NL1030776C2

NL1030776C2 - Vork van een hefinrichting.

Info

Publication number: NL1030776C2
Application number: NL1030776A
Authority: NL
Inventors: Hendrik Meijer
Original assignee: Meijer St Jabik B V Geb
Priority date: 2005-05-31
Filing date: 2005-12-23
Publication date: 2006-12-04
Also published as: US20090314582A1; WO2006130003A1; EP1896357A1; EP1896357B1; ATE518800T1

Description

VORK VAN EEN HEFINRICHTING

De onderhavige uitvinding betreft een vork van een herinrichting, zoals een vorkheftruck, alsmede een met een ! 5 dergelijke vork uitgeruste hefinrichting op zich.

Vorken voor hefinrichtingen zijn in het algemeen bekend, ook met een zodanige eigenschap, dat dergelijke vorken verlengbaar zijn. In het betreffende technische gebied staan deze vorken ook wel bekend als "reach"-vorken. Daarmee 10 is het mogelijk om op grotere afstand vanaf een hefinrichting een last op te kunnen pakken en te kunnen transporteren. Een dergelijke vork en hefinrichting, zoals die bekend zijn, omvatten: een draagdeel met een proximale zijde, waar het draagdeel in de gebruikstoestand met de hefinrichting is 15 verbonden, en een distale zijde, welke in gebruikstoestand is afgekeerd van de hefinrichting; een schuifdeel, dat verplaatsbaar in een richting, die loopt tussen de proximale zijde en de distale zijde, waarbij de richting van verplaatsing samenhangt met de lengterichting van het 20 draagdeel; en een aandrijving. De aandrijving wordt gebruikt om de verplaatsing van het schuifdeel ten opzichte van het draagdeel te bewerkstelligen. Aldus kan de vork selectief worden verlengd of verkort.

In de bekende techniek was het gebruikelijk om 25 gebruik te maken van een hydraulische of pneumatische aandrijving. Er is echter een tendens waarneembaar, waarbij steeds vaker dergelijke hefinrichtingen, in het bijzonder vorkheftrucks, worden uitgerust met een elektrisch systeem voor verplaatsing van in het bijzonder een dusdanige 30 vorkheftruck. Daarbij ontstaan problemen met het aandrijven van de zogenaamde "reach"-vorken.

De onderhavige uitvinding is bedoeld om op nieuwe en inventieve wijze een oplossing voor dit probleem te bieden.

103077Q- 2

Hiertoe onderscheidt een vork en derhalve ook een hefinrichting zich, doordat de aandrijving een elektromotor omvat. Met een elektromotor kan gebruik worden gemaakt van , een andere energiebron, in het bijzonder een elektrische ; 5 accu, in de plaats van een hydraulisch of pneumatisch systeem. Aldus kunnen ook hefinrichtingen, in het bijzonder vorkheftrucks, met een elektromotor voor aandrijving en voortbeweging daarvan, worden uitgerust met reach-vorken.

Als gevolg van deze maatregel wordt de deur geopend 10 naar een scala aan mogelijkheden, opties en verdere verbeteringen, waarvan er enkele op niet-limitatieve wijze zijn gedefinieerd in de bijgevoegde conclusies, in het bijzonder de afhankelijke conclusies.

Bij voorkeur omvat de aandrijving een overbrenging, 15 die in het bijzonder een planetaire vertraging kan zijn.

Aldus wordt op effectieve wijze een geschikte overbrengingsverhouding mogelijk, die het gebruik van een relatief lichte elektromotor mogelijk maakt. In het bijzonder een lichte elektromotor kan klein worden vormgegeven, zodat 20 deze in of bij de vork nauwelijks ruimte hoeft in te nemen, in het bijzonder niet als het gaat om de dikte van de vork, wanneer de elektromotor in een vork is verwerkt. Dit is wel het meest geprefereerd, omdat gewoonlijk een vork een in gemonteerde toestand verticaal georiënteerde component omvat, 25 alsmede een horizontaal georiënteerde component, welke gewoonlijk dienst doet als draagdeel in de zin van de onderhavige uitvinding. Door de elektromotor te verwerken in of bij dit draagdeel kan worden voorkomen, dat de elektromotor en het gebied van de vork, waar de elektromotor 30 daadwerkelijk werkzaam dient te zijn, op grote afstand van elkaar komen te liggen. Aldus kan de overbrenging met betrekking tot de daartoe te overbruggen afstand kort worden gehouden, en hoeven ook geen kegeltandwielen of soortgelijke 103Olies 3 omslachtige en niet erg robuuste componenten, die ook nog eens ruimte innemen, te worden gebruikt.

