrichting van de spriet beschouwde, dwars-afstand (X) van tenminste 20% van de lengte (Y) van de spriet (7).
25 20] Samenstel volgens clausule 19, waarbij die dwarsafstand (X) tenminste 35% van de lengte (Y) van de spriet (7) is.
21] Samenstel volgens een der voorgaande clausules 16-20, waarbij een bestrating (8) is voorzien boven het samenstel, waarbij het bovenvlak (33) van de grond is gevormd door het bovenvlak van de bestrating (8), en waarbij het bovenste eind van de markeerinrichting 30 (7) onder de bestrating (8) is voorzien, bijvoorkeur tegen de onderzijde (38) van de bestrating (8) aanligt.
22] Samenstel volgens clausule 21, waarbij de afstand van het aan het object bevestigde ondereind van de spriet (7) tot aan de onderzijde (38) van de bestrating kleiner is dan de lengte van de spriet (7).
35 23] Samenstel volgens een der voorgaande clausules 16-22, waarbij het bovenste eind van de markeerinrichting (7) zich op een afstand van ten hoogste 25 cm onder het bovenvlak (33) van de grond bevindt.
21 24] Samenstel volgens een der voorgaande clausules 16-23, waarbij het in de grond ingegraven object een houder (1,61,71) voor het ondergronds opslaan van een overlengte (9) van ondergronds liggende kabel (5, 6), in het bijzonder glasvezelkabel, is, en waarbij het onderste eind van de markeerinrichting aan die houder (1,61, 71) bevestigd is.
5 25] Samenstel volgens clausule 24, waarbij de houder (1, 61,71) een deksel (3, 62, 72) omvat en waarbij het onderste eind van de markeerinrichting (7) aan dat deksel (3, 62, 72) bevestigd is.
26] Samenstel volgens een der voorgaande clausules 16-25, waarbij de markeerinrichting een veelheid van die sprieten (7) omvat.
10 27] Samenstel volgens clausule 26, waarbij die sprieten (7) uit elkaar geplaatst zijn op een afstand van 25 a 90 cm.
28] Ondergronds te plaatsen houder (1) voor een kabel (5, 6), in het bijzonder een glasvezelkabel, waarbij de houder (1) een onderzijde (15), een bovenzijde (97) en een zich tussen de onderzijde en bovenzijde uitstrekkende houderwand (18,19) omvat, waarbij de 15 houder (1) aan de bovenzijde (97) een toegangsopening (96) omvat die middels een deksel (3) afsluitbaar is; gekenmerkt doordat de toegangsopening (96) is omgeven door een slab-samenstel (4, 80, 90) voor het, bij bloot gegraven bovenzijde (97) van de houder (1), afdekken van de omgeving rondom de toegangsopening (96).
29] Houder (1) volgens clausule 28, waarbij het slab-samenstel (4, 80, 90) vanuit een 20 ingeklapte toestand naar een uitgeklapte toestand uitklapbaar is en vice versa van de uitgeklapte toestand naar de ingeklapte toestand inklapbaar is, waarbij het slab-samenstel zich in de ingeklapte toestand op de bovenzijde (97) van de houder bevindt en in de uitgeklapte toestand de toegangsopening (96) vrijgeeft en rondom omgeeft.
30] Houder (1) volgens een der voorgaande clausules 28-29, waarbij het slab-samenstel 25 (4, 80, 90) aan de houder (1) bevestigd, althans bevestigbaar, is.
31] Houder (1) volgens een der voorgaande clausules 28-30, waarbij het slab-samenstel een slab (90) uit een stuk omvat, die de toegangsopening ononderbroken omgeeft.
32] Houder (1) volgens een der clausules 28-31, waarbij het slab-samenstel (80) meerdere slabben (81,82, 83, 84) omvat.
30 33] Houder (1) volgens clausule 32, waarbij aangrenzende slabben (81,82, 83, 84) elkaar, bij uitgeklapte toestand, in tangentiele richting van de toegangsopening telkens overlappen.
34] Houder (1) volgens een der voorgaande clausules 28-33, waarbij het slab-samenstel (4, 80, 90) aan de rand van de toegangsopening (96) is aangebracht.
35 35] Houder (1) volgens een der voorgaande clausules 28-34, waarbij het slab-samenstel (4, 80, 90) van de houder (1) losneembaar is.
22 36] Houder (1) volgens een der voorgaande clausules 28-35, waarbij, in uitgeklapte toestand, het slab-samenstel (4, 80, 90) zich, rondom de gehele toegangsopening (96), in radiale richting over een afstand (A) van tenminste 50 cm, zoals tenminste 150 cm, uitstrekt.
37] Houder (1) volgens een der voorgaande clausules 28-36, verder omvattende een 5 overlengte (9) van een ondergronds liggende kabel, in het bijzonder een glasvezelkabel.
38] Houder (1) volgens een der voorgaande clausules 28-37, verder omvattende een lashuis (2), dat in de houder (1) is ondergebracht.
39] Houder (1) volgens clausule 38, waarbij het lashuis (2) in de houder boven de overlengte (9) is voorzien.
10 40] Houder (1) volgens een der voorgaande clausules 28-39, waarbij de houder (1) in de grond (98) is ingegraven.
