NL1020786C2

NL1020786C2 - Inrichting voor het bewerken van zich op de grond bevindend gewas.

Info

Publication number: NL1020786C2
Application number: NL1020786A
Authority: NL
Inventors: Sjoerd Sieger De Vries
Original assignee: Lely Entpr Ag
Priority date: 2002-06-06
Filing date: 2002-06-06
Publication date: 2003-12-09

Description

INRICHTING VOOR HET BEWERKEN VAN ZICH OP DE GROND BEVINDEND GEWAS

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting 5 voor het bewerken van zich op de grond bevindend gewas overeenkomstig de aanhef van conclusie 1.

Een dergelijke inrichting is bekend uit NL-A-1003292. De hierin beschreven inrichting is een schudder. Deze bevat vanuit de uitgeklapte stand naar een opgeklapte stand, 10 betrokken op de voortbewegingsrichting, voorwaarts zwenkbare zij groepen, en een middengroep. De middengroep en de twee zijgroepen bevatten elk vier gewasbewerkingsorganen in de vorm van aangedreven roterende harken. In de opgeklapte stand is het gewasbewerkingsorgaan aan elk uiteinde van de middengroep 15 over ongeveer 90° omhooggezwenkt. Van de beide zijgroepen zijn telkens de twee buitenste gewasbewerkingsorganen over ongeveer 180° omhooggezwenkt naar de omhooggeklapte stand, zodat zij zich in de opgeklapte stand ongeveer recht boven de twee meer naar binnen gelegen gewasbewerkingsorganen van de respectieve 20 zijgroep bevinden. Aldus heeft deze bekende inrichting een zeer grote werkbreedte, en desondanks een geringe transportbreedte. Wegens de bijzonder grote afmeting en het grote gewicht is deze inrichting uitgerust met een permanent door loopwielen op de grond afgesteund hoofdgestel, zodat ook 25 in de transportstand de door een trekvoertuig voortgestuwde inrichting over de grond blijft rijden.

De uitvinding beoogt een alternatieve inrichting voor het bewerken van zich op de grond bevindend gewas te verschaffen, waarbij deze inrichting op eenvoudige wijze in de 30 transportstand, met een aanzienlijk geringere breedte, kan worden gebracht.

Volgens de uitvinding bevat hiertoe een inrichting voor het bewerken van zich op de grond bevindend gewas van de in de aanhef genoemde soort de maatregelen van het kenmerk van 35 conclusie 1. Hierdoor wordt op eenvoudige wijze een kleinere 2 breedte en hoogte van de inrichting in de transport stand verkregen.

Bij voorkeur is de inrichting verder voorzien van aan een verder gestel aangebrachte gewasbewerkingsorganen, 5 waarbij het verdere gestel is voorzien van een vrij uiteinde en aan een trekkervoertuig koppelbaar is en in en om een verder scharnier vanuit een werkstand in een transportstand opklapbaar is, waarbij de . werkstand van het verdere gestel althans in hoofdzaak dwars op de gebruikelijke rijrichting 10 staat en wel in een richting tegengesteld aan het eerste gestel, en dat het verdere scharnier een zodanige hoek maakt met de gebruikelijke rijrichting dat bij het vanuit de werkstand in de transportstand opklappen het vrije uiteinde van het verdere gestel naar achteren en omhoog opklapbaar is. 15 Aldus wordt een inrichting met grotere werkbreedte verkregen.

Voor het in de werkstand ondersteunen van het eerste en het verdere gestel is in een voorkeursuitvoering van een inrichting volgens de uitvinding elk van de gestellen nabij het betreffende uiteinde voorzien van een steunwiel.

20 Voor het in de transport stand ondersteunen van het eerste en het verdere gestel is in een voorkeursuitvoering van een inrichting volgens de uitvinding elk van de gestellen nabij het betreffende scharnier voorzien van een loopwiel.

Bij voorkeur neemt een loopwiel in de werkstand van 25 het betreffende gestel een inactieve positie in, dat wil zeggen maakt geen contact met de grond, en neemt in de transportstand van het betreffende gestel een actieve positie in, dat wil zeggen maakt contact met de grond.

