NL1034879C2 - Werkwijze en inrichting voor het op de bodem van een waterlichaam positioneren van een bekleding. - Google Patents

Description

* I

WERKWIJZE EN INRICHTING VOOR HET OP DE BODEM VAN EEN WATERLICHAAM POSITIONEREN VAN EEN BEKLEDING

5

De onderhavige uitvinding betreft een werkwijzen en een inrichting voor het op de bodem van een waterlichaam positioneren van een bekleding. In het bijzonder doch niet uitsluitend in havengebieden worden dergelijke bekledingen 10 toegepast voor bescherming van de bodem tegen natuurlijke erosie, of erosie als gevolg van door scheepsschroeven bij aanlegplaatsen (in havens) gegenereerde waterstromingen, golfaanval, etcetera.

Dergelijke bekledingen kennen van velerlei aard zijn, 15 zoals betonplaten, asfaltmatten, geotextielen, etcetera. Opgemerkt wordt dat geotextiel een aanduiding is voor bekledingen met een plooibare drager en daarop of -aan een massa vormend materiaal zoals grind.

Volgens bekende technieken worden dergelijke bekledingen 20 simpelweg afgezonken of neergelaten vanaf een fors ponton of een grote bok.

Zelfs als een dergelijke bekleding aan kabels wordt neergelaten, is afdrijven van de bekleding als gevolg van stromingen een immer aanwezig gevaar, zowel in het geval van 25 starre platen als bij plooibare elementen. De resulterende onjuiste positionering van de bekleding is een nadeel van dergelijke bekende technieken, in het bijzonder als een aantal van dergelijke bekledingen tegen elkaar of met een (geringe) overlap moeten worden geplaatst. Dit nadeel is 30 zelfs nog meer aanwezig wanneer de platen of elementen simpelweg worden afgezonken.

Met de onderhavige uitvinding is beoogd de nadelen van de bekende techniek te verhelpen of althans aanzienlijk te 1034879 2 verminderen. Daartoe is een werkwijze volgens conclusie 1 en een inrichting volgens conclusie 7 verschaft. Door een zijde, hetgeen een lange of een korte zijde kan zijn van een rechthoekige bekleding, of een willekeurige zijde van een 5 willekeurige vorm van een bekleding, meer af te laten zinken dan andere delen van de bekleding, wordt in hoofdzaak een schuinstand van de bekleding bij het neerlaten daarvan bewerkstelligd. De zijde, die het eerst op of bij de bodem wordt gebracht, is gemakkelijker te positioneren met 10 bijvoorbeeld de hulp van duikers, dan wanneer de hele bekleding in een keer zou worden afgezonken in een hoofdzaak horizontale positie. Bovendien is zo voorkomen, dat stroming en andere invloeden een te grote invloed op de bekleding kan hebben in het algemeen, en daarom is een betere positionering 15 van de bekleding mogelijk op de bodem van het waterlichaam.

