NL1016641C2 - Inrichting en werkwijze voor het leggen van een pijpleiding op een onder water gelegen bodem. - Google Patents

Description

5

INRICHTING EN WERKWIJZE VOOR HET LEGGEN VAN EEN PIJPLEIDING OP EEN ONDER WATER GELEGEN BODEM

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het leggen van een pijpleiding op een onder water gelegen bodem omvattende een vaartuig voor het leggen van een pijpleiding, dat is voorzien van vasthoudmiddelen 10 voor het aan het vaartuig vasthouden van een zich tussen het vaartuig en de bodem uitstrekkende pijpenstreng, en draagmid-delen voor het dragen van het zich tussen de zeespiegel en de bodem bevindende deel van de pijpenstreng, waarbij de draag-middelen vast met het vaartuig zijn verbonden. Daarnaast 15 heeft de uitvinding betrekking op een werkwijze voor het leggen van een pijpleiding volgens de aanhef van conclusie 7.

Een inrichting van bovengenoemde soort is bekend uit US-A-3,844,129 .

Voor het leggen van een pijpleiding wordt tot nu 20 toe meestal de zogenaamde S-laymethode gebruikt. Hierbij wordt de pijpleiding vanaf de bodem als het ware in een S-vorm via een zogenaamde stinger op een horizontaal dek van een pijpenlegger getrokken. Op dit horizontale dek ligt de lasstraat. Hoe langer deze lasstraat is, hoe meer werkstati-25 ons daarin zijn opgenomen. Een vergroting van het aantal werkstations zorgt voor een vergroting van de productiesnelheid van de te leggen pijpleiding.

Bij diepere wateren, bijvoorbeeld in de orde van grootte van 2000 meter, moet de pijpleiding door de stinger 30 meer naar verticale richting worden gebogen. Als dit niet gebeurt dan wordt de lengte van de pijpleiding tussen de pijpenlegger en de bodem enorm groot, wat resulteert in zeer grote benodigde krachten om de pijpenstreng heel te houden. Wanneer meer in verticale richting moet worden gebogen, moet 35 de stinger langer worden. Vooral voor pijpen met een grote diameter wordt dit dan een moeilijk te hanteren constructie. Hoewel in veel mindere mate, wordt ook bij een meer in verticale richting de pijpenlegger verlatende pijpenstreng het 101 6641** 2 gewicht van het deel van de pijpenstreng, dat zich tussen het vaartuig en de bodem bevindt, behoorlijk groot. Dit gewicht overbrengen en het sterk buigen van de pijpenstreng via een lange stingerconstructie is niet eenvoudig.

5 Derhalve wordt vaak uitgeweken naar de J-laymethode waarbij de lasstraat bijna verticaal ten opzichte van de pijpenlegger staat. Hierbij hoeft de pijpenstreng dus niet via een stinger worden gebogen. Een groot nadeel hiervan is echter dat het aantal beschikbare werkstations beperkt is en 10 een hoge productiesnelheid zoals bij de S-laymethode niet mogelijk is.

Het doel van de onderhavige uitvinding is het verschaffen van een inrichting en werkwijze voor het leggen van een pijpleiding op een onder water gelegen bodem waarbij 15 de voordelen van de twee bovenbeschreven methoden zijn gecombineerd.

Daartoe is volgens de onderhavige uitvinding een inrichting voor het leggen van een pijpleiding op een onder water gelegen bodem gekenmerkt doordat de draagmiddelen een 20 op de achtersteven van het vaartuig vrij dragende kraan omvatten.

De draagmiddelen brengen bij het diepwater pijpleg-gen de in hoofdzaak verticale trekkracht van de pijpenstreng, oftewel het gewicht van het tussen het vaartuig en de bodem 25 bevindend deel van de pijpenstreng, over op het vaartuig. Hierdoor zijn de krachten op de stinger klein en kan het gewicht en de constructie van de stinger voor diepwater pijpleggen gelijk blijven aan de situatie bij ondiepwater pijpleggen. Daarnaast is het voordeel van een hoge productie-30 snelheid van de S-laymethode met de inrichting volgens de onderhavige uitvinding gehandhaafd. Aangezien hetzelfde vaartuig kan worden ingeschakeld voor zowel ondiep- als diepwater, brengt een overgang van ondiep- naar diepwater geen vertragingen door benodigde verbouwingen of overschake-35 lingen op andere systemen met zich mee.