In een voorkeursuitvoeringsvorm omvat een vork j volgens de onderhavige uitvinding een combinatie van een met ! 5 de elektromotor samenhangende schroefspindel en een de schroefspindel aangrijpende moer. De motor (of de daarmee . samenhangende schroefspindel) en de moer zijn elk respectievelijk verbonden met een betreffende draag- en schuifdelen. Aldus kan ook daadwerkelijk een 10 schuifverplaatsing van het schuifdeel ten opzichte van het draagdeel worden verwezenlijkt.

In een andere geprefereerde uitvoeringsvorm kan de overbrenging een slipkoppeling omvatten. Dit is een bijzonder gunstige uitvoeringsvorm in die zin, dat daarmee kan worden 15 voorkomen, dat de elektromotor kan doorbranden of overbelast kan raken. Een dergelijke situatie kan bijvoorbeeld optreden, als er geen maatregelen worden getroffen, zoals het verschaffen van een slipkoppeling, wanneer een hefinrichting of in het bijzonder een vorkheftruck met de vorken tegen een 20 muur of ander obstakel staat en extensie gewenst is, waarbij de motor in beweging wordt gebracht. Om te voorkomen, dat daarbij de motor wordt overbelast, zorgt de slipkoppeling voor een draaiing of andere beweging van de elektromotor, zonder dat die noodzakelijkerwijs wordt overgebracht op het 25 schuifdeel, zodat een adequate beveiliging van de vork is verwezenlijkt.

In nog een ander geprefereerde uitvoeringsvorm vertoont een vork volgens de uitvinding de eigenschap, dat de elektromotor op afstand van de proximale zijde van het 30 draagdeel is aangebracht. Aldus kan de motor worden gebruikt, zonder dat dit een verzwakking oplevert van de proximale zijde van het draagdeel, vooral doch niet uitsluitend wanneer bij die proximale zijde een extensie is aangebracht, welke f030778- 4 een relevante rol speelt bij de ophanging aan een vorkenbord, of direct aan een mast of een vorkheftruck. Vanzelfsprekend kunnen de motoren als aanvulling of als alternatief ook afzonderlijk worden bestuurd, in het bijzonder in- en 5 uitgeschakeld.

Volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding omvat de vork een blokkering tussen het draagdeel en het schuifdeel, welke selectief bekrachtigbaar is en in bekrachtigde toestand beweging van het schuifdeel ten 10 opzichte van het draagdeel blokkeert. Gebleken is dat onder omstandigheden in sommige uitvoeringsvormen van een vork met een elektromotor als aandrijving het ongewenst mogelijk is dat een schuifdeel zonder door de aandrijving aangedreven te worden kan worden ingedrukt over of langs het draagdeel. Dit 15 komt omdat een dergelijke vork volgens de uitvinding dan zelfs té licht loopt (in- en uitschuift). Een blokkering kan daarbij een uitkomst bieden om dit tegen te gaan. Daarbij kan de blokkering selectief aangrijpen op een aandrijfelement, dat door de aandrijving in beweging wordt gebracht in een in 20 werking gestelde toestand van de aandrijving. Door dit aandrijfelement te blokkeren kan een ongewenste in- en uitschuif beweging van de vork effectief worden tegengegaan. In een dusdanige uitvoeringsvorm en met een schroefspindel kan het aandrijfelement de moer omvatten. Aldus is een zeer 25 compacte en eenvoudige configuratie verwezenlijkt. Verder kan, in een uitvoeringsvorm van de uitvinding met een blokkering, die blokkering van een gewoonlijk bekrachtigd type zijn en in een in werking gestelde toestand van de aandrijving komen in een bewegingen vrijgevende toestand.

30 Aldus is de vork altijd geblokkeerd, althans wanneer de aandrijving niet in werking is of wordt gesteld, en kan met zekerheid een hoge mate van betrouwbaarheid van de vork met betrekking tot de werking daarvan worden verzekerd.

