NL1033142C2 - Matras. - Google Patents

Description

MATRAS

De uitvinding heeft betrekking op een matras, omvattende een onderlaag en een boven de onderlaag 5 aangebrachte luchtkamerlaag, zoals bijvoorbeeld bekend uit de internationale octrooiaanvrage WO 2004/08481.

Bij deze bekende matras is in de onderlaag een hoeveelheid korrelig materiaal opgenomen. De onderlaag kan vacuüm worden gezogen, waardoor deze, nadat deze in een 10 gewenste vorm is gebracht, stijf wordt. De op de matras liggende persoon, in het bijzonder een patiënt, maar ook eventueel een gezonde gebruiker, kan hierdoor op een gewenste plaats goed ondersteund worden door de luchtkamerlaag.

Hoewel met de bekende matras een patiënt of gebruiker 15 goed kan worden ondersteund, bijvoorbeeld gedurende een medische behandeling, is deze bekende matras ongeschikt om daar langdurig op te liggen, omdat de persoon niet gemakkelijk van houding kan veranderen.

De uitvinding beoogt nu een matras van het in de 20 aanhef van de hoofdconclusie beschreven soort te verschaffen, waarbij dit probleem is verholpen.

Hiertoe omvat de matras volgens de uitvinding, zoals gekenmerkt in conclusie 1, ondermeer de maatregelen, dat vast, vormend materiaal, zoals korrelig materiaal, in de 25 luchtkamerlaag is opgenomen, en dat instelmiddelen voor het instellen van de hoeveelheid lucht in de luchtkamerlaag tussen een ruststand, waarbij de luchtkamerlaag in hoofdzaak is gevuld met slechts het vaste, vormende materiaal, en een instelstand, waarbij de luchtkamerlaag slecht gedeeltelijk 30 met materiaal en verder met lucht onder een druk is gevuld.

In de ruststand wordt een op de matras liggend persoon goed gelijkmatig ondersteund, terwijl deze in de instelstand gemakkelijk van houding kan veranderen. Wanneer 1 0 3 31 A 2 2 de persoon van houding is veranderd, stellen de instelmiddelen weer de ruststand in, waardoor weer een goede ondersteuning in de nieuwe positie wordt verkregen.

Een zeer gunstige verdere ontwikkeling van de matras 5 volgens de uitvinding is gekenmerkt in conclusie 2. De matras functioneert op deze wijze ook zeer goed, wanneer de rustende persoon bijvoorbeeld slaapt. Wanneer hij begint te bewegen om van houding te veranderen, voeren de instelmiddelen een hoeveelheid lucht in de luchtkamerlaag toe, waardoor de 10 persoon gemakkelijk van houding kan veranderen op een meer stijf matras. Wanneer hij weer tot rust gekomen is, hetgeen weer door de bewegingsdetectiemiddelen wordt gedetecteerd, voeren de instelmiddelen de hoeveelheid lucht weer uit de luchtkamerlaag af, waardoor de rustende persoon weer goed 15 door het materiaal in de luchtkamerlaag wordt ondersteund, dat zich onder en naar die persoon, als het ware "vormt".

Een verdere gunstige ontwikkeling is gekenmerkt in conclusie 4. Het benodigde vermogen voor het vergroten van de hoeveelheid lucht in de luchtkamerlaag wordt hierdoor 20 beperkt, waardoor eveneens het hiermee gepaard gaande geluid kan worden beperkt.

Een geschikte uitvoeringvorm van een luchtaccumulator is gekenmerkt in conclusie 5.

Een andere uitvoeringsvorm van een geschikte 25 luchtaccumulator is gekenmerkt in conclusie 7. De luchtpomp hoeft slechts een geringe capaciteit te hebben, omdat deze gedurende een langere tijd lucht kan toevoeren aan de luchtzak, dan nodig is voor het toevoeren van de hoeveelheid lucht in de luchtkamerlaag vanuit de ruststand naar de 30 instelstand.

Een geschikt materiaal voor het materiaal omvat korrelig materiaal, latex, schuim (-delen of -vlokken), polyether en/of geëxpandeerde polystyreenkorrels etcetera.

