NL1025209C2 - Inrichting voor het ontvellen en/of fileren van slachtgevogelte. - Google Patents

Inrichting voor het ontvellen en/of fileren van slachtgevogelte. Download PDF

Info

Publication number
NL1025209C2
NL1025209C2 NL1025209A NL1025209A NL1025209C2 NL 1025209 C2 NL1025209 C2 NL 1025209C2 NL 1025209 A NL1025209 A NL 1025209A NL 1025209 A NL1025209 A NL 1025209A NL 1025209 C2 NL1025209 C2 NL 1025209C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
carcass
filleting
skin
grip
peeling
Prior art date
Application number
NL1025209A
Other languages
English (en)
Inventor
Gerrit Barendregt
Hein Jonkers
Original Assignee
Systemate Group Bv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Systemate Group Bv filed Critical Systemate Group Bv
Priority to NL1025209A priority Critical patent/NL1025209C2/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL1025209C2 publication Critical patent/NL1025209C2/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A22BUTCHERING; MEAT TREATMENT; PROCESSING POULTRY OR FISH
    • A22CPROCESSING MEAT, POULTRY, OR FISH
    • A22C21/00Processing poultry
    • A22C21/0023Dividing poultry
    • A22C21/003Filleting poultry, i.e. extracting, cutting or shaping poultry fillets
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A22BUTCHERING; MEAT TREATMENT; PROCESSING POULTRY OR FISH
    • A22CPROCESSING MEAT, POULTRY, OR FISH
    • A22C21/00Processing poultry
    • A22C21/0092Skinning poultry or parts of poultry

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Wood Science & Technology (AREA)
  • Zoology (AREA)
  • Food Science & Technology (AREA)
  • Processing Of Meat And Fish (AREA)

