NL195053C - Werkwijze voor het met de einden tegen elkaar aanbrengen van een loopvlakstrook rond een bandopbouwtrommel. - Google Patents

Description

1 195053

Werkwijze voor het met de einden tegen elkaar aanbrengen van een loopvlakstrook rond een bandopbouwtrommel

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het met de einden tegen elkaar aanbrengen van een 5 loopvlakstrook in een inrichting voor het vervaardigen van een voertuigband rond een met een omtreksnel-heid V aangedreven bandopbouwtrommel, van welke loopvlakstrook de nagemeten lengte 1 een fractie kleiner is dan de omtrekslengte L van de trommel, waarbij de loopvlakstrook wordt toegevoerd op een transporteur zonder einde, die een snelheid heeft die zich zodanig verhoudt tot de snelheid V van de trommel dat de loopvlakstrook opgerekt wordt tot de lengte L waardoor de einden van de loopvlakstrook 10 opgerekt wordt tot de lengte L waardoor de einden van de loopvlakstrook na omwikkeling rond de trommel tegen elkaar komen te liggen, en die met zijn werkzame part tangentiaai ten opzichte van de trommel is opgesteld, een en ander zodanig dat de trommel de loopvlakstrook via de raakzone tussen trommel en transporteur van de transporteur ovemeemt.

Een dergelijke werkwijze is bekend uit de Europese octrooiaanvrage 0.164.709. Daarbij gaat het meer in 15 het bijzonder om het aanbrengen van stroken voeringmateriaal. Door de een fractie te korte loopvlakstrook aan te voeren met een snelheid, die een corresponderende fractie kleiner is dan de draaisnelheid van de bandopbouwtrommel wordt de materiaalstrook uiteindelijk zonder tussenruimte op elkaar aansluiten.

Bij de bekende werkwijze wordt de loopvlakstrook die een recht einde heeft, tot aan de raakzone (waar de overgang naar het trommeloppervlak plaatsvindt) door middel van zuignappen op het werkzame part van 20 de transporteur vastgehouden. Het door de trommel overnemen van de loopvlakstrook geschiedt eveneens met behulp van zuignappen, waarbij de zuignappen van de transporteur telkens in de raakzone tussen trommel en transporteur worden uitgeschakeld.

De bekende werkwijze is niet zo geschikt voor loopvlakstroken, waarvan het einde een convergerend respectievelijk een hiermee complementair diveregend verloop hebben.

25 De uitvinding stelt zich ten doel op dit punt de werkwijze te verbeteren.

De uitvinding verschaft een werkwijze, die zich hierdoor van deze bekende werkwijze onderscheidt doordat de transporteur een snelheid heeft van v = V x (1 L, waarin 1, de werkelijke lengte van de loopvlakstrook betreft en 12 de werkelijke lengte van een eerste deel bij een eerste van de einden van de loopvlakstrook met een, in een richting loodrecht op de lengte gezien, divergerend verloop en van een 30 tweede deel aan een tegenoverliggend tweede einde met een overeenkomstig convergerend verloop, en doordat de loopvlakstrook in de raakzone door middel van een aan de van de loopvlakstrook afgekeerde zijde van het werkzame part opgestelde aandrukrol op de trommel wordt aangedrukt, terwijl het stroomopwaarts van de raakzone gelegen gedeelte van de loopvlakstrook vrij op het werkzame part van de transporteur ligt en alleen met zijn achterste rand zit vastgeklemd tot een moment juist voordat de 35 loopvlakstrook geheel is opgewikkeld.

De uitvinding wordt hieronder aan de hand van de tekening met een tweetal uitvoeringsvoorbeelden nader toegelicht.

Figuur 1 is een zijaanzicht van de inrichting volgens de uitvinding in een eerste uitvoeringsvorm; 40 figuur 2 is een bovenaanzicht van de inrichting volgens figuur 1; figuur 3 toont een schematische langsdoorsnede volgens de lijn III—III in figuur 2; figuur 4 is een aanzicht van de tegenoverliggende zijde van de inrichting volgens figuur 1; figuur 5 is een dwarsdoorsnede volgens de lijn V-V in figuur 1; figuur 6 is een schematisch zijaanzicht, waarin de wijze van positioneren en meten van een loopvlak-45 strook wordt getoond; figuur 7 is een schematisch eindaanzicht, waarin het richten van de loopvlak strak wordt getoond; figuur 8 is een schematisch zijaanzicht, waarin de loopvlakstrook is te zien in de positie direct voorafgaande aan het oprollen ervan; figuur 9 toont de loopvlakstrook juist voordat de einden daarvan met elkaar worden verbonden; 50 figuur 10 toont de loopvlakstrook in zijaanzicht; figuur 11 toont een schematische dwarsdoorsnede van de inrichting volgens de uitvinding in een tweede uitvoeringsvorm; figuur 12 is een doorsnedeaanzicht volgens de lijn XII—XII in figuur 11; figuur 13 laat zien, hoe het achterste deel van de loopvlakstrook plaatselijk wordt vervormd; 55 figuur 14 is een doorsnedeaanzicht volgens de lijn XIV-XIV in figuur 13; figuur 15 laat zien, hoe voor- en achtereinden van de loopvlakstrook met elkaar worden verbonden.