3

Korrels verplaatsen gemakkelijk in de luchtkamerlaag, zodat deze op geschikte wijze een totale vorm kunnen aannemen, overeenkomend met het gedeelte van het lichaam van de op de matras rustende persoon, dat daarmee in contact is. Ook met 5 andere van de genoemde en andere materialen kan een goede ondersteuning, in het bijzonder in de rust toestand, worden verwezenlijkt.

Een geschikte uitvoeringsvorm van de luchtkamerlaag is gekenmerkt in conclusie 9.

10 Om een goede verspreiding van het korrelig materiaal en aanpassingsmogelijkheid aan de vorm van het lichaam mogelijk te maken, wordt bij voorkeur de maatregel van conclusie 10 toegepast.

Een verdere geschikte ontwikkeling van de matras 15 volgens de uitvinding, en in het bijzonder de luchtkamerlaag, is gekenmerkt in conclusie 11. De blokken voorkomen dat zich in de bovenste laag op het lichaam overdraagbare trekspanningen voordoen. Voor personen die door een aandoening extra gevoelig zijn kunnen deze trekspanningen 20 hinderlijk zijn.

Conclusies 13 en 14 betreffen gunstige uitvoeringsvormen met het oog op onderverdeling van een matras volgens de onderhavige uitvinding.

De uitvinding zal verder worden toegelicht in de 25 volgende beschrijving aan de hand van de bijgevoegde figuren.

Figuur IA is een schematische voorstelling van een matras volgens de uitvinding.

Figuur 1B toont de matras volgens de uitvinding met de luchtkamerlaag in de instelstand.

30 Figuur 1C is een met figuur 1B overeenkomend aanzicht met de luchtkamerlaag in de ruststand.

Figuur 2 is een met figuur 1C overeenkomend aanzicht, waarbij de matras een andere onderlaag heeft.

4

Figuur 3 toont een gedeeltelijk doorgesneden perspectivisch aanzicht van een matras volgens een eerste uitvoeringsvorm van de uitvinding.

Figuur 4 toont een matras volgens de uitvinding in 5 een andere uitvoeringsvorm.

Figuur 5A en B tonen twee werkingstoestanden van een luchtaccumulator.

Figuur 6 toont een tweede uitvoeringsvorm van een luchtaccumulator.

10 Figuur 7 toont een derde uitvoeringsvorm van een luchtaccumulator.

Figuur 8 toont een verdere uitvoeringsvorm van een matras volgens de uitvinding.

Figuur 9 toont nog een verdere uitvoeringsvorm.

15 Figuren 10 en 11 tonen nog een verdere uitvoeringsvorm van een matras volgens de onderhavige uitvinding in twee respectievelijke werkingstoestanden daarvan.

In de diverse uitvoeringsvormen van de figuren kunnen 20 gelijke of soortgelijke componenten en onderdelen zijn aangeduid met dezelfde referentienummers. Hier zal de beschrijving van een voorkeursuitvoeringsvorm worden toegepast op het gebruik van korrelig materiaal, hoewel ook andere materialen kunnen worden toegepast.

25 Zoals figuur IA schematisch toont, omvat een matras volgens de uitvinding 1 onderlaag 2 en een boven de onderlaag 2 aangebrachte luchtkamerlaag 3. Zoals verder nog zal blijken, bevindt zich in deze luchtkamerlaag 3 korrelig materiaal.

30 De matras 1 omvat verder instelmiddelen 4 voor het instellen van de hoeveelheid lucht in de luchtkamerlaag 3.

Deze instelmiddelen 4 omvatten bij het getoonde uitvoeringsvoorbeeld luchttransportmiddelen voor het aan de 5 luchtkamerlaag 3 toe- en daarvan afvoeren van lucht, en bewegingsdetectiemiddelen 5 met bijbehorende besturingsmiddelen, die de luchttransportmiddelen kunnen activeren.

5 De instelmiddelen 4, en meer in het bijzonder de luchttransportmiddelen daarvan, stellen de hoeveelheid lucht in de luchtkamerlaag 3 in tussen een ruststand, zoals weergegeven in figuur 1C, en een instelstand, zoals weergegeven in figuur 1B.

10 In de instelstand (figuur 1B) bevindt zich een zodanige hoeveelheid lucht in de luchtkamerlaag 3, dat de op de matras liggende persoon 6 ongehinderd van houding kan veranderen over een relatief harde of stijve matras.

