NL1018342C2 - Inrichting voor het plaatsen van plantmaterie op of in een bed. - Google Patents

Inrichting voor het plaatsen van plantmaterie op of in een bed. Download PDF

Info

Publication number
NL1018342C2
NL1018342C2 NL1018342A NL1018342A NL1018342C2 NL 1018342 C2 NL1018342 C2 NL 1018342C2 NL 1018342 A NL1018342 A NL 1018342A NL 1018342 A NL1018342 A NL 1018342A NL 1018342 C2 NL1018342 C2 NL 1018342C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
cutting
bed
unit
cuttings
plants
Prior art date
Application number
NL1018342A
Other languages
English (en)
Inventor
Johannes Hendriks Van Warbij
Marinus Johannes Evertse
Peter De Graaff
Michiel Gerardus Hendri Warbij
Robertus Wilhelmus Jos Meijden
Geertjan Sebastianus He Rossen
Original Assignee
Silca App Nbouw B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Silca App Nbouw B V filed Critical Silca App Nbouw B V
Priority to NL1018342A priority Critical patent/NL1018342C2/nl
Priority to ES02743963T priority patent/ES2231711T3/es
Priority to DE60201756T priority patent/DE60201756T2/de
Priority to PCT/NL2002/000401 priority patent/WO2003000033A1/en
Priority to EP20020743963 priority patent/EP1397034B1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL1018342C2 publication Critical patent/NL1018342C2/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01CPLANTING; SOWING; FERTILISING
    • A01C11/00Transplanting machines
    • A01C11/02Transplanting machines for seedlings
    • A01C11/025Transplanting machines using seedling trays; Devices for removing the seedlings from the trays

Description

Inrichting voor het plaatsen van plantmaterie op of in een bed
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het plaatsen van plantmaterie zoals planten of stekken op of in een bed, bijvoorbeeld in de volle grond of in een kas, 5 Uit de praktijk van het kweken van plantmaterie in tuinbouwkassen is bekend dat in sommige gevallen het planten van plantmaterie zoals stekken van bloemen in een bed handmatig gebeurt. Het gebeurt in gevallen waarbij de in een bed te planten stekken eerst worden opgekweekt in bakken of kisten waarin potgrond, meestal in een laag van enkele centimeters diep, is aangebracht. Er staan bijvoorbeeld ongeveer 100 stekken in een bak, 10 waarbij elke stek een afzonderlijke kluit heeft. Tijdens het opkweken groeien wortels van de stekken vaak aan elkaar vast. Er ontstaat als het ware een mat met een aantal planten of stekken, dus een verzameling planten of stekken met een grote, gezamenlijke kluit. Bij het plaatsen wordt door een meestal ongeschoolde en tijdelijke werkkracht telkens één stek van de andere stekken in de bak gescheiden, gewoonlijk door de wortels en kluit van de te 15 planten stek met zijn vingers los te wrikken of breken van die van de stekken die nog in de bak moeten blijven. De stek met aldus gescheiden kluit wordt met de hand opgepakt en op een daarvoor bestemde positie in het bed geplaatst. Het geleverde werk is persoonsgebonden, wat in sommige gevallen nadelig is omdat zowel de productiecapaciteit als de kwaliteit van plaatsing sterk kan fluctueren.
20 Op zich zijn inrichtingen bekend voor het gemechaniseerd en geautomatiseerd plan ten van zaailingen van groente- of fruitsoorten in een bed waarbij de zaailing een kluit met een vaste vorm en afmetingen heeft. Een dergelijke kluit wordt verkregen door het vormgeven daarvan in een cel van een kunststofbak, waarbij in de cel eventueel nog een pot aanwezig kan zijn. Er is dus hierbij sprake van zaailingen waarvan de kluiten van elkaar 25 gescheiden worden gehouden.
Het is een doel van de uitvinding om te voorzien in een inrichting volgens het in de aanhef omschreven soort bij gebruik waarvan er zomin mogelijk handenarbeid nodig is.
Het is een ander doel van de uitvinding om te voorzien in een verbeterde inrichting waarmee een hoge productie in termen van geplaatste plantmaterie kan worden bereikt.
30 Het is nog een doel van de uitvinding om te voorzien in een inrichting waarmee een hoge kwaliteit van plaatsing op of in het bed wordt bereikt.
Volgens een eerste aspect van de uitvinding worden een of meer van deze doelen bereikt met een inrichting voor het plaatsen van plantmaterie zoals planten of stekken op of in een bed, bijvoorbeeld in de volle grond of in een kas, waarbij de inrichting is voorzien ,·· /·, £ r. \ ,·' '/ c *·' 2 van een snijeenheid voor het van elkaar scheiden van de plantmaterie tot planten of stekken met afzonderlijke kluiten, en waarbij de inrichting is voorzien van een planteenheid voor het plaatsen van de planten of stekken met afzonderlijke kluiten op of in het bed.
