NL1006538C2 - Aansluitconstructie tussen een hoofdleiding en een aftakleiding met stabiele afdichtring. - Google Patents

Description

Aansluitconstructie tussen een hoofdleiding en een aftakleiding met stabiele afdichtring

De uitvinding betreft een aansluitconstructie tussen een 5 hoofdleiding en een aftakleiding, welke constructie een buisvormig koppelelement bevat waarvan het ene eind, dat een uitwendige flens draagt, is aangesloten op de hoofdleiding via een daarin voorzien gat, en waarvan het andere eind is aangesloten op de aftakleiding, een om het koppelelement aangebrachte, verschuifbare kraag die is gekromd 10 overeenkomstig de hoofdleiding en daar tegen aanligt, een met het koppelelement samenwerkend spanorgaan voor het voorspannen van de kraag op de hoofdleiding, alsmede een afdichtring die zich bevindt rond het in het gat gestoken eind van het koppelelement en die onder invloed van de door het spanorgaan verschafte voorspanning afdichtend 15 aangedrukt gehouden wordt in het gat tussen de uitwendige flens van het koppelelement en de inwendige wand van de hoofdleiding.

Een dergelijke aansluitconstructie is bekend uit NL-A-8il03899· Deze bekende aansluitconstructie is uitgevoerd met een gladde hoofdleiding; de uitvinding is echter niet beperkt tot een dergelijke 20 uitvoering, maar kan bijvoorbeeld ook worden toegepast op aansluitconstructies met een geprofileerde hoofdleiding.

De bekende aansluitconstructie voldoet op zich wat betreft afdichting en betrouwbaarheid, maar blijkt niettemin toch nog voor verbetering vatbaar. Zo blijkt, in extreme gevallen de afdichtring 25 soms niet tussen het koppelelement ingeklemd te worden, waarbij de afdichtring naar buiten wordt geperst onder invloed van de voorspanning.

Doel van de uitvinding is een dergelijke aansluitconstructie zodanig te verbeteren dat de juiste plaatsing van de afdichtring beter 30 kan worden gegarandeerd. Dat doel wordt bereikt doordat de afdichtring een inzetstuk draagt dat een hogere stijfheid en/of hardheid bezit dan de afdichtring.

Goede resultaten worden verkregen bij een uitvoering waarbij het inzetstuk zich bevindt aan het zich nabij de uitwendige flens 35 bevindende eind van de afdichtring. Het naar buiten trekken van de afdichtring wordt het best tegengegaan indien het inzetstuk in de voorgespannen toestand van het koppelelement zich bevindt voorbij de uiterste begrenzing van de uitwendige flens en buiten het zich tussen 100 6538 2 die flens en de inwendige wand van de hoofdleiding bevindende gebied, zodanig dat de afdichtring wordt vastgehouden tegen wegschuiven in de richting naar de buitenzijde van de hoofdleiding.

Het inzetstuk kan op vele verschillende manieren zijn uitgevoerd.

5 Bij voorkeur draagt de afdichtring een volledig rondlopend inzetstuk; niettemin kan het inzetstuk ook in omtreksrichting gezien uit segmenten bestaan.

Als verder alternatief kan de afdichtring twee rondlopende inzetstukken dragen die zich op afstand naast elkaar uitstrekken, 10 waarbij in de voorgespannen toestand van het koppelstuk het ene inzetstuk ligt binnen het zich tussen de flens en de inwendige wand van de hoofdleiding bevindende gebied, en de andere daar buiten.

De afdichtring wordt bij deze uitvoering zowel tegen naar binnen als naar buiten bewegen geborgd. Deze borging kan nog worden verbeterd 15 doordat beide inzetstukken onderling zijn verbonden door zich door het gebied tussen de uitwendige flens en de inwendige wand van de hoofdleiding uitstrekkende verbindingselementen.

Bij voorkeur is elk inzetstuk ingebed in het materiaal van de afdichtring.

20 Vervolgens zal de uitvinding nader worden toegelicht aan de hand van enkele in de figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeelden.

Figuur 1 toont een eerste uitvoering van de aansluitconstructie volgens de uitvinding.

Figuur 2 toont een detail van een tweede mogelijke 25 uitvoeringsvorm.

Figuur 3 toont een detail van een derde mogelijke uitvoeringsvorm.

Figuur 4 toont de aansluitconstructie volgens de uitvinding in de niet-voorgespannen toestand, bij het aansluiten op de hoofdleiding.

30 De in figuur 1 en 4 weergegeven aansluitconstructie omvat een hoofdleiding 1, waarop de in zijn geheel met 2 aangeduide aansluiting voor een aftakleiding {niet getoond) is weergegeven. De aansluiting 2 omvat een koppelelement 3. dat aan één eind een mof 4 heeft voor de aftakleiding, met de gebruikelijke afdichtring 5· Verder omvat het 35 koppelelement 3 een aansluitgedeelte 6, dat is gestoken in het met 7 aangeduide gat in de hoofdleiding 1.

Het aansluitgedeelte 6 heeft aan zijn einde een uitwendige flens 8, waarvan de uitwendige diameter juist iets kleiner is dan de 1006538 3 inwendige diameter van het gat 7· In de in figuur 4 weergegeven stand kan de aansluiting 2 derhalve recht in het gat 7 worden geschoven.

De aansluiting 2 omvat verder, rond het aansluitgedeelte 6, een zadel 9. die door middel van een spanmoer 10, die via schroefdraad 11 5 samenwerkt met de mof 4, kan worden voorgespannen tegen de uitwendige wand van de hoofdleiding 1.

