NL194538C

NL194538C - Inrichting voor het uitnemen van holle voorwerpen uit vormen waarin deze zijn vervaardigd.

Info

Publication number: NL194538C
Application number: NL8801417A
Authority: NL
Original assignee: Isap Omv Group Spa
Priority date: 1987-06-05
Filing date: 1988-06-02
Publication date: 2002-07-02
Also published as: FR2616103A1; GB2205272A; IT1218634B; PT87099A; CH673431A5; NL8801417A; US4872826A; FR2616103B1; BE1003481A5; DE3724178C1; AR244595A1; ATA40388A; GB8806960D0; PT87099B; GB2205272B; SE8800795L; IT8784940A0; JPS6411775A; JPH0630856B2; BR8802700A

Description

1 194538

Inrichting voor het uitnemen van holle voorwerpen uit vormen waarin deze zijn vervaardigd

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het uit een productiemal nemen van afgeknot kegelvormige of afgeknot piramidevormige holle voorwerpen, welke voorwerpen met een warmvormproces 5 zijn vervaardigd uit een kunststoffoliemateriaal, waarbij de inrichting een in hoofdzaak plaatvormige uittrekker voor de voorwerpen omvat welke een aantal opneemposities bepaalt, waarvan elk is ingericht voor samenwerking met een voorwerp, zodanig dat tijdens gebruik elk voorwerp tezamen met een de opneempositie bepalend deel van de onderzijde van de uittrekker waartegen een voorwerp met de holle zijde kan worden geplaatst een kamer zal vormen, waarbij in elke opneempositie een zuigopening is 10 voorzien die via een zich door de uittrekker uitstrekkende zuigleiding in verbinding staat met een regelbare zuiginstallatie voor het tijdens gebruik opwekken van een onderdruk in elke kamer, geschikt voor het tegen de zich rond de zuigopening uitstrekkende opneempositie vasthouden van het betreffende voorwerp. Een dergelijke inrichting is bekend uit GB-A 2.149.717.

Bij deze bekende inrichting worden door warm-vervormen vervaardigde, dusdanige bekervormige 15 voorwerpen met een openingsrand aan een plaatvormige uittrekker gehecht, door in het binnenste van deze voorwerpen via leidingen in de uittrekker een geringe onderdruk op te wekken. De voor het hechten gewenste onderdruk wordt in stand gehouden door regeling van de aanzuighandeling en onderbreking daarvan. Een probleem dat zich bij deze bekende inrichting voordoet is dat het moeilijk blijkt te zijn om de in het binnenste van de voorwerpen opgewekte geringe onderdruk constant te houden. Dit vereist een zeer 20 goede afdichting tussen de plaatvormige uittrekker en het daaraan gehechte voorwerp. Een dergelijke goede afdichting blijkt in de praktijk doorgaans niet haalbaar, doordat de met de plaat in contact staande rand van de voorwerpen slechts een geringe breedte heeft en bovendien meestal niet vlak is, maar gekromd. Wanneer geen goede afdichting wordt bereikt kan meer of minder buitenlucht binnendringen in het binnenste van het voorwerp, waardoor de binnen- en buitendruk kan vereffenen. Dit verstoort de hechtende 25 werking tussen de uittrekker en het voorwerp en kan gemakkelijk leiden tot asverschuivingen van het voorwerp ten opzichte van de aanvankelijke aanligpositie gedurende bewegingen van de uittrekker, wanneer de voorwerpen op de uittrekker steunen, of zelfs tot losgeraken van de voorwerpen wanneer deze aan de uittrekker hangen. Deze nadelen belemmeren het betrouwbare en juiste uittrekken van de voorwerpen uit de warmvormmachines en maken het invoeren daarvan in stapelkanalen problematisch. Bovendien is het 30 moeilijk gebleken met uit de stand van de techniek bekende middelen een dergelijke geringe onderdruk op te wekken, die nodig is om de fragiele dunwandige en daardoor makkelijk vervormbare producten zonder beschadiging uit de vormmal te nemen.

Bij de bekende inrichting is getracht de afdichting te verbeteren en verschuiven van de voorwerpen tegengegaan door een aan de rand van de voorwerpen aangepaste profilering van de uittrekker. Dit is 35 evenwel onvoldoende gebleken en maakt de inrichting slechts geschikt voor één type product.