In de ruststand (figuur 1C) bevat de luchtkamerlaag 3 15 minder lucht, waardoor de persoon 6 mede ondersteund wordt door het korrelige materiaal in de luchtkamerlaag 3, dat zich naar hem of haar "vormt".

Bij het veranderen van houding en het overgaan van de instelstand naar de ruststand zal het korrelige materiaal 20 zich namelijk zodanig verplaatsen om zich naar de persoon te "vormen", dat ruimte vrijgemaakt wordt voor de diepstliggende delen van de persoon 6 en de ruimte onder de hoger liggende delen van de persoon 6 met korrels worden gevuld. Wanneer dan de ruststand is ingesteld, is het korrelbed wat de "vorm" 25 daarvan betreft aangepast aan de in de betreffende houding liggende persoon 6.

Het activeren van de instelmiddelen kan met de hand gebeuren, maar geschiedt volgens een voorkeursuitvoeringsvorm doordat deze instelmiddelen bewegingsdetectiemiddelen 5 30 omvatten die, bij het detecteren van een beweging van de persoon 6, luchttransportmiddelen activeren, waardoor lucht aan de luchtkamerlaag 3 wordt toegevoerd. Deze detectiemiddelen 5 kunnen tevens in de matras zijn 6 aangebracht. Wanneer de beweging is gestopt, kunnen de instelmiddelen na enige tijd lucht uit de luchtkamerlaag 3 afvoeren, waardoor de ruststand wordt bereikt.

De bewegingsdetectiemiddelen kunnen bijvoorbeeld een 5 infrarooddetector omvatten, of bijvoorbeeld drukdetectiemiddelen, die de druk of drukveranderingen in -of bewegingen over of op de luchtkamerlaag 3 kunnen detecteren. Bij het bewegen van de persoon 6 zal de druk in deze luchtkamerlaag fluctueren, hetgeen een indicatie is voor 10 deze beweging.

De matras volgens de uitvinding verschaft in de ruststand een zeer goede ondersteuning van de erop liggende persoon. Hierdoor is deze zeer geschikt voor personen met chronische pijnen, bijvoorbeeld ten gevolge van reumatische 15 aandoeningen, fybromyalgie, rugklachten en dergelijke. Ook voor bedlegerigen is de matras volgens de uitvinding zeer geschikt, aangezien deze het risico van doorliggen vermindert, zo niet verhelpt.

Hoewel de matras volgens de uitvinding een zeer goede 20 ondersteuning biedt, ten gevolge van de aan de vorm van de liggende persoon aangepaste korrellaag, kan de persoon toch gemakkelijk van houding veranderen, doordat in de instelstand de persoon in hoofdzaak vrij is van de korrels. Bij het weer teruggaan naar de ruststand past de korrelstand zich aan aan 25 ("vormt" zich naar) de vorm van de liggende persoon, zodat wederom in de nieuwe houding een optimale ondersteuning wordt verschaft.

De onderlaag 2 kan een gebruikelijke schuimrubberlaag zijn, maar is volgens een voorkeursuitvoeringsvorm, zoals die 30 is getoond in figuur 2, een luchtmatraslaag 7. De druk in de luchtmatraslaag 7 kan op geschikte wijze worden aangepast om de werking van de luchtkamerlaag 8 te optimaliseren, zodat de op de matras liggende persoon 9 zo goed mogelijk wordt 7 ondersteund en houdingswijzigingen zo min mogelijk worden gehinderd.

Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm zoals weergegeven in figuur 3 omvat de luchtkamerlaag 3 een 5 bovenfolie 10 en een onderfolie 11, die aan hun omtreksranden luchtdicht met elkaar zijn verbonden. Op regelmatige afstanden zijn met de bovenfolie 10 en de onderfolie 11 stroken 12 verbonden, bijvoorbeeld door lassen of lijmen. De stroken 12 zorgen ervoor dat de bovenfolie 10 en onderfolie 10 11 in de instelstand in hoofdzaak evenwijdig aan elkaar kunnen blijven, en niet bijvoorbeeld bol gaan staan. De stroken 12 zijn voorzien van grote openingen 14 voor het doorlaten van het korrelmateriaal 13. Dit korrelmateriaal kan zich door openingen 14 heen gemakkelijk door het binnenste 15 van de luchtkamerlaag verspreiden, ter aanpassing aan de liggende persoon, en in de ruststand.