Description

Inrichting voor het ontvellen en/of fileren van slachtgevogelte
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het ontvellen van slachtgevogelte. De uitvinding heeft voorts betrekking op een inrichting voor het fileren van slachtgevogelte.
5 Het is onder meer uit de Europese octrooiaanvrage 1.169.921 van aanvrager bekend om slachtgevogelte, dat reeds is uitgehaald, op op een transporteur bevestigde houders, ook wel cones genoemd, te plaatsen en op die cones vastgehouden langs een ontveller en een of meer 10 fileerinrichtingen te transporteren. Het slachtgevogelte kan een vrijwel geheel karkas vormen, of een deel daarvan, in het bijzonder een zogenoemde borstkap.
Met de ontveller wordt het vel van het karkas (deel) afgehaald. De ontveller omvat doorgaans een aantal 15 geprofileerde rollen, die met het geprofileerde oppervlak het vel aangrijpen en van het karkas (deel) af halen. De ontvelrollen kunnen stationair zijn opgesteld of -over een bepaald traject- met de houders meelopen. De ontvelrollen stropen of trekken het vel af van het karkas (deel), 20 waarbij het laatste gedeelte van het vel loskomt door de relatieve beweging van de ontvelrollen en de houder.
1025209 2
Bij het verwijderen van het vel zal vrijwel altijd een gedeelte vast blijven zitten aan het nekgebied. In de laatste fase van ontvellen zal het vel, dat tussen de ontvelrollen en het karkasdeel toenemend gespannen wordt, 5 breken. Dit breken of scheuren kan dichtbij het nekgebied plaatsvinden, hetgeen niet bezwaarlijk hoeft te zijn. Het gebeurt echter vaker dat het vel op een plaats op afstand van het nekgebied breekt, waardoor een velgedeelte aan het nekgebied blijft hangen. Dat velgedeelte kan het 10 daaropvolgend bewerken van het karkas(deel) belemmeren, in het bijzonder een insnijden van het nekgebied naast de wensbeentj es.
Een doel van de uitvinding is hierin verbetering te brengen.
15 Een verder doel van de uitvinding is een ontveller in een fileerlijn te verschaffen, waarmee op betrouwbare en zekere wijze het vel kan worden verwijderd van slachtgevogelte.
Vanuit een aspect voorziet de uitvinding daartoe in 20 een inrichting voor het ontvellen van slachtgevogelte, dat in uitgehaalde staat op een houder vastgehouden is in de vorm van een karkas(deel), waarbij de inrichting eerste aangrijpmiddelen omvat voor het aangrijpen van het vel van het karkas (deel) en het vervolgens door relatieve beweging 25 van de aangrijpmiddelen en de houder af halen van het vel van het karkas(deel), waarbij de inrichting voorts voorzien is van tweede aangrijpmiddelen voor het verbreken van een tussengedeelte van het vel dat zich tijdens het ontvellen tussen het karkas)deel) en de eerste 30 aangrijpmiddelen bevindt, bij voorkeur nabij het karkas(deel), in het bijzonder het nekgebied daarvan.
Hierdoor kan het tussengedeelte op een bepaalde, kenbare of instelbare plaats worden verbroken, zodat de groote van het velgedeelte dat aan de nek blijft zitten 35 beheerst kan worden. Later bewerkingen kunnen dan zonder problemen verlopen, voor alle opeenvolgende karkas(delen) op eenzelfde wijze.
1025209 3
Bij voorkeur is de inrichting voorzien van middelen voor het bewegen van de tweede aangrijpmiddelen volgens een beweging in hoofdzaak loodrecht op het tussengedeelte, waardoor het verbreekproces bevorderd wordt.
5 Het verbreekproces wordt verder bevorderd indien de tweede aangrijpmiddelen voorzien zijn van een drukdeel, dat het tussengedeelte plaatselijk aangrijpt, in het bijzonder indien het drukdeel staafvormig is en zich in hoofdzaak horizontaal dwars op de baan van de houders 10 uitstrekt.
Het verbreken wordt op zeer zekere en snelle wijze uitgevoerd indien het drukdeel een -al dan niet onderbroken- dunne velsnijrand bezit, bij voorkeur tevens velgeleiders voor het naar de snij rand geleiden van het 15 vel.
In een uitvoering zijn de bewegingsmiddelen ingericht voor het verzwenken van de tweede aangrijpmiddelen om een horizontale as.
De houders kunnen bevestigd zijn op een een omlopende 20 baan volgende transporteur, waarbij de bewegingsmiddelen ingericht kunnen zijn voor het in aangrijping brengen van de tweede aangrijpmiddelen door een ten opzichte van de omlopende baan binnenwaartse beweging.
Voor een verhoogd effectieve werking heeft het de 25 voorkeur dat de tweede aangrijpmiddelen direct benedenstrooms van de eerste aangrijpmiddelen opgesteld zijn.
In een uitvoering zijn de eerste aangrijpmiddelen in procesrichting beschouwd in hoofdzaak stationair.
30 De eerste aangrijpmiddelen kunnen opgesteld zijn om in hoofdzaak evenwijdig aan de procesrichting gericht gehouden karkas(delen) aan te grijpen.
De eerste aangrijpmiddelen kunnen een paar samenwerkende ontvelrollen omvatten, waarbij de inrichting 35 voorts middelen omvat voor het roteren van de ontvelrollen. De roteermiddelen kunnen ingericht zijn voor het laten roteren van de ontvelrollen tijdens werking van 1025209 4 de tweede aangrijpmiddelen. De inrichting kan voorzien zijn van middelen voor het langs de andere ontvelrol verplaatsen van de ene ontvelrol, voor het afstoten van het vel daarvan. De verplaatsbare ontvelrol kan 5 aangebracht zijn op een daarmee verplaatsbare uitstoot- of stroopplaat, die langs het oppervlak van de andere ontvelrol beweegbaar is.
De verplaatsbare ontvelrol kan bovenstrooms van de andere ontvelrol gelegen zijn. De verplaatsbare rol is bij 10 voorkeur tegen veerkracht verplaatsbaar volgens een tangentiaal op de andere ontvelrol, waardoor ook dikkere vellen goed aangegrepen kunnen worden.
De ontvelrollen kunnen voorzien zijn van in elkaar grijpende tanden, waarbij bij voorkeur slechts een van de 15 ontvelrollen is aangedreven.
