NL192845C

NL192845C - Werkwijze voor het maken van een koppelelement bestemd om een verbinding tussen een hoofdleiding en een aftakleiding te waarborgen.

Info

Publication number: NL192845C
Application number: NL8403899A
Authority: NL
Original assignee: Polva Pipelife Bv
Priority date: 1983-12-23
Filing date: 1984-12-21
Publication date: 1998-03-04
Also published as: FR2557255A1; NL8403899A; DE3446360A1; FR2557255B1; NL192845B; BE901287A; DE3446360C2

Description

1 192845

Werkwijze voor het maken van een koppelelement bestemd om een verbinding tussen een hoofdleiding en een aftakleiding te waarborgen

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het maken van een koppelelement, bestemd voor het 5 verbinden van een hoofdleiding met een aftakleiding, welk koppelelement een inbouwelement omvat waarvan een niet van schroefdraad voorzien einde, bestemd om in een daartoe geschikte opening in de wand van de hoofdleiding te worden gebracht, de vorm heeft van een buitenkraag met een buitendiameter die nagenoeg gelijk is aan de diameter van de opening en waarvan het andere einde, bestemd om met de aftakleiding te worden verbonden, van buitenschroefdraad is voorzien, welk inbouwelement in zijn centrale 10 cilindrische deel, waarvan de buitendiameter kleiner is dan de buitendiameter van de kraag en van de buitenschroefdraad, een ringvormige afdichting draagt welke het niet van schroefdraad voorziene einde omgeeft, een spanring die verschuifbaar is langs de buitenwand van het centrale deel, en een opsluitmoer die samenwerkt met het schroefdraadeinde en die aan kan komen te liggen tegen de spanring.

Een dergelijke werkwijze is bekend uit het Nederlandse octrooischrift 157406. Bij gebruik van het aldus 15 verkregen koppelelement brengt men het niet van schroefdraad voorziene einde in de vorm van een kraag van het inbouwelement, dat voorzien is van een afdichtring, in de opening aanwezig in de hoofdleiding, vervolgens bewerkstelligt men een opsluiting van de afdichting tegen de binnenwand van de hoofdleiding door tussenkomst van de kraag en wordt de opsluitmoer aangedraaid.

Bij het maken van een koppelelement als boven beschreven, stoot men op het probleem van het op zijn 20 plaats brengen van de spanring. Deze heeft een binnendiameter welke in hoofdzaak gelijk is aan de buitendiameter van het centrale gedeelte van het inbouwelement, welke kleiner is dan de buitendiameters van de kraag en het van schroefdraad voorziene einde van dat deel.

Het is dus onmogelijk om tijdens het maken van het koppelelement het inbouwelement vooraf in de spanring te zetten om deze op de juiste wijze te kunnen plaatsen. Om dit probleem op te lossen heeft men 25 volgens het Nederlandse octrooischrift 157406 voorgesteld de spanring uit twee delen te doen bestaan welke samengevoegd worden om het centrale gedeelte van het inbouwelement tijdens het hanteren van het koppelelement. Deze wijze van werken heeft echter aanzienlijke nadelen.

Deze uitvoeringsvorm bemoeilijkt de montage en het samenstellen van het koppelelement in de werkplaats. Het op zijn plaats brengen van de spanring is bij deze uitvoeringsvorm afhankelijk van de 30 handigheid en de zorg besteed door de monteur in de werkplaats. Tijdens het aantrekken van de opsluitmoer kunnen de twee delen welke de spanring vormen bijvoorbeeld van elkaar worden gescheiden, hetgeen leidt tot een ongewenst spannen van het koppelelement. Doordat de spanring bestaat uit twee delen is het moeilijk een goede en gelijkmatige verdeling van de spanning, welke wordt uitgeoefend door die ring op de hoofdleiding, te verkrijgen met als gevolg de kans op scheuren of een gebrekkige afdichting.

35 De uitvinding heeft tot doel een werkwijze te verschaffen voor het maken van een koppelelement van het boven omschreven type, waarbij de geschetste nadelen worden ondervangen en waarbij het mogelijk is een spanring uit één stuk toe te passen.

Dat doel wordt bereikt, doordat men in een eerste fase het inbouwelement maakt waarvan het niet van schroefdraad voorziene einde cilindrisch is en de diameter nagenoeg gelijk is aan die van zijn centrale deel, 40 en dat in een tweede fase, nadat de uit één geheel bestaande, rondom gesloten spanring en eventueel de afdichting op het centrale deel van het inbouwelement zijn gezet, op het niet van schroefdraad voorziene deel daarvan de buitenkraag wordt gevormd, zodanig, dat de spanring en eventueel de afdichting op het centrale deel wordt ingesloten.

