NL192628C

NL192628C - Vaartuig voorzien van een inrichting voor het leggen van een pijpleiding.

Info

Publication number: NL192628C
Application number: NL8902622A
Authority: NL
Original assignee: Allseas Eng Bv
Priority date: 1988-11-07
Filing date: 1989-10-23
Publication date: 1997-11-04
Also published as: BR8905678A; GB2232740A; DK553089A; AU4441989A; NL192628B; GB2232740B; CA2002249A1; NO894413D0; NZ231276A; NL8902622A; DK553089D0; GB8925028D0; AU626231B2; US5044825A; NO180503C; DK172390B1; NO180503B; NO894413L

Description

1 192628

Vaartuig voorzien van een inrichting voor het leggen van een pijpleiding

De uitvinding betreft een vaartuig voorzien van een inrichting voor het leggen van een pijpleiding op een onder water gelegen bodem, omvattende transportorganen voor het midscheeps naar de hekzijde van het 5 vaartuig transporteren van een pijpenstreng, twee afgeefstations voor het aan weerszijden aanvoeren van pijpen naar een dwarstransporteur die telkens een pijp vanaf dit afgiftestation in lijn voor de pijpenstreng brengt en lesmiddelen voor het aan de pijpenstreng vastlassen van de pijp, alsmede positioneringsmiddelen die tijdens het vastlassen deze pijp ten opzichte van het vaartuig kunnen voortbewegen met dezelfde snelheid als de relatieve snelheid van de pijpenstreng ten opzichte van het vaartuig.

10 Een dergelijk vaartuig is bekend uit het Amerikaanse octrooischrift 3.984.007. Met de aanvoer van pijpen vanaf twee zijden is er weinig gevaar van stagnatie van het pijplegproces.

Anderzijds brengt het heen en weer bewegen van wagens die de pijpenstreng ondersteunen een storing van het lasproces met zich mede. Daar de pijpenstreng wordt ondersteund op stationair opgestelde rollen, moeten de lasmiddelen zich tussen deze rollen heen en weer verplaatsen, hetgeen storend werkt.

15 De uitvinding heeft ten doel de bekende inrichting te verbeteren. Daartoe is de inrichting volgens de uitvinding gekenmerkt doordat de inrichting is voorzien van een midscheeps gelegen paar transportrails, van aan weerskanten daarvan gelegen teruggeleiderails en zowel aan de boegzijde als aan de hekzijde van een dwarstransporteur met twee paar wisselrails die door deze dwarstransporteur afwisselend in lijn met de centrale transportrails of met de teruggeleiderails kunnen worden gebracht, 20 en doordat de positioneringsmiddelen en een aantal van de transportorganen bestaan uit wagens met pijpklemmen die zowel over de transportrails, de wisselrails als de teruggeleiderails verplaatsbaar zijn en de pijpenstreng en de pijpen klemmend ondersteunen.

Doordat de pijpen telkens worden ondersteund middels pijpendragers die aan de pijpenstreng worden vastgeklemd en die dan met de pijpenstreng worden meebewogen, en later van de pijpenstreng worden 25 losgemaakt en dan over een van de twee paren terugleidrails in tegengestelde richting ten opzichte van het vaartuig langs afgeefstations worden verplaatst, terwijl de beweging van de pijpenstreng ten opzichte van het vaartuig wordt afgeremd met behulp van nog voldoende andere aan de pijpenstreng vastgeklemde pijpendragers, waarbij de pijpendragers bij het passeren van een afgeefstation beladen worden met een aan te zetten pijp, kan de pijpenstreng goed gedragen en goed afgeremd worden. De pijpendragers worden 30 vanaf het achtereinde naar het vooreinde van het vaartuig teruggeplaatst zonder de werkzaamheden van de lassers te storen.

Uit het Britse octrooischrift 1.155.614 is bekend een vaartuig met een inrichting voor het onder water leggen van pijpleiding, waarbij de pijp tijdens het lassen vastgekiemd is op twee pijpendragers die op een paar rails voor- en achterwaarts bewogen worden.

35 Bij het in de richting van het vooreinde van het vaartuig bewegen van elke pijpendrager moeten de klemmen losgemaakt worden en zover omlaag gebracht worden dat de pijpendrager ongehinderd onder de pijp door bewogen kan worden. Daarentegen wordt volgens de uitvinding de pijp op een aantal wagentjes vastgeklemd, waarbij die wagentjes tot bij de achterkant van het vaartuig de pijp blijven vastklemmen en daarna zijwaarts bewogen worden naar de terugkeerrails om daar een nieuwe pijp op te nemen.

