NL2001514C2 - Inrichting voor het bewerken van de randen en opppervlakken van platte werkstukken. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Inrichting voor het bewerken van de randen en oppervlakken van platte werkstukken

ACHTERGROND VAN DE UITVINDING

De uitvinding betreft een inrichting voor het bewerken van de randen en oppervlakken van platte werkstukken, omvattende een machineframe met een werkstukoplegvoorziening en ten minste één 5 bewerkingskop met een werktuighouder, die aan het machineframe om een ten opzichte van de werkstukoplegvoorziening loodrechte eerste as draaibaar gelagerd en middels een aandrijving aandrijibaar is en de ten minste twee werktuigen draagt, welke aan de werktuigdrager excentrisch ten opzichte van de eerste as telkens om een ten opzichte van het 10 werkstukoplegvlak loodrechte tweede as draaibaar gelagerd en met een planeetwiel verbonden zijn, dat met een frame-gefixeerd, ten opzichte van de eerste as co-axiaal zonnewiel in tandwielaangrijping staat, waarbij de omlopende werktuighouder een werkingsbereik van de werktuigen definieert.

15 Een inrichting van bovenstaand genoemde techniek is bijvoorbeeld bekend uit DE 103 38 682 Al bekend. De overlapping van de draaibeweging van de werktuighouders en de gedwongen draaibeweging van de werktuigen met een ten opzichte van het toerental van de werktuighouders hoger toerental maakt in de deze inrichting een hoge verspaancapacteit van de 20 werktuigen mogelijk en daarmee een effectieve bewerking van de werkstukken. Bij de uit DE 103 38 682 Al bekende inrichting zijn meerdere schijfvormige slijp- of bewerkingskoppen voorzien, die in twee dwars op de bewegingsrichting van de wekstukken ingerichte, in voortgangsrichting van de werkstukken opeenvolgende rijen geordend zijn, waarbij de beide 25 slijpkoprijen dwars op de bewegingsrichting van de werkstukken zodanig tegenover elkaar versprongen zijn, dat de slijpkoppen van de ene rij - bezien 2 00 1 5 14 2 in de bewegingsrichting van de werkstukken - de openingen tussen de slijpkoppen van de andere rij sluiten. Daarmee word weliswaar de gezamenlijke werkbreedte van de inrichting van de shjpwerktuigen afgedekt, maar benodigd de inrichting in de voortgangsrichting van de 5 werktuigen relatief veel ruimte.

Uit US 2007/0010178 Al is een doorloopslijpmachine bekend, die verscheidene rondom een verticale as roterende slijpschijven omvat, die in een rij dwars op de voortgangsrichting van de werkstukken naast elkaar zijn geordend. De slijpschijven zijn excentrisch aan hun aandrijfspindels 10 bevestigd, zodat de bewegingsbereiken van naburige slijpschijven elkaar overlappen.

9

KORTE BESCHRIJVING VAN DE UITVINDING

De uitvinding heeft als doel een inrichting als in de aanhef 15 genoemde techniek te verschaffen, waarbij enerzijds de gezamenlijke werkbreedte van de inrichting van de werktuigen bestreken wordt, die anderzijds in richting van de werkstukvoortgang toch weinig ruimte beslaat.

Dit doel wordt bereikt door een inrichting volgens conclusie 1 te 20 verschaffen.

Bij de inrichting volgens de uitvinding grijpen naburige bewerkingskoppen zo in elkaar, dat de bewerkingsbanen van de werktuigen van naburige bewerkingskoppen elkaar overlappen. Daarmee kan met een enkele rij van naast elkaar liggende bewerkingskoppen de gezamenlijke 25 werkbreedte van de inrichting afgedekt worden, zodat enerzijds werkstukken op een willekeurige positie van de werkbreedte opgevoerd 3 kunnen worden, anderzijds de inrichting in transportrichting van de werkstukken slechts weinig ruimte beslaat.

Bij gegeven onderlinge afstand van de werktuigassen aan de werktuighouders en bij gegeven diameter van de werktuigen laat de 5 minimale asafstand van naburige bewerkingskoppen zich op eenvoudige wijze vaststellen. Een bijzonder compacte rangschikking is mogelijk wanneer de werktuighouders van twee telkens naburige bewerkingskoppen met tegengestelde draairichting aangedreven zijn. Daarbij is het doelmatig wanneer de draairichting van de werktuigen van naburige werktuighouders 10 constant gelijk is. Dat betekent dat de draairichting van de werktuigen van de ene bewerkingskop gelijk is aan de draairichting van de haar betreffende werktuighouder, terwijl de draairichting van de werktuigen van de andere bewerkingskop tegengesteld is aan de draairichting van de haar betreffende werktuighouder.