Onder toepassing van de snijeenheid wordt het voordeel bereikt dat elke te planten 5 plant of stek een afzonderlijke en goed gedefinieerde kluit krijgt. Nog een voordeel is dat er ook gebruik kan worden gemaakt van een verzameling planten of stekken die bij het opkweken daarvan al een gezamenlijke kluit heeft. Dat betekent dat de in een bed te plaatsen plantmaterie niet meer vooraf onderling gescheiden hoeft te worden aangeleverd. Bij het opkweken is er dus ook minder ruimte nodig. Dat betekent verder dat er minder verpak-10 kingsmateriaal hoeft te worden verwerkt in vergelijking met een situatie waarin planten of stekken vooraf van afzonderlijke kluiten in aparte potten zijn voorzien.
Volgens een voorkeursuitvoering is de snijeenheid van de inrichting voorzien van eerste snijmiddelen voor het in een eerste richting snijden en tweede snijmiddelen voor het in een tweede, op de eerste richting snijdende richting snijden van de plantmaterie tot plan-15 ten of stekken met afzonderlijke kluiten. Dit verschaft het voordeel dat met twee eenvoudige snijbewegingen een plant of stek met een goed gedefinieerde kluit uit een hoek of rand van de aan de snijeenheid grenzende plantmaterie kan worden losgesneden.
Volgens een verdere voorkeursuitvoeringsvorm omvatten de eerste snijmiddelen voor het in de eerste richting snijden van de plantmaterie een aantal messen die onderling 20 op afstand van elkaar op een as zijn aangebracht. Dit verschaft het voordeel dat in één snij-beweging tezelfdertijd een aantal planten of stekken in de eerste richting kan worden gesneden. Nog een voordeel is dat bij gebruik tijdens het snijden in de tweede snijrichting de eerste messen de in de eerste richting gesneden plantmaterie op de plaats houden waardoor de planten of stekken niet alleen in de eerste snijrichting maar ook in de tweede snij-25 richting eenzelfde definitie krijgen.
Bij verdere voorkeur is de onderlinge afstand tussen de eerste snijmiddelen traploos verstelbaar. Kluiten kunnen voorgaand aan het verwerken daarvan namelijk in verschillende mate uitdrogen. Ook kan plantmaterie in verschillende soorten potgrond, dus met verschillende samenstelling, zijn opgekweekt. Het is dus voordelig om de afmetingen van de 30 afzonderlijke kluiten naar aanleiding van de gesteldheid van de kluit van de te snijden plantmaterie te kunnen aanpassen.
Bij nog verdere voorkeur zijn de eerste snijmiddelen op een spindelas aangebracht. Een spindelas omvat diverse gedeelten schroefdraad met verschillende spoed. De spoed varieert van het midden naar de uiteinden van de as van klein naar groot. Dat maakt ver- 3 stelling van de onderlinge afstand tussen de eerste snijmiddelen afhankelijk van de plaats daarvan langs de as sneller uitvoerbaar in vergelijking met verstelling van de onderlinge afstand tussen messen die zijn aangebracht op een gewone as.
In een verdere voorkeursuitvoering heeft een van de eerste snijmiddelen, bij voor-5 keur het middelste mes of een mes ongeveer halverwege de lengte van de as waarop de eerste snijmiddelen zijn aangebracht, een vaste positie op deze as. Dit verschaft het voordeel van een referentiepunt ten behoeve van het instellen van de onderlinge afstand tussen de messen op de as waarop de eerste snijmiddelen zijn aangebracht. Door het referentiepunt halverwege de lengte van de as te kiezen kan de onderlinge afstand tussen de messen 10 makkelijk symmetrisch ten opzichte van het midden van de lengte van de as worden ingesteld. Bedoelde symmetrische instelling van de messen is voordelig in gevallen waarin een kluit die aan zijn randen meer is uitgedroogd dan in zijn midden moet worden verwerkt. Een droge kluit kan makkelijk verkruimelen; door aan de uiteinden van de gezamenlijke kluit planten of stekken met -gezien in de tweede, op de eerste richting snijdende snijrich-15 ting- kleinere afzonderlijke kluiten te snijden dan aan het midden daarvan wordt het potentiële verlies aan (te) droge en daardoor makkelijk verkruimelende plantmaterie verkleind.
Bij verdere voorkeur is de inrichting voorzien van een transportband voor het transporteren van plantmaterie naar de snijeenheid. Dit verschaft het voordeel, dat er geen handenarbeid nodig is om de plantmaterie naar de snijeenheid te brengen en dat het mecha-20 nisch transporteren van de plantmaterie naar de snijeenheid steeds op eenzelfde wijze kan plaatsvinden.