De onderhavige uitvinding omvat diverse voorkeursuitvoeringsvormen, zoals die zijn gedefinieerd in de afhankelijke conclusies. Zo is het mogelijk, dat de bekleding er één is uit een groep die omvat: stalen platen, plooibare 20 elementen, etc. Over plooibare elementen is hierboven reeds opgemerkt, dat dit bijvoorbeeld geotextiel kan omvatten. Hoe de bekleding ook is vormgegeven, door een schuinstand te benutten bij het op de bodem van het waterlichaam plaatsen daarvan, kan een betere positionering worden bewerkstelligd. 25 In een voorkeursuitvoeringsvorm, omvat de werkwijze de stap van het op een drager of plateau plaatsen van de bekleding, voorafgaand aan het afzinken van enige zijde daarvan, en het onder en hoek af zinken van de drager. Als alternatief binnen het kader van de onderhavige uitvinding 30 kan ook de drager of het plateau in een in hoofdzaak horizontale stand bij de bodem worden gebracht, waarna één zijde kan worden opgetild en de tegenover gelegen zijden worden neergelaten. Er zijn diverse opties en alternatieven 3 mogelijk van opeenvolgingen, waarmee de bekleding op de bodem van het waterlichaam wordt geplaatst. Van hoofdzakelijk belang is het, dat eerst één zijde van de bekleding en/of de drager of het plateau in contact met de bodem of dicht 5 daarbij wordt gebracht, zodat slechts een rand hoeft te worden uitgelijnd, welke rand of zijde samenhangt met de gewenste positionering. Hierdoor wordt de werkwijze aanzienlijk vereenvoudigd en is minder nadelige invloed merkbaar van stromingen, zeegang, etc. Binnen dit kader is 10 het verder mogelijk dat de werkwijze omvat: het transporteren van althans de drager in een richting weg van de eerste zijde na het af zinken daarvan. De bekleding glijdt dan af, juist ook vanwege de schuinst and van de drager of het plateau, en op de bodem van het waterlichaam. Om de drager of het plateau 15 te transporteren in een richting weg van de eerste zijde, kan het gehele transportlichaam in de betreffende lichaam worden verplaatst. Dit kan bijvoorbeeld met een trek- of duwboot, die inwerkt op een drijflichaam, worden verwezenlijkt maar het transportlichaam kan ook een op zichzelf staand schip 20 zijn, dat weggevaren kan worden. In een inrichting volgens de onderhavige werkwijze is het hierbij verder ook mogelijk, dat gebruik wordt gemaakt van takels om de gewenste schuinstand van het plateau en/of de drager te bewerkstelligen. Dit takels kunnen dan bijvoorbeeld in groepen worden aangestuurd 25 door een besturing. Tevens kan daarbij rekening worden gehouden met verplaatsing van de takels langs de lengte in de betreffende voortbewegingsrichting, bijvoorbeeld door de takels in groepen te groeperen en per groep of gezamenlijk of op andere gerangschikte wijze te positioneren op wagens, die 30 langs de lengte van het transportlichaam kunnen worden verplaatst.

In een voorkeursuitvoeringsvorm kan de stap worden uitgevoerd van het afzuigen van slib vanaf de bodem onder de 4 bekleding, in het bijzonder in het proces van het neerleggen en positioneren van die bekleding op de bodem van het waterlichaam. Juist vanwege de schuinstand van de bekleding tijdens het plaatsen of positioneren daarvan op de bodem, kan 5 een zeer geschikte ruimte worden afgebakend voor het afzuigen van slib. Hiermee kan ook de bodem onder de bekleding worden vereffend. Dat heeft gunstige gevolgen voor de ligging van de bekleding na het uitvoeren van de werkwijze.

Tevens is het mogelijk dat er allerlei andere 10 volgordes worden uitgevoerd, zoals het in hoofdzaak in een horizontale positie onder water afzinken of transporteren van de bekleding tot aan het op de plaats van bestemming verder afzinken van de eerste zijde. Daaruit blijkt wel, dat er diverse alternatieven en mogelijke uitvoeringsvormen zijn 15 binnen het kader van de onderhavige uitvinding, zolang telkens het daadwerkelijke positioneren en plaatsen en aanbrengen van de bekleding gebeurt onder een hoek ten opzichte van het hoofdzakelijke verloop van de bodem.

Zoals hierboven ook reeds is opgemerkt, omvat de 20 onderhavige uitvinding tevens een inrichting voor het aanbrengen van een bekleding op een bodem van een waterlichaam. Daartoe wordt gebruik gemaakt van een transportlichaam, zoals een boot, een drijver, een ponton, etc. Verder wordt gebruik gemaakt van takelmiddelen om de 25 bekleding op de bodem van het waterlichaam af te laten zinken. Ook daarbij wordt rekening gehouden met het onder een hoek ten opzichte van de bodem van het waterlichaam laten afglijden van de bekleding. Daartoe kunnen de takelmiddelen zijn onderverdeeld in groepen takels, die afzonderlijk kunnen 30 worden aangestuurd met een besturing. Als drager kan gebruik worden gemaakt van een plateau, hetgeen in het bijzonder van voordeel is, wanneer een plooibaar element, zoals een geotextiel, wordt toegepast. Het plateau kan met de diverse • « 5 groepen takels uit de verzameling aan takelmiddelen worden neergelaten, in het bijzonder onder een hoek om de eerste zijde van de bekleding het eerst in contact te brengen met de bodem van het waterlichaam.