De uitvinding beoogt een inrichting van de in de aanhef beschreven soort, waarmee voldoende hechting van de voorwerpen aan de plaatvormige uittrekker kan worden bereikt, zonder vernietiging of beschadiging van deze voorwerpen. Daartoe wordt een inrichting volgens de uitvinding gekenmerkt doordat de zuig· openingen bij de opneemposities van de uittrekker uitgaan van een gezamenlijke verbindingsruimte 40 hierbinnen welke in verbinding staat met de regelbare zuiginstallatie, waarbij de uittrekker een in hoofdzaak vlakke onderzijde omvat en elke opneempositie via ten minste één doorgang in verbinding staat met de buitenomgeving, waarbij die doorgang van omstelmiddelen is voorzien voor het afhankelijk van de uit te nemen holle voorwerpen aanpassen van de effectieve doorgangsgrootte, één en ander zodanig dat tijdens gebruik met behulp van de regelbare zuiginstallatie en de omstelmiddelen bij de doorgangen de hoeveelheid 45 door de verschillende kamers heen aangezogen buitenlucht en daarmee de in de betreffende kamers heersende onderdruk regelbaar is.

Het hoofdvoordeel van de inrichting volgens de uitvinding is gelegen in de omstandigheid, dat afgeknot kegelvormige of afgeknot piramidevormige holle voorwerpen, die slechts een geringe onderdruk kunnen weerstaan, onverplaatsbaar aan een plaatvormige uittrekker hechten en dat daarbij verhinderd wordt dat die 50 voorwerpen vervormingen ondergaan, welke voor de ongeschondenheid daarvan schadelijk zijn. Een verder voordeel van de inrichting volgens de uitvinding is gelegen in de omstandigheid, dat voorwerpen in een stand gehouden kunnen worden, waarin zij onverplaatsbaar aan de vlakke plaat hechten, en dat dit ondanks de problematische afdichting tussen de uittrekker en de voorwerpen mogelijk Is.

Een voordelige uitvoeringsvorm heeft het kenmerk dat de althans ene doorgang tussen de omgeving en 55 elke opneempositie is uitgevoerd als open in het beneden oppervlak van de uittrekker uitgespaarde kanaal en de omstelmiddelen door platen met een verschillende dikte worden gevormd, welke wegneembaar plaatsbaar zijn op de bodem van elk van de kanalen nabij de plaats waar in gebruik over het kanaal de rand 194538 2 $ van een voorwerp tegen de uittrekker komt aan te liggen. Een van dergelijke luchtinlaatopeningen en omstelmiddelen voorziene uittrekker is eenvoudig te vervaardigen en breed toepasbaar. De uittrekker is geschikt voor holle voorwerpen met uiteenlopende vormen en afmetingen, waarbij per individuele opneem-positie een optimale luchtinlaatopening kan worden ingesteld, bij welke luchtinlaatopening een gewenste 5 hoeveelheid lucht wordt aangezogen en een daarmee samenhangende gewenste onderdruk in een met de betreffende opneempositie uit te nemen voorwerp wordt opgewekt.

Een tweede voordelige uitvoeringsvorm heeft het kenmerk, dat afzonderlijke leidingvormige doorgangen door de uittrekker verlopen tussen de buitenomgeving en de opneemposities, waarbij een regelbare afsluiter zoals een schuifafsluiter in elke doorgang is aangebracht. Hiermee wordt het voordeel bereikt dat de 10 luchtinlaat hiermee per opneempositie zeer eenvoudig, snel en met grote nauwkeurigheid kan worden ingesteld.

Overigens wordt opgemerkt dat uit JP-A-62106643 een inrichting bekend is voor het opnemen en verplaatsen van een relatief kwetsbaar, stijf en vlak voorwerp, in het bijzonder een wafer, welke inrichting is voorzien van een komvormige zuignap, aangesloten op zuigmiddelen voor het daarin opwekken van een 15 onderdruk. Een onderdrukkamer wordt tijdens gebruik bepaald door de holte in de zuignap en het plaatvormige, vlakke voorwerp. In deze zuignap zijn lekgaten voorzien, waardoor lucht van buiten naar binnen wordt aangezogen zodra de onderdruk in de zuignap te groot wordt. Hiermee wordt beschadiging of vervorming van de voorwerpen verhinderd. Ook deze bekende inrichting is slechts geschikt voor toepassing met één type vlak product. Voor elke individuele opneempositie is een aparte zuignap voorzien, waarbij de hoeveel-20 heid lucht die door de lekgaten in de onderdrukkamer wordt gezogen niet regelbaar is.

De inrichting volgens de uitvinding wordt in de navolgende beschrijving nader toegelicht aan de hand van de tekening, waarin schematisch twee uitvoeringsvoorbeelden zijn weergegeven. Daarbij toont: figuur 1 een zij-aanzicht van een eerste uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting met een uittrekker; 25 figuur 2 een onderaanzicht van de uittrekker volgens figuur 1; figuur 3 een vergroot deelaanzicht van de uittrekker volgens figuur 1; en figuren 4 en 5 met de figuren 1 en 2 overeenkomende aanzichten van een tweede uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting.