40

De uitvinding zal worden verduidelijkt in de hierna volgende beschrijving aan de hand van een tekening, waarin zeer schematisch voorstellen:

Figuur 1 een gedeeltelijk weggebroken zijaanzicht van de inrichting;

Figuur 2 een bovenaanzicht van de inrichting van figuur 1; 45 Figuur 3 op grotere schaal detail III van figuur 2 in perspectief aanzicht;

Figuur 4 op grotere schaal detail IV van figuur 3 in perspectief aanzicht;

Figuur 5 op groter schaal een weggebroken zijaanzicht van detail IV van figuur 3; en

Figuur 6 een doorsnede over de lijn VI-VI van figuur 5.

50 De inrichting 101 van figuur 1 voor het leggen van een pijpleiding op een onder water gelegen bodem omvat een vaartuig 103 met richtingverstelbare schroeven 104 en 105 en boegstuurschroeven 106, waarmee het vaartuig 103 computermatig bestuurd met een ingestelde snelheid en richting ongeacht de stromingsrichting van het water 7 kan worden voortbewogen in pijlrichting 8. Het vaartuig 103 heeft, zowel aan bakboord als aan stuurboord, een werkplaats 77 waar een aantal, bijvoorbeeld twee, pijpstukken 78 55 aan elkaar worden gelast en deze lassen worden met corrosiewerende lagen afgeschermd ter vervaardiging van pijpen 9 met een lengte van bijvoorbeeld 24 m. De pijpstukken 78 worden vanuit magazijnen 110 via doorgangen 79 naar de werkplaatsen 77 getransporteerd en worden op afgeefstations 80 als pijpen 9 op 192628 2 pijpdragers 81 geladen en naar een aanzetstation 111 getransporteerd, waar zij stuk voor stuk achter een pijpenstreng 112 worden aangezet.

Bij de inrichting 101 wordt de pijpenstreng 112 gedragen door pijpdragers 81, die over rails 82 over het dek van het vaartuig 103, in pijlrichting 83 ten opzichte van het vaartuig 103, rijden. Zoals figuur 2 toont, 5 liggen er aan weerszijden van de rails 82 terugleidrails 89. Per pijp 9 wordt er een trein 85 gebruikt, bestaande uit twee pijpdragers 81 en een laswagen 86. Op de boeg is een treinwissel 87 op het aanzetstation 111 aanwezig en achter het lastraject 137 bevindt zich een treinwissel 93. Elke treinwissel 87 en 93 is volgens pijlen 88 in dwarsrichting heen en weer beweegbaar over dwarsrails 289 middels motoren 90, tansdrijfwerken 91 en tandheugels 92 (figuur 3) en heeft rails 97, die aansluiten op rails 82 en op terugleid-10 rails 89. Al de genoemde rails zijn voorzien van tandheugels 95, waarop hydraulische tandwielaggregaten 96 van de pijpdragers 81 aangrijpen. Voor het voeden van deze aggregaten heeft elke pijpdrager 81 een niet getekende, electrisch-hydraulische vermogensomzetter.

De laswagen 86 is middels een koppeling 97 aan een pijpdrager 81 gekoppeld. Elk pijpstuk 78 wordt door een pijpdrager 81 gedragen middels een klem 98, die twee klembekken 99 heeft, die elk worden 15 gedragen via een arm 201 door een plateau 202, dat langs verticale schroefstangen 203 middels tandwiel-aggegraten 204 (figuur 4) niveauverstelbaar is ten opzichte van het wagenchassis 205, dat op rails steunt middels flensloze rollen 206 aan de ene zijde en middels flensrollen 207 aan de andere zijde. Het plateau 202 is in consoles 208 geleid en draagt het pijpstuk 78 middels rollen 209. De consoles 208 zijn ten opzichte van het chassis 205 in dwarsrichting verplaatsbaar middels schroefstangen 237 en hydraulische 20 motoren 238. Aldus zijn de klemmen 98 met fijnverstellingsmiddelen in langs- en dwarsrichting instelbaar om een pijp 9 in lijn met de pijpenstreng 112 in te stellen.

Elke arm 201 heeft twee om een as 210 zwenkbare elementen 211, die voorzien zijn van tandkransen 212 die samenwerken met een hydraulische tandwielaggregaat 213 voor verstelling van de klembekken 99 tussen een in figuur 12 met volle lijnen getekende werkstand en een met streeplijnen getekende ruststand 25 99a, die verlaagd kan worden tot de wisselstand 99b, door het doen dalen van het plateau 202, opdat de klembekken 99b onder het pijpstuk 78 door kan bij dwarsverplaatsing van de pijpdrager 81.

Tussen de elementen 211 bevindt zich een vaste opstand 215 met een grendelbus 216 voor het opnemen van door de elementen 211 gedragen, door hydraulische cilinders 217 aangedreven grendel-pennen 218. Een aanslag 219 die de twee elementen 211 verbindt, slaat tegen de opstand 215 aan 30 teneinde de grendelpennen 218 in lijn met de grendelbus 216 te positioneren. Elk element 211 is met een klembek 99 verbonden via klemcilinders 220, via bolscharnieren 221 en via een kruiskoppelingsscharnier 222.