5 De takelmiddelen kunnen zijn aangebracht op ten minste één wagen, welke op of over het transportlichaam beweegbaar is. Aldus kan een beweging van het plateau of de drager weg van de eerste zijde worden bewerkstelligd. Op zich kan dit ook gebeuren door het transportlichaam zelf weg te 10 laten bewegen van de eerste zijde van de bekleding. Als transportlichaam kan namelijk gebruik worden gemaakt van een boot, een ponton of enig ander drijflichaam, dat bijvoorbeeld met duwboten of trekboten kan worden gepositioneerd. Het heeft echter voordeel, wanneer het transportlichaam ten 15 minste enigszins groter is dan het plateau. Met takelmiddelen op wagens is het dan namelijk mogelijk om niet het hele transportlichaam te hoeven verplaatsen, maar slechts de takelmiddelen op de bijbehorende wagens over het transportlichaam. Bij het aanbrengen of positioneren van de 20 bekledingen op de bodem van het waterlichaam, kan dan het transportlichaam goed worden verankerd of zoveel mogelijk worden geïmmobiliseerd, hetgeen een juiste positionering van de bekleding op de bodem van het waterlichaam verder bevordert. In het bijzonder in een uitvoeringsvorm, waarbij 25 het transportlichaam in hoofdzaak tweemaal de lengte van de bekleding en/of het plateau heeft, en waarbij ankermiddelen zijn verschaft aan het transportlichaam, zodat het transportlichaam verankerbaar is ten opzichte van de bodem, behoeft het transportlichaam al helemaal geen enkele beweging 30 meer te maken gedurende het plaatsen of aanbrengen van de bekleding op de bodem van het waterlichaam. Alle noodzakelijke bewegingen voor het laten afglijden van de bekleding op de bodem van het waterlichaam worden 6 bewerkstelligd, of althans, dat kan het geval zijn, met behulp van de op bijbehorende wagens geplaatste takelmiddelen.

Dan is er verder nog een uitvoeringsvorm, waarbij het 5 transportlichaam in gebruik zich langs ten minste twee randen van de bekleding uitstrekt om de bekleding ten minste ten dele te omringen. Hetzelfde geldt natuurlijk voor de vormgeving van het transportlichaam ten opzichte van de drager of plateau. Er kan een geheel aan dit doel toegewijde 10 inrichting worden verschaft, bijvoorbeeld wanneer het transportlichaam is vormgegeven niet als anders dan een bok of drijver of drijflichaam, bij voorkeur met daarop wagens, die verreden kunnen worden om de takelmiddelen te verplaatsen ten opzichte van dat transportlichaam.

15 De onderhavige uitvinding zal hieronder nader worden toegelicht aan de hand van de figuren, waarin een uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de onderhavige uitvinding is getoond om de werkwijze volgens de onderhavige uitvinding te verwezenlijken. De getoonde uitvoeringsvorm 20 wordt slechts weergegeven bij wijze van illustratie en niet bij wijze van limitatie. In de diverse aanzichten is slechts een enkele uitvoeringsvorm getoond, en daarin gelden voor dezelfde onderdelen, componenten en aspecten dezelfde referentienummers. In: 25 Fig. 1 is een perspectivisch aanzicht getoond van een inrichting voor het verwezenlijken van de werkwijze, beide volgens de onderhavige uitvinding,

Fig. 2 is de inrichting van fig. 1 weergegeven in een eerste gebruikstoestand, 30 Fig. 3 is de inrichting van fig. 1 weergegeven in een tweede gebruikstoestand, en

Fig. 4 is de inrichting van fig. 1 weergegeven in een derde gebruikstoestand.