Bij de werkwijze volgens de uitvinding kan de buitenkraag worden gemaakt na het aanbrengen van de 45 spanring en eventueel de afdichting, door het warm vervormen van het niet van schroefdraad voorziene uiteinde van het inbouwelement, of door het aanbrengen van een geschikt ringvormig deel op het niet van schroefdraad voorziene uiteinde van het inbouwelement en dit vast te zetten door lijmen, lassen, opsluiten, schroefdraad, enz.

Men kan de verschillende fasen van de werkwijze volgens de uitvinding rechtstreeks in de productiewerk-50 plaats van de koppelelementen doen plaatsvinden zodat deze gereed op de plaats van bestemming kunnen worden afgeleverd hetgeen elke kans op een verkeerde montage ondervangt.

Het materiaal dat wordt gebruikt voor het koppelelement gemaakt door toepassing van de werkwijze volgens de uitvinding kan van elk willekeurig materiaal zijn vervaardigd bijvoorbeeld metaal of kunststof.

Wanneer het koppelelement is vervaardigd uit thermoplastische materialen zoals in het bijzonder 55 vinylharsen of alkenen, verdient het de voorkeur de kraag warm te vormen door middel van daartoe geschikt gereedschap.

Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding voorziet men de basis van de spanring van een ______ e.

steunmal met de buitencontour van die van de hoofdleiding. Op deze wijze zal tijdens het op de plaats brengen van het koppelelement de mal op de buitenwand van de hoofdleiding steunen waardoor een betere verdeling van de opsluitspanning op deze leiding wordt verkregen. Deze mal voorkomt voorts het verdraaien van de ring bij het in werking zijn van het koppelelement hetgeen bijdraagt tot een verbeterde afdichting.

5 Het koppelelement blijft gecentreerd op de hoofdleiding zelfs in het geval van kleine verplaatsingen als gevolg van verzakkingen van de grond.

Het oppervlak van de steunmal is ten minste gelijk aan dat van het centrale gedeelte van het inbouw-element.

10 De werkwijze volgens de uitvinding wordt onder verwijzing naar de tekening nader toegelicht. Daarin toont: figuur 1 een zijaanzicht en halve doorsnede van een koppelelement vervaardigd overeenkomstig de uitvinding, figuur 2 een zijaanzicht en halve doorsnede van hetzelfde koppelelement, figuur 3 een zijaanzicht en doorsnede van het koppelelement en het gereedschap dat wordt gebruikt voor 15 het maken van de kraag.

Zoals uit figuren 1 en 2 blijkt omvat het koppelelement dat dient voor het verbinden van een hoofdleiding 1 en een aftakieiding (niet weergegeven), een inbouwelement 2 waarvan het niet van schroefdraad voorziene gedeelte gezet is in een daartoe geschikte opening 3, aanwezig in de hoofdleiding 1 en de vorm heeft van 20 een buitenkraag 4 met een buitendiameter welke nagenoeg gelijk is aan de diameter van de opening 3 en waarvan het andere uiteinde, voorzien van een mof 5 en een afdichting 6 en dient voor het opnemen van de aftakieiding (niet weergegeven), een buitenschroefdraad 7 bevat, het inbouwelement 2 heeft een centraal cilindrisch deel 8 waarvan de buitendiameter kleiner is dan de buitendiameter van de kraag 4 en het schroefdraadeinde 7. Het koppelelement heeft voorts een spanring 9 welke kan glijden langs de buitenwand 25 van het centrale gedeelte 8 van het inbouwelement 2, terwijl een opsluitmoer 10 samenwerkt met de buitenschroefdraad 7 van het inbouwelement 2 en een ringvormig afdichtelement 11 met een L-vormige doorsnede het niet van schroefdraad voorziene uiteinde omgeeft in de vorm van een buitenkraag 4 van het inbouwelement 2.

Voor het vervaardigen van het beschreven koppelelement wordt in een eerste fase een inbouwelement 2 30 gevormd waarvan het niet van schroefdraad voorziene einde cilindrisch is als weergegeven door stippellijnen 12 en waarvan de buitendiameter gelijk is aan die van het centrale cilindrische gedeelte 8 van het inbouwelement 2, terwijl in de tweede fase, na het aanbrengen van de opsluitmoer 10, de spanring 9 en de ringvormige afdichting 11 op het inbouwelement 2 op het niet van schroefdraad voorziene cilindrische gedeelte een kraag 4 wordt gevormd aan het niet van schroefdraad voorziene einde van het inbouwelement 35 2. In het beschreven geval wordt de opsluitmoer 10 aangebracht vóór het vormen van de kraag 4 doordat de binnendiameter van de opsluitmoer 10 kleiner is dan de buitendiameter van de mof 5 welke is aangebracht op het van schroefdraad voorziene gedeelte van het inbouwelement 2. Het is duidelijk dat het niet noodzakelijk is de opsluitmoer vooraf aan te brengen in het geval dat zijn binnendiameter groter is dan die van de mof.