15 De inrichting is bijzonder geschikt voor de bewerking van de randen van werkstukken, bijvoorbeeld van uitgesneden vlakke staaldelen met behulp van op zichzelf bekende werktuigen, die bijvoorbeeld door cilindrische slijpkoppen gevormd zijn, die steeds een veelvoud van slijpbladen omvatten, die binnen door de cilinder- of draaias van de 20 werktuigen omspannende radiale vlakken gerangschikt zijn. In principe kunnen bij de inrichting volgens de uitvinding echter ook andere werktuigen toegepast worden, bijvoorbeeld borstels die onafhankelijk van de draairichting zijn.

4

KORTE BESCHRIJVING VAN DE FIGUREN

De volgende beschrijving verklaart in samenhang met de bij gevoegde tekeningen de uitvinding aan de hand van een uitvoeringsvoorbeeld. Hier tonen: 5 Fig. 1 een schematisch bovenaanzicht op een rij van bewerkingskoppen, die zich dwars op de voortgangsrichting van de werkstukken over de breedte van een werkstukoplegvoorziening uitstrekt,

Fig.2 een de as van een werktuighouder bevattende snede door een eerste bewerkingskop en 10 Fig. 3 een overeenkomstig Fig.2 deelsnede door een tweede bewerkingskop.

GEDETAILEERDE BESCHRIJVING

In figuur 2 is met 10 een drager van een voor het overige niet getoond machineframe voor een slijpinrichting aangeduid, waarvan het 15 werkstukoplegvlak voor een werkstuk 11 door een streep-puntlijn 12 is aangeduid. Aan de drager 10 is een algemene met 14 aangeduide bewerkingskop aangebracht. Deze omvat een werktuighouder 16, die met een aandrijfas 18 over een lager 20 in een lagerbus 22 draaibaar gelagerd is, die met een schroef 24 aan de drager 10 bevestigd is. De lagerbus 22 draagt 20 aan haar de werktuighouder toegekeerde einde een zonnewiel 26, dat coaxiaal aan de as 28 de aandrijfas 18 met behulp van schroeven 30 aan de lagerbus 22 vastgeschroefd is.

Aan de werktuighouder zijn in een radiale afstand van de as 28 twee cilindrische werktuigen 32 in lagers 34 telkens om een as 36 draaibaar 25 gelagerd, die evenals de as 28 van de aandrijfas 18 loodrecht op de werkstukoplegvoorziening 12 geplaatst is. Bij de werktuigen gaat in het 5 getoonde voorbeeld om cilindrische slijplichamen, die een veelvoud van slijpbladen 38 hebben (figuur 1), die binnen door de as 36 omspannende radiale vlakken van de werktuigen 32 gerangschikt en aan een draagblad 40 van het werktuig 32 bevestigd zijn. De afstand van de werktuigen 32 5 vanaf het werkstukoplegvlak 12 word zodanig ingesteld, dat deze kleiner is dan de loodrecht op het werkstukoplegvlak 12 gemeten dikte van een werkstuk 11. Bij de doorvoer van het 11 door werkstuk de bewerkingsinrichting raken de werktuigen 32 aan de randvlakken van het werkstuk 11, waarbij de slijpbladen of borstels van de werktuigen 32 10 afbuigen en over de randen en het oppervlak van het werkstuk 11 getrokken worden.

De aan het draagblad 40 bevestigde aandrijfastappen42 van de betreffende werktuigen 32, waarmee deze in de werktuighouder 16 draaibaar gelagerd is, draait telkens een daarmee rotatievast voerwiel 44, 15 dat met het zonnewiel 26 in aangrijping staat. Een draaiing van de werktuighouders 16 om de as 28 leidt er derhalve toe, dat de werktuigen 32 door de over het machineframe-gefixeerde zonnewiel afrollende voerwiel of planeetwielen 44 om hun as 36 gedraaid worden. De aandrijving van de werktuighouders 16 om de as 28 gebeurt met behulp van een niet getoonde 20 gebruikelijke aandrijving, bijvoorbeeld een elektromotor.

In de figuur 1 onderscheid men een rij van bewerkingskoppen 14, die zich dwars over de werkstukoplegvoorziening 12 van de inrichting uitstrekt, waarbij de voortgangsrichting van de werkstukken door de pijl A aangegeven is. De afstand van de draaiassen 28 van de werkstukdrager 16 25 telkens naburige bewerkingskoppen 14 is zo gekozen, dat de werkbereiken 46 van de werktuigen 32 naburige bewerkingskoppen 14 overlappen. Om zeker te stellen, dat de werktuigen 16 naburige bewerkingskoppen 14 niet belemmeren, zijn de werktuighouders 16 van naburige bewerkingskoppen 6 telkens 90° tegen elkaar versprongen, zoals dit figuur 1 toont. Om zeker te stellen, dat deze verspringing van de werktuig naburige bewerkingskoppen ook onder belasting exact behouden blijft, worden de werktuighouders doelmatigerwijs over niet getoonde tandraderen van een 5 gemeenschappelijke aandrijvingmotor aangedreven. In principe kan de aandrijving van de werktuighouders 16 van de bewerkingskoppen 14 zo gekozen worden, dat de al de werktuighouders zich in gelijke zin draaien.