In een verdere uitvoering van de inrichting volgens de uitvinding is dezë voorts voorzien van middelen voor het bewegen van de eerste aangrijpmiddelen naar en van de procesbaan. De bewegingsmiddelen voor de eerste 20 aangrijpmiddelen omvatten bij voorkeur een houder, die om een horizontale as draaibaar is bevestigd op een vast gestel van de inrichting, waarbij de inrichting voorzien is van middelen voor het naar de karkas(delen) spannen van de houder en de bewegingsmiddelen ingericht zijn om de 25 houder te bewegen tussen een positie waarin de eerste aangrijpmiddelen buiten de procesbaan gelegen zijn en een positie waarin deze daarbinnen gelegen zijn.
De bewegingsmiddelen kunnen een nokkenbaan in een keerrol van de transporteur van de houder omvatten, 30 waardoor op efficiënte wijze gebruik gemaakt wordt van een beweging (van de keerrol) die toch al aanwezig is.
Algemeen voorziet de uitvinding in een fileermachine met houders op een omlopend aangedreven transporteur, waarbij de transporteur om keerrollen loopt, waarbij de 35 rotatie althans een van de keerrollen wordt benut voor aandrijving van bewerkingsmiddelen voor slachtgevogelte.
1025209 5
Bij voorkeur is de nokkenbaan afgestemd op de frequentie van de houders.
Bij voorkeur omvat de fileerinrichting een ontvelinrichting volgens een de uitvinding, waarbij de 5 houders geplaatst zijn om de karkas(delen) met de borsttip vooraan te transporteren.
Bij voorkeur houden de houders ter plaatse van de ontvelinrichting de karkas(delen met de borstzijde neerwaarts.
10 Vanuit een ander aspect voorziet de uitvinding in een nrichting voor het ontvellen van karkassen of karkasdelen van gevogelte tijdens een slachtproces, waarbij de karkassen of karkasdelen volgens een procesbaan getransporteerd worden ondersteund op houders, waarbij de 15 ontvelinrichting middelen omvat voor het aangrijpen van het vel op het karkas of het karkasdeel om dit daarvan te verwijderen, alsmede middelen voor het in een eindfase van het verwijderen van het vel van het karkas of karkasdeel doorbreken van het zich tussen het karkas (deel) en de 20 aangrijpmiddelen uitstrekkend velgedeelte.
De doorbreekmiddelen zijn bij voorkeur ingericht voor het uitoefenen van een snijwerking op genoemd velgedeelte. De doorbreekmiddelen kunnen zijn ingericht voor het uitoefenen van een stootbelasting op een tussen 25 het karkas of karkasdeel en aangrijpmiddelen gespannen velgedeelte. De doorbreekmiddelen kunnen beweegbaar zijn in een werkzame richting dwars op de procesbaan.
Het fileerproces omvat het van het skelet afsnijden van de zogenaamde binnenfilet en buitenfilet. Dit gebeurt 30 in het onderlopende traject van de omloop, waar de houders ondersteboven staan. De buitenfilet reikt vanaf het kambeen zijwaarts en neerwaarts over de binnenfilet wanneer de karkasdelen op de houder geplaatst zijn.
De karkasdelen zijn met de schouderbotten vooruit 35 (ook de voornoemde hefboom kan zich daar bevinden) op de houders geplaatst. In die oriëntatie komen zij aan bij twee fileermessen, die bladvormig zijn met een opstaand 1025209 6 plaatdeel en een omgebogen plaatdeel, die via een bocht in elkaar overgaan. Beide plaatdelen bezitten een snijrand. De snijrand op het omgebogen plaatdeel bevindt zich op een uitsteeksel, waarachter de langsrand van het omgebogen 5 plaatdeel een uitsparing vormt. Na de uitsparing loopt de langsrand weer in langsrichting verder. De benedenstroomse rand van de uitsparing vormt een volgende snijrand.
In een bekende opstelling zijn de beide fileermessen scharnierbaar tussen een paraatstand, waarin zij zich 10 buiten de bewegingsbaan van houder met karkasdeel bevinden, en een werkstand, waarin zij samen een soort van omgekeerde tunnel bepalen, waarbij de zijden van de tunnel gevormd worden door de opstaande plaatdelen en de onderwand door de omgebogen plaatdelen, die tussen zich 15 een langsspleet overlaten voor passage van het kambeen. Bij verplaatsing van de paraatstand naar de werkstand worden de fileermessen verdraaid om horizontale assen, die boven, opzij van de bewegingsbaan van de karkasdelen en houders gelegen zijn, parallel aan de procesrichting. 20 Gebleken is dat bij de sluitbeweging de vooraan gelegen uitsteeksels van het omgebogen plaatdeel niet altijd juist onder, maar vaak op het voorlopende schoudergewricht weten te grijpen, waardoor de fileerwerking langs het aansluitende ravenbeksleutelbeen onvoldoende kan zijn.
25 Een verder doel van de aanvrage is hierin verbetering te verschaffen.
Vanuit een verder aspect voorziet de aanvrage daartoe in een inrichting voor het fileren van karkassen of gedeelten daarvan, in het bijzonder borstkappen, van 30 gevogelte, omvattend een houder voor het vasthouden van een karkas of gedeelte daarvan tijdens transport volgens een procesbaan in een procesrichting voor het fileren daarvan, met het schoudergebied vooraan, en twee fileermessen die van weerszijden van de procesbaan 35 werkzaam zijn en een doorgang voor de skeletdelen bepalen, waarbij de fileermessen elk een plaat omvatten met een zijplaatdeel en een ten opzichte daarvan omgezet 1025209 7 onderplaatdeel, waarbij het zijplaatdeel een een zijmes vormende voorrand bezit en het onderplaatdeel een een ondermes vormende onderrand, waarbij het onderplaatdeel een uitsteeksel vormt, waarop het ondermes is gelegen, 5 waarbij de fileermessen opgesteld zijn voor beweging tussen een paraatstand, waarin zij buiten de bewegingsbaan van de houders met borstkappen gelegen zijn, en een werkstand, waarin zij voor fileren aangrijpen op het vlees van de borstkappen, welke beweging plaatsvindt in vlakken 10 met een richtingscomponent evenwijdig aan de procesrichting. Hierdoor kan het uitsteeksel bij het inzwaaien van de fileermessen naar de werkstand op betrouwbare wijze onder de schoudergewrichten grijpen. De beweging van de fileermessen is hierbij afgestemd op de 15 beweging van de houders, zodat de uitsteeksels op het juiste moment in de procesbaan worden gebracht.
