NL192999C

NL192999C - Koppeling.

Info

Publication number: NL192999C
Application number: NL9500234A
Authority: NL
Inventors: Paulus Lambertus Van Wijk
Original assignee: Lederverwerkende Ind De Buffel
Priority date: 1994-11-17
Filing date: 1995-02-08
Publication date: 1998-07-03
Also published as: DE69526836T2; NL9500234A; NL192999B; PT713016E; DE69526836D1; EP0713016A1; EP0713016B1; ES2177603T3

Description

1 192999

Koppeling

De onderhavige uitvinding betreft een koppeling, omvattende: een mannelijk koppeldeel, gevormd door een basis met hierop een verbindingsuitsteeksel, waaraan een zich boven de basis uitstrekkend koppelstuk is 5 aangebracht; en een vrouwelijk koppeldeel met een uitsparing, waarin een doorgang voor het koppelstuk is bepaald door ten minste één flens, waarbij het mannelijke koppeldeel in gekoppelde toestand zodanig om een aslijn roteerbaar in het vrouwelijke koppeldeel is gestoken, dat de flens ten minste gedeeltelijk is opgenomen tussen de basis en het koppelstuk, waarbij de omtrekvorm van het koppelstuk symmetrisch is ten opzichte van ten hoogste één de aslijn snijdende symmetrie-as en het koppelstuk ten minste twee om 10 de omtrek van het uitsteeksel verdeeld aangebrachte en ten opzichte hiervan uitstekende koppelstukdelen omvat, waarvan ten minste twee ongelijkvormig zijn.

Een dergelijke koppeling is bekend uit het Amerikaanse octrooischrift 4.605.335, waarbij het koppelstuk een zodanige vorm heeft, dat deze slechts in één relatieve stand ten opzichte van het vrouwelijke koppeldeel kan worden gestoken, waarna het mannelijke koppeldeel en het vrouwelijke koppeldeel ten opzichte 15 van elkaar draaibaar om in elke andere dan de bovengenoemde relatieve stand met elkaar gekoppeld te blijven.

De koppeling volgens de bekende techniek heeft als nadeel, dat draaiing van het mannelijke koppeldeel en het vrouwelijke koppeldeel ten opzichte van elkaar moeizaam en stroef verloopt. Bovendien is het derhalve mogelijk, dat de koppeling vastloopt tijdens draaiing van het mannelijke koppeldeel en het 20 vrouwelijke koppeldeel ten opzichte van elkaar. De bekende koppeling is derhalve slechts omslachtig te gebruiken, waarbij het bedieningsgemak zeer gering is.

De onderhavige uitvinding beoogt althans een bovengenoemd bezwaar weg te nemen, en verschaft hiertoe een koppeling, die zich onderscheidt, doordat het verbindingsuitsteeksel cilindervormig is met een diameter, die overeenkomt met die van de ingeschreven cirkel van de doorgang van het vrouwelijke 25 koppeldeel om het uitsteeksel te lageren tegen de binnenrand van de doorgang.

Door lagering van het uitsteeksel in de doorgang van het vrouwelijke koppeldeel is een soepele vloeiende draaiing verzekerd en is vastlopen van de koppeling onmogelijk.

Overigens is uit het Britse octrooischrift 1.187.430 een koppeling bekend, waarvan het uitsteeksel aan deze eigenschappen voldoet. Het betreft hier echter een knelkoppeling, waarbij het koppelstuk een vorm 30 heeft, waarmee uitwijk van benen aan het vrouwelijk koppeldeel is beoogd om het inklemmen van ten minste een plaatvormig element tussen de benen en een aanslag aan het vrouwelijke koppeldeel. Derhalve wordt niet een lagering, maar inklemmende expansie bewerkstelligd.