1030776- i 5

Hieronder zal een uitvoeringsvorm van een vork en van een hefinrichting, waarin een vork volgens de onderhavige uitvinding is verwerkt, worden beschreven aan de hand van de j toegevoegde tekeningen. De tekeningen geven een mogelijke 5 uitvoeringsvorm weer, die net als afhankelijke conclusies niet-limitatief moeten worden opgevat. In de tekening zijn in diverse aanzichten van verschillende uitvoeringsvormen van de uitvinding gelijke of overeenkomstige onderdelen en componenten aangeduid met dezelfde referentienummers. Verder 10 toont in de tekening:

Fig. 1 een uiteengenomen perspectivisch aanzicht van een vork volgens de onderhavige uitvinding;

Fig. 2 een gedeeltelijk opengewerkt perspectivische aanzicht van de vork van fig. 1 in een bedrijfstoestand; 15 Fig. 3 een detail van de in figuren 1 en 2 weergegeven vork volgens de onderhavige uitvinding;

Fig. 4 een met Fig. 1 overeenkomend aanzicht van een uitvoeringsvorm van een vork volgens de uitvinding met een daarbij verwezenlijkte blokkering; 20 Fig. 5A en 5B perspectivische aanzichten van de in

Fig. 4 weergegeven blokkering; en

Fig. 6A en 6B bovenaanzichten van de in Fig. 4 weergegeven blokkering in een tweetal werkingstoestanden daarvan.

25 In fig. 1 is een vork 1 getoond als mogelijke, niet- limitatieve uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding. De vork is aangeduid met referentienummer 1, en is tevens in werkzame, samengestelde toestand getoond in fig. 2.

De vork 1 omvat een draagdeel 2 met een zich in 30 hoofdzaak in horizontale richting uitstrekkende component 3 en een zich in hoofdzaak in verticale richting uitstrekkende component 4.

I030tt&5 6

Om en over de zich in horizontale richting uitstrekkende component 3 van het draagdeel 2 past een schuifdeel 5, welke, zoals in fig. 2 is getoond, een heen en weer gaande beweging in de richting van dubbele pijl A kan 5 doorlopen. Het schuifdeel 5 omvat daarbij in het binnenste daarvan een moer 6, welke in samengestelde toestand met het draagdeel 2 een schroefspindel 7 aangrijpt. De schroefspindel 7 strekt zich uit in een uitsparing in de zich in horizontale richting uitstrekkende component 3 van het draagdeel 2 tussen 10 een proximale zijde nabij de zich in verticale richting uitstrekkende component 4, en een distale zijde op afstand van de zich in horizontale richting uitstrekkende component 4. De component 4 is namelijk bedoeld om gemonteerd te worden aan bijvoorbeeld een vorkenbord van een vorkheftruck, zodat 15 de uitdrukkingen distaai en proximaal moeten worden geïnterpreteerd ten opzichte van de positie van een chauffeur van een dergelijke vorkheftruck, die zich op de bestuurdersstoel van die vorkheftruck bevindt. De schroefspindel 7 strekt zich aldus uit vanaf een gebied in de 20 nabijheid van de verticale component 4 van het draagdeel 2 naar het vrije uiteinde van de zich in horizontale richting uitstrekkende component 3 van het draagdeel 2. Aldaar bevindt zich een elektromotor 8, waarmee het schuifdeel 5 heen en weer beweegbaar is in de richting van dubbele pijl A in fig. 25 2.

In fig. 3 is een meer gedetailleerde weergave getoond van het in fig. 2 met III aangeduide deel van de vork 1 volgens de onderhavige uitvinding.

In fig. 3 is weergegeven, dat de motor 8 is geplaatst 30 in een behuizing 9, welke is gehuisvest in een nis 10, waarop de uitsparing 11 ook aansluit, waarin de schroefspindel 7 is ondergebracht. Tezamen met de schroefspindel 7 is ook de moer 6 in de uitsparing 11 aangebracht, welke moer 6 in de 1030778- 7 richting van dubbele pijl A in fig. 2 beweegbaar is in de uitsparing 11. Aan de onderzijde in fig. 3 is aan de moer 6 i een strip 12 bevestigd, die de moer 6 verbindt met een schuifdeel 5 van de vork 1. Aldus geldt, dat wanneer de 5 schroefspindel 7 om de lengteas daarvan roteert onder inwerking van de motor 8, de moer 6 in de richting van dubbele pijl A in fig. 2 wordt verplaatst, waarbij het schuifdeel 5 met de moer 6 wordt meegenomen door de onderlinge verbinding van deze componenten met de strip 12.

