NL192218C

NL192218C - Buiswikkeling in het bijzonder voor warmtewisselaars.

Info

Publication number: NL192218C
Application number: NL8701296A
Authority: NL
Original assignee: Vaillant Joh Gmbh & Co
Priority date: 1986-05-03
Filing date: 1987-06-03
Publication date: 1997-03-04
Also published as: ATA108087A; NL8701296A; CH672676A5; DE3714596C2; AT395068B; NL192218B; DE3714596A1

Description

1 192218

Buiswikkeling in het bijzonder voor warmtewisselaars

De uitvinding heeft betrekking op een buiswikkeling, in het bijzonder voor warmtewisselaars, bestaande uit een tot schroefvormige windingen gevormde buis met als in- en uitlaat uitgevoerde einddelen, waarbij ten 5 minste één van deze einddelen ten minste gedeeltelijk recht en ten minste gedeeltelijk nagenoeg evenwijdig aan de centrale hartlijn van de schroefvormige windingen loopt.

Een dergelijke buiswikkeling is bekend uit het Franse octrooischrift 874.690. Bij deze bekende buiswikkeling zijn de windingen niet met elkaar verbonden en is deze wikkeling daardoor niet stijf, zodat de buiswikkeling slechts met gevaar van vervorming getransporteerd kan worden.

10 De uitvinding beoogt nu deze constructie te verbeteren zodat deze stijver is en voorziet er daartoe in, dat het betreffende einddeel ter verstijving van de buiswikkeling met de windingen is verbonden.

Voor eenvoudige vervaardiging van de buiswikkeling kan er in worden voorzien, dat het verstijvende einddeel is bevestigd aan de buitenomtrek van de windingen.

Daarbij kan het verstijvende einddeel direct rakend met de windingen zijn verbonden door lassen, 15 solderen of lijmen. De mogelijkheid bestaat echter ook het verstijvende einddeel indirect met de windingen te verbinden door middel van een gemeenschappelijke tussenelement of door middel van afzonderlijke tussenelementen. In het laatste geval is men vrijer bij het kiezen van de onderlinge plaats van einddelen.

Volgens een verdere uitwerking van de uitvinding kan op de ten opzichte van de centrale hartlijn lijnrecht tegenover het verstijvende einddeel liggende plaats van de schroefvormige windingen een eveneens voor 20 de verstijving van de buiswikkeling dienende evenwijdig aan het einddeel lopende massieve staaf of een staaf met een andere profielvorm zijn bevestigd.

Gewezen kan nog worden op het Duitse Gebrauchsmuster 8.534.319 waarbij de windingen van de buiswikkeling met elkaar verbonden worden door middel van twee evenwijdig aan de hartlijn van de windingen lopende strippen ter verstijving van het geheel zodat de buiswikkeling zonder gevaar van grote 25 vervorming getransporteerd kan worden.

De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van uitvoeringsvoorbeelden, weergegeven in de tekening, waarin: figuur 1 een zijaanzicht toont van een buiswikkeling volgens de onderhavige uitvinding; 30 figuur 2 een dwarsdoorsnede toont over een iets gewijzigde uitvoeringsvorm van een buiswikkeling volgens de uitvinding; figuren 3 en 4 elk een detail tonen van figuur 2; figuur 5 een detail toont van een enigszins gewijzigde uitvoeringsvorm; en figuur 6 een zijaanzicht toont van een buiswikkeling die is ingebouwd in een heetwater-voorraadreservoir, 35 dat in axiale langsdoorsnede is weergegeven.

Volgens figuur 1 bestaat de buiswikkeling uit een tot schroefvormige windingen 2 gevormde buis 1 met als inlaat 3 en uitlaat 4 uitgevoerde, voor het aansluiten op buisleidingen dienende, einddelen 3 en 4, die bij hun einde zijn voorzien van een buitendraad 5. De einddelen 3 en 4 zijn recht en lopen beide in dezelfde 40 richting en evenwijdig aan de centrale hartlijn 10 van de windingen 2.