Een eerste uitvoeringsvorm van een koppeling volgens de onderhavige uitvinding omvat een maatregel, dat de buitenrand van het koppelstuk gelagerd tegen de binnenwand van de uitsparing is geplaatst in elke 35 gekoppelde toestand van de koppeling. Hiermee wordt bewerkstelligd, dat niet alleen het uitsteeksel maar tevens het koppelstuk van het mannelijke koppeldeel is gelagerd in een deel van het vrouwelijke koppeldeel. Door deze dubbele lagering is een soepele draaiing verder verzekerd.

In samenhang hiermee kan een koppeling in de eerste uitvoeringsvorm de maatregel vertonen, dat ten minste een deel van de omtrek van het koppelstuk is gevormd door afsnijding van de buiten de met de 40 binnencirkel van de uitsparing overeenkomende vorm gelegen delen. Op deze wijze kan de bovengenoemde tweede lagerwerking worden bewerkstelligd.

In een tweede uitvoeringsvorm vertoont een koppeling volgens de onderhavige uitvinding de maatregel van grendelmiddelen voor het in ten minste één stand van het mannelijke koppeldeel ten opzichte van het vrouwelijke koppeldeel blokkeren van de rotatie. Op deze wijze kan selectieve blokkering van het mannelijke 45 en het vrouwelijke koppeldeel ten opzichte van elkaar worden bewerkstelligd om de koppeling in ten minste één vaste stand vast te kunnen zetten. Na het buiten werking stellen van de grendelmiddelen kunnen het mannelijke koppeldeel en het vrouwelijke koppeldeel weer ten opzichte van elkaar worden verdraaid, eventueel naar de gelijktijdig de koppel- en de ontkoppelstand vormende posities van het mannelijke koppeldeel en het vrouwelijke koppeldeel ten opzichte van elkaar, om de koppeling te ontkoppelen.

50

De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van de hierna volgende figuurbeschrijving van een aantal uitvoeringsvoorbeelden volgens het onderhavige voorstel. In de tekening toont: figuur 1: een afbeelding van een toepassing van een koppeling volgens het onderhavige voorstel; figuur 2: een perspectivisch aanzicht van koppeldelen van een koppeling volgens het onderhavige 55 voorstel; figuur 3: een doorsnede-aanzicht van de in figuur 2 getoonde koppeldelen in gekoppelde toestand; figuur 4: een tweede uitvoeringsvorm van de koppeling volgens het onderhavige voorstel; en 192999 2 figuur 5: een derde uitvoeringsvorm van de koppeling volgens het onderhavige voorstel.

In figuur 1 is een toepassing getoond van een koppeling volgens het onderhavige voorstel, waarbij een houder 1 voor bijvoorbeeld telecommunicatie-apparatuur, zoals een draagbare telefoon of een semafoon, 5 aan de riem 2 van de gebruiker hiervan is gekoppeld door middel van een koppeling volgens het onderhavige voorstel.

Een aan de houder 1 bevestigd mannelijk koppeldeel wordt in een aan de riem 2 bevestigd vrouwelijk koppeldeel gestoken, wanneer de houder zich in de met de onderbroken lijnen aangeduide stand bevindt. Vervolgens wordt de houder 1 om de door de koppeling vastgelegde rotatie-as naar de in de figuur met 10 doorgetrokken lijnen weergegeven stand gedraaid. In deze laatste stand kan de houder vrij in de door de pijlen A en B aangeduide richtingen bewegen, waarbij geen gevaar bestaat dat de houder 1 van de riem 2 ontkoppeld raakt. Slechts wanneer de houder 1 weer naar de door middel van de onderbroken lijnen weergegeven stand wordt gedraaid, kan de houder 1 van de riem 2 worden ontkoppeld.

Aangezien de houder 1 in deze uitvoeringsvorm van de koppeling vrij langs de door middel van de pijlen 15 A en B weergegeven richtingen kan slingeren, zal de drager van de houder 1 zeer weinig hinder van de houder 1 ondervinden, wanneer hij bijvoorbeeld wandelt of gaat zitten.