Tussen het aansluitgedeelte 6, de flens 8 en de gatrand 7 bevindt zich een afdichtring 12 volgens de uitvinding. Deze afdichtring 12 bezit aan zijn naar buiten wijzende eind een uitwendige flens 13. die 10 nauwsluitend is opgenomen in een uitsparing 14 in het zadel 9·

Bij het spannen van de aansluiting 2 wordt het zadel 9 door de spanmoer 10 op de uitwendige wand van de hoofdleiding 1 gedrukt. Vervolgens wordt het onderste gedeelte van de afdichtring 12 over de uitwendige flens 8 naar buiten bewogen, waarbij hij wordt ingeklemd 15 tussen die uitwendige flens 8 en de inwendige wand van de hoofdleiding 1 en van het gat 7.

Volgens de uitvinding is in het eerste eind 15 van de afdichtring 9 een rondlopend inzetstuk 16 aangebracht, dat stijver en/of harder is dan het materiaal van de afdichtring 12.

20 Zoals te zien is in figuur 1, komt dit inzetstuk terecht in het gebied binnen de hoofdleiding 1, aan de uitwendige rand van de flens 8. Het uiterste gedeelte van de afdichtring 12, met daarin het inzetstuk 16, kan na het voorspannen niet meer ontsnappen door de vrij nauwe spleet tussen flens 8 en de tegenoverliggende inwendige wand van 25 de hoofdleiding 1, zodanig dat de afdichtring 12 geborgd is tegen naar buiten persen.

Bij de in figuur 2 weergegeven variant zijn twee rondlopende inzetstukken 17, 18 voorzien, onderling verbonden door trekelementen 9 en 10. Bij deze uitvoeringsvorm is de afdichtring 12 geborgd tegen 30 zowel naar binnen als naar buiten bewegen.

Datzelfde geldt voor de uitvoeringsvorm van figuur 3. waarin twee eveneens rondlopende inzetstukken 20 zijn voorzien, die echter onderling niet verbonden zijn.

Hoewel de weergegeven inzetstukken een ronde doorsnede bezitten, 35 is een andere vorm, zoals vierkant, driehoekig, stervormig enzovoorts ook mogelijk.

100 6538

Claims (8)

1. Aansluitconstructie tussen een hoofdleiding (1) en een aftakleiding, welke constructie een buisvormig koppelelement (3) bevat 3 waarvan het ene eind (6), dat een uitwendige flens draagt (8), is aangesloten op de hoofdleiding (1) via een daarin voorzien gat (7). en waarvan het andere eind (4) is aangesloten op de aftakleiding, een om het koppelelement (3) aangebrachte, verschuifbaar zadel (9) dat is gekromd overeenkomstig de hoofdleiding (1) en daar tegen aanligt, een 10 met het koppelelement (3) samenwerkend spanorgaan (10, 11) voor het voorspannen van het zadel (9) op de hoofdleiding (1), alsmede een afdichtring (12) die zich bevindt rond het in het gat (7) gestoken eind (6) van het koppelelement (3) en die onder invloed van de door het spanorgaan (10, 11) verschafte voorspanning afdichtend aangedrukt 15 gehouden wordt in het gat (7) tussen de uitwendige flens (8) van het koppelelement (3) en de inwendige wand van de hoofdleiding (1), met het kenmerk dat de afdichtring (12) aan zijn nabij de uitwendige flens (8) zich bevindende eind een inzetstuk (16-20) draagt dat een hogere stijfheid en/of hardheid bezit dan de afdichtring (12). 20

2. Aansluitconstructie volgens conclusie 1, waarbij het inzetstuk (16) zich bevindt aan het nabij de uitwendige flens (8) zich bevindende eind van de afdichtring (13)· 25

3· Aansluitconstructie volgens conclusie 1 of 2, waarbij het inzetstuk (16-20) in de voorgespannen toestand van het koppelelement (3) zich bevindt voorbij de uiterste begrenzing van de uitwendige flens (8) en buiten het zich tussen die flens (8) en de inwendige wand van de hoofdleiding (1) bevindende gebied, zodanig dat de afdichtring 30 (12) wordt vastgehouden tegen wegschuiven in de richting naar de buitenzijde van de hoofdleiding (1).

4. Aansluitconstructie volgens conclusie 3. waarbij de afdichtring (12) een rondlopend inzetstuk (16-20) draagt.

5- Aansluitconstructie volgens conclusie 4, waarbij de afdichtring (12) twee rondlopende inzetstukken (17, 18; 20) draagt die zich op afstand naast elkaar uitstrekken, en in de voorgespannen 35 1006538 toestand van het koppelstuk (3) het ene inzetstuk (17, 20) ligt binnen het tussen de flens (8) en de inwendige wand van de hoofdleiding (1) zich bevindende gebied, en de andere (18, 20) daar buiten.

6. Aansluitconstructie volgens conclusie 5» waarbij beide inzetstukken (17, 18) onderling zijn verbonden door zich door het gebied tussen de uitwendige flens (8) en de inwendige wand van de hoofdleiding (1) uitstrekkende verbindingselementen (19)· 10

7· Aansluitconstructie volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de afsluitring (12) een uitwendige flens (13) heeft die aan de buitenzijde over de wand van de hoofdleiding (1) reikt, welke flens (13) is opgenomen in een overeenkomstige uitsparing (14) in het zadel (9). 15

8. Aansluitconstructie volgens een der voorgaande conclusies, waarbij elk inzetstuk (16-20) is ingebed in het materiaal van de afdichtring (12). 1006538