Volgens een verder ontwikkelde uitvoeringsvorm, zoals getoond in figuur 4, is de bovenfolie 20 gevormd met blokvormen 21, die tussen zich in plooien 22 bepalen. De 20 bovenfolie is hierbij met de onderfolie verbonden door draadvormige verbindingselementen 23 in de plaats van de hierboven beschreven stroken 12.

De in de bovenfolie 20 gevormde blokken met tussenliggende plooien laten een relatieve verplaatsing van 25 deze blokken ten opzichte van elkaar toe. Hiertoe worden trekspanningen in de bovenfolie geëlimineerd of althans aanzienlijk verminderd voor het behoud van de matras. Deze trekspanningen kunnen daarnaast ook voor een gevoelige persoon hinderlijk zijn, en kan bovendien het ligvlak op een 30 meer subtiele en passende wijze worden aangepast aan de ligcontour van het lichaam.

Door de draadvormige verbindingselementen 23 wordt enerzijds een minimale hinder (bollingen in bovenfolie 20) 8 tegen verplaatsing van de blokvormige elementen verkregen, en anderzijds een maximale vrije ruimte voor het korrelige materiaal. Volledigheidshalve zij hier opgemerkt, dat de binnenruimte van de luchtkamerlaag 3 hier zonder korrelig 5 materiaal is getoond, teneinde de inwendige constructie er duidelijk uit te laten komen.

Te zien is dat de onderfolie zelf uit twee onderling door op regelmatige afstand liggende langsnaden met elkaar verbonden folies bestaat. Dergelijke langsnaden kunnen zijn 10 verwezenlijkt als lijn- of puntlassen. Tussen deze langsnaden zijn buizen 24 gevormd, die de matras een zekere gepaste of gewenste of desnoods basis stijfheid verlenen. Aldus wordt als het ware een basis verschaft omvattende een op zich eveneens opblaasbare luchtkamer met een gemaximaliseerde 15 hoogte of dikte en een overeenkomstige luchtinhoud, waarmee het mogelijk is om, als deze met lucht is gevuld, de matras in een gewenste opgeblazen toestand, bij voorkeur de insteltoestand (maar eventueel ook de rusttoestand) te brengen. Daarbij kan een pomp op de buizen 24 alleen worden 20 aangesloten om de stijfheid van het matras in het bijzonder de insteltoestand op te voeren. Bij een geschikt gekozen vulgraad en soort vulmateriaal in de ruimte boven de buizen 24 kan een voor de insteltoestand afdoende stijfheid vanuit de buizen 24 worden verwezenlijkt.

25 Het toe- en afvoeren van lucht aan de luchtkamerlaag voor de verstelling van de ruststand naar de instelstand kan op voor de hand liggende wijze geschieden met een luchtpomp. Bij voorkeur wordt echter een luchtaccumulator met een luchtopslagruimte toegepast. Hierdoor kan met relatief weinig 30 vermogen en dienovereenkomstig weinig geluid het luchttransport worden gerealiseerd.

Figuren 5A en B tonen een voorkeursuitvoeringsvorm van een luchtaccumulator volgens de uitvinding. De in figuur I * 9 5 getoonde luchtaccumulator 28 omvat een stijve buis 29, waarbinnen een buis 30 van buigzaam materiaal, bijvoorbeeld rubberfolie, is opgenomen. Deze buis van buigzaam materiaal 30 is aan één einde 31 gesloten. De binnenruimte van deze 5 buigzame buis staat via een luchtaansluiting 35 in verbinding met de luchtkamerlaag.

Het gesloten einde 31 van de buigzame buis 30 is door middel van een kabel 32 verbonden met een kabeldrijfwerk, dat omvat een haspel 33, die aangedreven wordt een elektromotor 10 34. Wanneer nu lucht toegevoerd moet worden aan de luchtkamerlaag, wordt de motor 34 geactiveerd, waardoor de kabel 32 op de haspel 33 wordt gewikkeld. Het dichte einde 31 van de buigzame buis wordt nu naar het einde van de buis 29, waar zich het drijfwerk bevindt, getrokken, waardoor de lucht 15 uit de buigzame buis wordt geperst via de aansluiting 35 naar de luchtkamerlaag.