41] Houder (1) volgens clausule 40, waarbij de bovenzijde (97) van de houder (1) zich ondergronds bevindt, bijvoorkeur op een diepte (D) van tenminste 25 cm, zoals 50 cm.
42] Slab-samenstel (4, 80, 90) bestemd voor gebruik bij een houder (1) volgens een der 15 voorgaande clausules 28-41.
43] Samenstel omvattende een in de grond ingraafbare houder (1,61) voor een kabel (5, 6), in het bijzonder een glasvezelkabel, alsmede een lashuis (2, 63) waarin twee of meer kabeleinden (10,11) onderling te verbinden zijn, waarbij de houder (1,61) een onderzijde (15, 64) en bovenzijde (97,65) heeft; waarbij het lashuis (2, 63) is begrensd door een 20 onderzijde (102), een plafond (101) en een zich tussen de onderzijde en plafond (101) uitstrekkende huiswand (100); gekenmerkt doordat het plafond (101) en de huiswand (100) een aan de zijkanten en van boven luchten waterdichte kamer vormen; en doordat • de houder (1,61) is voorzien van een huisdrager ingericht om het lashuis in een verticale 25 stand met de onderzijde (102) naar beneden gekeerd in de houder (1,61) onder te brengen; en/of • het lashuis (2, 63) met de onderzijde (102) naar beneden gekeerd in de houder (1,61) is ondergebracht.
44] Samenstel volgens clausule 43, waarbij het lashuis (2, 63) aan de onderzijde (102) 30 open, althans gedeeltelijk open is.
45] Samenstel volgens een der voorgaande clausules 42-43, waarbij het lashuis (102) een cilinderachtige huiswand (100) heeft.
46] Samenstel volgens een der voorgaande clausules 42-45, waarbij de huiswand (100) en het plafond (101) van het lashuis (2, 63) uit een stuk zijn vervaardigd, in het bijzonder als 35 een eendelig gietproduct.
47] Samenstel volgens een der voorgaande clausules 42-46, waarbij het lashuis (2, 63) in het bovenste gedeelte van de houder (1,61) is voorzien.
23 48] Samenstel volgens een der voorgaande clausules 42-47, waarbij in de bovenzijde (97, 65) van de houder (1,61) een wegneembare deksel (3, 62) is voorzien voor het verschaffen van toegang tot het inwendige van de houder.
49] Samenstel volgens clausule 48, waarbij het lashuis (2) is bevestigd aan de naar het 5 inwendige van de houder gekeerde zijde van het deksel (3), zodanig dat het lashuis (2) tegelijk met het deksel wegneembaar is van de houder.
50] Samenstel volgens een der voorgaande clausules 43-49, waarbij de houder aan de onderzijde geheel of gedeeltelijk open is.
51] Samenstel volgens een der voorgaande clausules 43-50, waarbij het samenstel in de 10 grond (98) is ingegraven.
52] Samenstel volgens clausule 51, waarbij de bovenzijde (97, 65) van de houder zich ondergronds bevindt, bijvoorkeur op een diepte (D) van tenminste 25 cm, zoals 50 cm.
53] Samenstel volgens een der voorgaande clausules 43-52, verder omvattende een overlengte (9) van een ondergronds liggende kabel (5, 6), in het bijzonder een 15 glasvezelkabel, waarbij deze overlengte in de houder (1,61) is ondergebracht en bijvoorkeur in hoofdzaak tot een rol (99) gewikkeld is.
54] Samenstel volgens een der voorgaande clausules 43-53, waarbij het lashuis (2) verder een bodemplaat (104) omvat, welke bij de onderzijde (102) van het lashuis (2) is voorzien.
20 55] Samenstel volgens clausule 54, waarbij de bodemplaat (104) een of meer in verticale richting waterdoorlatende doorgangen (108,109) heeft.
56] Gebruik van een lashuis (2, 63) voor het herbergen van een verbinding van kabeleinden, waarbij het lashuis is begrensd door een onderzijde (102), een plafond (101) en een zich tussen de onderzijde en het plafond (101) uitstrekkende huiswand (100), waarbij 25 het plafond en de huiswand een lucht- en waterdicht geheel vormen, waarbij de kabeleinden via de onderzijde (102) in het lashuis steken, en waarbij het lashuis met de onderzijde naar benedengekeerd ondergronds wordt geplaatst.
57] Gebruik volgens clausule 56, waarbij het lashuis uitwendig is omgeven door het lashuis rakend grondmateriaal.
30 58] Gebruik volgens clausule 56, waarbij het lashuis in een houderruimte van een in de grond ingegraven houder is geplaatst.
59] Samenstel omvattende een in de grond ingraafbare houder (1,61) voor een kabel (5, 6), in het bijzonder een glasvezelkabel, alsmede een lashuis (2, 63) waarin twee of meer kabeleinden (10, 11) onderling te verbinden zijn, waarbij de houder (1,61) een onderzijde 35 (15, 64) en bovenzijde (97, 65) heeft; gekenmerkt doordat het lashuis (2) is bevestigd aan de naar het inwendige van de houder gekeerde zijde van het deksel (3), zodanig dat het lashuis (2) tegelijk met het deksel wegneembaar is van de houder.