De in figuur 2 getoonde koppeling omvat: een mannelijk koppeldeel 5 met een als schijf 7 vormgegeven basis, een cilindervormig verbindingsuitsteeksel 8 en een als zeshoekige plaat 9 vormgegeven koppelstuk; en een als platte ring 6 vormgegeven vrouwelijk koppeldeel, waarbij in het binnenste aan de platte ring 6 20 flenzen 10 zijn aangebracht.

De vorm van de door de flenzen 10 bepaalde doorgang in het binnenste van de platte ring 6 komt nauw overeen met de buitenomtrek van de zeshoekige plaat 9. De vorm van de zeshoekige plaat 9 komt overeen met die van een gelijkbenige driehoek, waarvan de ingeschreven cirkel samenvalt met de buitenomtrek van het cilindervormige verbindingsuitsteeksel 8, en waarvan de punten zijn afgesneden langs een met het 25 cilindervormige verbindingsuitsteeksel concentrische cirkel. De omtrek van deze cirkel komt overeen met de binnenwand van de platte ring 6. Hierbij wordt opgemerkt dat een ongelijkbenige driehoek, en tevens een ongelijkbenige driehoek waarvan op deze wijze delen zijn afgesneden, geen symmetrie-as heeft.

Wanneer de zeshoekige plaat 9 van het mannelijke koppeldeel 5 derhalve in de platte ring 6 wordt gestoken, sluiten de met de afgesneden delen van de ongelijkbenige driehoek overeenkomende delen van 30 de omtrek van de zeshoekige plaat 9 aan op de binnenwand van de platte ring 6, en wordt het cilindervormige verbindingsuitsteeksel 8 aan drie zijden ingesloten door de flenzen 10.

De aslijn, waaromheen het mannelijke koppeldeel 5 draaibaar is in de platte ring 6, valt in deze configuratie van de koppeling samen met de middellijn van het cilindervormige verbindingsuitsteeksel 8 en met het midden van de schijf 7. Wanneer de zeshoekige plaat 9 van het mannelijke koppeldeel 5 derhalve 35 door de door de flenzen 10 bepaalde doorgang in de platte ring 6 is gestoken en het mannelijke koppeldeel 5 wordt gedraaid, zullen de schijf 7 en de platte ring 6 slechts ten opzichte van elkaar roteren, waarbij geen andere relatieve beweging plaatsvindt.

De houder 1 wordt vervolgens een halve slag over de koppeling gedraaid, waarna de houder 1 door middel van de koppeling aan de riem 2 hangt.

40 Deze situatie is weergegeven in figuur 3, welke figuur een langs het naar het mannelijke koppeldeel 5 gerichte oppervlak van de platte ring 6 genomen doorsnede van de koppeling in een gekoppelde toestand weergeeft. Het is duidelijk te zien, dat het mannelijke koppeldeel 5 slechts bij één relatieve stand in het als platte ring 6 vormgegeven vrouwelijke koppeldeel kan worden gestoken, en dat ontkoppeling ook slechts in deze relatieve stand kan worden bewerkstelligd.

45 Figuur 4 is een met figuur 2 overeenkomende afbeelding van een andere uitvoeringsvorm van een koppeling volgens het onderhavige voorbeeld. De weergegeven koppeling verschilt van die, welke in figuur 2 is getoond, door de vorm van het koppelstuk 11 en de hiermee overeenkomende vorm van de flenzen 10.

Het koppelstuk heeft de vorm van een met het cilindervormige verbindingsuitsteeksel 8 overeenkomende schijf, waaraan twee flenzen zijn bevestigd met een met de binnenwand van de platte ring 6 overeenko-50 mende kromming, waarbij het koppelstuk 11 symmetrisch is ten opzichte van een in de figuur weergegeven vertikale symmetrie-as, welke de aslijn van rotatie snijdt. Het koppelstuk kent geen andere symmetrie-as. Derhalve kan het mannelijke koppeldeel 5 wederom slechts in één relatieve stand in de platte ring 6 worden gestoken, en kan ontkoppeling alleen in deze zelfde relatieve stand worden bewerkstelligd.

