NL1023002C2 - Verbindingssamenstel voor het met elkaar verbinden van profieldelen. - Google Patents

Description

·-

Korte 'aanduiding: Verbindingssamenstel voor het met elkaar verbinden van profieldelen.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een verbindings samenstel volgens de aanhef van conclusie 1.

Een dergelijk verbindingssamenstel is bekend uit NL-A-1005552.

5 Bij dit bekende verbindingssamenstel liggen de nokken op een verbindingsdeel op een zodanige afstand van elkaar dat in de situatie waarin de langshartlijn van het moerelement in hoofdzaak samenvalt met de gemeenschappelijke hartlijn van de nokken, het moerelement bovenop de nokken ligt en met een door het veerelement 10 geleverde voorspanning op de nokken wordt gedrukt.

Het bekende verbindingssamenstel heeft als bezwaar dat een moerelement in deze situatie verder niet tegen draaien is geborgd.

I Daardoor kan het tijdens transport van het verbindingssamenstel I scheef op de nokken komen te liggen en zelfs van de nokken af 15 glijden. Dit levert problemen op bij de montage van het verbindingssamenstel aan een profielelement met een in hoofdzaak C- vormige dwarsdoorsnede met een bodemwand, twee op de bodemwand I aansluitende opstaande zijwanden en twee op de opstaande zijwanden I aansluitende en naar elkaar toe gerichte flenzen die tussen hen in I 20 een langssleuf begrenzen, aangezien dan eerst het moerelement weer I in lijn met de nokken moet worden gebracht.

H De uitvinding heeft tot doel dit bezwaar te ondervangen.

Dit doel wordt bereikt met een verbindingssamenstel volgens conclusie 1.

I 25 Bij het verbindingssamenstel volgens de uivinding zal een moerelement tijdens transport niet verdraaien en steeds de voor montage gewenste positie hebben.

Voorkeursuitvoeringsvormen van het verbindingssamenstel volgens de uitvinding zijn vastgelegd in de onderconclusies.

30 De uivinding heeft eveneens betrekking op een combinatie van een verbindingssamenstel en ten minste één profielelement volgens conclusie 5.

1 n 9 3n n 2

De uitvinding zal hierna nader worden toegelicht aan de hand van de tekening, waarin: fig. 1 een aanzicht in perspectief is van een bepaalde uitvoeringsvorm van een koppelsamenstel van een verbindingssamenstel 5 volgens de uitvinding, fig. 2 een aanzicht, is van het koppelsamenstel van fig.l, gezien in de richting van de pijl II in fig. 3, fig. 3 een zijaanzicht is van het koppelsamenstel van fig. 1, H gezien in de richting van de pijl III in fig. 1, H 10 fig. 4 een aanzicht is van het koppelsamenstel van fig. 1, H gezien in de richting van de pijl IV in fig. 3, H fig. 5 een combinatie van het koppelsamenstel van fig. 1 en een H profielelement met een in hoofdzaak C-vormige dwarsdoorsnede H weergeeft, direct na het plaatsen van het koppelsamenstel op het H 15 profielelement en voordat het koppelsamenstel is gekoppeld met het profielelement, fig. 6 de combinatie van fig. 5 weergeeft nadat het koppelsamenstel is gekoppeld met het profielelement, fig. 7-14 een aantal mogelijke uitvoeringsvormen weergeven 20 van een verbindingssamenstel volgens de uitvinding met twee of meer met elkaar verbonden koppelsamenstellen.

In fig. 1 - 4 is een koppelsamenstel 1 van een verbindings- samenstel volgens de uitvinding in verschillende aanzichten weergegeven. Het verbindingssamenstel is bedoeld voor het verbinden 25 van een in fig. 5 en 6 weergegeven profielelement 2 met een in I hoofdzaak C-vormige dwarsdoorsnede met een bodemwand 3, twee op de bodemwand 3 aansluitende opstaande zijwanden 4 en 5 en twee op de I opstaande zijwanden 4 en 5 aansluitende en naar elkaar toe gerichte I flenzen 6 en 7 die tussen hen in een langssleuf 8 begrenzen, met een 30 of meerdere soortgelijke profielelementen en/of een of meerdere I andere elementen. Het verbindingssamenstel kan meerdere koppelsamenstellen hebben.