40 Ook is het niet noodzakelijk de ringvormige afdichting 11 aan te brengen vóór het maken van de kraag aangezien deze in het algemeen vervaardigd is uit een deformeerbaar elastisch materiaal en dus met enige kracht aangebracht kan worden op het inbouwelement na het vormen van de kraag.

In het weergegeven geval zijn de verschillende onderdelen van het koppelelement vervaardigd uit thermoplastisch materiaal en de kraag is door warm vervormen aangebracht. Dit vormen kan gemakkelijk 45 worden verwezenlijkt door toepassing van gereedschap, weergegeven in figuur 3.

Zoals uit het rechter gedeelte van figuur 3 blijkt, is het cilindrische niet van schroefdraad voorziene gedeelte van het inbouwelement 2 eerst op een vormtemperatuur gebracht door middel van verwarmings-gereedschap bestaande uit twee hulzen, namelijk een binnen- en buitenhuis 13,14 welke concentrisch verlopen en daartussen een ringvormige ruimte openlaten in overeenstemming met het profiel van het 50 uiteinde van het inbouwelement 2 alsmede een elektrisch verwarmingselement 15 dat om de buitenhuis 14 is gezet.

Wanneer het uiteinde van het inbouwelement 2 de vormtemperatuur heeft bereikt wordt verwarmings-gereedschap teruggetrokken en wordt de kraag 4 gevormd door middel van vormgereedschap weergegeven in het linker gedeelte van figuur 3. Dit gereedschap bestaat uit een interne vormdoorn 16 en een uitwendige 55 vormhuls 17 welke verticaal verplaatsbaar zijn en waartussen een vormruimte aanwezig is welke correspondeert met de uiteindelijke vorm welke aan de kraag 4 moet worden gegeven. Zoals voorts uit figuur 3 blijkt, wordt het uiteinde van het inbouwelement dat wordt gedeformeerd om de kraag 4 te maken tijdens het

Claims

1. Werkwijze voor het maken van een koppelelement, bestemd voor het verbinden van een hoofdleiding met een aftakleiding, welk koppelelement een inbouwelement omvat waarvan een niet van schroefdraad voorzien einde, bestemd om in een daartoe geschikte opening in de wand van de hoofdieiding te worden 15 gebracht, de vorm heeft van een buitenkraag met een buitendiameter die nagenoeg gelijk is aan de diameter van de opening en waarvan het andere einde, bestemd om met de aftakleiding te worden verbonden, van buitenschroefdraad is voorzien, welk inbouwelement in zijn centrale cilindrische deel, waarvan de buitendiameter kleiner is dan de buitendiameter van de kraag en van de buitenschroefdraad, een ringvormige afdichting draagt welke het niet van schroefdraad voorziene einde omgeeft, een spanring 20 die verschuifbaar is langs de buitenwand van het centrale deel, en een opsiuitmoer die samenwerkt met het schroefdraadeinde en die aan kan komen te liggen tegen de spanring, met het kenmerk, dat men in een eerste fase het inbouwelement (2) maakt waarvan het niet van schroefdraad voorziene einde cilindrisch is en de diameter nagenoeg gelijk is aan die van zijn centrale deel (8), en dat in een tweede fase, nadat de uit één geheel bestaande, rondom gesloten spanring (9) en eventueel de afdichting (11) op het centrale deel 25 (8) van het inbouwelement (2) zijn gezet, op het niet van schroefdraad voorziene deel daarvan de buitenkraag (4) wordt gevormd, zodanig, dat de spanring (9) en eventueel de afdichting (11) op het centrale deel (8) wordt ingesloten.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de buitenkraag (4) wordt gemaakt door warm vervormen van het niet van schroefdraad voorziene einde van het inbouwelement (2).

3. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de buitenkraag (4) wordt gemaakt door middel van een daartoe geschikt ringvormig deel, dat gezet wordt op het niet van schroefdraad voorziene gedeelte van het inbouwelement (2) en daaraan wordt bevestigd.

3 192845 vormen gesteund door het uiteinde van de afdichtring 11. Op deze wijze zal het buitenprofiel van de , gevormde kraag nauwkeurig overeenkomen met dat van het uiteinde van de afdichting hetgeen bijdraagt tot een verbetering van de afdichting van het koppelelement tijdens de montage op het werk. Zoals blijkt uit de figuren wordt de basis van de spanring 9 voorzien van een steunmal 18 welke de 5 buitencontour heeft van de hoofdleiding 1 waardoor een doeltreffende verdeling van de spanning van het opsluiten op de hoofdleiding wordt verkregen tijdens de montage en het op de plaats brengen van het koppelelement door middel van de opsiuitmoer 10.

10 Conclusies

4. Werkwijze volgens conclusies 2 of 3, met het kenmerk, dat de basis van de spanring (9) is voorzien van een steunmal (18) met een buitencountour van die van de hoofdleiding (1), en dat het oppervlak van de 35 steunmal (18) ten minste gelijk is aan de doorsnede van het centrale deel (8) van het inbouwelement (2). Hierbij 3 bladen tekening