Bij verdere voorkeur zijn de eerste snijmiddelen zodanig aangebracht dat deze tijdens gebruik van de inrichting de plantmaterie snijden in een eerste richting die in hoofdzaak evenwijdig is aan de langsas van de transportband. Dit verschaft het voordeel dat de 25 snijeenheid en de te snijden plantmaterie makkelijk ten opzichte van elkaar kunnen worden gepositioneerd om alle eerste snijmiddelen over een gelijke lengte in de plantmaterie te laten snijden. Dit maakt gebruik van messen met eenzelfde vorm en afmetingen voor dit doel mogelijk.
Bij verdere voorkeur omvatten de tweede snijmiddelen een mes dat tijdens gebruik 30 de in de eerste richting gesneden plantmaterie over de volle breedte daarvan lossnijdt tot planten of stekken met afzonderlijke kluiten. Dit verschaft het voordeel, dat met een simpele constructie van de snijmiddelen en daarmee twee in op elkaar snijdende richtingen uit te voeren snijbewegingen een strook plantmaterie tot een aantal planten of stekken met gelijke en goed gedefinieerde afzonderlijke kluiten wordt gesneden.
^ A 0 ^ 4
In een verdere uitvoeringsvorm is de inrichting voorzien van centreermiddelen voor het centreren van de te snijden plantmaterie ten opzichte van het middelste mes of een mes ongeveer halverwege de lengte van de as waarop de eerste snijmiddelen zijn aangebracht. Dit verschaft het voordeel, dat de aan te voeren plantmaterie symmetrisch ten opzichte van 5 de middellijn in lengterichting van de plantmaterie kan worden gesneden, wat een consistent snijresultaat oplevert.
Volgens een tweede aspect van de uitvinding is de planteenheid voorzien van organen voor het meenemen van de te plaatsen planten of stekken met afzonderlijke kluiten naar daarvoor bestemde plaatsen op of in het bed. Dit verschaft een mogelijkheid voor het 10 koppelen van het snijden van plantmaterie tot planten of stekken met afzonderlijke kluiten aan het plaatsen van diezelfde planten of stekken op daarvoor bestemde posities in het bed. Het verschaft een mogelijkheid om de snelheid en nauwkeurigheid van het snijden en plaatsen te meten en te regelen.
In een verdere uitvoering van het tweede aspect van de uitvinding zijn de mee-15 neemorganen van de planteenheid bij voorkeur afzonderlijk bestuurbaar. Dit verschaft het voordeel dat er variatie in plaatsing kan worden aangebracht, dat een beschikbare positie in het bed naar keuze kan worden beplant of juist niet, zoals bij het achterelkaar snijden en in één bed plaatsen van verschillende soorten plantmaterie.
Bij verdere voorkeur omvatten de meeneemorganen grijpers die bij het meenemen 20 van boven af aangrijpen op de kluiten van de mee te nemen planten of stekken met afzonderlijke kluiten. Dit verschaft het voordeel, dat de meeneemorganen in de breedte compact gebouwd kunnen worden.
Volgens een derde aspect van de uitvinding is de inrichting voorzien van een buf-fereenheid tussen de snijeenheid en de planteenheid voor het tijdelijk ophopen van de van 25 de snijeenheid afkomstige planten of stekken met afzonderlijke kluiten. Aldus hoeven de meeneemorganen niet zonder te plaatsen planten of stekken te komen te staan, hetgeen ononderbroken bedrijf met de inrichting bevordert.
Bij voorkeur is de inrichting voorzien van een besturingseenheid voor het verwerken van een signaal van de snijeenheid tot een besturingssignaal voor de planteenheid ter 30 plaatsing van planten of stekken met afzonderlijke kluiten op daarvoor bestemde posities op of in het bed. Dit biedt meer mogelijkheden voor het meet- en regeltechnisch op elkaar afstemmen van de stroom planten of stekken met afzonderlijke kluiten die van de snijeenheid afkomen en de via de buffereenheid te vormen stroom planten of stekken die door de planteenheid op of in het bed dienen te worden geplaatst.
5
Volgens een vierde aspect van de uitvinding is de inrichting voorzien van middelen voor het bepalen van een patroon, bij voorkeur een instelbaar patroon, op of in het bed. Het voordeel hiervan is dat plantmaterie op zich in een patroon in een bed kan worden geplaatst. Dit is met name economisch voordelig omdat voor uiteenlopende soorten plantma-5 terie het beschikbare oppervlak van een bed zo veel en zo nuttig mogelijk kan worden benut. Nog een voordeel is dat het bed in één gang met de inrichting langs een as van het bed kan worden beplant. Onder meer de te beplanten soort plantmaterie, de vorm en afmetingen van het bed en de ligging van het bed (in de volle grond of in een kas, bijvoorbeeld) maken dat het kunnen kiezen tussen plantpatronen gewenst is. Het voordeel van instel-10 baarheid van het plantpatroon is dat er met de inrichting zonodig binnen één bed zelf in verschillende patronen kan worden geplant, hetgeen extra operationele flexibiliteit biedt. Een beter grondgebruik is met name mogelijk bij het planten langs de randen van het bed.