Opgemerkt wordt dat waar hier gesproken wordt van onderrand en dergelijke gerefereerd is aan de gebruikelijke situatie. Het kan echter ook mogelijk zijn 20 te fileren in het boventraject, in welk geval de houders en ook de fileermessen omgekeerd zullen staan en de uitsteeksels dan boven gelegen zijn.
Bij voorkeur vindt de beweging plaats in vlakken in hoofdzaak evenwijdig aan de procesrichting, waardoor de 25 aangrijping onder de schoudergewrichten nog betrouwbaarder is. Bij voorkeur zijn de fileermessen om respectieve draaiassen beweegbaar, welke draaiassen, beschouwd in een vertikaal vlak van projectie waarin' de procesrichting gelegen is, een hoek maken met de procesrichting, welke 30 hoek bij voorkeur althans nagenoeg 90 graden bedraagt.
Een betrouwbare beweging van de fileermessen wordt verder bevorderd indien de draaiassen in procesrichting beschouwd achter de werkstand van de fileermessen gelegen zijn.
35 Een betrouwbare beweging van de fileermessen wordt verder bevorderd indien de draaiassen in zijwaartse, buitenwaartse richting op afstand van de fileermessen in 1025203 8 werkstand gelegen zijn.
Het heeft verder de voorkeur dat de fileermessen verend aangebracht zijn op houders, zodat zij de contouren van gewrichten en/of botten kunnen volgen, met behoud van 5 de uitoefening van filerende krachten. Bij voorkeur zijn de fileermessen daarbij scharnierend aangebracht op de houders, met een schamieras in hoofdzaak evenwijdig aan de procesrichting wanneer de fileermessen zich in de werkstand bevinden. Tussen houder en fileermes kan hierbij 10 een drukveer zijn aangebracht.
Voor de beweging van de fileermessen kan elk fileermes aangebracht is op een hefboommechanisme, dat voorzien is van een nok, die geleid wordt door een roteerbaar aangedreven nokkenbaan, bij voorkeur voorzien 15 op een wiel, dat bij voorkeur geroteerd wordt om een horizontale as dwars op de procesbaan.
Vanuit een verder aspect voorziet de uitvinding in een slachtlijn voorzien van een ontvelinrichting volgens de uitvinding en/of van fileermessen volgens de 20 uitvinding.
Getoond wordt in:
Figuur 1 een schematisch aanzicht op een voorbeeld van een fileerinrichting waarin opgenomen een voorbeelduitvoering van een ontvelinrichting volgens de 25 uitvinding en een voorbeelduitvoering van een fileerinrichting volgens de uitvinding;
Figuur 2 een schematisch zijaanzicht op voornoemde ontvelinricht ing;
Figuur 3 een detail van figuur 2; 30 Figuur 4 een bovenaanzicht op de ontvelinrichting van de figuren 2 en 3;
Figuren 5A-C afbeeldingen van de ontvelinrichting van de figuren 2-4;
Figuur 6 een voorbeelduitvoering van een fileertunnel 35 volgens de uitvinding, in open, parate toestand;
Figuur 7 de fileertunnel van figuur 6, in werkstand;
Figuur 8 de fileertunnel van figuur 7, tijdens het 1025209 9 begin van fileren van een borstkap op de borstkaphouder van figuur 6; en
Figuur 9 een helft van de fileertunnel van figuur 6.
De in figuur 1 weergegeven ontvel- en 5 fileerinrichting 1 omvat een gestel 2, waarin een schalmenband of -ketting 4 omloopt (richting A) in een verticaal vlak tussen twee omloopwielen 9 en 11, waarvan tenminste één is aangedreven. Op de schalmenband 4 zijn houders 3 bevestigd, die voorzien zijn van middelen voor 10 het houden van een borstkap of een groter deel van een karkas van een nog van een vel voorzien slachtgevogelte, waarbij de houders 3 een kunststof houderlichaam 5 bezitten, dat in de karkasholte reikt. In het bovenste traject van de omloop van de schalmenband 4 bevindt zich 15 een opzetstation 90, waar de karkassen of delen daarvan opgezet worden op de houders 3. In het benedentraject passeren de houders 3 eerst een ontvelstation 10, dan een insnijstation 80, waarbij de wensbeentjes worden ingesneden, en benedenstrooms daarvan een eerste 20 fileerstation 150, van figuren 6-9.
Andere onderdelen van de inrichting 1 zijn voor deze aanvrage niet van belang en worden daarom ook niet besproken.
Het ontvelstation 10 is in procesrichting A 25 direct volgend op omloopwiel 11, zoals weergegeven in figuur 2. Het omloopwiel 11 lopt om om as 11a (figuur 4), en omvat twee flenzen 11a, 11b, die aangrijpen op dwars uitstekende aandrijfstaven 121 (zie figuur 6) op houders 3. Zoals te zien is in figuur 4 is aan één zijde van flens 30 11b een schijf 30 geplaatst, waarin, in een radiaal binnenwaarts gericht oppervlak, een curvebaan 15 gevormd is, die, zoals te zien is in figuur 2, in dit voorbeeld uit twee gelijke trajecten bestaat,te weten een drempel 15b naar een radiaal buitenwaarts gelegen baangedeelte 35 15a,dat vloeiend en geleidelijk radiaal naar binnen verloopt tot in baaneind 15c bij drenqpel 15b. De schijf 30 loopt met omloopwiel 11 om in de richting B.
1025209 10
Op de nokkenbaan 15 rust een nokrol 13, die vrij draaibaar aangebracht is op arm 14, welke scharnierbaar is in de richting C om vast draaipunt 12. Halverwege is aan de staaf 14 ter plaatse van 16 een pendelstaaf 17 5 bevestigd, die met de staaf 14 op en neer beweegt in de richting D. Het ondereind 18 van de pendelstaaf 17 is draaibaar bevestigd aan oor 19 van een verticale L-vormige plaat 20, ook nader weergegeven in figuren 3, 5B en 5C (NB: in figuur 5C is de onderlinge ligging van de 10 ontvelrollen 50,51 veranderd: de rol 51 ligt nu benedenstrooms van rol 50, ook is de scheider 70 gespiegeld opgesteld). Deze plaat 20 is gelegerd op een aandrijfas 42, die via een overbrengingskast 41 aangedreven wordt door een electromotor 40, zie figuur 4. j 15 Wanneer de pendelstaaf 17 in de richting D heen en weer
bewogen wordt, kan de plaat 20 verdraaien om de hartlijn I
van as 42, in de richting E, zie figuur 3.
Op de as 42 is een tandwiel 21 bevestigd. Parallel aan de as 42, aan het vrije eind van de plaat 20, reikt 20 een as 24 door de plaat 20, op welke as een tandwiel 22 is bevestigd. Een ketting 23 loopt om de tandwielen 21 en 22 om in de richting F.