Bij voorkeur worden elk van de gestellen via het 30 betreffende scharnier met een, in het bijzonder gemeenschappelijk koppelingsbok verbonden, welke koppelingsbok aan een trekkervoertuig koppelbaar is.

In het geval er een eerste en een verder gestel aanwezig is heeft het de voorkeur wanneer de hoek die het 35 verdere scharnier maakt met de gebruikelijke rijrichting · 1 3 verschilt van de hoek die het eerste scharnier maakt. Aldus belemmeren de twee gestellen elkaar niet of althans in mindere mate wanneer deze in de transportstand zijn geplaatst.

5 De uitvinding zal hierna nader worden verduidelijkt aan de hand van in de tekening weergegeven uitvoeringsvoorbeelden. Hierin toont:

Figuur 1 schematisch in bovenaanzicht een inrichting voor het bewerken van zich op de grond bevindend gewas volgens 10 de uitvinding in werkstand;

Figuur 2 schematisch in zijaanzicht een deel van de inrichting weergegéven in Figuur 1 in transportstand; en

Figuur 3 schematisch in achteraanzicht de inrichting volgens Figuur 1 in transportstand.

15 t

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting 1 voor het bewerken van zich op de grond bevindend gewas, zoals in het bijzonder een hooibouwmachine, bijvoorbeeld een hark, maaier of schudder. Een dergelijke inrichting is op zich 20 bekend en zal dientengevolge niet in detail te worden beschreven.

De inrichting 1 is tijdens normaal gebruik in een gebruikelijke rijrichting 2 verplaatsbaar. De inrichting 1 is voorzien van aan een eerste gestel 3 aangebrachte 25 gewasbewerkingsorganen, zoals bijvoorbeeld maaischijven. De inrichting 1 is verder voorzien van aan een verder gestel 4 aangebrachte gewasbewerkingsorganen. Voor de eenvoud van tekening zijn de gewasbewerkingsorganen in figuren 2 en 3 niet weergegeven.

30 Het eerste gestel 3 is voorzien van een vrij uiteinde 5, waarbij nabij het uiteinde 5 een steunwiel 6 voor het ondersteunen van het eerste gestel 3 in de werkstand, zoals die is weergegeven in Figuur 1, is aangebracht. Het eerste gestel 3 is aan een trekkervoertuig 7 koppelbaar, en 35 wel met behulp van een eerste scharnier 8 zodat het gestel , ' «Τ'* Λ 3' 4 vanuit de werkstand (weergegeven in Figuur 1) in de transportstand (weergegeven in Figuren 2 en 3) opklapbaar is. Hierbij wordt opgemerkt dat de werkstand van het eerste gestel 3 althans in hoofdzaak dwars op de gebruikelijke rijrichting 2 5 staat.

Het verdere gestel 4 is voorzien van een vrij uiteinde 9, waarbij nabij het vrije uiteinde 9 een steunwiel 10 voor het ondersteunen van het verdere gestel 4, in de werkstand zoals die is weergegeven in Figuur 1 is aangebracht. 10 Het verdere gestel 4 is aan het trekkervoertuig 7 koppelbaar, en wel met behulp van een verder scharnier 11 zodat het verdere gestel 4 vanuit de werkstand (weergegeven in Figuur 1) in de transportstand (weergegeven in Figuren 2 en 3) opklapbaar is. Hierbij wordt opgemerkt dat de werkstand van 15 het verdere gestel 4 althans in hoofdzaak dwars op de gebruikelijke rijrichting 2 staat en wel in een richting tegengesteld aan het eerste gestel 3.

Het eerste scharnier 8 en het verdere scharnier 11 maken een zodanige hoek a respectievelijk b met de 20 gebruikelijke rijrichting 2 dat bij het vanuit de werkstand in de transportstand opklappen het vrije uiteinde 5 respectievelijk 9 van het betreffende gestel naar achteren en omhoog opklapbaar is, zoals is weergegeven in Figuren 2 en 3.

Zowel het eerste gestel 3 als het verdere gestel 4 25 zijn nabij het betreffende scharnier 8 respectievelijk 11 voorzien van een loopwiel 12 respectievelijk 13 voor het ondersteunen van het betreffende gestel in de transportstand. De loopwielen 12, 13 nemen in de werkstand van het betreffende gestel een inactieve positie in en nemen in de transportstand 30 van het betreffende gestel een actieve positie in, dat wil zeggen alleen in de transportstand worden de gestellen ondersteund.