I Het koppelsamenstel 1 omvat een plaatvormig verbindingsdeel 11 I dat deel uitmaakt van een verbindingselement van het I 35 verbindingssamenstel. Het verbindingsdeel heeft een eerste zijde 12 I en een tweede zijde 13 en is voorzien van een zich vanaf de eerste I zijde 12 naar de tweede zijde 13 uitstrekkende doorgaande boring 14 3 voor een verbindingsbout 15 (zie fig. 3). Op de tweede zijde 13 van I het verbindingsdeel 11 is aan weerszijden van de doorgaande boring I 14 telkens een nok 16 resp. 17 aangebracht, welke nokken 16 en 17 I een gemeenschappelijke hartlijn 18 hebben die de hartlijn 19 van de I 5 doorgaande boring 14 snijdt (zie fig.2). De nokken 16 en 17 liggen I op in hoofdzaak gelijke afstand van de doorgaande boring 14. De I nokken 16 en 17 kunnen op het verbindingsdeel 11 zijn aangebracht I door doordrukken van het materiaal van het verbindingsdeel 11, zoals I in fig. 3 is aangegeven.

I 10 Het koppelsamenstel omvat verder een door de boring 14 I verbindingsbout 15 met een van schroefdraad voorziene schacht 20 en I een aan de eerste zijde 12 van het plaatvormige verbindingsdeel 11 I gelegen boutkop 21.

I Aan de tweede zijde 13 van het plaatvormige verbindingsdeel 11 I 15 is op de van schroefdraad voorziene schacht 20 van de I verbindingsbout 15 een langwerpig moerelement 22 met bepaalde dwars- I en langsafmetingen geschroefd. Het moerelement 22 is in het I middengebied is voorzien van een schroefdraadboring 23.

I Tussen de boutkop 21 en de eerste zijde 12 van het I 20 verbindingsdeel 11 is om de schacht 20 van de bout 15 een I veerelement 24 aangebracht dat is ingericht om de boutkop 21 van het I verbindingsdeel 11 af te drukken en daardoor het moerelement 22 naar I de tweede zijde 13 van het verbindingsdeel 11 toe te trekken. Het I veerelement 24 kan verschillende vormen hebben, bijvoorbeeld de in I 25 fig. 3 en 4 weergegeven vorm of de vorm van een spiraalveer.

I De twee nokken 16 en 17 zrjn op een zodanige afstand van elkaar gelegen en de naar elkaar toe gekeerde zijden 25 en 26 van de nokken I 16 en 17 hebben een zodanige vorm, dat in de situatie waarin de langshartlijn 27 van het moerelement 22 in hoofdzaak samenvalt met I 30 de hartlijn 18 van de nokken 16 en 17 het moerelement 22 tegen de I tweede zijde 13 van het verbindingsdeel 11 aanligt en tegen draaien geborgd tussen de nokken 16 en 17 is opgesloten. Deze situatie is in I fig. 2-4 weergegeven.

Hierdoor zal het moerelement 22 tijdens transport van het 35 verbindingssamenstel niet verdraaien en steeds de voor montage gewenste positie hebben.

io?3nn?

In de in fig. 1-4 weergegeven uitvoeringsvorm zijn die eindgedeelten 28 en 29 van het moerelement 22 telkens in hoofdzaak V-vormig, waarbij de punten van de V-vormige eindgedeelten 28 en 29 van elkaar af wijzen. De naar elkaar toe gekeerde zijden 25 en 26 5 van de nokken 16 en 17 zijn eveneens V-vormig, zodanig dat het H moerelement 22 met enige speling tussen de nokken 16 en 17 past. De H vorm van de eindgedeelten 28 en 29 van het moerelement 22 en van de H naar elkaar toegekeerde zijden 25 en 26 van de nokken 16 en 17 kan H echter ook anders zijn. Belangrijk is dat het moerelement 22 min of H 10 meer passend tussen de nokken 16 en 17 kan worden opgesloten en zo H tegen verdraaien worden geborgd.