Wanneer weer lucht afgevoerd moet worden teneinde van de instel stand naar de ruststand te gaan, wordt de kabel 32 gevierd totdat de situatie van figuur 5A weer is bereikt.

20 Figuur 6 toont een andere uitvoeringsvariant van deze luchtaccumulator. Deze accumulator 36 omvat eveneens een stijve buitenbuis 39 en een buigzame binnenbuis 37. Het drijfwerk 46 is nabij het gesloten einde van de buigzame buis gepositioneerd, en de kabel is nabij de luchtaansluiting 46 25 verbonden met een spiraalveer 38, die voldoende sterk is om het gesloten einde van de buigzame buis 37 over een belangrijk deel van de lengte van de buis 39 te verplaatsen. Wanneer lucht verplaatst moet worden om de matras van de ruststand in de instelstand te brengen, wordt het 30 kabeldrijfwerk 46 gevierd, waardoor de veer 38 het gesloten einde van de binnenbuis naar de luchtaansluiting 46 toe kan trekken. Bij de tegenovergestelde beweging wordt het drijfwerk 46 geactiveerd, zodat volgens het gesloten einde 10 van de buis 37 weer in de figuur 6 gezien naar rechts beweegt, teneinde lucht uit de luchtkamerlaag af te voeren.

Nog weer een andere voorkeursuitvoeringsvorm van de luchtaccumulator volgens de uitvinding is weergegeven in 5 figuur 7. Deze accumulator 40 omvat een luchtkamer 41, die van buigzaam materiaal kan zijn en enigszins gelijkt op een luchtmatras. De luchtkamer 41 kan echter ook van stijf materiaal zijn vervaardigd.

Met de inhoud van deze luchtopslag 41 is een 10 afvoerleiding 42 verbonden, die aangesloten is aan de luchtkamerlaag van de matras volgens de uitvinding. Om lucht toe te voeren vanuit de opslag 41 naar de luchtkamerlaag wordt een klep 43 geopend.

Voor het weer afvoeren van lucht uit de 15 luchtkamerlaag teneinde van de instelstand naar de ruststand te komen, wordt een afblaasklep 44 geopend, die lucht af laat lopen naar de omgeving.

Zodra een hoeveelheid lucht uit de luchtopslag 41 is afgevoerd, wordt een luchtpompje 45 geactiveerd, dat lucht 20 uit de omgeving aanzuigt en in de luchtaccumulator perst. Dit pompje 45 kan een geringe capaciteit hebben, aangezien het slechts nodig is dat weer voldoende druk in de luchtopslag 41 aanwezig is, wanneer een volgende maal de instelmiddelen de matras vanuit de ruststand in de instelstand willen brengen. 25 In figuur 8 is getoond een uitvoeringsvorm met interne detectiemiddelen als alternatief voor de in figuur IA getoonde externe detectiemiddelen 5 voor waarneming van bewegingen. Deze omvatten via een codeerder 50 met een opnamehaspel 51 verbonden kabels 52, die met een bovenfolie 30 53 van de matras 54 zijn verbonden om detectie van bewegingen mogelijk te maken. In reactie daarop kan de matras 54 meer of minder hard of stijf worden gemaakt, met niet nader weergegeven pompmiddelen of aflaatmiddelen, zoals een klep.

t 11

Figuur 9 toont een uitvoeringsvorm, waarin zijdelings gelegen compartimenten of segmenten 55 van matras 56 afzonderlijk van de tussengelegen segmenten 57 harder en stijver of zachter en meegaander te maken zijn met een 5 handmatig of automatische bestuur- of bedienbare pomp 58. Dit kan echter tevens een luchtafvoer zijn. Daarin - in de zijdelings gelegen compartimenten 55 - kan, doch dit wordt niet essentieel geacht, ook korrelmateriaal zijn aangebracht. De zijdelings gelegen compartimenten 55 kunnen met buizen 24 10 vergelijkbare buizen 59 zijn verschaft voor het verwezenlijken van een basis stijfheid. De pomp 58 kan op deze buizen 59 zijn aangesloten om de basis stijfheid in te stellen van de zijdelings gelegen compartimenten 55.