10 Tussen de motor 8 en de schroefspindel 7 zijn nog enkele componenten aangebracht, die dienen voor een nog verder verbeterde werking van de vork 1 bij het in- en uitschuiven daarvan. Zo is direct aansluitend op de motor 8 een slipkoppeling 13 verschaft. De slipkoppeling 13 is, 15 vanuit de motor 8 gezien, de eerste component in een opeenvolging, die leidt naar de schroefspindel 7 voor aandrijving daarvan. De slipkoppeling 13 verzekert, dat de elektromotor 8 kan draaien, zelfs als verplaatsing of beweging van het schuifdeel 5 geblokkeerd is, zodat de 20 elektromotor 8 niet doorbrand in een dergelijke toestand.

Tevens zorgt de slipkoppeling 13 dat, in een toepassing met twee of meer vorken, de bekrachtiging van de motoren 8 in elke van de vorken 1 gelijktijdig kan worden geïnitieerd en beëindigd. Als één van de motoren 8 sneller is j 25 dan de andere(n), bijvoorbeeld als gevolg van exemplaarspreidingen, zal het bijbehorende schuifdeel 5 in kortere tijd een uiterste (ingetrokken of uitgeschoven) stand bereiken dan de andere(n), maar de motor 8 blijft bekrachtigd met de andere motor(en) 8 om de betreffende andere vork(en) 30 ook dezelfde uiterste stand te laten bereiken, zonder risico op doorbranden van de snellere motor 8. Aldus wordt ook een soort synchronisatie of reset van de schuifdelen 5 van de vorken in de uiterste standen daarvan verwezenlijkt.

1030ZZ&B

8

De schroefspindel 7 vertoont een uiteinde 14 met een zeskantige omtrekvorm, waarop een koppeling 15 aangrijpt, die via de slipkoppeling 13 is verbonden met de motor.

Verder vertoont de behuizing 9 van de motor 8 nog een 5 uitlijning 16, welke twee druklagers 17 omvat, waarbij de druklagers 17 op de plaats worden gehouden door middel van een tweetal borgmoeren 18 enerzijds, en een verdere borgmoer 19 anderzijds. De borgmoer 19 vormt verder tevens een aanslag voor de moer 6 om een uiterste verplaatsingsstand of 10 bewegingsgrens van de moer 6 te definiëren.

Opgemerkt wordt, dat het in samenhang met de daadwerkelijke verplaatsingsafstand gunstig is om deze te registreren of zelfs besturing van de vork op basis hiervan i

te laten plaatsvinden. Een meetsysteem kan op een met een I

15 lineaire pot-meter vergelijkbare wijze worden vormgegeven, in het bijzonder als een combinatie van een schroefspindel 7 met een moer 6 wordt toegepast.

De elektrische voeding van de motoren kan plaatsvinden via kabels, die lopen langs het vorkenbord, maar 20 als alternatief kunnen ook accu's in of aan de vorken worden toegepast. In het bijzonder is het mogelijk accu's te integreren of althans te monteren in de verticale componenten 4 van vorken.

In Fig. 4 is een soortgelijk aanzicht getoond als 25 figuur 1, doch van een andere uitvoeringsvorm met aanvullend een blokkering 20. Deze omvat een behuizing 21, welke aan het schuifdeel is vastgemaakt. De moer 6 is opgesloten in de behuizing 21, zij het met een beperkte speling, zoals in de figuren 5 en 6 is getoond.

30 In Fig. 5 is de behuizing aan de bovenzijde opengewerkt om de moer 6 daarin duidelijk te tonen, evansl de andere componenten. Aan de moer 6 is een plaat 22 aangebracht, welke plaat zich zijdelings of radiaal ten 1030776- 9 opzichte van de spindel 7 uitstrekt. De plaat 22 steekt daarbij met speling ten opzichte van een spleet 25 in de behuizing tussen twee assenstelsels aan weerszijden van de behuizing 21, waarbij elk van de assenstelsels twee assen 23 5 omvat en de twee assen 23 in elke van de asenstelsels onderling zijn verbonden middels een O-ring 24. De behuizing omvat in de zijvlakken daarvan uitsparingen 26 voor opname daarin van de assen 23, welke een in de richting van de spleet buitenwaarts verlopende vlak 27 definiëren.