Om te voorkomen dat de bout 15 ongewild uit het moerelement draait, bijvoorbeeld door trillingen, is het moerlelement 22 ter plaatse van de schroefdraadboring 23 voorzien van een wrijvingsdeel 15 dat enigszins klemmend aangrijpt op de van schroefdraad voorziene schacht 20 van de bout 15. De wrijving tussen het wrijvingsdeel en de schacht 20 van de bout 15 voorkomt het ongewild losdraaien van de I bout 15. In de weergegeven uitvoeringsvorm is het wrijvingsdeel een vast in het moerelement 22 gezet kunststofdeel 30 dat voorzien is I 20 van een centrale boring waar de schacht 20 van de bout 15 doorheen steekt. Het wrijvingsdeel van het moerelement 22 is ook van nut bij de montage van het koppelsamenstel 1, zoals hierna nog zal worden I toegelicht.

I In fig. 5 is een combinatie van het koppelsamenstel 1 van fig.

I 25 1 en een profielelement 2 weergegeven direct na het plaatsen van het koppelsamenstel 1 op het profielelement 2 en voordat het I koppelsamenstel 1 is gekoppeld met het profielelement 2. Het I koppelsamenstel 1 is met het plaatvormige verbindingsdeel 11 tegen het profielelement 2 geplaatst, waarbij de nokken 16 en 17 en het 30 daartussen opgesloten moerelement 22 in de langssleuf 8 van het profielelement 2 zijn geplaatst. Hierdoor bevindt het koppelsamenstel 1 zich in de voor het koppelen gewenste positie.

De afmeting van de nokken 16 en 17 dwars op de gemeenschappelijke hartlijn 18 ervan is vrijwel gelijk aan de 35 breedte van de langssleuf 8 van het profielelement 2, zodat de nokken 16 en 17 met slechts geringe speling in de langssleuf 8 van het profielelement passen. De dwarsafmetingen van het moerelement 22 5 zijn kleiner dan de breedte van de langssleuf 8. De maximale langsafmeting van het moerelement 22, gemeten langs een de hartlijn 19 van de schroefdraadboring 23 snijdende lijn, is groter dan de tussenafstand tussen de opstaande zijwanden 4 en 5 van het 5 profielelement 2.

Voor de koppelen met het profielelement 2 wordt de bout 15 tegen de veerkracht van de veer 24 in naar beneden gedrukt en vervolgens gedraaid. Het moerelement 22 draait dan met de bout 15 mee, waarbij het wrijvingsdeel, in de weergegeven uitvoeringsvorm 10 het kunststofdeel 30, van het moerelement 15 zorgt voor extra wrijving tussen de schacht 20 van de bout 15 en het moerelement 22, totdat de eindgedeelten 28 en 29 van het moerelement 22 tegen de opstaande zijwanden 4 en 5 van het profielelement 2 aan komen. Doordat de maximale langsafmeting van het moerelement groter is dan 15 de tussenafstand tussen de opstaande zijwanden 4 en 5 van het profielelement 2, kan het moerelement 22 niet verder draaien. De I eindgedeelten 28 en 29 van het moerelement 22 grijpen daarbij onder I de flenzen 6 en 7 van het profielelement 2. Bij het verder I aandraaien van de bout 15 kan het plaatvormige verbindingsdeel 11 I 20 stevig op het profielelement 2 worden geklemd. Het koppelsamenstel 1 is dan gekoppeld met het profielelement 2. Deze situatie is in fig.

6 weergegeven.

I In fig. 7 - 14 is aantal mogelijke uitvoeringsvormen weergeven I van een verbindingssamenstel volgens de uitvinding met twee of meer I 25 met elkaar verbonden koppelsamenstellen. Afhankelijk van de I toepassing zijn nog andere uitvoeringsvormen denkbaar. Het is ook I mogelijk een koppelsamenstel volgens de uitvinding te verbinden met I een andersoortig koppelorgaan, bijvoorbeeld een koppelorgaan met een plaatvormig verbindingsdeel met een of meerdere gaten waar I 30 bevestigingsschroeven doorheen gestoken kunnen worden.

I Het zal duidelijk zijn dat de aanvrage niet beperkt is tot de I beschreven uitvoeringsvormen. Andere uitvoeringsvormen die binnen de I beschermingsomvang van de conclusies vallen, zijn mogelijk.