In het bijzonder in de met schouders en heupen van 15 een de matras gebruikende persoon overeenkomende gebieden wordt geacht dit een nuttige en bruikbare toevoeging te vormen.

Als aanvulling of als alternatief kunnen ook zich in zijdelingse richting uitstrekkende compartimenten zijn 20 verschaft. Aldus kan in vulgraad met vast, vormend (korrelig) materiaal van elk compartiment rekening worden gehouden met de in lengterichting van een persoon variërende belastingen op het matras, zoals van een hoofd, romp of benen.

Figuren 10 en 11 tonen in verschillende aanzichten 25 een nog verdere uitvoeringsvorm van een matras 60 volgens de onderhavige uitvinding. De uitvoeringsvorm van figuren 10 en 11 verschilt in een aantal opzichten van de uitvoeringsvorm van figuur 8. Zo is in figuur 8 getoond, dat met kabels 52 een vorm van detectie van beweging van een gebruiker kan 30 worden verwezenlijkt, die in figuren 10 en 11 niet is weergegeven, maar daarin wel aanwezig zou kunnen zijn.

Verder is in de uitvoeringsvorm van een matras 60 volgens figuren 10 en 11 een koelstroom 61 door de matras 60 12 heen op gang gebracht. Dit kan tevens een verwarmingsstroom 62 omvatten. De koelstroom 61 en de verwarmingsstroom 62 zijn slechts schematisch weergegeven en zouden op diverse manieren kunnen worden verwezenlijkt, bijvoorbeeld met leidingen.

5 Bijvoorbeeld kan een flexibele slang worden gebruikt met daaraan (eventueel buiten de matras gelegen) warmtewissel elementen om danwel een koelend fluïdum, danwel een verwarmend fluïdum te laten circuleren door de slang. In een dusdanige uitvoeringsvorm zouden de koelstroom 61 en de 10 verwarmingsstroom 62 aldus als eenheid kunnen worden vorm gegeven. Ook andere uitvoeringsvormen zijn mogelijk. Zo kan gebruik worden gemaakt van een elektrisch verwarmingselement als uitvoeringsvorm van de verwarmingsstroom 62. Op soortgelijke wijze kan ook voor de koelstroom 61 een 15 dergelijke uitvoeringsvorm worden verschaft. Als alternatief kan worden gekozen voor luchtstromen vrij door het matras, in het bijzonder de compartimenten daarvan, heen. In het bijzonder geldt, dat wanneer gebruik wordt gemaakt van temperatuurinstellingsmiddelen, zoals de koelstroom 61 en de 20 verwarmingsstroom 62, dat in een dusdanige uitvoeringsvorm ook een mogelijke temperatuurinstelling kan worden gecontroleerd of aangegeven met een sensor, die zich dan bij voorkeur in het binnenste van de matras 60 bevindt. Deze kan samenhangen met of signalen afgeven aan een besturing voor 25 een gebruiker, zodat deze de gewenste temperatuur in kan stellen. Een sensor is niet getoond, en dit geldt tevens voor een besturing. Dergelijke aspecten van deze uitvoeringsvorm van het matras 60 kunnen evenwel zeer goed door een vakman van gemiddeld kunnen worden verwezenlijkt.