De onderhavige uitvinding zal aan de hand van de bijgevoegde tekeningen nader worden verduidelijkt.

In de tekening toont: 016641 3 fig. 1 een perspectivisch aanzicht van een inrichting volgens de onderhavige uitvinding, en fig. 2 een uitvergroot aanzicht van de in fig. 1 inrichting.

5 De inrichting van fig. 1 omvat een op zichzelf bekende pijpenlegger 1 die in pijlrichting 2 wordt aangedreven en die nabij de achtersteven een zogenaamde stinger 3 bevat. De stinger 3 leidt een pijpenstreng 4 vanaf de pijpenlegger 1 vanuit een horizontale naar een nagenoeg verticale 10 richting. Bijvoorbeeld wordt een pijpleiding op een diepte A van ongeveer 2000 m gelegd, waarbij de met pijl B aangeduide afstand dan ongeveer 700 m bedraagt. De pijpenlegger 1 is bijvoorbeeld van de soort zoals beschreven in GB-A-2232740, waarvan de inhoud 15 hier als ingelast dient te worden beschouwd.

Volgens de uitvinding wordt de pijpenstreng 4 op een bodem 5 gelegd, die op een diepte in de orde van grootte van 2000 meter kan zijn gelegen. Aan boord van de pijpenlegger 1 wordt de pijpenstreng 4 aan zijn uiteinde telkens 20 voorzien van een stuk pijpleiding, dat daaraan wordt vastgelast. De pijpenstreng 4 wordt aan boord van de pijpenlegger 1 vastgehouden met behulp van een klemsysteem 6, terwijl de pijpenstreng 4 geleidelijk of stapsgewijs in het water wordt neergelaten. Het klemsysteem 6 bestaat uit op de omtrek van 25 de pijpenstreng 4 aangrijpende rollen, die een kracht dwars op de langsrichting van de pijpenstreng 4 uitoefenen. Een dergelijk klemsysteem 6 staat een relatieve verplaatsing in langsrichting van de pijpenstreng 4 toe, terwijl de pijpenstreng 4 klemmend aan de pijpenlegger 1 wordt gehouden.

30 Volgens de uitvinding wordt het tussen de pijpen legger 1 en de bodem 5 bevindend deel van de pijpenstreng 4 gedragen door middel van draagmiddelen 7 die vast met de pijpenlegger 1 zijn verbonden. De draagmiddelen 7 omvatten een op de achtersteven van de pijpenlegger 1 geplaatste kraan 35 8. Aan de kraan 8 zijn lieren 9 bevestigd waaraan rondom de omtrek van de pijpenstreng 4 aangebrachte klemorganen 10 zijn gehangen. Deze klemorganen 10 kunnen ten opzichte van de pijpenstreng 4 in langsrichting daarvan verplaatsen. Volgens 10166411 4 de in de figuren getoonde uitvoeringsvorm zijn twee klemorga-nen 10 voorzien, waarbij tijdens het op de bodem 5 leggen van de pijpleiding telkens één klemorgaan zich klemmend rond de pijpenstreng 4 vasthoudt, terwijl het andere klemorgaan 10 5 ten opzichte van het ene klemmende klemorgaan 10 langs de pijpenstreng 4 wordt verplaatst. Op deze manier is verzekerd dat het gewicht van het zich tussen de zeespiegel 11 en de bodem 5 bevindend deel van de pijpenstreng 4 wordt overgebracht naar de pijpenlegger 1 via tenminste één klemorgaan 10 10, lier 9 en de kraan 8.

Opgemerkt wordt dat in plaats van zich rondom de omtrek van de pijpenstreng 4 klemmende klemorganen 10 ook aangrijpmiddelen in de vorm van op de omtrek van de pijpenstreng 4 aangrijpende rollen kunnen worden voorzien, die een 15 kracht dwars op de langsrichting van de pijpenstreng 4 uitoefenen. Een dergelijk druk uitoefenend klemsysteem wordt ook wel aan boord van de pijpenlegger 1 toegepast om de pijpenstreng 4 aan de pijpenlegger 1 vast te houden. In fig. 2 is een dergelijke systeem met verwijzingscijfer 6 aangeduid.

