NL1032421C2 - Inrichting voor het oogsten groenteplanten, in het bijzonder broccoli. - Google Patents

Description

Inrichting voor het oogsten groenteplanten, in het bijzonder broccoli

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het oogsten van groenteplanten, in het bijzonder broccoli.

Een inrichting voor het oogsten van groenteplanten, in het bijzonder broccoli is bekend uit het Nederlandse octrooi 1028865 van Aanvraagster. Bij deze inrichting worden 5 de nabij de grond afgesneden groenteplanten na het afsnijden getransporteerd tussen twee evenwijdige transportbanden, die de afgesneden groenteplant over 180° omkeren, zodat deze op een hieronder aangebracht transportorgaan vallen en door middel hiervan worden afgevoerd. De onderhavige uitvinding moet worden beschouwd als een verdere ontwikkeling van deze uit NL 1028865 bekende inrichting.

10 Een broccoliplant bestaat uit een steel met aan het einde de bloemkop, waarbij een enkele krans van bladeren om de steel aanwezig is. Deze krans van bladeren wordt dus na het bij de grond afsnijden van de plant met de steel mee tussen de transportbanden ingeklemd. Als de broccoliplant in de omgekeerde toestand met de steel en de bladeren hiervan tussen de transportbanden is geklemd, en op de gewenste lengte wordt afgesneden 15 zullen de bladeren tezamen met de bloemkop van de broccoli op het hieronder gelegen transportorgaan vallen. Hierna moeten dus de bloemkoppen Van de broccoli van de bladeren worden gescheiden. In de praktijk worden de bloemkoppen van de broccoli met de hand tussen de bladeren uit verwijderd. Dit is een arbeidsintensief werk en brengt het risico met zich mee dat voor consumptie geschikte broccolidelen met de bladeren mee 20 worden afgevoerd.

Het is zodoende een oogmerk van de onderhavige uitvinding deze bekende oogstmachine zodanig te verbeteren, dat de groenteplanten na het bij de grond afsnijden worden verwerkt tot voor de consumptie geschikte producten, dat wil zeggen dat de planten zijn ontdaan van de bladeren en de steel op de gewenste lengte is afgesneden.

25 Volgens de uitvinding wordt dit oogmerk bereikt, doordat nabij de transportbanden een bladsnij-inrichting is aangebracht, die snijmessen bevat voor het rondom de steel afsnijden van de bladeren, waarbij onder de bladsnij-inrichting een afvoerband is aangebracht voor het afvoeren van de hierop vallende afgesneden bladeren, en gezien in de bewegingsrichting van de transportbanden, na de bladsnij-inrichting onder de 30 transportbanden een snij-inrichting is aangebracht voor het volledig doorsnijden van de 1032421 - 2 - bewegingsrichting van de transportbanden, na de bladsnij-inrichting onder de transportbanden een snij-inrichting is aangebracht voor het volledig doorsnijden van de steel van de groenteplant, waarbij onder deze snij-inrichting een volgende afvoerband (11) is aangebracht voor het afvoeren van de afgesneden groenteplant. Op deze wijze worden 5 de bladeren en het consumeerbare gedeelte van de groenteplant afzonderlijk afgesneden en afgevoerd, zodat een later scheiden van deze delen niet meer nodig is.

Volgens de uitvinding bestaat de bladsnij-inrichting uit een tweetal, onder de transportbanden, gelegen roterend aangedreven cirkelvormige snijmessen, die elke op enige afstand van de snijrand een concentrische aanslagrand hebben voor het begrenzen 10 van de insnijdingsdiepte, en gezien in de voortbewegingsrichting van de transportbanden achter elkaar zijn opgesteld, elk aan het uiteinde van een door middel van een, in het gestel gelagerde scharnieras, in het horizontale vlak zwenkbare arm, welke armen onderling zijn gekoppeld en onder veerdruk staan, zodat deze gezamenlijk door de druk van de ingeklemde groenteplant een beweging uitvoeren rondom de steel van de groenteplant. De 15 roterend aangedreven snijmessen worden op deze wijze tegen de druk van een veer in bewogen door de ingeklemde groenteplant.

Volgens een doelmatige uitvoeringsvorm van de uitvinding is, gezien in de bewegingsrichting van de transportbanden, vóór de bladsnij-inrichting een uitrichtorgaan is aangebracht, dat dient om de ingeklemde groenteplanten zodanig te richten, dat deze 20 met een gewenste afstand onder de transportbanden uitsteken. Met behulp van dit uitrichtorgaan worden de ingeklemde planten zodanig uitgericht dat bij het doorsnijden van de steel steeds voor consumptie geschikte stukken broccoli worden verkregen met ongeveer dezelfde steellengten.