In sommige gevallen, bijvoorbeeld bij het planten in de volle grond waarbij niet elke vierkante decimeter oppervlak hoeft te worden benut, kan er zonder meer in een of meer 15 patronen worden geplant. In andere gevallen kan het gewenst zijn een referentiemiddel dat aan, op of in het te beplanten bed is aangebracht te peilen in verband met het bepalen van de positie van de inrichting ten opzichte van het bed, met het doel de positie van de inrichting zonodig te corrigeren. Derhalve omvatten de patroonbepalingsmiddelen van de inrichting bij voorkeur een sensororgaan dat geschikt is voor het detecteren van een refe-20 rentiemiddel zoals een draad of gaas dat op of in het bed is aangebracht. Positiebepaling met een mogelijkheid tot correctie en bijsturing komt de nauwkeurigheid van het plaatsen van plantmaterie ten goede.
Het sensororgaan kan een optische sensor zijn. Wanneer het sensororgaan een metaaldetector of andere robuuste sensor is, dan is het sensororgaan bij voorkeur op een 25 sleepvoet is aangebracht. Dit verschaft het voordeel, dat het referentiemiddel zoals een draad of gaas letterlijk of in ieder geval van zo dichtbij mogelijk wordt afgetast, hetgeen de kans op detectiefouten verkleint. Met de sleepvoet kunnen ook kluiten die op te beplanten posities liggen worden weggeduwd.
Volgens een verdere uitvoering is de inrichting voorzien van een besturingseenheid 30 voor het verwerken van een detectiesignaal van het sensororgaan tot een besturingssignaal voor de planteenheid en het op basis van dit besturingssignaal transporteren van de van de snijeenheid afkomstige planten of stekken met afzonderlijke kluiten naar de buffereenheid en het van daaruit plaatsen van de losgesneden planten of stekken met afzonderlijke kluiten op daarvoor bestemde patroonposities op of in het bed. Dit verschaft voordeel in ter- 6 men van gebmiksvriendelijke instelbaarheid van het patroon, zowel vóór het planten als onder het planten zelf. Andere bijkomende voordelen zijn onder meer die van eenduidigheid van plaatsing van plantmaterie en van de beheersbaarheid van de nauwkeurigheid van plaatsing, met name in vergelijking met het gebruikelijke handmatig beplanten van 5 bedden in kassen.
Een inrichting volgens de uitvinding is bij voorkeur voorzien van een lijdbaar frame met een niveauregelingssysteem. Dit verschaft het voordeel dat de inrichting tijdens bedrijf op een constante afstand van en in hoofdzaak evenwijdig aan het oppervlak van het bed kan worden gehouden, hetgeen het loodrecht op of in het bed plaatsen van een plant of 10 stek vergemakkelijkt.
De uitvindingsgedachte zal nu nader worden toegelicht en verdere uitvoeringsvormen zullen worden beschreven aan de hand van een voorbeeld en bijbehorende tekening.
In de tekening toont:
Figuur 1 een perspectivisch bovenaanzicht van een inrichting die is voorzien van 15 een snijeenheid, een buffereenheid, een planteenheid en patroonbepalingsmiddelen volgens de uitvinding;
Figuur 2 een bovenaanzicht van een aanvoerband, centreermiddelen en een snijeenheid volgens de uitvinding;
Figuur 3 een zijaanzicht van de snijeenheid volgens Fig. 2; 20 Figuren 4 en 5 enkele voorbeelden van meeneemorganen van een planteenheid vol gens de uitvinding;
Figuur 6 een zij- en vooraanzicht van een sleepvoet en een sensorhouder van de patroonbepalingsmiddelen volgens de uitvinding; en
Figuur 7 een perspectivisch zijaanzicht van de uitvoeringsvorm volgens Fig. 1.
25
De figuren zijn schematisch en niet op schaal getekend. In de figuren verwijzen gelijke cijfers naar overeenkomstige delen van de getoonde uitvoeringsvormen van de inrichting.
In Figuur 1 ziet men van boven af een inrichting 1 die is voorzien van twee snijeen-30 heden 2, twee verdeelbanden 3, twee buffereenheden 4, twee planteenheden 5 en patroonbepalingsmiddelen 6 volgens de uitvinding. Er is een bed 7, in dit voorbeeld een bed in een tuinbouwkas. Er ligt gaas 8 op het bedoppervlak. Het gaas 8 is verbonden met een hijsframe 9 waarvan een ligger 10 te zien is. Er lopen verwarmingsbuizen 11 in een oriëntatie haaks op de liggers 10 van het hijsframe 9. De verwarmingsbuizen 11 dienen als transport- ; ri ') 4 2 7 buizen voor de inrichting 1 en een transportwagen 12 waarmee te snijden plantmaterie (niet getoond) wordt aangevoerd. De inrichting 1 omvat een rijdbaar frame 13 waarop een operator 14 kan plaatsnemen. De inrichting 1 omvat verder een transportband 15 die aan elk van zijn beide uiteinden aansluit op een aanvoerband 16. De inrichting is in dit voorbeeld dub-5 bel uitgevoerd, en is dus voorzien van twee snijeenheden, twee verdeelbanden, twee buf-ferbanden, twee planteenheden, enz. Om de beschrijving overzichtelijk te houden zal hieronder slechts één helft van de inrichting (die ter rechterzijde van het figuur) worden beschreven.