195053 2

In de tekening (zie figuren 1 en 4) is met 1 een transporteurframe aangegeven, dat aan de onderzijde is voorzien van glijblokken 14 en daarmede in de lengterichting verplaatsbaar wordt ondersteund op rails 15, die zijn aangebracht op een steunframe 53.

Het steunframe 53 wordt op zijn beurt gedragen door een fundatieplaat 22 met van de langseinden 5 daarvan opstaande steunkolommen 23 en 24. De verbinding van het ene einde van het steunframe 53 met de ene steunkolom 24 is een om een horizontale as scharnierende verbinding 16,17, terwijl die tussen het andere einde en de steunkolom 23 een in hoogte verstelbare oplegverbinding 20, 21 is.

Met 56 is een opzij van het steunframe 53 uitstekende tafel aangegeven (figuren 4 en 5) met daarop een tweetal in de langsrichting verlopende rails 42, waarover een van onderen van glijblokken 59 voorziene 10 wagen 50 (figuren 2, 4 en 5 beweegbaar is. Op de tafel 56 is voorts een motor 45 gemonteerd voor het aandrijven van een in de langsrichting verlopende schroefspil 43, die aan zijn vrije einde is ondersteund in een steunleger 46. De schroefspil 44 werkt samen met een transportmoer 43, die is aangebracht op een van de wagen 50 uitstekende arm 47. De wagen 50 is voorts voorzien van een daarvan opstaande, en aan zijn boveneinde horizontaal naar binnen afbuigende steunarm 27 met aan het uiteinde daarvan een optische 15 schakelaar 28 van het reflectietype.

Ongeveer midden tussen (de einden van) de langsbalken van het steunframe 53 is een pneumatische cilinder 41 gemonteerd, waarvan het beweegbare deel met het transporteurframe 1 is verbonden om dit laatste in de langsrichting over de rails 15 van het steunframe 53 heen en weer te bewegen.

Het transporteurframe 1 heeft aan zijn achterste einde twee evenwijdige, opstaande steunplaten 2, 20 waartussen een bovenste, tevens als aandrijfrol fungerende leidrol 8, een onderste leidrol 10 en een daartussen gelegen leidrol (zie figuur 1 juncto figuren 2 en 3) draaibaar zijn gelegerd. Op een van de beide steunplaten 2 is de aandrijfmotor 19 voor de aandrijvende rol 8 gemonteerd.

Het transporteurframe 1 heeft voorts aan zijn voorste einde twee opstaande steunplaten 3, waartussen een bovenste leidrol 11 en een onderste leidrol 12 draaibaar zijn gelegerd. De bovenste leidrol 11 is daarbij 25 met elk van zijn aseinden ondersteund in een hulpplaat 4, die aan de buitenzijde van de betreffende steunplaat 3 door middel van een stel-spanschroef 5 in de lengterichting verstelbaar wordt geleid.

Over de rollen 8-12 zijn twee op een afstand van elkaar gelegen eindloze transportbanden 36 geleid.

Op de langsbalken van het transporteurframe zijn voorts rails 58 aangebracht, waarover een aan de onderzijde van glijblokken 40 voorziene wagen 55 beweegbaar is (zie figuren 1 en 5).

30 Aan het voorste einde van de wagen is een tweetal naar weerszijden uitstekende steunen 34 bevestigd, met elk een daarvan opstaande steunas 33. Op het boveneinde van elke as 33 is een vinger 29 bevestigd. De vingers 29 reiken in dwarsrichting over het bovenste part van de respectieve transportbanden 36. Met 30 zijn van glijgroeven voorziene blokken weergegeven, die door middel van de eveneens door de steunen 34 gedragen pneumatische cilinders 32 op en neer over de steunassen 33 verschuifbaar zijn (figuur 5).

35 Vanaf de glijblokken 30 reiken vingers 35 in dwarsrichting onder het bovenste part van de respectieve transportbanden 36.