De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van de bijgaande tekening, 25 waarin,

Figuur 1 schematisch een aanzicht toont van een gedeelte van de oogstinrichting volgens de uitvinding.

Figuur 2 een schematische dwarsdoorsnede van de transportbanden is volgens de lijn II-II in figuur 1, die een ingeklemde broccoliplant en de 30 bladsnij-inrichting laat zien,

Figuur 3 is schematisch een perspectivisch aanzicht weergeeft van de bladsnij-inrichting volgens de uitvinding, - 3 -

Figuur 4 een perspectivisch bovenaanzicht toont van de bladsnij-inrichting, en

Figuren 5a-5c een aantal opeenvolgende werkstanden toont van de bladsnij-inrichting volgens de figuren 2, 3 en 4.

5 In fig. 1 toont een schematisch aanzicht van een gedeelte van de oogstinrichting volgens de uitvinding, waarin een gedeelte van de transportbanden 2, 3 is weergegeven van de oogstinrichting uit het Nederlandse octrooischrift 1028865 van Aanvraagster, waarvan de inhoud hier door verwijzing is opgenomen. In dit weergegeven traject van de transportbanden zijn de bij de grond afgesneden broccoliplanten B ingeklemd en over 180° 10 omgekeerd, waarbij deze planten over enige afstand onder deze transportbanden uitsteken. De transportbanden bewegen zich in de richting van de pijl R en nemen de afgesneden broccoliplant B met zich mee. De broccoliplant bestaat uit een steel met aan het uiteinde een door de bloem gevormde kop, terwijl om de steel een enkele krans van bladeren aanwezig is, die zich uitstrekken vanaf de nabijheid van het afgesneden einde van de steel 15 tot mogelijk voorbij de bloemkop. De met de transportbanden meegevoerde broccoliplant passeert eest een onder de transportbanden aangebracht uitrichtorgaan, dat in het geheel is aangeduid met het verwijzingscijfer 4. Dit uitrichtorgaan bestaat uit een eindloze zich in de bewegingsrichting van de transportbanden uitstrekkende aangedreven band 5, die over twee rollen 6 en 7 loopt, waarvan de afstand tot de onderzijde van de transportbanden 20 instelbaar is. De rollen 6 en 7 zijn zodanig ingesteld, dat de afstand van het naar de transportbanden gerichte banddeel 5a tot de transportbanden in de bewegingsrichting van de band 5 geleidelijk afneemt. De band 5 wordt zodanig aangedreven, dat het naar de transportbanden gerichte banddeel 5a een horizontale snelheidscomponent heeft, die gelijk is aan de snelheid van de horizontale transportbanden. Als de ingeklemde broccoliplanten 25 zodoende met de bloemkop tegen het banddeel 5a komen, worden deze door dit meelopende banddeel over een naar wens instelbare afstand naar de transportbanden toe worden gedrukt, zodat deze planten bij het verlaten van het banddeel 5 a alle nagenoeg dezelfde afstand tot de transportbanden hebben, welke afstand gelijk is aan de kleinste afstand van de band 5a tot de transportbanden. Met andere woorden, de broccoliplanten 30 steken dus alle over dezelfde afstand buiten de transportbanden uit. De inklemming van de broccoliplanten is in dit gebied zodanig dat het verschuiven van de broccoliplanten tussen de transportbanden mogelijk is.

- 4 -

Na het verlaten van het uitrichtorgaan komen de broccoliplanten bij een bladsnij -inrichting, die in het geheel is aangeduid met verwijzingscijfer 8. Deze bladsnij-inrichting snijdt op hierna nog in detail te beschrijven wijze de langs de steel aanwezige bladeren door, zodat deze omlaag vallen en op een hieronder aangebrachte afvoerband 9 vallen.

5 Deze band 9 voert de bladeren af in een ongeveer loodrecht op de bewegingsrichting van de transportbanden staande richting, hier dus loodrecht op het vlak van tekening.

Na de bladsnij-inrichting komt de broccoliplant bij een snijorgaan 10, waar de steel van de broccoliplant geheel wordt doorgesneden, waardoor de broccoliplant omlaag valt op een afvoerband 11, dat evenals de afVoerband 9 loodrecht op het vlak van tekening is 10 gericht. Het resterende tussen de transportbanden ingeklemde gedeelte van de broccoliplant valt aan het einde van de transportbanden omlaag in een onder dit einde aangebrachte opvanghouder 12.

Doordat eerst de bladeren van de broccoliplant worden afgesneden en afgevoerd en vervolgens de broccoliplant zelf wordt afgesneden, kunnen deze gescheiden worden 15 afgevoerd, zodat een handmatig scheiden van de bladeren en de consumeerbare broccoli achterwege kan blijven. Het uitrichtorgaan 4 zorgt er hierbij voor dat de consumeerbare broccolidelen alle in hoofdzaak dezelfde gewenste steellengten hebben.