Zoals ook weergegeven in figuur 5B is de plaat 20 boven de legering voor de as 24 ter plaatse van 61 25 bevestigd aan een pneumatische cilinder 60, die aan het boveneind ter plaatse van 62 bevestigd is aan het gestel 2.
De plaat 20 is voorts voorzien van een neerhangend gedeelte, zie figuur 3, waarop kunststof blokken 32 30 bevestigd zijn, die als geleiding dienen voor twee geleidestaven 36. Tussen de blokken 32 is een cilinder 33 bevestigd, die zich dwars op de procesbaan A uitstrekt. De zuigerstang 38 daarvan is met het eind bevestigd op een uitstoterplaat 31, die door werking van de cilinder 33 35 heen en weer bewogen kan worden in de richting G (figuur 4) . De einden van de geleidestangen 36 zijn ook bevestigd aan de uitstoterplaat 31.
1025209 11
De uitstoterplaat 31 is voorzien van een cirkelvormige opening 39, waardoorheen een van een getand oppervlak voorziene, cilindervormige ontvelrol 50 reikt. Parallel daaraan is op de plaat 31 een as 52 bevestigd, 5 waarop een korte cilindervormige ontvelrol 51 vrij draaibaar is. De onderlinge afstand tussen de ontvelrollen 50 en 51 is zodanig dat deze met de tandoppervlakken in elkaar grijpen, of althans bijna.
De ontvelrol 50 is bevestigd op een rotatieas 10 53, die een roteerbaar geheel vormt met de as 24 van tandwiel 23, welke as 24 roteerbaar gelagerd is aan het andere eind van de voornoemde plaat 20.
Om ook dikkere vellen goed af te kunnen trekken door een voldoende aangrijping door de tanden van de 15 ontvelrollen 50, 51 is de ontvelrol 51 met as 52 bevestigd op een min of meer verticale plaat 54, die door middel van verticale veer/geleider 55 bevestigd is aan een dwarsplaat 56 op de in de richting G heen en weer beweegbare plaat 31. Hierdoor kan de ontvelrol 51 in min of meer 20 tangentiale richting ten opzichte van de ontvelrol 50 verplaatsen, op veerkrachtige wijze, waarbij de tanden van de ontvelrol 51 op iets grotere afstand, in tangentiale richting, van elkaar komen te staan.
Aan de andere zijde van het gestel 2 is een 25 velscheidstation 70 geplaatst, met een vast opgestelde cilinder 71, die voorzien is van een zuigerstang 72. Het vrije eind van de zuigerstang 72 is ter plaatse van 73 scharnierbaar bevestigd aan een hefboomplaat 74, die rotatievast is met dwarsas 75. Aan het andere eind van de 30 dwarsas 75 is op rotatievaste wijze daarmee een stang 76 bevestigd, die uitloopt in een dwars op de procesbaan A staande horizontale stang 77, die aan het eind voorzien is van en door middel van bouten daarop bevestigd plaatje 78.
Het plaatje 78 bezit een, eventueel getande, scherpe 35 rand 78a, en is naar weerszijden begrensd door twee naar boven toe dirigerende pennen 79 (figuur 5B).
Het plaatje 78 kan aldus verzwaaien in de richting H
1025209 12 om as 75, volgens een baan die gelegen is direct benedenstrooms van de ontvelrollen 50, 51.
In bedrijf lopen de houders 3, voorzien van karkasdelen boven over inrichting A, en keren zij naar 5 beneden om omloopwiel 11, om bij het ontvelstation 10 aan te komen. Dat moment is weergegeven in figuur 5A. Te zien is dat de houder 3 met een toelopend gedeelte achteraan wordt bewogen. Ter plaatse van het toelopende gedeelte 3a bevindt zich een vasthoudmechanisme voor het tegen de 10 houder 3 houden van een verder niet weergegeven karkasdeel. Het karkasdeel bevindt zich met de nek achteraan, waarbij de borst aan de onderzijde van de houder gelegen is, met de borstpunt vooraan, gezien in procesrichting A.
15 Zoals te zien is in figuur 2 zal met het draaien van het omloopwiel 11 de rol 13 over de nokkenbaan 15a-c bewegen. De nokkenrol 13 begint hierbij na trede 15b, alwaar de nokkenrol 13 zijn laagste positie zal innemen. In die laagste positie bevindt de plaat 20 zich met het 20 zwaaieind, waar as 23 gelegen is, in de hoogste stand, verdraaid (E) om as 42. Daarmee bevinden ook de beide ontvelrollen 50, 51 zich in de hoogste stand. In die stand liggen de rollen 50, 51 net in de baan van de borstpunt, zodat zij het vel aldaar kunnen aangrijpen, bij beweging 25 daarlangs het karkasdeel op de houder 3.
De nokkenrol 13 beweegt nu over het geleidelijk oplopende baangedeelte 15a geleidelijk omhoog, waardoor plaat 14 in de richting C omhoog gezwenkt wordt, en bijgevolg de pendelstaaf 17 in de richting D omhoog wordt 30 verplaatst. Daarmee wordt ook uit oor 19 omhoog bewogen, welk oor 19 als een hefboom werkt voor de plaat 20, die daardoor in de richting E neerwaarts draait om as 42. De vorm van het baangedeelte 15a is min of meer afgestemd op de vorm van de borst/borstbeen van een karkasdeel, welke 35 geleidelijk in neerwaartse richting oploopt, in de situatie van transport ondersteboven, zoals in figuur 5A.
Tijdens het aangrijpen van het vel door de 1025209 13 ontvelrollen 50, 51 wordt de motor 40 bekrachtigd, waardoor de as 42 gedraaid wordt en daarmee het kettingwiel 21, zodat de ketting 23 omloopt in de richting F. Daarmee wordt ook kettingwiel 22 verdraaid, en daarmee 5 as 24, en daarmee de as 53 van ontvelrol 50. De vertanding daarop draait in de richting H, en door de tandineengrijping met ontvelrol 51 wordt deze meeverdraaid om as 52. Hierbij wordt het vel, overeenkomstig zoals beschreven is in de Europese octrooiaanvrage 1.169.921, 10 waarvan de inhoud hier als ingelast dient te worden beschouwd, van het karkasdeel afgetrokken.
Door de cilinder 60 en door de radiaal binnenwaartse vrije oplegging van de nokkenrol 13 heeft plaat 20 enige vrijheid van zwaaien in de richting E in neerwaartse 15 richting aan het zwaaieind daarvan, zodat veerkrachtige aanpassing plaatsvindt aan de werkelijke contouren van de karkasdelen.
Nadat de ontvelrollen 50, 51 ter plaatse van de nek, gelegen aan het nalopende eind van de houder 3, zijn 20 aangekomen, en daar langs zijn bewogen, is de nokkenrol 13 aangekomen ter plaatse van vlak 15c. De motor 40 blijft bekrachtigd wanneer de ontvelrollen 50, 51 vrij komen van het karkasdeel, in het bijzonder van het nekgebied daarvan, waar de wensbeentjes gelegen zijn.