De wagen 55 is aan het achtereinde met een opstaande steun verbonden met het vrije einde van een draad 51, die door middel van een op een langsbalk van het transportframe gemonteerde motor 18 op een trommel gewikkeld zit (figuren 1-2). Voorts is de wagen 55 voorzien van een zijdelings uitstekende aanslag 40 49 (figuur 5), die tot in de baan van de wagen 50 en wel met name van de daarvan opstaande steunarm 27 reikt.

In het middenlangsvlak van het transporteurframe 1, op enige afstand onder de bovenste parten van de beide transportbanden 36 is een van het frame deel uitmakende koperbalk 39 aangebracht, waaraan twee hoekprofielen 38 zijn bevestigd. Tussen de verticaal staande flenzen van deze hoekprofielen zijn de van een 45 V-vormige omtreksrib voorziene geleiderollen 37 om assen 52 draaibaar gelegerd. De andere flenzen van de hoekprofielen 38 zijn horizontaal van elkaar af gericht en ondersteunen de binnenste randdelen van de bovenste parten van de transportbanden 36 (figuur 5).

Nabij het voorste einde van het transporteurframe 1 bevindt zich een aandrukrol 6, die draaibaar is gemonteerd tussen twee haakse hefbomen 54, die met een einde scharnierend zijn bevestigd aan de 50 respectieve steunplaten 3 en met het andere einde zijn verbonden met de plunjer van een op het voorste gedeelte van de langsbalken van het transporteurframe 1 ondersteunde pneumatische cilinder 7, waarmede de aandrukrol dus in verticale richting verstelbaar is. Opzij naast de drukrol 6 is nog een steunarm 26 aan het transportframe 1 bevestigd, welke steunarm eerst verticaal boven de transportbanden naar binnen afbuigt. Aan het vrije einde van deze arm bevindt zich een optische schakelaar 25 van het reflectietype.

55 De tot zover beschreven inrichting werkt samen met een voor de inrichting opgestelde, om een vaste horizontale as draaibare opbouw- of vormtrommel 48, die slechts schematisch is afgebeeld en door een niet nader weergegeven regelbare motor wordt aangedreven.

3 195053

Een aan de onderzijde van een centraal gelegen langsgroef voorziene loopvlakstrook 57 wordt op de bovenste parten van de beide transportbanden 36 gelegd en wel zodanig, dat de geleiderolien 37 met hun omtreksribben in de centrale langsgroef van de loopvlakstrook grijpen, zodat de strook in dwarsrichting wordt gepositioneerd.

5 De transportbanden 36 worden nu in voorwaartse c.q. achterwaartse richting aangedreven en weer stilgezet, zodra het voorste einde van de loopvlakstrook 57 op één lijn is komen te liggen met de optische schakelaar 25. Vervolgens wordt de motor 45 ingeschakeld en daarmede de wagen 50 verplaatst tot het achtereinde van de loopvlakstrook 57 op één lijn is komen te liggen met de door de wagen 50 (via arm 27) gedragen optische schakelaar 28. Tegelijkertijd wordt hierdoor de werkelijke lengte van de loopvlakstrook 57 10 gemeten.

Nadat de loopvlakstrook aldus is gepositioneerd en de lengte ervan is gemeten, treden de pneumatische cilinders 32 in werking om de vingers 35 naar de vingers 29 toe te bewegen en daarmede de loopvlakstrook op de bovenste parten van de transportbanden 36 vast te klemmen. De wagens 50 en 55 staan daarbij ten opzichte van elkaar gefixeerd via de van de wagen 55 uitstekende aanslag 49, die aanligt tegen de van de 15 wagen 50 opstaande steunarm 27.

Hierna treedt de pneumatische cilinder 41 in werking om de gehele transporteur over het steunframe 53 in voorwaartse richting te bewegen, totdat de aandrukrol 6 recht onder de opbouwtrommel 48 is komen te liggen. Op dat moment is de transporteur tot stilstand gekomen.

Vervolgens wordt de loopvlakstrook 57 met zijn voorste einde door de aandrukrol 6, onder besturing van 20 de pneumatische cilinder 7, tegen de opbouwtrommel 48 gedrukt.