30 Er van uitgaand, dat in de figuren gelijke of gelijkwaardige delen met dezelfde verwijzingscijfers zijn aangeduid, blijkt uit figuur 1, dat een zuiginstallatie 6 met een aanzienlijke doorstromingshoeveelheid door een buisleiding 7 is verbonden met een verbindingsruimte 8, een vlakke plaatvormige kast 10 binnen een uittrekker 9 die verder een arm 11 en een scharnierpen 12 heeft. De uittrekker 9 kan verschillende bewegingen uitvoeren, zoals het invoeren tussen delen van een niet-weergegeven vorm, om warm-35 gevormde en van de vorm gescheiden, als bekers uitgevoerde holle voorwerpen 13 uit te nemen.

De verbindingsruimte 8 verbindt de zuiginstallatie 6 met kamers 17, die zich tussen de voorwerpen 13 en de kast 10 vormen, via openingen 14 die door de onderwand van de kast 10 verlopen en uitmonden bij kruispunten van kanalen 19 met een rechthoekige dwarsdoorsnede die in het onderoppervlak 15 van de onderwand zijn aangebracht, alsmede via de buisleiding 7.

40 In de buisleiding 7 is een meerwegafsluiter 16 gezet, om de kamers 17 met de zuiginstallatie 6 te verbinden respectievelijk daarvan af te sluiten, terwijl tussen de afsluiter 16 en de zuiginstallatie 6 een in een vertakking 7' van de buisleiding 7 geschakelde klep 18 is aangebracht voor het regelen van de aanzuig-doorstromingshoeveelheid omgevingslucht.

De kamers 17 worden omsloten door de zijwand en de bodem van een van de voorwerpen 13 en een 45 deel van het onderoppervlak 15 van de plaatvormige kast 10.

Het vormen van de kamers 17 geschiedt op dat ogenblik, waarop de uittrekker 9 met de kast 10 daar tussen de beide delen van de vormen steekt, waar zich de gevormde en afgescheiden voorwerpen 13 bevinden. Door de werking van de door de zuiginstallatie 6 teweeg gebrachte zuigstroom worden de voorwerpen 13 aangegrepen en er toe gebracht, dat zij met de rand daarvan tegen het onderoppervlak 15 50 van de kast 10 hechten.

Zoals uit figuur 2 blijkt, kruisen de in onderoppervlak 15 van de kast 10 aangebrachte kanalen 19 elkaar onder een rechte hoek, en wel in het gebied van de openingen 14, waardoor die kanalen 19 via de openingen 14 en de verbindingsruimte 8 in verbinding staan met de zuiginstallatie 6.

De kanalen 19 vormen samen met het randdeel van het daarvoor gelegen voorwerp 13 voor elk van de 55 voorwerpen 13 een viertal doorgangen 20 voor de omgevingslucht. De dwarsdoorsnede van elke doorgang 20 is door in de tekening niet-weergegeven platen veranderbaar. De platen hebben verschillende diktes en kunnen afneembaar op de bodem van de kanalen 19 in het gebied van het randdeel van elk voorwerp 13