Bij wijze van voorbeeld worden telkens naburige werktuighouders 16 toch met tegengestelde draairichting aangedreven, zoals dat in figuur 1 door de 10 pijl B is aangegeven, aangezien op de deze wijze, de asafstand van naburige bewerkingskoppen 14 verminderd kan worden. Bij het getoonde uitvoeringsvoorbeeld draaien al de werktuigen van de bewerkingskoppen 14 in dezelfde draairichting, zoals dit door pijl C aangegeven wordt. Dit is bij draairichtingafhankelijke werktuigen zoals de hierboven beschreven 15 slijplichamen noodzakelijk, om een slijpwerking te bereiken. Dat betekent, dat de werktuigen 32 in de ene bewerkingskop tegengesteld aan de draairichting van de werktuighouder draaien, terwijl in de andere bewerkingskop in gelijke zin met de werktuighouders omlopen. Bij de in figuur 2 getoonde bewerkingskop is de draairichting van de werktuigen 32 20 gelijk aan de omlooprichting van de werktuighouders 16. Een dergelijke bewerkingskop is in figuur 1 op de posities 1, 3 en 5in de rij van bewerkingskoppen geplaatst. In de bewerkingskopen op de posities 2 en 4 daarentegen gebeurt de aandrijving van de werktuigen 32 niet door directe aangrijping tussen het planeetwiel 44 en het zonnewiel 26, maar over een 25 tussentandrad 48, dat in de werktuighouder 46 op een aandrijfas 50 vrij draaibaar gelagerd is en enerzijds op het zonnewiel 26 en anderzijds op het planeetwiel in aangrijping staat.

7

De bovenstaande rangschikking toont, dat met de oplossing volgens de uitvinding een zeer compacte rangschikking van de slijpwerktuigen te realiseren is. De banen van de slijpwerktuigen overlappen elkaar zodanig, dat de gezamenlijke werkbreedte van het werkstukoplegvlak 12 van de 5 omlopende en zich zelf draaiende werktuigen bestreken wordt. Daardoor kunnen werkstukken op voorkeursplaatsen van het werkstukoplegvlak 12 in de inrichting voor bewerking ingevoerd worden. Gelijktijdig behoeft de bewerkingsinrichting in de voortgangsrichting van de werktuigen slechts weinig ruimte.

2001514 /

Claims (5)

1. Inrichting voor het bewerken van de randen en oppervlakken van platte werkstukken, omvattende een machineframe (10) met een werkstukoplegvoorziening (12) en ten minste één bewerkingskop (14) met een werktuighouder (16), die aan het machineframe (10) om een ten 5 opzichte van de werkstukoplegvoorziening (12) loodrechte eerste as (28) draaibaar gelagerd en middels een aandrijving aandrijfbaar is en de ten minste twee werktuigen (32) draagt, welke aan de werktuigdrager (16) excentrisch ten opzichte van de eerste as (28) telkens om een ten opzichte van het werkstukoplegvlak (12) loodrechte tweede as draaibaar gelagerd en 10 met een planeetwiel (44) verbonden zijn, dat met een frame-gefixeerd, ten opzichte van de eerste as co-axiaal zonnewiel (26) in tandwielaangrijping staat, waarbij de omlopende werktuighouder (16) een werkingsbereik (46) van de werktuigen (32) definieert, met het kenmerk, dat ten minste twee bewerkingskoppen (14) zo naast elkaar aangebracht zijn, dat de 15 werkingsbereiken (46) van hun werktuigen (32) elkaar overlappen, dat elke werktuighouder (16) balkvormig uitgevoerd is en twee werktuigen (32) draagt en dat de werktuighouders (16) van naburige bewerkingskoppen (14) over 90° ten opzichte van elkaar zijn versprongen en met tegengestelde draairichting aangedreven zijn. 20

2. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt, dat de werktuigen (32) van in wezen cilindrische slijplichamen gevormd zijn, die telkens een veelvoud van slijpbladen (38) omvatten, die binnen door de cilinder- en draaias (36) van de slijplichamen omspannende radiale vlakken 25 gerangschikt zijn. 2001514

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de draairichting van de werktuigen (32) gelijk aan de draairichting van hun respectievelijke werktuigdragers (16) is. 5

4. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de draairichting van de werktuigen (32) van al de werktuighouders (16) gelijk is. 200 1

5 H