Slechts drie van de armen 201 - en niet alle vier om statische overbepaaldheid te voorkomen - hebben elk een steunarm 223, die middels een bolscharnier 225 zwenkbaar is om de as 210 en die middels dwars-35 scharnier 224 scharnierbaar is verbonden met de kruiskoppeling 222. Per klembek 99 is er een schoorstang 226 die via bolscharnieren 227 de kruiskoppeling 222 met een opstand 228 van het chassis 205 verbindt.

In figuren 2 en 3 staat de treinwissel 87 in een zodanige stand, dat een trein 85 met een pijp 9 in hoofdzaak in lijn is met de pijpenstreng 112. Dan wordt een doorn 229 middels een ketting 230 vanuit de pijpleiding daarin getrokken en vervolgens wordt de trein 85 tegen de pijpenstreng 112 aan gereden. Door 40 niveauveranderingen en dwarsverstelling van de plateaus 202 wordt de pijp 9 exact ten opzichte van de pijpenstreng 212 uitgericht. Vervolgens wordt de lasinrichting 231 met de nodige uitrichtklemmen om de te lassen voeg aangebracht en kan het laswerk worden uitgevoerd, terwijl de trein 85 met de pijpenstreng 112 mee beweegt. Ondertussen wordt er een volgende trein 85 op het andere spoor van de treinwissel 87 gereden, zodat deze trein 85, onmiddellijk nadat de voorgaande trein 85 de treinwissel 87 verlaten heeft, 45 door dwarsverplaatsing van de treinwissel 87 gereedstaat voor de volgende pijpaanzetting. Daarna kan aan de andere zijde van het vaartuig 103 een hierna volgende trein 85 op het weer vrije spoor van de treinwissel 87 worden gereden.

Al naargelang de las stevig genoeg is, wordt de pijp 9 steviger door de klemmen 98 vastgeklemd en worden de pijpdragers 81 flinker afgeremd om de pijpenstreng 112 met trekspanning vast te houden.

50 Aan het einde van het lastraject 137 wordt voorste pijpdrager 81 naar de achterste toebewogen, opdat er een korte trein 85 op de treinwissel 93 terechtkomt.

Het heen en weer zetten van de treinwissel 93 kan dan geschieden, terwijl de volgende laswagen 86 nog wat extra tijd ter beschikking heeft alvorens deze bij de treinwissel 93 terechtkomt, op welk moment deze treinwissel 93 voor het ontvangen van die laswagen 86 moet klaarstaan. Achter de treinwissel 93 volgt een 55 röntgencontrolesectie 233 en daarna een afwerktraject 234 met spaninrichtingen 235.

Opgemerkt wordt dat de over de terugleidrails 84 rijdende treinen 85 langs de werkplaatsen 77 komen en dan in pijlrichting 236 de pijpen 9 meenemen naar het aanzetstation 111.

Claims

3 192628 Met deze inrichting 101 wordt de scheepslengte zeer efficiënt gebruikt en wel doordat er praktisch continu over de gehele lengte van het vaartuig 103 aan de lasplaats kan worden gewerkt, mede dankzij het feit dat de pijpdragers 81 tevens de pijpenstreng 112 afremmen, zodat het totaal aan scheepslengten, waar zich stationair opgestelde spanners 235 bevinden, minimaal is. 5 Vaartuig (103) voorzien van een inrichting (101) voor het leggen van een pijpleiding (112) op een onder 10 water gelegen bodem, omvattende transportorganen voor het midscheeps naar de hekzijde van het vaartuig transporteren van een pijpenstreng (112), twee afgeefstations (80) voor het aan weerszijden aanvoeren van pijpen (9) naar een dwarstransporteur (87) die telkens een pijp (9) vanaf dit afgiftestation in lijn voor de pijpenstreng (112) brengt en lasmiddeien (231) voor het aan de pijpenstreng (112) vastlassen van de pijp (9), alsmede positioneringsmiddelen (81) die tijdens het vastlassen deze pijp (9) ten opzichte van het 15 vaartuig (103) kunnen voortbewegen met dezelfde snelheid als de relatieve snelheid van de pijpenstreng (112) ten opzichte van het vaartuig (103), gekenmerkt doordat de inrichting is voorzien van een midscheeps gelegen paar transportrails (82), van aan weerskanten daarvan gelegen teruggeleiderails (89) en zowel aan de boegzijde als aan de hekzijde van een dwarstransporteur (87, 93) met twee paar wisselrails (97) die door deze dwarstransporteur (87, 93) afwisselend in 20 lijn met de centrale transportrails (82) of met de teruggeleiderails (89) kunnen worden gebracht, en doordat de positioneringsmiddelen en een aantal van de transportorganen bestaan uit wagens met pijpklemmen (98) die zowel over de transportrails (82), de wisselrails (97) als de teruggeleiderails (89) verplaatsbaar zijn en de pijpenstreng (112) en de pijpen (9) klemmend ondersteunen. Hierbij 5 bladen tekening