25 Daarbij is ook door een verder niet weergegeven centrale besturingseenheid de cilinder 71 bekrachtigd, waardoor de zuigerstang 72 uitgezet wordt en de as 75 op figuur gezien linksom gedraaid wordt in de richting I, waardoor de stang 76 omhoog gezwenkt wordt, en het plaatje 30 78 met de getande rand 78a met schuine pennen 79 omhoog bewogen wordt, om het vel dat zich tussen de nek en de ontvelrollen 50, 51, bevindt, en daartussen gespannen is, van onder af aan te grijpen, met een omhoog gerichte stootkracht. De pennen 79 geleiden daarbij het vel zodat 35 dat goed aangegeven kan worden door de getande rand 78a. Het vel zal daardoor, op korte afstand, van de nek, in het bijzonder het nalopende eind van het karkasdeel, worden 1025209 14 doorgesneden, waardoor er slechts een klein velgedeelte achterblijft op de nek. De motor 40 is tot dan bekrachtigd gebleven.
De nokkenrol 13 wipt dan over drempel 15b, 5 waarbij de motor 40 wordt stilgezet en de hydraulische cilinder 33 wordt bekrachtigd. Hierdoor wordt de plaat 31 in de richting G uitgestoten, geleid door de stangen 36 in blokken 32. De plaat 31 loopt daarbij met gat 39 over de ontvelrol 50, maar de plaat 54 met as 52 en ontvelrol 51 10 worden meegevoerd, waarbij de ontvelrol 51 langs de ontvelrol 50 beweegt. Uiteindelijk is de ontvelrol 51 voorbij het vrije eind van de ontvelrol 50 bewogen, en is de plaat 31 ook aan dat eind van ontvelrol 50 gekomen. Het vel is dan buiten de ingrijping door de ontvelrollen 50, 15 51 geraakt, en wordt door de plaat 31 in ten opzichte van A zijwaartse richting afgestoten. In dit proces wordt de motor 40 niet bekrachtigd.
De zuigerstang 38 wordt dan weer teruggezet, waardoor de plaat 31 weer naar de uitgangsstand wordt 20 teruggevoerd, om de ontvelrol 50 weer klaar te zetten voor de volgende behandeling. De nokkenrol 13 bevindt zich dan weer aan het begin van vlak 15a. In de behandeling van één karkasdeel heeft het keerwiel 11 een halve omwenteling doorlopen.
25 De houder 3 wordt na het ontvel stat ion 10 180* om de verticale as gedraaid, zodat het nekgebied voorop komt te lopen. Het nekgebied kan dan worden aangegrepen door een verder niet weergegeven insnijder in station 80 (figuur 1), die ter plaatse van de wensbeentjes het vlees in kan 30 gaan snijden, ter voorbereiding van het fileren. Door het doorsnijden van het vel nabij het nekgebied volgens de uitvinding, kan dat insnijden zonder problemen plaatsvinden, daar dat proces niet gehinderd wordt door te grote velgedeelten ter plaatse.
35 Na het insnijden ter plaatse van de wensbenen komt de houder ter plaatse van de fileertunnel 150 weergegeven in de figuren 6-9, met de nek vooroplopend.
1025209 15
In figuren 6-9 is een fileertunnel 150 weergegeven, die twee fileerplaten 151a, b omvat, die verzwenkbaar zijn om verticale hartlijnen S. De fileerplaten 151a, b, nader weergegeven in figuur 7, bezitten een min of meer 5 verticale voorste snijrand 183, die schuin neerwaarts loopt, en aan het ondereind ook horizontaal naar binnen omgezet wordt in een snij rand 180a, om te eindigen in een punt 180. In bewegingsrichting gezien volgt na de punt 80 een uitsparing 181, en vervolgens weer een snij rand 182 en 10 een rechte rand 184. In de werkstand, weergegeven in figuur 5, laten beide platen 151a, b tussen zich een spleet 185 open, waardoorheen het kambeen van een borstkap kan passeren.
De platen 131a, b, zijn elk bevestigd op blokken 15 152a, b, die met scharnieras 153a, b scharnierbaar zijn bevestigd op L-vormige stroken 154a, b. Tussen het opstaande gedeelte van stroken 154a, b en het buitenoppervlak van de tunnelplaat 151a strekt zich een bout 156a, b uit, die omgeven is door een veer 157a,b. Het 20 eind van de bout 154a, b reikt door gat 159a, b, zodat de bout 156a, b, die aan het andere eind vast verbonden is met de plaat 151a, b, kan bewegen. De veer 157a, b zorgt voor een voorspanning van de tunnelplaat 151a, b naar de in figuur 4 weergegeven, min of meer verticale stand. Door 25 deze verende opstelling kan het samenstel van tunnelplaten de contour van het bottenstel van de borstkap tijdens relatieve beweging volgen.
De L-vormige strook 154a, b is vast bevestigd op een verticale as 155a, b, die roteerbaar is in de richting F, 30 en daartoe gelagerd is in lager 158, dat vast bevestigd is op een vast framedeel 157. De as 155 reikt met eind 176 tot boven lager 158, en is aldaar op verder niet weergegeven wijze rotatievast verbonden met een strook 174, waarop een verticale pen 175 bevestigd is, aan het 35 boveneind waarvan een nokkenrol 173 bevestigd is. Deze nokkenrol 173 reikt in een nokkenbaan 171 van een wiel 170 dat in de richting H roteerbaar is om as 172. Door rotatie 1025209 16 van wiel 170 en geschikte vormgeving van de nokkenbaan 171 zal de nokkenrol 173 in dwarsrichting I verplaatst kunnen worden. Daarmee zal door hefboomwerking de as 155a, b geroteerd worden, om de tunnelplaten 151a, b van de in 5 figuur 4 weergegeven paraat stand te ver zwenken naar de in figuur 5 weergegeven werkstand.
Zoals in figuur 6 is aangegeven gebeurt dit verzwenken afgestemd op de voortbeweging van de borstkaphouders 1, waarbij de afstemming zodanig is dat de 10 punten 180 net onder het vooraan lopende vleugel- of schoudergewricht T grijpen om zo goed onder de ravenbeksleutelbenen R langs te lopen, boven de plaats waar de wensbeentjes W gelegen zijn. Hierdoor kan door rand 180a de binnenfilet en buitenfilet losgeschraapt 15 worden, en door rand 183 de zijkant of buitenfilet. Zoals in figuur 6 te zien is, zal kort daarna het kambeen K in de spleet tussen beide fileermessen 151a, b heenlopen.
Na passage van de borstkap zal door inwerking van de nokkenbaan 171 het tunnelplaatsamenstel 151a, b 20 weer worden opengezet.
1025209