7

In fig. 1 is een inrichting 1 volgens de onderhavige uitvinding getoond voor het verwezenlijken van een werkwijze, eveneens volgens de onderhavige uitvinding. De inrichting 1 omvat een U-vormig transportiichaam 2, dat tevens een 5 drijflichaam vormt. Het U-vormig transportlichaam kan zelfstandig verplaatsbaar zijn, of hiertoe kan gebruik worden gemaakt van trekboten en/of duwboten. Het U-vormig transportlichaam is middels een als paal 3 vormgegeven ankermiddelen geïmmobiliseerd ten opzichte van de bodem 4 van 10 een waterlichaam 5. Op de bodem 4 van het waterlichaam 5 worden bekledingen 6 geplaatst met behulp van de inrichting 1. voor het plaatsen op de bodem 4 van een dergelijke bekleding 6 wordt gebruik gemaakt van een drager of plateau 7, die hangt aan het transportlichaam 2, waarbij de benen van 15 het U-vormige transportlichaam 2 aan weerszijden zijn gepositioneerd ten opzichte van het plateau 7 in omhoog getrokken toestand.

Het plateau 7 hangt aan kabels 8, die elk deel uitmaken van een takel 9. Op elk been van het U-vormige 20 transportlichaam 2 is een tweetal dergelijke takels aangebracht. Deze takels 9 per been van het transportlichaam 2 staan op een wagen 10. Elke van de wagens 10 is verplaatsbaar langs een betreffend van het U-vormige t ransportlichaam.

25 De werking van de inrichting 1 volgens de werkwijze volgens de onderhavige uitvinding is als volgt.

Het transportlichaam 2 met een plateau 7 aan de takels 9 via de kabels 8 en op het plateau 7 een bekledingsmat 6 komt aan op de plaats van bestemming, zoals 30 die in fig. 1 is getoond. Vervolgens wordt de paal 3 geslagen als verankering voor de inrichting 1. Dit is getoond in fig.

2. Daarbij kan het plateau 7 zich in de fig. 2 getoonde stand bevinden ten opzichte van de bodem van het waterlichaam 5.

’ » 8

Het plateau 7 kan zich ook vlak onder het transportlichaam 2 bevinden of zelfs tussen de benen van het transportlichaam 2, dat U-vormig is. Bij aankomst kan, in het laatste geval, het plateau 7 worden neergelaten met daarop de bekleding 6.

5 Vervolgens wordt de werkingstoestand van fig. 3 ingesteld. Daartoe wordt de kabel 8 van de takels 9 aan de eerste zijde, te weten de linkerzijde in fig. 3, verlengd in de richting van pijl A. Tegengesteld worden de kabels 8 aan de tweede zijde van de bekleding 6 verkort in de richting van 10 pijl B. Er zal dan een bijna vanzelf verlopend afschuiven plaatsvinden van de bekleding 6 over het plateau 7 om terecht te komen op de bodem 4 van het waterlichaam 5.

Na het bereiken van deze toestand, zoals die in fig.