10 In figuren 6A en 6B zijn verschillende werkingstoestanden van de blokkering getoond. Fig. 6A toont de ruststand van de blokkering. De spindel 7 staat stil. De assenstelsels van assen 23 zijn gecentreerd op de plaat 22, en in balans ten opzichte van de schuine vlakken 27. Begint 15 dan de spindel 7 te draaien, dan komt de plaat 22 met de moer 6 om de spindel 7 in de in Fig. 6B getoonde stand aan te liggen tegen een de spleet definiërende wand van de behuizing 21. Daarbij worden de in de Fig. 6B onderste van de assen 23 van de beide assenstelsels in de tekening omlaag gedrukt, en 20 is aan die zijde van de behuizing het vastlopen of blokkeren van de behuizing tegen een binnenwand 28 (zie Fig. 4) van het draagdeel 2 opgeheven of voorkomen. Aan de in de tekening bovenzijde van de behuizing worden de bovenste van de assen 23 van de assenstelsel niet ingeklemd tussen de binnenwand 28 25 en de schuine vlakken 27, aangezien de schuine vlakken in hetzelfde bewegingstempo meelopen met de assen 23. Aldus is bewerkstelligd, dat als de spindel 7 wordt aangedreven, en daarmee de behuizing 21 wordt verplaatst, de blokkering 20 buiten werking is gesteld.

30 Wanneer daarentegen een kracht wordt uitgeoefend op het schuifdeel 5, zal dat schuifdeel de neiging vertonen om in de richting van de uitgeoefende kracht te wijken. Dat is ongewenst, want dat zou schade kunnen berokkenen aan de motor É030776- 10 8. Om die reden is de blokkering 21 verschaft. Als het schuifdeel geneigd is om te wijken, zal de behuizing 21 daardoor worden meegenomen. Afhankelijk van de bewegingsrichting, waarin het schuifdeel 5 en daarmee de 5 behuizing 21 geneigd zullen zijn te gaan bewegen, zullen de bovenste of de onderste assen 23 van de assenstelsels aan weerszijden van de behuizing daarbij op blokkerende wijze ingeklemd raken tussen de schuine vlakken 27 en de binnenwand 28 van het draagdeel 2. De blokkering is nagenoeg direct bij 10 het inzetten van een beweging zonder aandrijving werkzaam, en is dat de facto altijd, tenzij de beweging aangedreven is door de aandrijving, die zorgt voor het deblokkeren van de blokkering 21.

De behuizing van de blokkering 21 zit aan het 15 schuifdeel 5 gemonteerd. De spindel 7 zit gemonteerd in de het draagdeel 2 van de vork 1. Het schuifdeel 5 wordt bewogen door de draaiende beweging van de spindel 7. Dit zorgt ervoor dat de moer 6, die in de behuizing 21 van de blokkering 20 zit gemonteerd, naar links en rechts beweegt en het i 20 schuifdeel 5 meeneemt. Wanneer er dan dus een kracht van buiten op het schuifdeel 5 wordt uitgeoefend, dan beweegt de behuizing 21 en slaat direct vast doordat de assen 23 tegen een schuine vlak 27 aanlopen. De blokkering 20 is direct werkzaam. Wanneer nu de spindel 7 weer wordt bewogen zorgt 25 het plaatje 22 op de moer 6 ervoor dat de asjes 23 uit de geblokkeerde toestand worden gedrukt. De o-ringen 24 zorgen ervoor, dat in rust de assen 23 altijd tegen de schuine vlakken 27 worden gedrukt. Daaruit blijkt, dat het schuifdeel 5 altijd geblokkeerd is, tenzij hij ontgrendeld en voor 30 beweging vrijgegeven wordt door de plaat 22 op de moer 6 door beweging van de spindel 7.

Na kennisneming van het voorgaande zullen zich vele alternatieven en aanvullende uitvoeringsvormen aan de vakman 103 OZZfta 11 opdringen, die alle dienen te worden beschouwd als mogelijkheden binnen de beschermingsomvang voor de onderhavige uitvinding volgens de hiernavolgende conclusies, tenzij "deze uitvoeringsvormen afwijken van de letter of de 5 geest van deze conclusies. Zo is het mogelijk om binnen het kader van de uitvinding gebruik te maken van een schuifdeel, dat niet perse als een hoes-achtige component om het draagdeel past, maar slechts gedeeltelijk om het draagdeel hoeft te zijn aangebracht, in het bijzonder om ruimte in de 10 hoogterichting van de vork 1 te besparen. Tevens kunnen meerdere elektromotoren zijn verschaft, bijvoorbeeld één aan elke zijkant van de horizontaal georiënteerde component van het draagdeel 2, om aldus hogere krachten te kunnen leveren. Vanzelfsprekend heeft dit echter ook een invloed op de 15 elektrische voeding, die wel dusdanig moet zijn gedimensioneerd, dat ook een hoger aantal elektromotoren daarmee kan worden aangedreven. Vanzelfsprekend kan ook de configuratie van de elektromotor en de horizontale component 3 van het schuifdeel 2 worden omgekeerd, waarbij de 20 elektromotor 3 zich in de nabijheid kan bevinden van de zich in verticale richting uitstrekkende component 4 van het draagdeel 2. Hierdoor wordt echter een aanpassing gevergd in het productieproces, die lastiger te verwezenlijken is dan de nis 10 in het vrije uiteinde van het draagdeel 2, zoals die 25 bijvoorbeeld in fig. 2 en fig. 3 is weergegeven.