Claims (38)

1. Inrichting voor het ontvellen van slachtgevogelte, dat in uitgehaalde staat op een houder vastgehouden is in de vorm van een karkas(deel), waarbij de inrichting eerste 5 aangrijpmiddelen omvat voor het aangrijpen van het vel van het karkas(deel) en het vervolgens door relatieve beweging van de aangrijpmiddelen en de houder af halen van het vel van het karkas(deel), waarbij de inrichting voorts voorzien is van tweede aangrijpmiddelen voor het verbreken 10 van een tussengedeelte van het vel dat zich tijdens het ontvellen tussen het karkas)deel) en de eerste aangrijpmiddelen bevindt, bij voorkeur nabij het karkas(deel), in het bijzonder het nekgebied daarvan.
2. Inrichting volgens conclusie 1, voorzien van 15 middelen voor het bewegen van de tweede aangrijpmiddelen volgens een beweging in hoofdzaak loodrecht op het tussengedeelte.
3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij de tweede aangrijpmiddelen voorzien zijn van een drukdeel, 20 dat het tussengedeelte plaatselijk aangrijpt.
4. Inrichting volgens conclusie 3, waarbij het drukdeel staafvormig is en zich in hoofdzaak horizontaal dwars op de baan van de houders uitstrekt.
5. Inrichting volgens conclusie 3 of 4, waarbij het 25 drukdeel een -al dan niet onderbroken- dunne velsnijrand bezit, bij voorkeur tevens velgeleiders voor het naar de snij rand geleiden van het vel.
6. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de bewegingsmiddelen ingericht zijn voor het 30 verzwenken van de tweede aangrijpmiddelen om een horizontale as. 1025209
7. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de houders bevestigd zijn op een een omlopende baan volgende transporteur en de bewegingsmiddelen ingericht zijn voor het in aangrijping brengen van de 5 tweede aangrijpmiddelen door een ten opzichte van de omlopende baan binnenwaartse beweging.
8. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de tweede aangrijpmiddelen direct benedenstrooms van de eerste aangrijpmiddelen opgesteld zijn.
9. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de eerste aangrijpmiddelen in procesrichting beschouwd in hoofdzaak stationair zijn.
10. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de eerste aangrijpmiddelen opgesteld zijn om in 15 hoofdzaak evenwijdig aan de procesrichting gericht gehouden karkas(delen) aan te grijpen.
11. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de eerste aangrijpmiddelen een paar samenwerkende ontvelrollen omvatten, waarbij de inrichting voorts 20 middelen omvat voor het roteren van de ontvelrollen.
12. Inrichting volgens conclusie 11, waarbij roteermiddelen ingericht zijn voor het laten roteren van de ontvelrollen tijdens werking van de tweede aangrijpmiddelen.
13. Inrichting volgens conclusie 11 of 12, voorzien van middelen voor het langs de andere ontvelrol verplaatsen van de ene ontvelrol, voor het afstoten van het vel daarvan.
14. Inrichting volgens conclusie 13, waarbij de 30 verplaatsbare ontvelrol aangebracht is op een daarmee verplaatsbare uitstoter- of stroopplaat, die langs het oppervlak van de andere ontvelrol beweegbaar is.
15. Inrichting volgens een der conclusies 11-14, waarbij de verplaatsbare ontvelrol bovenstrooms van de 35 andere ontvelrol gelegen is, bij voorkeur tegen veerkracht verplaatsbaar is volgens een tangentiaal op de andere ontvelrol. 1025209
16. Inrichting volgens een der conclusies 11-15, waarbij de ontvelrollen voorzien zijn van in elkaar grijpende tanden, waarbij bij voorkeur slechts een van de ontvelrollen is aangedreven.
17. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, voorts voorzien van middelen voor het bewegen van de eerste aangrijpmiddelen naar en van de procesbaan.
18. Inrichting volgens conclusie 17, waarbij de bewegingsmiddelen voor de eerste aangrijpmiddelen een 10 houder omvatten, die om een horizontale as draaibaar is bevestigd op een vast gestel van de inrichting, waarbij de inrichting voorzien is van middelen voor het naar de karkas (delen) spannen van de houder en de bewegingsmiddelen ingericht zijn om de houder te bewegen 15 tussen een positie waarin de eerste aangrijpmiddelen buiten de procesbaan gelegen zijn en een positie waarin deze daarbinnen gelegen zijn.
19. Inrichting volgens conclusie 18, waarbij de bewegingsmiddelen een nokkenbaan in een keerrol van de 20 transporteur van de houder omvatten.
20. Inrichting volgens conclusie 19, waarbij de nokkenbaan afgestemd is op de frequentie van de houders.
21. Pileerinrichting omvattend een ontvelinrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de houders 25 geplaatst zijn om de karkas (delen) met de borsttip vooraan te transporteren.
22. Fileerinrichting volgens conclusie 21, waarbij de houders ter plaatse van de ontvelinrichting de karkas(delen met de borstzijde neerwaarts houden.
23. Inrichting voor het fileren van karkassen of gedeelten daarvan, in het bijzonder borstkappen, van gevogelte, omvattend een houder voor het vasthouden van een karkas of gedeelte daarvan tijdens transport volgens een procesbaan in een procesrichting voor het fileren 35 daarvan, met het schoudergebied vooraan, en twee fileermessen die van weerszijden van de procesbaan werkzaam zijn en een doorgang voor de skeletdelen bepalen, 1025209 waarbij de fileermessen elk een plaat omvatten met een zijplaatdeel en een ten opzichte daarvan omgezet onderplaatdeel, waarbij het zijplaatdeel een een zijmes vormende voorrand bezit en het onderplaatdeel een een 5 bovenmes vormende onderrand, waarbij het onderplaatdeel een uitsteeksel vormt, waarop het ondermes is gelegen, waarbij de fileermessen opgesteld zijn voor beweging tussen een paraatstand, waarin zij buiten de bewegingsbaan van de houders met borstkappen gelegen zijn, en een 10 werkstand, waarin zij voor fileren aangrijpen op het vlees van de borstkappen, welke beweging plaatsvindt in vlakken met een richtingscomponent evenwijdig aan de procesrichting.
24. Inrichting volgens conclusie 23, waarbij de 15 beweging plaatsvindt in vlakken in hoofdzaak evenwijdig aan de procesrichting.
25. Inrichting volgens conclusie conclusie 23 of 24, waarbij de fileermessen om respectieve draaiassen beweegbaar zijn, welke draaiassen, beschouwd in een 20 vertikaal vlak van projectie waarin de procesrichting gelegen is, een hoek maken met de procesrichting.
26. Inrichting volgens conclusie 25, waarbij de hoek althans nagenoeg 90 graden bedraagt.
27. Inrichting volgens conclusie 25 of 26, waarbij de 25 draaiassen in procesrichting beschouwd achter de werkstand van de fileermessen gelegen zijn.
28. Inrichting volgens conclusie 25, 26 of 27, waarbij de draaiassen in zijwaartse, buitenwaartse richting op afstand van de fileermessen in werkstand 30 gelegen zijn.
29. Inrichting volgens een der conclusies 23-28, waarbij de fileermessen verend aangebracht zijn op houders.
30. Inrichting volgens conclusie 29, waarbij de 35 fileermessen scharnierend aangebracht zijn op de houders, met een scharnieras in hoofdzaak evenwijdig aan de procesrichting wanneer de fileermessen zich in de 1025209 werkstand bevinden.
31. Inrichting volgens conclusie 30, waarbij tussen houder en fileermes een drukveer is aangebracht.
32. Inrichting volgens een der conclusies 23-31, 5 waarbij elk fileermes aangebracht is op een hefboommechanisme, dat voorzien is van een nok, die geleid wordt door een roteerbaar aangedreven nokkenbaan, bij voorkeur voorzien op een wiel, dat bij voorkeur geroteerd wordt om een horizontale as dwars op de procesbaan.
33. nrichting voor het ontvellen van karkassen of karkasdelen van gevogelte tijdens een slachtproces, waarbij de karkassen of karkasdelen volgens een procesbaan getransporteerd worden ondersteund op houders, waarbij de ontvelinrichting middelen omvat voor het aangrijpen van 15 het vel op het karkas of het karkasdeel om dit daarvan te verwijderen, alsmede middelen voor het in een eindfase van het verwijderen van het vel van het karkas of karkasdeel doorbreken van het zich tussen het karkas (deel) en de aangrijpmiddelen uitstrekkend velgedeelte. 20
34.Inrichting volgens conclusie 33, waarbij de doorbreekmiddelen ingericht zijn voor het uitoefenen van een snijwerking op genoemd velgedeelte.
35. Inrichting volgens conclusie 33 of 34, waarbij de doorbreekmiddelen zijn ingericht voor het uitoefenen 25 van een stootbelasting op een tussen het karkas of karkasdeel en aangrijpmiddelen gespannen velgedeelte.
36. Inrichting volgens conclusie 33, 34 of 35, waarbij de doorbreekmiddelen beweegbaar zijn in een werkzame richting dwars op de procesbaan.
37. Ontvel inrichting voorzien van een of meer van de in de bijgevoegde beschrijving omschreven en/of in de bijgevoegde tekeningen getoonde maatregelen.
38. Fileerinrichting voorzien van een of meer van de in de bij gevoegde beschrijving omschreven en/of in de 35 bijgevoegde tekeningen getoonde maatregelen. 1025209 '
NL1025209A 2004-01-09 2004-01-09 Inrichting voor het ontvellen en/of fileren van slachtgevogelte. NL1025209C2 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1025209A NL1025209C2 (nl) 2004-01-09 2004-01-09 Inrichting voor het ontvellen en/of fileren van slachtgevogelte.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1025209 2004-01-09
NL1025209A NL1025209C2 (nl) 2004-01-09 2004-01-09 Inrichting voor het ontvellen en/of fileren van slachtgevogelte.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1025209C2 true NL1025209C2 (nl) 2005-07-12