3 is getoond, kan het gehele transportlichaam in de fig. 3 15 naar rechts worden verplaatst, maar in de hier getoonde uitvoeringsvorm staan de takels 9 per been van het transportiichaam 2 op een wagen 10, en de beide wagens 10 op elk van de benen van het transportiichaam 2 kunnen in de tekening naar rechts worden verplaatst in de richting van 20 pijl C, dat wil zeggen in een richting weg van de eerste zijde van de bekleding 6, die dan al op de bodem 4 van het waterlichaam 5 terecht is gekomen. Aldus kan worden bewerkstelligd, dat de bekleding 6 geheel op de bodem 4 van het waterlichaam 5 terechtkomt. In het bijzonder als de 25 lengte van de benen van het U-vormige transportlichaam 2 althans bij benadering tweemaal de lengte bedraagt van de bekleding 6, is een beweging van het U-vormige transportlichaam 2 voor het plaatsen van de bekleding op de bodem 4 overbodig geworden, omdat de wagens 10 zo ver in de 30 richting van de pijl C kunnen worden gereden, dat met zekerheid de bekleding 6 geheel van het plateau 7 zal zijn afgegleden, wanneer de wagens 10 een aan de rechterzijde gelegen uiterste stand bereiken, hetgeen nog niet de stand 9 is, zoals die in fig. 4 is weergegeven. Fig. 4 toont een tussenstand van de wagens 10, waarbij ook nog een gedeelte van de bekleding 6 rust op het plateau 7.

Opgemerkt wordt nog, dat zeer schematisch een 5 afzuiginstallatie 11, 12, 13 is weergegeven in de uitvoeringsvorm van fig. 3, die bij wijze van optie kan zijn toegevoegd. De installatie omvat een zuigmond 11 voor het aanzuigen van slib in de richting van pijl D. De zuigmond 11 staat in verbinding met een cycloon 13 of andere 10 afzuiginstallatie door middel van een slang 12. Aangezogen slib kan worden uitgestort in een begeleidende stortbak of boot, maar een dergelijke aanvullende inrichting is hier niet weergegeven. Ook is het mogelijk om het afgezogen slib terug te storten in het waterlichaam 5. In de uitvoeringsvorm van 15 fig. 3 is het aanbrengen van de zuigmond 11 onder het plateau 7 zeer gunstig, omdat het plateau 7 ook nooit volledig horizontaal op de bodem 4 van het waterlichaam 5 terecht komt, in het bijzonder niet tijdens het leggen van de bekledingen 6 op de bodem 4. Er is dus altijd een goed 20 omkaderde of gedefinieerde ruimte onder het plateau 7, alwaar slib kan worden afgezogen met de zuigmond 11, zonder dat de zuigmond 11 ooit schade ondervindt als gevolg van contact met de bodem 4 van het waterlichaam 5.

Binnen het kader van de onderhavige uitvinding zijn 25 vele aanvullende en alternatieve uitvoeringsvormen en varianten mogelijk, waarvan er al enkele hierboven aan de orde zijn gesteld. Deze dienen alle te worden beschouwd als gelegen binnen het bereik van de beschermingsomvang voor de onderhavige uitvinding, zoals dat is gedefinieerd in de 30 bijbehorende conclusies, tenzij dergelijke aanvullende uitvoeringsvormen en varianten naar letter of geest afwijken van hetgeen in die conclusies, in het bijzonder de onafhankelijke conclusies, is gedefinieerd, zo kan de 10 volgorde waarin de bekledingen worden gelegd op de bodem worden gevarieerd en hoeven niet per se rechthoekige bekledingen te worden gebruikt. Het is mogelijk om de bekledingen mechanisch met elkaar te verbinden, bij voorkeur 5 pas nadat deze op de bodem van het waterlichaam zijn geplaatst. Als dergelijke bekledingen op voorhand met elkaar mechanisch worden verbonden, dan zal een groter plateau nodig zijn, dan een plateau dat overeenkomt met de omvang van slechts een enkele bekleding. De ankermiddelen zijn zeer 10 schematisch weergegeven in de vorm van een paal, maar kan natuurlijk ook gebruik worden gemaakt van ankers, en insluiting van het transportlichaam door duw- of trekboten. Het transportlichaam kan met het plateau hoog of diep in het waterlichaam 5 naar de plaats van bestemming worden gebracht, 15 en het verheffen van het plateau 7 aan de tweede zijde, in het bijzonder in de richting van pijl B, hoeft in veel gevallen niet plaats te vinden, omdat het laten zakken van het tegenovergelegen uiteinde van het plateau 7 in de richting van pijl A voor veel toepassingen al zal volstaan.