Het eerste gestel 3 is via het eerste scharnier 8 met een koppelingsbok 14 verbonden, welke koppelingsbok 14 aan 35 het trekkervoertuig 7, bijvoorbeeld aan de driepunts- 5 hefinrichting, koppelbaar is. Aldus is het gestel . een halfgedragen gestel. Ook het verdere gestel 4 is via het verdere scharnier 11 met dezelfde koppelingsbok 14 verbonden. Het zal duidelijk zijn dat alternatief twee verschillende 5 koppelingsbokken elk voor een betreffend gestel kunnen worden gebruikt.

Bij voorkeur verschillen de hoeken a en b van elkaar, zodat in de transportstand de twee gestellen elkaar zo min mogelijk hinderen.

1 ' , 1

Claims

1. Inrichting voor het bewerken van zich op de grond bevindend gewas, waarbij de inrichting tijdens normaal gebruik 5 in een gebruikelijke rijrichting verplaatsbaar is, welke inrichting is voorzien van aan een eerste gestel aangebrachte gewasbewerkingsorganen, waarbij het eerste gestel is voorzien van een vrij uiteinde, aan een trekkervoertuig koppelbaar is en om een eerste scharnier vanuit een werkstand in een 10 transportstand opklapbaar is, waarbij de werkstand van het eerste gestel althans in hoofdzaak dwars op de gebruikelijke rijrichting staat,'met het kenmerk, dat het eerste scharnier een zodanige hoek maakt met de gebruikelijke rijrichting dat bij het vanuit de werkstand in de transportstand opklappen het 15 vrije uiteinde van het eerste gestel naar achteren en omhoog opklapbaar is.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het eerste gestel nabij het uiteinde is voorzien van een steunwiel voor het ondersteunen van het eerste gestel in de 20 werkstand.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het eerste gestel nabij het eerste scharnier is voorzien van een loopwiel voor het ondersteunen van het eerste gestel in de transportstand.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat het loopwiel in de werkstand van het eerste gestel een inactieve positie inneemt en in de transportstand van het eerste gestel een actieve positie inneemt.

5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, 30 met het kenmerk, dat het eerste gestel via het eerste scharnier met een koppelingsbok is verbonden, welke koppelingsbok aan een trekkervoertuig koppelbaar is.

6. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting verder is voorzien van aan 35 een verder gestel aangebrachte gewasbewerkingsorganen, waarbij het verdere gestel is voorzien van een vrij uiteinde en aan een trekkervoertuig koppelbaar is en in en om een verder scharnier vanuit een werkstand in een transportstand opklapbaar is, waarbij de werkstand van het verdere gestel 5 althans in hoofdzaak dwars op de gebruikelijke rijrichting staat en wel in een richting tegengesteld aan het eerste gestel, en dat het verdere scharnier een zodanige hoek maakt met de gebruikelijke rijrichting dat bij het vani^it de werkstand in de transportstand opklappen het vrije uiteinde 10 van het verdere gestel naar achteren en omhoog opklapbaar is.

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de hoek die het verdere scharnier maakt met de gebruikelijke rijrichting verschilt van de hoek die het eerste scharnier maakt.

8. Inrichting volgens conclusie 6 of 7, met het kenmerk, dat het verdere gestel nabij het uiteinde is voorzien van een steunwiel voor het ondersteunen van het verdere gestel in de werkstand.

9. Inrichting volgens conclusie 6, 7 of 8, met het 20 kenmerk, dat het verdere gestel nabij het verdere scharnier is voorzien van een loopwiel voor het ondersteunen van het verdere gestel in de transportstand.

10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat het loopwiel in de werkstand van het verdere gestel een 25 inactieve positie inneemt en in de transport stand van het verdere gestel een actieve positie inneemt.

11. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies 6 tot en met 10 in combinatie met conclusie 5, met het kenmerk, dat het verdere gestel via het verdere scharnier met de 30 koppelingsbok is verbonden.