Het einddeel 3 is langs de buitenomtrek van de windingen 2 geleid, raakt deze windingen en is daarmee verbonden voor het verstijven van de buiswikkeling.

Binnen het kader van de uitvinding is het eveneens mogelijk het einddeel 3 en/of het einddeel 4 binnen de buiswikkeling te leiden waardoor deze dichter bij de wand van een cilindrisch reservoir zouden kunnen 45 worden aangebracht.

Zoals getoond in de figuren 2 en 4 kunnen de windingen 2 met het einddeel 3 zijn verbonden door lasnaden 6, maar kan ook solderen of lijmen voor deze directe bevestiging in aanmerking komen.

De figuren 2 en 3 tonen dat, voor de aanvullende verstijving van de buiswikkeling 1, op de windingen 2 een staaf 7, een buis 8 of dergelijke is bevestigd en wel op een plaats die, ten opzichte van de centrale 50 hartlijn 10 van de buiswikkeling, tegenover het verstijvende einddeel 3 ligt.

Eventueel kan voor een dergelijke aanvullende verstijving ook het tweede einddeel 4 in aanmerking komen, maar in de praktijk is het voor de inbouw van een dergelijke buiswikkeling in een warmtewisselaar gunstiger de uitmondingen van de beide einddelen 3 en 4 in dezelfde richting te laten wijzen.

Figuur 5 toont een uitvoeringsvorm waarbij het verstijvende einddeel 3 indirect aan de windingen 2 is 55 bevestigd, namelijk door middel van een gemeenschappelijk tussenelement of door middel van afzonderlijke tussenelementen 9. Dergelijke tussenelementen 9 kunnen door lassen, solderen of lijmen met de windingen 2 en met het verstijvende einddeel 3 zijn verbonden.

Claims

192218 2 Ten slotte toont figuur 6 een als warmtewisselaar in een voorraadreseivoir 11 ingebouwde buiswikkeling volgens figuur 1, waarvan de, voor het aansluiten op een leidingnet bestemde, einddelen 3 en 4 evenwijdig aan elkaar door het deksel 12 van het reservoir heen lopen. Deze uitvoering heeft het voordeel, dat men bij de inbouw van de buiswikkeling in het reservoir 11 de 5 buiswikkeling ver in het reservoir kan laten zakken om daardoor dode ruimten, in het bijzonder in het gebied van de bodem van het reservoir, te vermijden. De einddelen 3 en 4 van de buiswikkeling kunnen op gunstige wijze op elke plaats van hun lengte aan het reservoirdeksel worden bevestigd, zodat de, voor wat betreft het warmteuitwisselend vermogen, optimale stand van de buiswikkeling binnen het reservoir kan worden gekozen. 10

1. Buiswikkeling, in het bijzonder voor warmtewisselaars, bestaande uit een tot schroefvormige windingen 15 gevormde buis met als in- en uitlaat uitgevoerde einddelen, waarbij ten minste één van deze einddelen ten minste gedeeltelijk recht en ten minste gedeeltelijk nagenoeg evenwijdig aan de centrale hartlijn van de schroefvormige windingen loopt, met het kenmerk, dat het betreffende einddeel (3) ter verstijving van de buiswikkeling met de windingen (2) is verbonden.

2. Buiswikkeling volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het verstijvende einddeel (3) is bevestigd aan 20 de buitenomtrek van de windingen (2).

3. Buiswikkeling volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het verstijvende einddeel (3) direct rakend met de windingen (2) is verbonden door lassen, solderen of lijmen.

4. Buiswikkeling volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het verstijvende einddeel (3) indirect met de windingen (2) is verbonden door middel van een gemeenschappelijk tussenelement of door middel van 25 afzonderlijke tussenelementen (9).

5. Buiswikkeling volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat op de schroefvormige windingen een in hoofdzaak evenwijdig aan het einddeel (3) lopende massieve staaf (7) of een staaf (8) met een andere profielvorm is bevestigd en wel op een plaats die, ten opzichte van de centrale hartlijn (10), ligt tegenover het verstijvende einddeel (3). Hierbij 3 bladen tekening