20 Het plateau 7 kan een dicht plateau zijn of zijn voorzien van doorgangen voor het doorlaten van water. Aldus kan stroming in het water van het waterlichaam 5 nog een gunstige bijdrage leveren aan het van het plateau 7 afschuiven van de bekleding 6. Zo blijkt, dat er nog vele aanvullende en nog niet in 25 detail beschreven mogelijkheden of alternatieven zijn. Ook deze opsomming van dergelijke mogelijkheden is niet limitatief.

1034879 30

Claims (12)

1. Werkwijze voor het aanbrengen van een bekleding op een bodem van een waterlichaam, omvattende: 5. het naar een plaats van bestemming transporteren van de bekleding, welke langgerekt is; - het tot op of bij de bodem afzinken van een eerste zijde van de langgerekte bekleding, en het daarbij op hoogte houden van een tegenovergelegen tweede zijde,· en 10. het daaropvolgend afzinken van de tweede zijde.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, waarbij de bekleding er één is uit een groep, welke omvat: starre platen, plooibare elementen, etcetera.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, verder 15 omvattende het op een drager plaatsen van de bekleding voorafgaand aan het afzinken van enige zijde daarvan, en het onder een hoek afzinken van de drager.

4. Werkwijze volgens conclusie 3, verder omvattende het transporteren van althans de drager in een richting weg 20 van de eerste zijde, na het afzinken daarvan.

5. Werkwijze volgens ten minste één van de voorgaande conclusies, verder omvattende: het afzuigen van slib vanaf de bodem onder de bekleding.

6. Werkwijze volgens ten minste één van de voorgaande 25 conclusies, omvattende het in hoofdzaak in een horizontale positie onder water afzinken of transporteren van de bekleding tot aan het op de plaats van bestemming verder afzinken van de eerste zijde.

7. Inrichting voor het aanbrengen van een bekleding 30 op een bodem van een waterlichaam, waarbij de bekleding langgerekt is, omvattende: - een transportlichaam voor het naar een plaats van bestemming transporteren van de bekleding; 1034879 - takelmiddelen op of aan het transport lichaam voor het tot op of bij de bodem afzinken van de bekleding; en - een besturing welk inwerkt op althans de takelmiddelen, waarbij de takelmiddelen ten minste twee 5 groepen takels omvatten, waarbij de besturing afzonderlijk inwerkt op een eerste groep takels bij een eerste zijde van de langgerekte bekleding en op een tweede groep takels bij een tegenovergelegen tweede zijde, om de afzonderlijke groepen takels aan te sturen om de eerste zijde tot op of bij 10 de bodem af te zinken en daarbij de tegenover gelegen tweede zijde op hoogte boven de bodem te houden en de tweede groep pas tot slot de tweede zijde tot op of bij de bodem af te laten zinken.

8. Inrichting volgens conclusie 7, verder omvattende 15 een als drager voor de bekleding dienend plateau, dat althans in gebruik is gekoppeld of verbonden met de eerste en de tweede groepen takels.

9. Inrichting volgens conclusie 8, waarbij de takelmiddelen op ten minste één wagen zijn aangebracht, welke 20 wagen op of over het transportiichaam beweegbaar is.

10. Inrichting volgens conclusie 9, waarbij het transportiichaam ten minste enigszins groter is dan het plateau.

11. Inrichting volgens conclusies 9 en 10, waarbij 25 het transportlichaam in hoofdzaak tweemaal de lengte van de bekleding en/of het plateau heeft, en ankermiddelen omvat en verankerbaar is ten opzichte van de bodem.

12. Inrichting volgens ten minste één van de conclusies 7-11, waarbij het transportlichaam in gebruik zich 30 langs ten minste twee randen van de bekleding uitstrekt om de bekleding ten minste ten dele te omringen. 1034879