De bladsnij-inrichting zal hierna worden beschreven aan de hand van de figuren 2 en 3 en 4. In fïg. 2 is een dwarsdoorsnede weergegeven van het in figuur 1 zichtbare 20 gedeelte van de transportbanden volgens de lijn II-II in figuur 1, met een tussen deze banden ingeklemde broccoliplant B. Figuur 3 toont een perspectivisch onderaanzicht van de bladsnij-inrichting in de ruststand hiervan, en figuur 4 een perspectivisch bovenaanzicht van de bladsnij-inrichting in de ruststand. Deze figuren tonen een gestel 1 met de twee evenwijdige op een afstand van elkaar gelegen, horizontaal lopende transportbanden 2, 3, 25 waartussen in figuur 2 een (met streeplijnen weergegeven) broccoliplant B in over 180° omgekeerde stand is geklemd. In deze figuren zijn tevens de teruggaande delen 2’, 3’ van de transportbanden weergegeven. In de figuren 3 en 4 zijn met pijlen R de bewegingsrichtingen van de transportbanddelen aangegeven.

De bladsnij-inrichting omvat twee cirkelvormige snijmessen 13, 14, die elk zijn 30 gemonteerd aan het uiteinde van de draagarm resp. 15, 16. Elke draagarm draagt tevens een aandrijfmotor resp. 17, 18, die het betreffende snijmes roterend aandrijft door middel van een riem of ketting resp. 19, 20. Elke draaiarm is onverdraaibaar verbonden met een - 5 - schamieras resp. 21, 22, die draaibaar is gelagerd in het gestel 1 en zich verticaal naar boven toe uitstrekt, tot boven de transportbanden 2, 3. Het bovenste einde van elk van de beide schamierassen is onverdraaibaar verbonden met een dwarsstang resp. 23,24, waarbij deze twee dwarsstangen met elkaar zijn verbonden door middel van een koppelstang 25, 5 die scharnierend aan het uiteinde van elke dwarsstang is bevestigd, zodat de beide armen 15 en 16, waarop de messen 13 en 14 zijn gemonteerd gezamenlijk een zwenkbeweging kunnen uitvoeren. De koppeling van de beide schamierassen is zodanig uitgevoerd, dat de schamierassen tegelijkertijd in tegengestelde richting roteren. Bovendien is de lengte van de koppelstang instelbaar, zodat de onderlinge stand van de beide snijmessen naar wens 10 kan worden ingesteld.

Zoals zichtbaar in figuur 4, is de schamieras 21 voorzien van een zijarm 26, die aan het uiteinde is verbonden met een schroefveer 27, waarvan het andere uiteinde met het vaste gestel 1 is verbonden. De andere schamieras 22 heeft een aanslagnok 28, die in de ruststand van de beide armen door de genoemde schroefveer tegen het gestel wordt 15 gedrukt, en zodoende de begin- of ruststand van de bladsnij-inrichting bepaalt.

De beide roterende cirkelvormige snijmessen 13, 14 zijn elk op enige afstand van de, de snijrand vormende, omtrek voorzien van een concentrische opstaande aanslag 13a (fig. 2), die de insnijdiepte van de messen beperkt. Bovendien is de opstelling van de roterende snijmessen zodanig, dat deze, gezien in de bewegingsrichting van de 20 transportbanden, achter elkaar liggen, elk aan één zijde van de door de transportbanden bepaalde spleet.

De werking van de bladsnij-inrichting zal hierna worden toegelicht aan de hand van de figuren 5a-5d. In fig. 5a is de ruststand van de snij-inrichting weergegeven, waarbij de aanslagnok 28 door de schroefveer 27 tegen het gestel 1 wordt gedrukt. In deze stand 25 steekt het voorste mes 14 over een geringe afstand in de tussen de transportbanden bepaalde spleet, terwijl het achterste mes 13 nagenoeg midden in de spleet ligt, d.w.z. de gehele breedte van de spleet overbrugt. De aankomende broccoliplant B wordt zodoende door het eerste mes 14 langs de zijkant ingesneden en komt dan tegen het achterste mes aan, die de voorkant van de plant insnijdt. De toestand is weergegeven in fig. 5b, waarbij 30 de roterende messen nog dezelfde positie innemen als in fig. 5a. Daar de insnijdiepte van de snijmessen beperkt door de opstaande aanslag hiervan, drukt de plant nu het achterste mes 13 naar achteren (fig. 5c), waardoor dit mes om de schamieras 21 met de klok mee - 6 - zwenkt en opzij van de spleet komt te liggen, waarbij de zijkant van de plant wordt ingesneden. Deze verzwenking doet tegelijkertijd de andere schamieras 22 tegen de klok in draaien, zodat het voorste mes 14 verder de spleet inkomt en de achterzijde van de plant insnijdt (fïg. 5c). Op deze wijze wordt door de beide messen rondom de plant een 5 insnijding gemaakt, waardoor de bladeren van de plant loskomen en naar beneden vallen op de afvoerband 9, zonder dat de steel van de plant volledig wordt doorgesneden.