20 Verder zijn ook aangrijpmiddelen in de vorm van rondom de pijpenstreng 4 onder verdikkingen daarvan aangrijpende organen, die aan de lieren 9 van de kraan 8 zijn bevestigd. Hiermee wordt de pijpenstreng 4 hangend door de aangrijpmiddelen aan het vaartuig vastgehouden.

25 Volgens de uitvinding wordt de in hoofdzaak verti cale trekkracht van de pijpenstreng 4, oftewel het gewicht van het tussen de pijpenlegger 1 en de bodem 5 gelegen deel van de pijpenstreng 4, overgebracht op de pijpenlegger l via de draagmiddelen 8-10. De pijpenstreng 4 wordt ontlast van 30 axiale spanningen op een locatie waar hij het sterkst moet worden gebogen over de stinger 3. Hierbij kunnen de krachten op de stinger 3 relatief gering blijven, waardoor wrijvingen en slijtage op de stinger 3 eveneens tot een minimum beperkt blijven. De draagmiddelen 8-10 volgens de onderhavige uitvin-35 ding kunnen zowel bij het leggen van een pijpleiding in ondiep- als diepwater en overgangen van ondiep- naar diepwa-ter worden toegepast.

101664 Γ·

Claims (8)

1. Inrichting voor het leggen van een pijpleiding op een onder water gelegen bodem omvattende een vaartuig voor 5 het leggen van een pijpleiding, dat is voorzien van vasthoud-middelen voor het aan het vaartuig vasthouden van een zich tussen het vaartuig en de bodem uitstrekkende pijpenstreng, en draagmiddelen voor het dragen van het zich tussen de zeespiegel en de bodem bevindende deel van de pijpenstreng, 10 waarbij de draagmiddelen vast met het vaartuig zijn verbonden, met het kenmerk, dat de draagmiddelen omvatten een op de achtersteven van het vaartuig vrij dragende kraan.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de draagmiddelen omvatten de pijpenstreng aangrijpende aangrijp- 15 middelen die een relatieve verplaatsing in langsrichting van de pijpenstreng tussen de pijpenstreng en de aangrijpmiddelen toelaten.

3. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij de aangrijpmiddelen de pijpenstreng klemmend aangrijpen.

4. Inrichting volgens conclusie 3, waarbij de aangrijpmiddelen de pijpenstreng onder verdikkingen daarvan hangend aangrijpen.

5. Inrichting volgens conclusie 3 of 4, waarbij de aangrijpmiddelen zijn gevormd door rondom de omtrek van de 25 pijpenstreng aangebrachte organen.

6. Inrichting volgens conclusie 3 of 4, waarbij de aangrijpmiddelen zijn gevormd door op de omtrek van de pijpenstreng aangrijpende rollen die een kracht dwars op de langsrichting van de pijpenstreng uitoefenen.

7. Werkwijze voor het leggen van een pijpleiding op een onder water gelegen bodem, waarbij een pijpenstreng vanaf een vaartuig voor het leggen van een pijpleiding tot op de bodem wordt neergelaten, de zich tussen het vaartuig en de bodem uitstrekkende pijpenstreng aan het vaartuig wordt 35 vastgehouden voor het telkens aan het uiteinde van de pijpenstreng lassen van een stuk pijpleiding, gekenmerkt doordat het zich tussen de zeespiegel en de bodem bevindende deel van de pijpenstreng wordt gedragen door een op de achtersteven 101 6641 1 • V » van het vaartuig vrij dragende kraan.

8. Werkwijze volgens conclusie 7, waarbij telkens nadat een stuk pijpleiding aan het uiteinde van de pijpen-streng is gelast, het vaartuig wordt verplaatst om de pijpen-5 streng uit het vaartuig op de bodem neer te laten terwijl het zich tussen de zeespiegel en de bodem bevindende deel van de pijpenstreng ten opzichte van de draagmiddelen wordt verplaatst en de pijpenstreng door de draagmiddelen klemmend of afhangend wordt vastgehouden aan het vaartuig. 1016641 ;