Claims (5)

1. Verbindingssamenstel voor het verbinden van een profielelement met een in hoofdzaak C-vormige dwarsdoorsnede met een bodemwand, 5 twee op de bodemwand aansluitende opstaande zijwanden en twee op de opstaande zijwanden aansluitende en naar elkaar toe gerichte flenzen die tussen hen in een langssleuf begrenzen, met een of meerdere soortgelijke profielelementen en/of een of meerdere andere elementen, welk verbindingssamenstel een verbindingselement en ten 10 minste één koppelsamenstel voor het met het verbindingselement H koppelen van een profielelement omvat, welk koppelsamenstel omvat: H - een plaatvormig verbindingsdeel dat deel uitmaakt van het H verbindingselement en dat een eerste zijde en een tweede zijde heeft H en is voorzien van een zich vanaf de eerste zijde naar de tweede 15 zijde uitstrekkende doorgaande boring voor een verbindingsbout, H waarbij op de tweede zijde van het verbindingsdeel aan weerszijden van de doorgaande boring telkens een nok is aangebracht, welke nokken een gemeenschappelijke hartlijn hebben die de hartlijn van de doorgaande boring snijdt, en die op in hoofdzaak gelijke afstand van 20 de doorgaande boring zijn gelegen, - een door de boring van het verbindingsdeel stekende verbindingsbout met een van schroefdraad voorziene schacht en een aan de eerste zijde van het plaatvormige verbindingsdeel gelegen boutkop, 25. een langwerpig moerelement met bepaalde dwars- en langsafmetingen, dat in het middengebied is voorzien van een schroefdraadboring en aan de tweede zijde van het plaatvormige verbindingsdeel op de van I schroefdraad voorziene schacht van de verbindingsbout is geschroefd, I en I 30 een tussen de houtkop en de eerste zijde van het verbindingsdeel om de schacht van de bout aangebracht veerelement dat is ingericht I om de houtkop van het verbindingsdeel af te drukken en daardoor het I moerelement naar de tweede zijde van het verbindingsdeel toe te I drukken, I 35 met het kenmerk, dat de twee nokken op een zodanige afstand van I elkaar zijn gelegen en de naar elkaar toe gekeerde zijden van de I nokken een zodanige vorm hebben, dat in de situatie waarin de langshartlijn van het moerelement in hoofdzaak samenvalt met de hartlijn van de nokken, het moerelement tegen de tweede zijde van het verbindingsdeel aanligt en tegen draaien geborgd tussen de I nokken is opgesloten. I 5

2. Verbindingssamenstel volgens conclusie 1, waarbij de I eindgedeelten van het moerelement telkens in hoofdzaak V-vormig I zijn, waarbij de punten van de V-vormige eindgedeelten van elkaar af I wijzen, en de naar elkaar toe gekeerde zijden van de nokken eveneens I V-vormig zijn, zodanig dat het moerelement met enige speling tussen I 10 de nokken past.

3. Verbindingssamenstel volgens conclusie 1 of 2, waarbij het I moerlelement ter plaatse van de schroefdraadboring is voorzien van I een wrijvingsdeel dat enigszins klemmend aangrijpt op de van I schroefdraad voorziene schacht van de bout. I ,15

4. Verbindingssamenstel volgens conclusie 3, waarbij het I wrijvingsdeel een vast in het moerelement gezet kunststofdeel is dat I voorzien is van een centrale boring waar de schacht van de bout doorheen steekt

5. Combinatie van een verbindingssamenstel volgens een der I 20 voorgaande conclusies en ten minste één met het verbindingssamenstel I gekoppeld profielelement met een in hoofdzaak C-vormige I dwarsdoorsnede met een bodemwand, twee op de bodemwand aansluitende I opstaande zijwanden en twee op de opstaande zijwanden aansluitende I en naar elkaar toe gerichte flenzen die tussen hen in een langssleuf 25 begrenzen, met het kenmerk, dat de afmeting van de nokken van het koppelsamenstel van het verbindingssamenstel dwars op de gemeenschappelijke hartlijn ervan vrijwel gelijk is aan de breedte van de langssleuf van het profielelement, en de dwarsafmetingen van het moerelement van het koppelsamenstel van het verbindingssamenstel 30 kleiner zij dan de breedte van de langssleuf van het profielelement en de maximale langsafmeting van het moerelement, gemeten langs een de hartlijn van de schroefdraadboring snijdende lijn, groter is dan de tussenafstand tussen de opstaande zijwanden van het H profielelement. 1023002