De aanvoerband 16 is aan weerszijden ten opzichte van zijn lengterichting voorzien 10 van centreermiddelen, in dit geval een stangenstelsel 17, die dienen voor het centreren van de plantmaterie op de aanvoerband. Met de aanvoerband 16 wordt te snijden plantmaterie gebracht naar de snijeenheid 2. Een nadere beschrijving van de snijeenheid volgt later aan de hand van Figuren 2 en 3. De inrichting 1 is voorzien van schuifmiddelen (niet getoond) voor het schuiven van de tijdens bedrijf door de snijeenheid losgesneden planten of stekken 15 met afzonderlijke kluiten op een verdeelband 3. De verdeelband 3 omvat een eindloze band 18 voorzien van een aantal rijen 19 die dwars ten opzichte van de bewegingsrichting (aangegeven met pijlen) van de verdeelband zijn aangebracht. De rijen 19 worden van elkaar gescheiden door opstaande randen 20.
De verdeelband 3 sluit aan zijn van de snijeenheid 2 afgekeerde zijde aan op een lift-20 installatie 21 (later te beschrijven aan de hand van Figuur 7). De liftinstallatie 21 sluit op haar beurt aan op een buffereenheid 4, welke evenals de verdeelband 3 is voorzien van een aantal rijen 23 die onderling gescheiden worden door opstaande randen 24. In het figuur is te zien dat de rijen 23 van de buffereenheid zijn voorzien van verschillende aantallen planten of stekken met afzonderlijke kluiten 25, in anticipatie op plaatsing daarvan op het bed 7 25 met behulp van de planteenheden 5. Aan de bovenkant van dit figuur zijn ook al of juist niet beplante posities van het patroon, 26 resp. 27 te zien.
Figuur 2 toont een bovenaanzicht van een inrichting die een aanvoerband, centreermiddelen en een snijeenheid volgens de uitvinding omvat. Er wordt in dit figuur slechts één snijeenheid 2 getoond, overeenkomstig die welke rechts in Figuur 1 is getoond. 30 De aanvoerband 16 is eindloos en kan zowel vooruit als achteruit transporteren. Met de aanvoerband 16 wordt los te snijden plantmaterie (niet getoond) aangevoerd van links in het figuur (dus eigenlijk vanuit het midden in de lengterichting van de inrichting 1, waar in een transportband (hier niet getoond) is voorzien, waarbij de transportband de plantmaterie bij de aanvoerband aflevert) naar de snijeenheid 2, rechts in het figuur. De snijeenheid om- 8 vat een aantal messen 28 die eerste snijmiddelen vormen welke worden aangebracht voor het snijden in een eerste richting, waarbij de eerste richting samenvalt met de lengterichting van de aanvoerband. Er is een oneven aantal messen aangebracht op een as 29. Het middelste mes 30 heeft een vaste positie op de as 29. De aanvoerband 16 is aan weerszijden van 5 zijn lengterichting voorzien van een stangenstelsel 17 dat dient voor het centreren van de plantmaterie op de aanvoerband. Het stangenstelsel 17 centreert de plantmaterie ten opzichte van het midden in de breedte van de aanvoerband, zodat tijdens bedrijf het middelste mes 30 de plantmaterie overlangs kan snijden in het midden van de breedte van de plantmaterie. De werking van het stangenstelsel zal duidelijk zijn aan de hand van de dub-10 bele pijlen die aangeven in welke richtingen de stangen en de armen waaraan de stangen zijn bevestigd kunnen bewegen. De snijeenheid omvat verder tweede snijmiddelen, in dit voorbeeld gevormd door één mes 31 dat snijdt in een tweede richting, in het figuur loodrecht van boven naar beneden, waarbij deze tweede richting op de eerste richting (in het figuur van rechts naar links) snijdt. Er is ook een gedeeltelijk weggesneden deel van een 15 verdeelband 3 te zien waar de losgesneden planten of stekken met afzonderlijke kluiten op worden geschoven (door middel van niet getoonde schuifmiddelen) om te worden verdeeld en te worden overgebracht naar een bufferband (niet getoond). De verdeelband omvat een aantal rijen 19 dwars op een eindloze band, waarbij de rijen van elkaar worden gescheiden door opstaande randen 20. De bewegingsrichting van deze verdeelband is van rechts naar 20 links in het figuur.