Als de plant vervolgens het achterste mes is gepasseerd zullen de armen tengevolge van de schroefVeer 28 worden terug bewogen naar de ruststand van Fig. 5a in afwachting op de volgende te verwerken plant.

10 Het zal duidelijk zijn dat de uitvinding niet is beperkt tot de hier weergegeven en beschreven uitvoering, maar dat binnen het kader van de bijgaande conclusies voor de vakman een groot aantal variaties en wijzigingen voor de hand zullen liggen.

1 03242 1

Claims (7)

1. Inrichting voor het oogsten van groenteplanten, in het bijzonder van broccoli, omvattend vast gestel met een tweetal evenwijdige transportbanden, die de 5 afgesneden groenteplanten tussen zich inklemmen en meevoeren, waarbij de transportbanden een in hoofdzaak horizontaal traject omvatten waar de groenteplanten over 180° zijn omgekeerd en aan de onderkant van de transportbanden uitsteken, welke groenteplanten een steel bevatten, waarom een krans van bladeren aanwezig is, met het kenmerk, dat nabij de 10 transportbanden (2, 3) een bladsnij-inrichting (8) is aangebracht, die snijmessen (13, 14) bevat voor het rondom de steel afsnijden van de bladeren, waarbij onder de bladsnij-inrichting een afvoerband (9) is aangebracht voor het afvoeren van de hierop vallende afgesneden bladeren, en gezien in de bewegingsrichting van de transportbanden, na de bladsnij-inrichting onder de 15 transportbanden een snij-inrichting (10) is aangebracht voor het volledig doorsnijden van de steel van de groenteplant, waarbij onder deze snij-inrichting een volgende afvoerband (11) is aangebracht voor het afvoeren van de afgesneden groenteplant.

2. Inrichting volgens conclusies 1, met het kenmerk, dat de bladsnij-inrichting bestaat uit een tweetal, onder de transportbanden, gelegen roterend aangedreven cirkelvormige snijmessen (13, 14), die elke op enige afstand van de snijrand een concentrische aanslagrand hebben voor het begrenzen van de insnijdingsdiepte, en gezien in de voortbewegingsrichting van de 25 transportbanden achter elkaar zijn opgesteld, elk aan het uiteinde van een door middel van een, in het gestel (1) gelagerde schamieras (21, 22), in het horizontale vlak zwenkbare arm (15, 16), welke armen onderling zijn gekoppeld en onder veerdruk staan, zodat deze gezamenlijk door de druk van de ingeklemde groenteplant een beweging uitvoeren rondom de steel van de 30 groenteplant. 1032421 - 8 -

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de schamierassen (21, 22) van de armen (15 en 16) aan weerszijde van de door de transportbanden (2, 3) gevormde spleet liggen, en zodanig zijn gekoppeld door middel van een koppelstang (26), dat deze onderling in tegengestelde richting roteren. 5

4. Inrichting volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat de snijmessen niet in hetzelfde vlak liggen, en de opstaande concentrische aanslagranden van de beide messen naar elkaar toe zijn gericht.

5. Inrichting volgens de voorafgaande conclusies 2-4, met het kenmerk, dat de lengte van de koppelstang (26) instelbaar is voor het ten opzichte van elkaar instellen van de stand van de snijmessen.

6. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat, gezien in de 15 bewegingsrichting van de transportbanden, vóór de bladsnij-inrichting een uitrichtorgaan (4) is aangebracht, dat dient om de ingeklemde groenteplanten zodanig te richten, dat deze met een gewenste afstand onder de transportbanden uitsteken.

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat het uitrichtorgaan bestaat uit onder de transportbanden aangebrachte, eindloze, zich in de bewegingsrichting van de transportbanden uitstrekkende, aangedreven band (5), die is geleid over twee rollen (6, 7), waarbij de afstand van de genoemde rollen tot de transportbanden instelbaar is, waarbij het naar de transportbanden toe 25 gerichte deel (5a) van de band in de richting evenwijdig aan de transportbanden een snelheidscomponent heeft, die gelijk is aan de snelheid van de transportbanden (2, 3). 1032421: