NL1021073C2

NL1021073C2 - Koppelorgaan voor het onderling koppelen van delen van een gestel.

Info

Publication number: NL1021073C2
Application number: NL1021073A
Authority: NL
Inventors: Petrus Antonius Lauwrent Bakel; Leonardus Hubertus Geert Steen
Original assignee: Konink Ahrend N V
Priority date: 2002-07-12
Filing date: 2002-07-12
Publication date: 2004-01-13
Also published as: EP1380229A1; DE60332897D1; EP1380229B1; ATE470371T1; ES2346963T3

Description

-1-

Koppelorgaan voor het onderling koppelen van delen van een gestel.

5 De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een koppel-orgaan voor het onderling koppelen van delen van een gestel waarbij de te koppelen delen onder een hoek ten opzichte van elkaar komen te staan.

10 Dergelijke koppelorganen zijn op zich bekend. Het doel van de uitvinding is te voorzien in een koppelorgaan waarmee het enerzijds mogelijk is om bijzonder snel en met zo weinig mogelijk middelen een koppeling tot stand te kunnen brengen terwijl anderzijds een precieze positi-15 onering van de delen ten opzichte van elkaar en de belastbaarheid van de koppeling steeds gewaarborgd moet kunnen worden. De koppeling is daarbij met name bedoeld __ om toegepast te worden in niet_al te zware verplaatsbare _ en semi-verplaatsbare constructies, waarbij het uiterlijk 20 van de constructies ook een rol van betekenis speelt.

Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan meubilair voor kantoor- en winkelinrichting en aanverwante constructies .

25 Dienovereenkomstig wordt er volgens de uitvinding in voorzien dat het orgaan tenminste twee elementen omvat die op de respectievelijke te koppelen delen zijn aangebracht, waarbij de elementen complementaire aanligvlakken omvatten en waarbij in klemmiddelen voorzien is waarmee 30 de aanligvlakken tegen elkaar geklemd kunnen worden. Deze complementaire aanligvlakken zijn daarbij zodanig uitgevoerd, bijvoorbeeld een samenstel van geprofileerde en vlakke delen, dat deze op maar één manier sluitend tegen elkaar aan kunnen komen te liggen.

35

Volgens een nadere uitwerking is daarbij verder voorzien 4 r% ·' ·'·. ......

-2- in positioneringselementen voor het ten opzichte van elkaar positioneren van de complementaire aanligvlakken. Hierdoor kunnen de. aanligvlakken eenvoudig in de juiste positie ten opzichte van elkaar gebracht worden alvorens 5 deze klemmend tegen elkaar aan te brengen.

Bij voorkeur is er daarbij in voorzien dat de positioneringselementen tenminste één stel complementaire elementen omvatten die op de respectievelijke aanligvlakken 10 zijn aangebracht. Volgens een nadere uitwerking bestaat een stel complementaire positioneringselementen in hoofdzaak uit tenminste een nok en een opening voor het opnemen van de nok.

15 Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm is er in voorzien dat de nok en de opening voor de nok een zodanige vorm hebben dat de nok vanuit een eerste positie in een eerste richting in de opening gestoken kan worden en van daaruit door verplaatsing in een tweede richting een twéede, uit-20 eindelijke positie bereikt wordt.

Door er in te voorzien dat de nok aan het vrije uiteinde de grootste diameter heeft en de opening voor het opnemen van de nok een langwerpige vorm heeft met een in de leng-25 terichting verlopende diameter, wordt bereikt dat bij het van de eerste naar de tweede positie brengen van de nok deze niet meer in een richting tegengesteld aan de eerste richting uit de opening genomen kan worden. Na het in de opening of openingen steken van de nok of nokken wordt 30 derhalve direkt een koppeling tussen de betreffende delen gerealiseerd van waaruit makkelijk de precies juiste positionering bereikt kan worden. De positioneringsmiddelen vormen op deze manier een geleiding naar de juiste positie zonder dat daarbij het gevaar bestaat dat de delen 35 makkelijk uit elkaar kunnen schieten.

w-1 f · j • -3-

Daarbij kan er verder nog in voorzien worden dat de nok en de opening voor de nok een zodanige vorm hebben dat bij het bereiken van de tweede, uiteindelijke positie de aanligvlakken naar elkaar toe gebracht zijn en/of tenmin-5 ste ten dele tegen elkaar aan komen te liggen. Dit kan bijvoorbeeld bereikt worden de dikte van het materiaal waar de opening voor de nok in aangebracht is in de richting van de tweede, uiteindelijke positie toe te laten nemen, waarbij de grotere diameter van de nok aan het 10 uiteinde gerealiseerd is met bijvoorbeeld en plaatvormig element.

De klemmiddelen waarmee de aanligvlakken tegen elkaar geklemd kunnen worden zijn bijvoorkeur in geprofileerde de-15 len van de respectievelijke aanligvlakken aangebracht, waarbij de geprofileerde delen onder een hoek ten opzichte van het algemene vlak of de vlakke delen van de aan- ---- ligv-lakken staan zodanig-dat bi j--het tegen-elkaar—klemmen- - — van de aanligvlakken de complementaire positioneringsele-20 menten in de tweede uiteindelijke positie gedwongen worden. De klemmiddelen zijn derhalve zodanig aangebracht dat de klemkracht een component recht op de aanligvlakken heeft en ook een component in de richting van de eerste naar de tweede positie van de nok in de opening voor de 25 nok. De klemmiddelen zorgen behalve voor het tegen elkaar klemmen van de respectievelijke aanligvlakken van de delen in de juiste positie ook nog als verder positione-ringsmiddel dat er voor zorgt dat de tweede positie van een nok in een opening voor de nok ook daadwerkelijk be-30 reikt wordt.

De klemmiddelen en de positioneringsmiddelen zijn bij voorkeur op afstand van elkaar op de aanligvlakken aangebracht zodat er voldoende bewegingsvrijheid is om eerst 35 de nok of nokken in de respectievelijke openingen te kunnen brengen alvorens de klemmiddelen op elkaar aan te la-

JÊ <·: *·. ‘ ··'-· <"J

SM U c. t *./: i J

-4- ten grijpen. De positionerings- en klemmiddelen zijn dan bij voorkeur zodanig aangebracht dat de klemmiddelen makkelijk te bereiken zijn vanuit een zo veel mogelijk normale werkpositie.

5

Het koppelorgaan volgens de uitvinding wordt in het navolgende nader uitgelegd aan de hand van het in de tekening gegeven voorbeeld, waarin 10 fig.l een perspectivisch aanzicht toont van een poot vóór een bureaublad met daarop aangebracht een eerste aanligvlak van een koppelorgaan, fig.2 een perspectivisch aanzicht toont van een deel van een met de poot te koppelen horizontale 15 bladregel met een tweede aanligvlak, en fig.3 een perspectivisch aanzicht toont van de hori zontale bladregel en de poot voordat deze met elkaar gekoppeld worden.

20 In fig.l is een poot 1 voor een bureaublad getoond met een vertikale staander 2 en een daarmee verbonden horizontale drager 3 waar het bureaublad op bevestigd kan worden. De vertikale staander 1 is aan de onderzijde voorzien van een niet nader in de tekening aangegeven 25 voet. Een dergelijke poot 1 wordt met behulp van een horizontale bladregel 13 (zie fig.2) met tenminste één verdere poot verbonden teneinde een dragend geheel te verkrijgen.

30 Ter hoogte van de overgang tussen staander 2 en drager 3 is een eerste aanligvlak 4 aangebracht dat deel uitmaakt van het koppelorgaan. Het aanligvlak 4 is hier een in hoofdzaak cirkelvormig vlak 5 met een opstaande rand 6.

In het vlak zijn openingen 7 aangebracht die deel uitma-35 ken van positioneringsmiddelen 7,8,9,16,17,18. De openingen 7 hebben een deel 8 met een eerste diameter en een *»1 nr. ;.· -5- verder deel 9 met een tweede diameter, die kleiner is dan de eerste diameter.

Aan de bovenzijde in het aanligvlak 4 is een geprofileerd 5 deel 10 aangebracht dat uit het vlak 5 steekt. Het geprofileerde deel 10 heeft een hellend eerste klemvlak 11 waarin een draadgat 12 in aangebracht is dat deel uit-maakt van de klemmiddelen.

10 In fig.2 is een bladregel 13 getoond die aan het uiteinde voorzien is van een tweede aanligvlak 14, complementair met het eerste aanligvlak 4 op de poot 1. Het aanligvlak bestaat in hoofdzaak uit een cirkelvormig vlak 15 dat bestemd is binnen de opstaande rand 6 van het eerste aan-15 ligvlak 4 te vallen.

Op het vlak 15 zijn twee nokken 16 aangebracht die be-— -staan--u-i-fe een-recht op—het v-l-ak 15 s t-aand ci-l-i-ndrische deel 16 en aan het uiteinde daarvan aangebracht cirkel-20 vormig plaatdeel 18 met een grotere diameter dan het cilindrische deel 17. Aan de bovenzijde van het vlak 15 is voorzien in een holte 19 die begrensd wordt door een hellend tweede klemvlak 20 dat bestemd is samen te werken met het eerste klemvlak 11 op het eerste aanligvlak 4.

25

Een schroefbout 21 is recht op het tweede klemvlak 20 aangebracht. De draadbout 12 is in een inzetstuk 22 opgenomen dat over en/of in het klemvlak geschoven kan worden en daar met een snapverbinding op kan aangrijpen. Deze 30 voorziening zorgt er voor dat de schroefbout 21 pas aangebracht dient te worden op het moment dat de koppeling tussen de respectievelijke delen tot stand wordt gebracht. Tijdens opslag en transport hoeven dan ook geen maatregelen genomen te worden om het anders uitstekende 35 deel te beschermen.

Kt 0 ' ·. " \ -6-

In fig.3 zijn de te koppelen delen, respectievelijk poot 1 en bladregel 13, getoond in een positie waarin de nokken 16 in de openingen 7 gebracht kunnen worden. De cir-kelvormige plaatdelen 18 worden daarbij in de delen 8 met 5 de grootste diameter gestoken waarna de bladregel 13 omlaag bewogen kan worden en de cilindrische delen 17 in de delen 9 van de openingen 7 met een kleinere diameter kunnen zakken. Vervolgens wordt de draadbout 21 in het draadgat 12 gebracht en aangedraaid waardoor tegelijker-10 tijd de respectievelijke aanligvlakken 5,15 tegen elkaar komen te liggen en de nokken 16 in de laagste positie worden gedwongen.

In een reeks proefnemingen is duidelijk gebleken dat, 15 hoewel de constructie relatief eenvoudig is, de daarmèe te realiseren koppeling geheel spelingvrij is en daardoor ook in hoge mate belastbaar is.

** 1 0 2 H' 7 3

Claims

1. Koppelorgaan voor het onderling koppelen van delen van een gestel waarbij de te koppelen delen onder een hoek 5 ten opzichte van elkaar komen te staan, met het kenmerk dat het orgaan tenminste twee elementen omvat die op de respectievelijke te koppelen delen zijn aangebracht, waarbij de elementen complementaire aanligvlakken omvatten en waarbij in klemmiddelen voorzien is waarmee de 10 aanligvlakken tegen elkaar geklemd kunnen worden.

2. Koppelorgaan volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de respectievelijke aanligvlakken van een vlak deel en een geprofileerd deel voorzien zijn. 15

3. Koppelorgaan volgens conclusies 1-2, met het kenmerk dat voorzien is in positioneringselementen voor het ten ------ - opzichte van elkaar -positioneren van- de complementaire aanligvlakken. 20

4. Koppelorgaan volgens conclusie 3, met het kenmerk dat de positioneringselementen tenminste één stel complementaire elementen omvatten die op de respectievelijke aanligvlakken zijn aangebracht. 25

5. Koppelorgaan volgens conclusie 4, met het kenmerk dat een stel complementaire positionerigselementen in hoofdzaak een nok en een opening voor het opnemen van de nok omvatten. 30

6. Koppelorgaan volgens conclusie 5, met het kenmerk dat de nok en de opening voor de nok een zodanige vorm hebben dat de nok vanuit een eerste positie in een eerste richting in de opening gestoken kan worden en van daaruit 35 door verplaatsing in een tweede richting een tweede, uiteindelijke positie bereikt kan worden. **1 n ;«·· · j -8-

7. Koppelorgaan volgens conclusie 6, met het kenmerk dat de nok en de opening voor de nok een zodanige vorm hebben dat bij het bereiken van de tweede, uiteindelijke positie de aanligvlakken tenminste ten dele tegen elkaar aan ko- 5 men te liggen.

8. Koppelorgaan volgens conclusie 7, met het kenmerk dat de nok aan het vrije uiteinde de grootste diameter heeft en de opening voor het opnemen van de nok een langwerpige 10 vorm heeft met een in de lengterichting verlopende diameter.

9. Koppelorgaan volgens conclusies 1-8, met het kenmerk dat de klemmiddelen een in het eerste aanligvlak aange- 15 bracht draadgat omvatten en een op het tweede aanligvlak aangrijpende schroefbout.

10. Koppelorgaan volgens conclusie 9, met het kenmerk dat het draadgat en de schroefbout in geprofileerde delen van 20 de respectievelijke aanligvlakken zijn aangebracht.

11. Koppelorgaan volgens conclusie 10, met het kenmerk dat de geprofileerde delen onder een hoek ten opzichte van het algemene vlak en/of de vlakke delen van de aan- 25 ligvlakken staan zodanig dat bij het tegen elkaar klemmen van de aanligvlakken de complementaire positioneringsele-menten in de tweede uiteindelijke positie gedwongen worden.

12. Koppelorgaan volgens conclusies 9-11, met het kenmerk dat de geprofileerde delen in hoofdzaak gevormd worden door een stel uit het vlak van de aanligvlakken gelegen klemvlakken.

13. Koppelorgaan volgens conclusie 12, met het kenmerk dat de klemvlakken en complementaire positioneringsmidde- 1 n ;· -9- len op elk van de aanligvlakken bij benadering tegenovergelegen posities innemen.

14. Koppelorgaan volgens conclusies 9-13, met het kenmerk 5 dat voorzien is in een inzetstuk met middelen voor het opnemen van de schroefbout, waarbij het inzetstuk op het klemvlak geschoven kan worden of met een snapverbinding daar op aan kan grijpen. p1 0 21 i