Figuur 3 toont een zijaanzicht van de uitvoering van de snijeenheid van Figuur 2. Te zien is de aanvoerband 16 nabij zijn einde waar hij aan de snijeenheid 2 grenst. Bovenop de aanvoerband ligt los te snijden plantmaterie 32 met een gezamenlijke kluit 33. De eerste snijmiddelen, zijnde de messen 28, voor het in de eerste richting snijden in de plantmaterie 25 worden getoond in een stand 34 waarbij ze vrij staan van de plantmaterie. De messen 28 zijn gemonteerd op een spindelas 35. De spindelas 35 omvat diverse gedeelten schroefdraad met verschillende spoed. De spoed loopt van binnen naar buiten van klein naar groot. Het middelste mes op deze as staat vast; daarom moet de plantmaterie op de aanvoerband worden gecentreerd. Het is overigens mogelijk om de messen 28 aan te brengen 30 op een gewone as zodanig, dat de positie van elk mes afzonderlijk, traploos en handmatig kan worden ingesteld. Met 36 wordt een blok aangeduid waaraan de snijeenheid verticaal kan zwenken. Het cijfer 37 verwijst naar een schamieras voor het verplaatsen van het blok 36 en het deel van de snijeenheid waarin de eerste snijmiddelen 28 zijn aangebracht. De tweede snijmiddelen, hier gevormd door het ene mes 31, zijn afgebeeld in een stand waarin 9 het ene mes 31 tussen een rij van reeds in de eerste richting gesneden planten 38 en de rest van de plantmaterie 39 in staat.
Figuren 4 en 5 tonen enkele voorbeelden van meeneemorganen van een planteen-heid volgens de uitvinding. De getoonde meeneemorganen zijn grijpers 40 die aan hun on-5 derzijde zijn voorzien van klemmiddelen 41 welke op een te verplaatsen kluit (schematisch getoond) aangrijpen (4A en 4B), of grijpers die met rubberen ribben 42 op de steel van een plant of stek aangrijpen en met een metalen profiel 43 op de kluit daarvan aangrijpen (4C en 4D). De grijpers kunnen ook met rubberen ribben, en sponsmateriaal 44 op de steel van een plant of stek aangrijpen en met een metalen profiel op de kluit daarvan aangrijpen (4E 10 en 4F). Volgens voorbeelden 4G en 4H grijpen de grijpers met rubberen ribben aan op zowel de steel van een plant of stek als op de kluit daarvan. Volgens voorbeelden 41 en 4J grijpen de grijpers met rubberen ribben aan op de steel van een plant of stek en met klem-hoekjes 41 op de kluit daarvan. Meeneemorganen 40 volgens de uitvoeringen 4A, 4B en 41, 4J verdienen de voorkeur omdat de klemmiddelen 41 waarmee deze zijn uitgerust van bo-15 ven af op de kluit van een plant of stek aangrijpen. In het bijzonder grijpen deze klemmiddelen een kluit vanaf twee tegenovergestelde zijden aan zijn bovenrand aan, waarbij de klemhoekjes zowel van boven af als van opzij de kluit aandrukken. Dit is voordelig met het oog op het intact houden van de kluit.
Figuren 5A toont in zijaanzicht en Figuren 5B, 5C en 5D tonen in vooraanzicht enke-20 le momentopnamen van de beweging uit te voeren door een grijper 40 die in het getoonde voorbeeld de vorm van een soort schaar 45 heeft welke is voorzien van geprofileerde con-tactvlakken 46 waarmee op een kluit 47 wordt aangegrepen. Te zien zijn een verplaatsings-middel zoals een hydraulische of pneumatische cilinder 48, aan de onderzijde waarvan een verbindingsblok 49 is aangebracht. Er zijn op het verbindingsblok 49 aan zijn onderzijde 25 twee naar elkaar toe te bewegen grijparmen 50 scharnierend aangebracht De grijparmen 50 zijn aan hun onderzijde voorzien van klemplaten 51 zodanig dat daarmee een kluit 47 van twee tegenovergestelde zijden aan de bovenrand daarvan kan worden aangegrepen waarbij de geprofileerde contactvlakken 46 die zijn aangebracht aan de binnenkant van de klemplaten 51 schuin tegen de bovenrand van de kluit aandrukken. In een eerste stap voor het aan-30 grijpen van een kluit 47 (zie 5A en 5B) wordt de cilinder 48 in positie gebracht boven een aan te grijpen plant of stek waarbij de grijparmen 50 uit elkaar staan en de steel 52 van de plant of stek van twee zijden insluiten zonder daarbij de bladeren 53 van de plant of stek aan te raken. Vervolgens (zie 5B, de pijlen) worden de grijparmen 50 naar elkaar toe bewogen om de kluit 47 aan te grijpen zoals zojuist hierboven omschreven. Daarbij raken de 10 grijparmen ook aan de bladeren van de plant of stek. Vervolgens wordt de cilinder 48 met alles wat daaraan hangt gebracht boven de betreffende te beplanten positie in het bed 7. De cilinder 48 wordt vervolgens omlaag gebracht (zie 5C, de pijl) totdat de kluit op of in het bed is gezet waarbij de grijparmen 50 nog steeds tegen de kluit 47 aandrukken. In een laats-5 te stap worden eerst de grijparmen uit elkaar bewogen (zie 5D) om de plant of stek vrij te geven en vervolgens wordt de cilinder 48 omhoog en verder weg gehaald.