30 De uitvoeringsvorm van figuren 10 en 11 verschilt nog in een ander opzicht van de uitvoeringsvorm in figuur 8. In figuren 10 en 11 zijn - in de plaats van de buizen 24 in figuur 8 - andere, kernelementen vormende inrichtingen 63 13 aangebracht. Deze kernelementen vormende inrichtingen 63 kunnen een gewenst volume in de compartimenten innemen. Omdat de kernelementen vormende inrichtingen op zich een kleiner volume innemen dan de gehele compartimenten, waarin de 5 afzonderlijke inrichtinge 63 zijn aangebracht, kunnen deze kernelementen vormende inrichtingen ook dienst doen als fijninstellingen, die snel kunnen worden vergroot of verkleind om een gewenste stijfheid van het gehele matras 60 in te kunnen stellen. Zo is in figuur 10 het matras 60 10 getoond met de kernelementen vormende inrichtingen 63 in een kleine toestand, terwijl in figuur 11 de kernelementen vormende inrichtingen 63 zijn weergegeven in een grote toestand. Voor het instellen van de door de kernelementen vormende inrichtingen 63 ingenomen volumes kan gebruik worden 15 gemaakt van andere middelen dan luchtdruk. Bijvoorbeeld is het mogelijk om gebruik te maken van stappenmotoren of andere elektrisch aan te drijven mogelijkheden, anders dan de pneumatische buizen 24 in de uitvoeringsvorm van figuur 8. De kernelementen vormende inrichtingen 63 zijn aldus op zeer 20 fijne en snelle wijze in te stellen op een daardoor ingenomen of in te nemen volume, hetgeen kan bijdragen aan de waargenomen stijfheid of hardheid van het gehele matras 60, hetgeen in overige uitvoeringsvormen telkens geheel wordt bereikt met lucht, en in de uitvoeringsvorm van figuren 10 en 25 11 derhalve wordt verwezenlijkt met een elektrisch bekrachtigbare of in algemene zin mechanische oplossing. De kernelementen vormende inrichtingen 63 kunnen op dezelfde wijze als de buizen 24 in figuur 8 een soort voorinstelling van de stijfheid of hardheid van het matras 60 30 verwezenlijken, maar kunnen tevens of als alternatief bijdragen aan een zeer gevoelige fijninstelling van de hardheid of stijfheid van het matras 60, en in het bijzonder 14 de afzonderlijke compartimenten daarvan, waarin telkens een een kernelement vormende inrichting 63 is aangebracht.

Als de kernelementen vormende inrichtingen 63 zijn vormgegeven met een stappenmotor en/of een soort sensor of 5 codeerder, kan een besturingsschakeling worden verschaft, waarmee een gebruiker van het matras 60 fijninstelling of voorinstelling van de hardheid of stijfheid van het matras 60 kan beïnvloeden. Bijvoorbeeld kan een afstandsbediening (al dan niet draadloos) zijn verschaft (niet getoond), welke 10 bijvoorbeeld een touch-screen kan omvatten om het matras 60 naar behoefte in te stellen. Nogmaals: het kan een fijninstelling betreffen en/of een voorinstelling van de waar te nemen of waargenomen hardheid of stijfheid van het matras 60.

15 Na kennisneming van het voorgaande zullen zich aan de vakman nog andere aanvullende en alternatieve uitvoeringsvormen opdringen, die zijn gelegen binnen het kader van deze uitvinding. Ook onderverdelingen in dwarsrichting ten opzichte van de lengterichting van de 20 matras kunnen worden of zijn verschaft om verschuiving van het korrelmateriaal in die richting te beperken, in het bijzonder in de met heupen en schouders overeenkomende zones. Het matras kan zijn omzoomd met randregionen, ook wanneer die op zichzelf niet zouden voldoen aan de conclusies.

25 Bijvoorbeeld kunnen de meer binnenwaarts gelegen gebieden van de matras wel voldoen. Het gebied onder een kussen kan op een aan figuur 9, 10 of 11 (soort)gelijke wijze, een eigen besturing voor de hard- of stijfheid daarvan omvatten. Hetzelfde geldt voor het voeteneinde van de matras.

30 Er zijn vele combinaties en onderverdelingen van compartimenten mogelijk. Zo kunnen de in figuur 8, 9 getoonde zijdelings gelegen compartimenten 55 in drieën zijn gedeeld langs de lengte van het matras terwijl de 15 tussencompartimenten in lengterichting wel 10 of meer (of minder) delen kunnen zijn verschaft of in de breedte in 4 of meer (of minder) delen.

Geselecteerde compartimenten kunnen als aanvulling op 5 of als alternatief voor vormend materiaal verder respectievelijk slechts kernelementen omvatten, bijvoorbeeld in het bijzonder in hoofd-, schouder-, of hoofdregionen.