É0307J6-

Claims

1. Vork van een hefinrichting, zoals een : vorkheftruck, omvattende: 5. een draagdeel met een proximale zijde, waar het draagdeel in gebruikstoestand met de hefinrichting verbonden is, en een distale zijde, welke in gebruikstoestand is afgericht van de hefinrichting; - een schuifdeel, dat verplaatsbaar in een tussen 10 de proximale zijde en de distale zijde lopende richting, en welk schuifdeel samenhangt met het draagdeel; en - een aandrijving tussen het draagdeel en het schuifdeel om het de vork selectief te verlengen en/of te verkorten, waarbij de aandrijving een elektromotor omvat.

2. Vork volgens conclusie 1, waarbij de aandrijving verder een overbrenging omvat.

3. Vork volgens conclusie 2, waarbij de overbrenging een planetaire vertraging omvat.

4. Vork volgens conclusie 2 of 3, waarbij de 20 overbrenging een slipkoppeling omvat.

5. Vork volgens ten minste één van de voorgaande conclusies, verder omvattende een combinatie van een met de elektromotor samenhangende schroefspindel en een de schroefspindel aangrijpende moer, welke is verbonden met één 25 van het draag deel en het schuifdeel en de motor is verbonden j met de andere.

6. Vork volgens ten minste één van de voorgaande | conclusies, in het bijzonder conclusie 5, verder omvattende: meet- en/of besturingsmiddelen voor het registreren van dé 30 mate van verplaatsing van het schuifdeel ten opzichte van het draagdeel en/of het besturen van de vork op basis van deze informatie. 1030778-

7. Vork volgens ten minste één van de voorgaande conclusies, waarbij het draagdeel tussen de proximale zijde en de distale zijde daarvan een uitsparing omvat voor opname daarin van de elektromotor.

8. Vork volgens conclusie 7, waarbij de elektromotor is geplaatst in of bij de distale zijde van het draagdeel of althans op afstand van de extensie.

9. Vork volgens ten minste één van de voorgaande conclusies, waarbij het schuifdeel telescopisch ten opzichte 10 van het draagdeel verplaatsbaar is.

10. Vork volgens ten minste één van de voorgaande conclusies, waarbij het draagdeel aan de proximale zijde daarvan een extensie onder een hoek ten opzichte van het met het schuifdeel samenhangende gedeelte van het draagdeel omvat 15 voor montage aan een hefinrichting.

11. Vork volgens ten minste één van de voorgaande conclusies, verder omvattende een blokkering tussen het draagdeel en het schuifdeel omvat, welke selectief bekrachtigbaar is en in bekrachtigde toestand beweging van 20 .het schuifdeel ten opzichte van het draagdeel blokkeert.

12. Vork volgens conclusie 11, waarbij de blokkering selectief aangrijpt op een aandrijfelement, dat door de aandrijving in beweging wordt gebracht in een in werking gestelde toestand van de aandrijving.

13. Vork volgens conclusies 5 en 12, waarbij het aandrijfelement de moer omvat.

14. Vork volgens conclusie 11, 12 of 13, waarbij de blokkering van een gewoonlijk bekrachtigd type is en in een in werking gestelde toestand van de aandrijving in een 30 bewegingen vrijgevende toestand komt.

15. Hefinrichting, zoals een vorkheftruck, welke althans een gestel en ten minste één aan het gestel aangebrachte vork omvat, welke vork omvat: t 03 077M - een draagdeel met een proximale zijde, waar het draagdeel met de hefinrichting verbonden is, en een distale zijde, welke is afgekeerd van de hefinrichting; - een schuifdeel, dat verplaatsbaar in de richting tussen 5 de proximale en distale zijden samenhangt met het draagdeel; en - een aandrijving tussen het draagdeel en het schuifdeel om het de vork selectief te verlengen en/of te verkorten, waarbij de aandrijving een elektromotor omvat.

12. Hefinrichting volgens conclusie 10 met een vork volgens ten minste één van de conclusies 2-9. 10307.79·;