Figuur 6 toont in zij- en vooraanzicht een voorbeeld van een sleepvoet inclusief de ophanging daarvan. De sleepvoet 54 omvat een metaaldetector 55 in een verende houder 56. De sleepvoet 54 is verticaal zwenkbaar bevestigd aan een as 57 die is aangebracht op een 10 uiteinde van een gebogen arm 58, welke arm aan zijn andere uiteinde via een as 59 en een montageplaat is verbonden met het onderstel van de inrichting 1. Aan de as 59 is ook een detectiebalk 60 verticaal zwenkbaar bevestigd. De detectiebalk 60 omvat een sensor welke dient voor fysieke aftasting van een obstakel dat tegen de transportbuis aanligt, zoals een punt van bevestiging van de transportbuis met een onderliggend hijsframe.
15 In Figuur 7 ziet men van rechts af de inrichting volgens Fig. 1. Dit figuur toont het onderstel 61 van het rijdbare frame 13 dat is voorzien van wielen 62 die op de transport-buizen 11 sporen. Aan het onderstel 61 is een sleepvoet 54 aangebracht die behoort bij de patroonbepalingsmiddelen 63-65 aangebracht. De sleepvoet 54 is voorzien van een sensor 63 die is aangebracht in een verende houder 56 welke op zijn beurt is aangebracht op een 20 arm 58 welke verticaal zwenkbaar is bevestigd aan de as 59. Een ander onderdeel van de patroonbepalingsmiddelen 63-65 is een weergeefscherm 64 dat behoort bij een computer (niet getoond) die ondergebracht is in een behuizing 65 op het rijdbare frame 13. Figuur 7 toont verder in detail middelen voor het verplaatsen van planten of stekken met afzonderlijke kluiten van de verdeelband 3 naar de buffereenheid 4. Deze verplaatsingsmiddelen 25 omvatten een liftinstallatie 21. De liftinstallatie 21 dient voor het lager en dichterbij het bed brengen van de tijdens bedrijf in dit stadium losgesneden en inmiddels met behulp van de verdeelband 3 gesorteerde planten of stekken door het verplaatsen daarvan naar de buffereenheid 4. Het is van de buffereenheid 4 uit dat een planteenheid 5 de planten of stekken met afzonderlijke kluiten oppakt en op of in het bed plaatst. De planteenheid 5 wordt ge-30 toond in twee standen: een stand 66 boven de te plaatsen planten of stekken bij het aangrijpen daarvan, en een stand 67 boven het bed bij het daadwerkelijk plaatsen van de planten of stekken 25 aan, op of in het bed.
Hieronder wordt een werkwijze onder toepassing van de snijeenheid volgens de uitvinding beschreven. Ook een werkwijze onder toepassing van de planteenheid en de pa- ; ï 83 4 2 11 troonbepalingsmiddelen van de uitvinding worden (nader) beschreven. Er volgt verder een beschrijving van een werkwijze onder toepassing van een inrichting voorzien van enkele van in het voorgaande beschreven aspecten van de uitvinding.
Een werkwijze onder toepassing van een snijeenheid volgens de uitvinding omvat 5 de volgende stappen: het plaatsen van plantmaterie met een gezamenlijke kluit op de transportband, het verplaatsen van de plantmaterie van de transportband naar een aan-voerband, het centreren van de plantmaterie op de aanvoerband door middel van het stan-genstelsel, het voeren van de gecentreerde plantmaterie naar de snijeenheid, het positioneren van de plantmaterie tegen een achteraanslag van de snijeenheid aan, het in een eerste 10 richting (in dit voorbeeld samenvallend met de lengterichting van de aanvoerband) snijden van de plantmaterie, het terugtrekken van de achteraanslag, het met de tweede snijmidde-len lossnijden van de in de eerste richting aangesneden plantmaterie zodat de aangesneden afzonderlijke kluiten in wording nu ook geheel worden losgesneden van de rest van de plantmaterie, welke rest nog eerst in de eerste richting moet worden aangesneden, het iets 15 terugbewegen van de aanvoerband, het terugtrekken van de in de eerste richting snijdende eerste snijmiddelen, het schuiven van de losgesneden planten of stekken met afzonderlijke kluiten op de verdeelband, het terugtrekken van de tweede snijmiddelen, en het opnieuw in beginpositie brengen van de achteraanslag van de snijeenheid. Het zal duidelijk zijn dat met al deze stappen planten of stekken met afzonderlijke en goed gedefinieerde kluiten 20 worden verkregen en dat enkele stappen anders kunnen, zoals het terugtrekken van de tweede snijmiddelen tegelijk met het schuiven van de losgesneden planten of stekken met afzonderlijke kluiten op de verdeelband.