Claims (5)

1] Samenstel omvattende een in de grond ingegraven object (1,61,71) alsmede een markeer-inrichting (7) voor het markeren van de positie van het in de grond ingegraven object (2), waarbij de markeer-inrichting (7) een onderste eind heeft dat aan het object is bevestigd en een bovenste eind dat, in verticale richting beschouwd, enerzijds hoger ligt dan 5 het onderste eind van de markeer-inrichting (7) en anderzijds onder het bovenvlak (33) van de grond (98), waarbij de markeer-inrichting tenminste een veerkrachtige spriet (7) omvat die zich tussen het onderste eind en het bovenste eind tot bij het bovenste eind van de markeerinrichting uitstrekt, met het kenmerk, 10 dat boven het samenstel een bestrating (8) is voorzien, waarbij het bovenvlak (33) van de grond is gevormd door het bovenvlak van de bestrating (8), en waarbij het bovenste eind van de markeerinrichting (7) tegen de onderzijde (38) van de bestrating (8) aanligt.
2] Samenstel volgens conclusie 1, waarbij de afstand van het aan het object bevestigde 15 ondereind van de spriet (7) tot aan de onderzijde (38) van de bestrating kleiner is dan de lengte van de spriet (7).
3] Samenstel volgens conclusie 1 of 2, waarbij de markeer-inrichting (7) verder een bovengronds traceerbaar detectie-element (15) omvat dat, in de grond ingegraven, is 20 voorzien aan het bovenste eind van de markeerinrichting.
4] Samenstel volgens conclusie 3, waarbij het detectie-element (15) omvat een of meer uit de groep omvattende: spoelen, zenders - zoals FM-zenders -, RFID-elementen, metaaldelen. 25 5] Samenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij, bij gefixeerd onderste eind van de spriet (7), het bovenste eind van de spriet veerkrachtig buigbaar is over een, dwars op de langsrichting van de spriet beschouwde, dwars-afstand (X) van tenminste 20% van de lengte (Y) van de spriet (7). 30 6] Samenstel volgens conclusie 5, waarbij die dwarsafstand (X) tenminste 35% van de lengte (Y) van de spriet (7) is. 7] Samenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het bovenste eind van de markeerinrichting (7) zich op een afstand van ten hoogste 25 cm onder het bovenvlak (33) van de grond bevindt.
5 8] Samenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het in de grond ingegraven object een houder (1, 61, 71) voor het ondergronds opslaan van een overlengte (9) van ondergronds liggende kabel (5, 6), in het bijzonder glasvezelkabel, is, en waarbij het onderste eind van de markeerinrichting aan die houder (1,61, 71) bevestigd is. 10 9] Samenstel volgens conclusie 8, waarbij de houder (1,61,71) een deksel (3, 62, 72) omvat en waarbij het onderste eind van de markeerinrichting (7) aan dat deksel (3, 62, 72) bevestigd is. 10] Samenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de markeer-inrichting 15 een veelheid van die sprieten (7) omvat. 11] Samenstel volgens conclusie 10, waarbij die sprieten (7) uit elkaar geplaatst zijn op een afstand van 25 a 90 cm.
NL2002007A 2008-09-22 2008-09-22 Houder met markeerinrichting. NL2002007C (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2002007A NL2002007C (nl) 2008-09-22 2008-09-22 Houder met markeerinrichting.
EP09170983.2A EP2166391B1 (en) 2008-09-22 2009-09-22 Splice box and marking device

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2002007 2008-09-22
NL2002007A NL2002007C (nl) 2008-09-22 2008-09-22 Houder met markeerinrichting.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2002007C true NL2002007C (nl) 2010-03-23

Family

ID=40383860

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2002007A NL2002007C (nl) 2008-09-22 2008-09-22 Houder met markeerinrichting.