In figuur 5 is een derde uitvoeringsvorm van een koppeling volgens het onderhavige voorstel getoond.

55 De vorm van het in deze uitvoeringsvorm toegepaste koppelstuk 12 is die van een door afsnijding langs een lijn loodrecht op de lange as verkregen halve ellips, waarbij de in deze halve ellips ingeschreven cirkel overeenkomt met het cilindervormige uitsteeksel 8. Ook hier geldt dat de vorm van het koppelstuk 12

Claims

1. Koppeling, omvattende: een mannelijk koppeldeel, gevormd door een basis met hierop een verbindings-20 uitsteeksel, waaraan een zich boven de basis uitstrekkend koppelstuk is aangebracht; en een vrouwelijk koppeldeel met een uitsparing, waarin een doorgang voor het koppelstuk is bepaald door ten minste één flens, waarbij het mannelijke koppeldeel in gekoppelde toestand zodanig om een aslijn roteerbaar in het vrouwelijke koppeldeel is gestoken, dat de flens ten minste gedeeltelijk is opgenomen tussen de basis en het koppelstuk, waarbij de omtrekvorm van het koppelstuk symmetrisch is ten opzichte van ten hoogste één 25 de aslijn snijdende symmetrie-as en het koppelstuk ten minste twee om de omtrek van het uitsteeksel verdeeld aangebrachte en ten opzichte hiervan uitstekende koppelstukdelen omvat, waarvan ten minste twee ongelijkvormig zijn, met het kenmerk, dat het verbindingsuitsteeksel (8) cilindervormig is met een diameter, die overeenkomt met die van de ingeschreven cirkel van de doorgang van het vrouwelijke koppeldeel om het uitsteeksel te lageren tegen de binnenrand van de doorgang.

2. Koppeling volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de buitenrand van het koppelstuk gelagerd tegen de binnenwand van de uitsparing is geplaatst in elke gekoppelde toestand van de koppeling.

3. Koppeling volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de omtrek van het koppelstuk in hoofdzaak is gevormd door een driehoek met ongelijke benen.

3 192999 slechts één, de aslijn van rotatie snijdende symmetrie-as heeft, waardoor koppelen en ontkoppelen van de koppeling in slechts één relatieve stand van het mannelijke koppeldeel 5 ten opzichte van de platte ring 6 plaats kan vinden. Bij voorkeur is de koppeling voorzien van grendelmiddelen, zoals een met een gewenste grendelstand 5 overeenkomstig geplaatste holte in het naar het vrouwelijke koppeldeel gerichte oppervlak van de basis en een hiermee overeenkomende uitstulping op het naar het mannelijke koppeldeel gerichte oppervlak van het vrouwelijke koppeldeel of omgekeerd. In de hierboven beschreven uitvoeringsvormen van koppelingen volgens het onderhavige voorstel zijn zowel het mannelijke koppeldeel als het vrouwelijke koppeldeel telkens gevormd door vlakke componenten. 10 Het is evenwel mogelijk, dat de basis van het mannelijke koppeldeel bol is en het vrouwelijke koppeldeel een hiermee overeenkomende holle vorm heeft of omgekeerd. Verder is het mogelijk dat het koppelstuk een andere dan een plaatvorm heeft, zoals een gedeelte van een bol. Wanneer de van de basis van het mannelijke koppeldeel af gerichte zijde van het vrouwelijke koppeldeel met een dekplaat is bedekt, moet de dekplaat in dit laatste geval een holle vorm hebben. 15

4. Koppeling volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat ten minste een deel van de 35 omtrek van het koppelstuk is gevormd door afsnijding van de buiten de met de binnencirkel van de uitsparing overeenkomende vorm gelegen delen.

5. Koppeling volgens één van de voorgaande conclusies, gekenmerkt door grendelmiddelen voor het in ten minste één stand van het mannelijke koppeldeel ten opzichte van het vrouwelijke koppeldeel blokkeren van de rotatie. Hierbij 3 bladen tekening