De trommel wordt nu met een zodanige snelheid rondgedraaid en de transportbanden 36 worden daarbij met een zodanige snelheid in de richting van de trommel 48 aangedreven (onder meenemen van de wagen 55 met de klemvingers 29, 35), dat de voorste en achterste einden van de op de trommel gewikkelde loopvlakstrook 57 samenkomen. Dit betekent dat de transportbanden 36 worden aangedreven met een 25 snelheid: v==Vx!i^ waarin: 30 L (mm) de omtrek van de trommel voorstelt, 11 (mm) de in een eerdere fase gemeten lengte van de loopvlakstrook is, 12 (mm) de lengte van een afschuining voorstelt, V (mm/sec) de omtreksnelheid van de trommel is en v (mm/sec) de snelheid van de transportbanden is.

35 Zoals schematisch in figuur 9 is weergegeven, wordt het achterste einde van de loopvlakstrook 57 door de vingers 29 en 35 losgelaten op een tijdstip juist voordat de loopvlakstrook 47 geheel is opgewikkeld. De wagen 55 met de vingers 29 en 35 wordt daarbij teruggetrokken door de draad 51, die zich onder invloed van de motor 18 opwikkelt.

Uiteraard zou in plaats van de transportbanden 36 ook een rondgaande rollentransporteur kunnen 40 worden toegepast, waarvan de rollen in het midden van een omtreksrib ter langsgeleiding van de loopvlakstrook zijn voorzien.

In figuren 11-14, waarin een tweede uitvoeringsvorm is weergegeven, zijn de onderdelen, welke reeds in verband met de eerste uitvoeringsvorm zijn beschreven, met dezelfde verwijzingscijfers aangeduid.

In afwijking van de eerste uitvoeringsvorm zijn op de wagen 55 steunen 101 met langsrails 102 45 aangebracht, waarover van glijlopers 103 voorziene sleden 14 beweegbaar zijn. Op de sleden 104 zijn dwarsrails 105 aanwezig, waarover de dragers 107 door middel van pneumatische cilinders 112 in dwarsrichting beweegbaar c.q. verstelbaar zijn. De beweging naar binnen wordt daarbij begrensd door een verstelbare aanslag 115.

De beweging van elke slede 104 in de lengterichting vindt plaats door middel van een op de steun 101 50 overgebrachte pneumatische cilinder 113. Met 114 is een instelbare aanslag aangegeven (figuur 12).

Op elke drager 107 bevindt zich een vaste klemvinger 109 en een daarmede samenwerkende om een as 111 scharnierende klemvinger 110. Met behulp van een op de drager 107 gemonteerde pneumatische cilinder 108 kan de klemvinger 110 in de richting van de vaste klemvinger 109 worden bewogen om een (afgeschuinde) langsrand van een op de transportbanden 36 liggende loopvlakstroken 57 op de in figuur 14 55 weergegeven wijze vast te klemmen.

Claims (1)

195053 4 Werkwijze voor het met de einden tegen elkaar aanbrengen van een loopvlakstrook in een inrichting voor het vervaardigen van een voertuigband rond een met een omtreksnelheid V aangedreven bandopbouwt-5 rommel, van welke loopvlakstrook de nagemeten lengte 1 een fractie kleiner is dan de omtrekslengte L van de trommel, waarbij de loopvlakstrook wordt toegevoerd op een transporteur zonder einde, die een snelheid heeft die zich zodanig verhoudt tot de snelheid V van de trommel dat de loopvlakstrook opgerekt wordt tot de lengte L waardoor de einden van de loopvlakstrook opgerekt wordt tot de lengte L waardoor de einden van de loopvlakstrook na omwikkeling rond de trommel tegen elkaar komen te liggen, en die met zijn 10 werkzame part tangentiaal ten opzichte van de trommel is opgesteld, een en ander zodanig dat de trommel de loopvlakstrook via de raakzone tussen trommel en transporteur van de transporteur ovemeemt, met het kenmerk, dat de transporteur een snelheid heeft van v = V x (1,-12)/ L. waarin 1, de werkelijke lengte van de loopvlakstrook betreft en 12 de werkelijke lengte van een eerste deel bij een eerste van de einden van de loopvlakstrook met een, in een richting loodrecht op de lengte gezien, divergerend verloop en van een 15 tweede deel aan een tegenoverliggend tweede einde met een overeenkomstig convergerend verloop, en dat de loopvlakstrook in de raakzone door middel van een aan de van de loopvlakstrook afgekeerde zijde van het werkzame part opgestelde aandrukrol op de trommel wordt aangedrukt, terwijl het stroomopwaarts van de raakzone gelegen gedeelte van de loopvlakstrook vrij op het werkzame part van de transporteur ligt en alleen met zijn achterste rand zit vastgeklemd tot een moment juist voordat de loopvlakstrook geheel is 20 opgewikkeld. Hierbij 7 bladen tekening