Country Status (2)

Country Link
EP (1) EP2166391B1 (nl)
NL (1) NL2002007C (nl)

Families Citing this family (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE102010026397A1 (de) * 2010-07-07 2012-01-12 Gabo Systemtechnik Gmbh Bevorratungsbehälter, unterirdische Leitungsbevorratung und System zur unterirdischen Anordnung einer Leitungsbevorratung
US9869331B2 (en) 2015-08-11 2018-01-16 Emadeddin Zahri Muntasser Universal marking bracket

Citations (9)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3015408A (en) * 1960-04-29 1962-01-02 Cfc Corp Outlet box cover
FR2178195A1 (nl) * 1972-03-30 1973-11-09 Copetti Marino
US4915055A (en) * 1988-12-02 1990-04-10 Ptashinski Edmund J Conduit locator
US5044303A (en) * 1989-10-23 1991-09-03 Culver Jr Frank A Sub-surface conduit marking apparatus
US5069516A (en) * 1989-11-21 1991-12-03 Raynet Corporation Telecommunications closures
FR2747867A1 (fr) * 1996-04-22 1997-10-24 Mitsubishi Electric Corp Systeme souterrain de communication d'informations et plaque d'egout associee a ce systeme
EP1353015A2 (en) * 2002-04-11 2003-10-15 Wisse Klaas Vaartjes Covering and marking device for an underground pipe
US6941890B1 (en) * 2001-10-05 2005-09-13 Michael P. Cristo, Jr. Underground marking systems and methods for identifying a location of an object underground
US7391324B1 (en) * 2005-11-14 2008-06-24 Gpk Products, Inc. Locator plug system

Patent Citations (9)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3015408A (en) * 1960-04-29 1962-01-02 Cfc Corp Outlet box cover
FR2178195A1 (nl) * 1972-03-30 1973-11-09 Copetti Marino
US4915055A (en) * 1988-12-02 1990-04-10 Ptashinski Edmund J Conduit locator
US5044303A (en) * 1989-10-23 1991-09-03 Culver Jr Frank A Sub-surface conduit marking apparatus
US5069516A (en) * 1989-11-21 1991-12-03 Raynet Corporation Telecommunications closures
FR2747867A1 (fr) * 1996-04-22 1997-10-24 Mitsubishi Electric Corp Systeme souterrain de communication d'informations et plaque d'egout associee a ce systeme
US6941890B1 (en) * 2001-10-05 2005-09-13 Michael P. Cristo, Jr. Underground marking systems and methods for identifying a location of an object underground
EP1353015A2 (en) * 2002-04-11 2003-10-15 Wisse Klaas Vaartjes Covering and marking device for an underground pipe
US7391324B1 (en) * 2005-11-14 2008-06-24 Gpk Products, Inc. Locator plug system

Also Published As

Publication number Publication date
EP2166391A1 (en) 2010-03-24
EP2166391B1 (en) 2013-07-24

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL2002006C (nl) Lashuis.
BE1019832A4 (nl) Inrichting voor het vervaardigen van een fundering voor een zich op hoogte bevindende massa, bijbehorende werkwijze en samenstel van de inrichting en een opvijzelbaar platform.
US20130325160A1 (en) Control method and system for a sawing machine
EP1569021A1 (en) Micro trench duct placement for optical fiber cables
US20080190509A1 (en) End cap assembly
NL2002004C (nl) Houder.
NL2002007C (nl) Houder met markeerinrichting.
JP2008506871A (ja) 埋没目標掘削の案内の方法と装置
NL2002008C (nl) Slab.
KR101760087B1 (ko) 지중 매설물 표시장치
BE1017773A3 (nl) Werkwijze voor het leggen van een xtth netwerk.
Vaseli Application of micro-trenching for fiber to the home
NL2012454B1 (en) Container for holding at least a part of a cable or cables underground, method of installing a part of a network, and communications network.
NL1020367C1 (nl) Afdek- en markeerinrichting ten behoeve van een ondergrondse standpijp.
JP5368174B2 (ja) ケーソン沈設方法およびケーソン用水位計
KR100891105B1 (ko) 전력선 보호구
KR102180935B1 (ko) 지열 배관 탐지수단
Slavin Guidelines for use of mini-horizontal directional drilling for placement of high density polyethylene pipe
JP6175124B2 (ja) 埋設物位置表示部材
US20180031145A1 (en) Piping equipped with a sensing member
KR200467817Y1 (ko) 암거 배수관용 삽입관
KR200471757Y1 (ko) 매설관 손상 위치 감지를 위한 감지 테이프
JP6744787B2 (ja) 埋設管・ケーブル等の保護装置
JP5311604B1 (ja) 樹脂製埋設管の防護構造及び樹脂製埋設管用の防護ブロック体
KR20230137545A (ko) 주향이동단층에 의해 변위된 지형학적 또는 지질학적 지시자의 수평변위량 산출을 위한 발굴 조사 방법

Legal Events

Date Code Title Description
TD Modifications of names of proprietors of patents

Effective date: 20110222