Family

ID=34880415

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1025209A NL1025209C2 (nl) 2004-01-09 2004-01-09 Inrichting voor het ontvellen en/of fileren van slachtgevogelte.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL1025209C2 (nl)

Citations (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL8302207A (nl) * 1983-06-21 1985-01-16 Stork Pmt Inrichting voor het afscheiden van het vel van een deel van een vogel.
EP1169921A1 (en) * 2000-07-05 2002-01-09 Systemate Group B.V. Skinner for poultry carcasses

Patent Citations (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL8302207A (nl) * 1983-06-21 1985-01-16 Stork Pmt Inrichting voor het afscheiden van het vel van een deel van een vogel.
EP1169921A1 (en) * 2000-07-05 2002-01-09 Systemate Group B.V. Skinner for poultry carcasses

Similar Documents

Publication Publication Date Title
CN102711488B (zh) 用于处理已被屠宰的家禽的屠体部分的设备和方法
US4648156A (en) Method and apparatus for removing the breast flesh from a poultry carcass
US9078454B2 (en) Apparatus and method for severing fillets completely from the carcass of beheaded and eviscerated fish, a crosspiece left by other tools being cut through in the process
US4827570A (en) Method and apparatus for removing breast meat from poultry carcass
US7059954B2 (en) Method and device for processing a poultry leg
US6322438B1 (en) Poultry leg and thigh processor
NL1012683C2 (nl) Werkwijze voor het winnen van een binnenfilet van een gevogeltekarkasdeel, en inrichting voor het bewerken van het gevogeltekarkasdeel.
US4873746A (en) Method and apparatus for removing breast meat from poultry carcass
EP1346639B1 (en) Method for filleting slaughtered poultry
NL1027426C2 (nl) Fileermachine voor gevogelte.
US20080171506A1 (en) Processing of Carcass Parts of Slaughtered Poultry
JPH04126033A (ja) 家禽ボディーから機械的に肉を得る方法および装置
US5735735A (en) Method for the automatic gutting of fish and an apparatus for implementing the method
US9687005B2 (en) Skinning installation and method for removing skin from slaughtered poultry parts
US6280313B1 (en) Catfish fillet machine
US4648155A (en) Chicken deboning apparatus and method
JPH0272823A (ja) 家禽の体から肉を切り離す方法およびそのための装置
NL2001534C2 (nl) Inrichting, systeem en werkwijze voor het schoonmaken van een karkas of karkasdeel van geslacht gevogelte.
US3522622A (en) Hock cutter
NL1025209C2 (nl) Inrichting voor het ontvellen en/of fileren van slachtgevogelte.
NL9201784A (nl) Inrichting voor het bewerken van de lichamen van pluimvee.
CN107846911B (zh) 用于使叉骨与家禽屠体分离的装置和方法
US4633547A (en) Crab picking machine
US4644608A (en) Thigh deboner
CN117794378A (zh) 用于分离位于家禽屠体的胸骨嵴上的肉条的设备和方法

Legal Events

Date Code Title Description
PD2B A search report has been drawn up
SD Assignments of patents

Effective date: 20100330

V1 Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20110801