Claims

3 194536 worden geplaatst. De doorgang 20 maakt het binnentreden van omgevingslucht in de kamers 17 mogelijk in een hoeveelheid, welke in verhouding tot het volume met de ruimte daarvan bepaald is. De onderdruk, welke in de kamers 17 dient te worden opgewekt, wordt door een grote lucht-5 doorstromingshoeveelheid door de kamers 17 verkregen en bij benadering constant gehouden, waarbij omgevingslucht door de doorgang 20 in de kamers 17 wordt gezogen en tegelijkertijd een met de hoeveelheid binnen gestroomde lucht gelijke hoeveelheid lucht uit de kamers 17 wordt afgezogen door de regelbare zuiginstallatie 6, via de openingen 14. Deze onderdruk moet liggen tussen de onderdruk, welke voor het hechten aan het voorwerp 13 tegen de 10 uittrekker 9 noodzakelijk is en de kritische onderdruk, waarbij het voorwerp 13 bezwijkt, zodat het voorwerp 13 niet vervormd zal worden. De regeling van de inrichting geschiedt in tweevoudig opzicht, waarbij de eerste regeling geschiedt, doordat een middenwaarde van de aanzuigdoorstromingshoeveelheid V wordt vastgesteld en de dwarsdoorsnede-afmetingen van de doorgangen 20 veranderd worden. Na het vaststellen van de gekozen 15 afmetingen van de dwarsdoorsnede van de doorgangen 20 wordt de tweede regeling doorgevoerd, doordat de aanzuigdoorstromingshoeveelheid V door verstellen van de klep 18 wordt veranderd. Bij het in de figuren 4 en 5 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld is de kast 10 voorzien van de holle verbindingsruimte 8, welke via openingen 14 met de van het onderoppervlak 15 grenzende ruimte en via de buisleiding 7 met de met een aanzienlijke doorstromingshoeveelheid werkende zuiginstallatie 6 is verbon-20 den. Het hoofdkenmerk van dit uitvoeringsvoorbeeld bestaat daarin, dat in de wand van de kast 10 leidingvormige doorgangen 24 zijn aangebracht, waarin mondingen buiten de kamers 17' als inlaatopening 26 respectievelijk binnen de kamers 17' als monding 27 zijn gelegen. Regelbare afsluiters 25 dienen voor de regeling van de via de inlaatopeningen 26 in elk van de kamers 17' binnentredende luchtstroom. Op deze wijze is het mogelijk met een en dezelfde kast 10 voorwerpen 13 en respectievelijk 13' met verschil-25 lende vorm en een verschillende ruimte-inhoud uit te nemen. Elke afsluiter 25 kan als schuifklep zijn uitgevoerd, waarvan de schuif evenwijdig aan het onderoppervlak 15 van de kast 10 glijdt. De schuifafsluiter 25 dient tussen het onderoppervlak 15 en het bovenoppervlak 21 voor de kast 10 gelegen te zijn en niet voorbij de kast 10 uit te steken, zodat de verschillende bewegingen van de uittrekker 9 niet belemmerd worden. De zuigopening 26 kan ook in een ander oppervlak 22, 23, 23' 30 van de kast 10 liggen, zonder dat daardoor de werking van de inrichting wordt belemmerd, aangezien het voldoende is, dat de zuigopening 26 buiten het opligvlak van de opening van het voorwerp 13 ligt en derhalve in onmiddellijk contact met de omgevingslucht staat. 35 Conclusies

1. Inrichting voor het uit een productiemal nemen van afgeknot kegelvormige of afgeknot piramidevormige holle voorwerpen, welke voorwerpen met een warmvormproces zijn vervaardigd uit een kunststoffolie-materiaal, waarbij de inrichting een in hoofdzaak plaatvormige uittrekker voor de voorwerpen omvat welke 40 een aantal opneemposities bepaalt, waarvan elk is ingericht voor samenwerking met een voorwerp, zodanig dat tijdens gebruik elk voorwerp tezamen met een de opneempositie bepalend deel van de onderzijde van de uittrekker waartegen een voorwerp met de holle zijde kan worden geplaatst een kamer zal vormen, waarbij in elke opneempositie een zuigopening is voorzien die via een zich door de uittrekker uitstrekkende zuigleiding in verbinding staat met een regelbare zuiginstallatie voor het tijdens gebruik opwekken van een 45 onderdruk in elke kamer, geschikt voor het tegen de zich rond de zuigopening uitstrekkende opneempositie vasthouden van het betreffende voorwerp, met het kenmerk, dat de zuigopeningen (14) bij de opneemposities van de uittrekker (9) uitgaan van een gezamenlijke verbindingsruimte (8) hierbinnen welke in verbinding staat met de regelbare zuiginstallatie (6,16, 18), waarbij de uittrekker (9) een in hoofdzaak vlakke onderzijde (15) omvat en elke opneempositie via ten minste één doorgang (20, 24) in verbinding 50 staat met de buitenomgeving, waarbij die doorgang (20, 24) van omstelmiddelen is voorzien voor het afhankelijk van de uit te nemen holle voorwerpen (13,13') aanpassen van de effectieve doorgangsgrootte, één en ander zodanig dat tijdens gebruik met behulp van de regelbare zuiginstallatie (6,16,18) en de omstelmiddelen bij de doorgangen (20, 24) de hoeveelheid door de verschillende kamers (17, 170 heen aangezogen buitenlucht en daarmee de in de betreffende kamers (17, 170 heersende onderdruk regelbaar 55 is.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de althans ene doorgang (20) tussen de omgeving en elke opneempositie is uitgevoerd als open in het beneden oppervlak van de uittrekker (9) uitgespaarde 194538 4 kanaal (19) en de omstelmiddelen door platen met een verschillende dikte worden gevormd, welke wegneembaar plaatsbaar zijn op de bodem van elk van de kanalen (19) nabij de plaats waar in gebruik over het kanaal (19) de rand van een voorwerp tegen de uittrekker (9) komt aan te liggen.

3. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de afzonderlijke leidingvormige doorgangen (24) 5 door de uittrekker (9) verlopen tussen de buitenomgeving en de opneemposities, waarbij een regelbare afsluiter (25) zoals een schuifafsluiter in elke doorgang (24) is aangebracht. Hierbij 2 bladen tekening