1033142

Claims (17)

1. Matras omvattende een onderlaag, een boven de onderlaag aangebrachte luchtkamerlaag, gekenmerkt door in de 5 luchtkamerlaag opgenomen vast, vormend materiaal, zoals korrelig materiaal, en instelmiddelen voor het instellen van de hoeveelheid lucht in de luchtkamerlaag tussen een ruststand, waarbij de luchtkamerlaag in hoofdzaak is gevuld met slechts het vaste, vormende materiaal, en een 10 instelstand, waarbij de luchtkamerlaag slechts gedeeltelijk met vast materiaal en verder lucht onder een druk is gevuld.

2. Matras volgens conclusie 1, waarbij de instelmiddelen luchttransportmiddelen omvatten voor het aan de luchtkamerlaag toe- en daarvan afvoeren van lucht, 15 bewegingsdetectiemiddelen en besturingsmiddelen voor het in reactie op de bewegingsdetectiemiddelen activeren van de luchttransportmiddelen.

3. Matras volgens conclusie 1 of 2, waarbij de besturingsmiddelen zodanig zijn uitgevoerd, dat deze bij de 20 aanvang van een door de bewegingsmiddelen gedetecteerde beweging de luchttransportmiddelen activeren voor het aan de luchtkamerlaag toevoeren van lucht, teneinde de luchtkamerlaag in de instelstand te brengen, en na afloop van de beweging de luchttransportmiddelen activeren voor het uit 25 de luchtkamerlaag afvoeren van lucht teneinde de ruststand in te stellen.

4. Matras volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de luchttransportmiddelen een met de luchtkamerlaag verbonden luchtaccumulator met een luchtopslagruimte omvatten 30 en middelen voor het vergroten en verkleinen van de luchtopslagruimte.

5. Matras volgens conclusie 4, waarbij de luchtaccumulator een buisvorm heeft met een daarin opgenomen, 1033142 de luchtopslagruimte bepalende buis van buigzaam materiaal die aan een einde gesloten is en op dit einde aangrijpende verplaatsingsmiddelen voor het in de buisvorm heen en weer bewegen van dat einde.

6. Matras volgens conclusie 5, waarbij de verplaatsingsmiddelen een kabeldrijfwerk omvatten.

7. Matras volgens één van de conclusies 1-3, waarbij de luchttransportmiddelen omvatten een via een luchtleiding met de luchtkamerlaag verbonden luchtzak, een luchtpomp met 10 geringe capaciteit en klepmiddelen in de luchtleiding en van de luchtleiding naar buiten.

8. Matras volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het vaste, vormende materiaal ten minste één van de materialen is uit de groep, welke omvat: geëxpandeerde 15 polystyreen korrels; latex; schuim (-delen of -vlokken); polyether etcetera.

9. Matras volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de luchtkamerlaag omvat twee op een afstand van elkaar liggende, aan hun omtreksranden luchtdicht met elkaar 20 verbonden folies omvat, die op regelmatige afstanden met elkaar verbonden zijn.

10. Matras volgens conclusie 9, waarbij de folies met elkaar verbonden zijn door stroken die van openingen voor het doorlaten van het korrelige materiaal zijn voorzien.

11. Matras volgens conclusie 9, waarbij de bovenste folie gevormd is met tussen zich in plooien vormende blokken.

12. Matras volgens conclusie 9, waarbij de bovenfolie door draadvormige verbindingselementen met de onderfolie is verbonden.

13. Matras volgens ten minste één van de voorgaande conclusies, verder omvattende: tenminste twee compartimenten met elk een eigen vulgraad met het vaste, vormende materiaal.

14. Matras volgens conclusie 13, waarbij de vulgraad van ten minste één van de compartimenten overeenkomt met een verwachte belasting daarvan, zoals een compartiment in een gebied voor het dragen van een romp, benen, een hoofd of een 5 zijde.

15. Matras volgens conclusie 13 of 14, waarbij in tenminste één van de compartimenten een verwarming en/of een koeling is aangebracht.

16. Matras volgens conclusie 15, waarbij de 10 verwarming en/of koeling in meer dan één compartimenten is verschaft.

17. Matras volgens tenminste één van de conclusies 13 tot en met 16, verder omvattende, in tenminste één van de compartimenten, een kernelement voor het creëren van 15 tenminste een voorspanning en/of een fijnregeling in het betreffende compartiment. 1033142