Nu met betrekking tot de planteenheid: de meeneemorganen van de planteenheid omvatten grijpers die bij voorkeur ieder afzonderlijk bestuurbaar zijn. De kracht waarmee 25 een plant of stek in het bed wordt aangedrukt is eveneens afzonderlijk instelbaar. Een werkwijze onder toepassing van de planteenheid volgens de uitvinding omvat de volgende stappen: (a) het brengen van een of meer grijpers van de planteenheid boven de aan te grijpen planten of stekken met afzonderlijke kluiten die in de buffereenheid gereedstaan; (b) het van boven af aangrijpen van de plant of stek zodanig dat de grijpers op de kluit van de 30 plant of stek aangrijpen; (c) het verplaatsen van de grijpers naar boven de te beplanten positie; (d) het omlaag verplaatsen van de grijpers zodanig dat de plant of stek met kluit op de bepaalde positie op of in de grond wordt gezet; (e) het loslaten van de aangegrepen stek met kluit en het terugtrekken van de grijpers naar een ruststand of naar een volgende posi- 'l ί I 2 12 tie bij de buffereenheid. Naar keuze kan na stap (d) de op of in de grond gezette plant of stek met kluit nog worden aangedrukt.
Thans over de patroonbepalingsmiddelen: deze middelen volgens de uitvinding omvatten tenminste één sensororgaan en bij voorkeur meerdere sensororganen per te be-5 planten bed. De sensororganen zijn, afhankelijk van de toegepaste soort sensor (fysieke aftasting, optisch of radardetectie, bijvoorbeeld) eventueel aangebracht op een sleepvoet. Overigens is het zo, dat de sleepvoet een speciale vorm kan hebben, zodanig dat bij voorttrekken daarvan over en langs het op het bed liggende gaas eventueel blokkerende kluiten of andere obstakels opzij worden geduwd. De sensor kan zijn opgenomen in een verende 10 houder.
Wanneer twee sensoren het gaas detecteren, dan wordt er op basis van de betreffende detectiesignalen de optimale te beplanten positie bepaald. Aan de hand van de bepaling wordt aan de planteenheid een bijbehorende instructie gegeven.
In nader detail omvat het detecteren van het gaasmateriaal de stappen van: (a) het 15 rijden van de inrichting over of langs het te beplanten bed, (b) het met een sensor detecteren van het gaasmateriaal en het doorgeven van de betreffende signalen aan de computer; en (c) het verwerken van de signalen door de computer tot een signaal aan de planteenheid voor het planten van de stek met kluit op de bepaalde positie van het patroon.
Wanneer de inrichting verder is voorzien van een detectiebalk die is verbonden met 20 een sleepvoet, dan sleept bij het rijden volgens stap (a) de sleepvoet over het bed. Aansluitend wordt er ook met de betreffende sensor van de detectiebalk een obstakel welk tegen de transportbuis aanligt, zoals het hijsframe, gedetecteerd en wordt een signaal aan de computer doorgegeven; en wordt na stap (b) het signaal door de computer verwerkt tot een aan-sturingssignaal voor de sleepvoet; en wordt de sleepvoet aangestuurd zodanig dat de 25 sleepvoet over het obstakel heen wordt getild en daarachter neergezet
Het komt vaak voor dat het bed niet over zijn gehele lengte (enkele tientallen meters tot enkele honderden meters) vlak is. Als het een bed in een tuinbouwkas betreft komt het voor dat de transportbuizen boven de hijsframes zijn gemonteerd. De inrichting maakt in 30 sommige gevallen te grote uitslagen in verticale richting bij het afleggen van een dergelijk golvend traject. Afhankelijk van het toegepaste systeem van hijsframes kan dit een constante en ononderbroken bedrijfsvoering bemoeilijken. Met dat doel wordt in een verdere uitvoeringsvorm het lijdbare frame voorzien van een niveauregelingssysteem. Het bij dit voorbeeld van de inrichting toegepaste niveauregelingssysteem omvat een aantal sensoren, 13 bij voorkeur vier, geplaatst op de hoeken van het rijdbare frame. Deze sensoren meten de afstand tussen het rijdbare frame en het bed en geven deze door aan de computer. Een hy-dropneumatisch balgsysteem, hier acht balgen omvattend, houdt het rijdbare frame in hoofdzaak op een constante afstand ten opzichte van het bedoppervlak. Op de hoekpunten 5 van het rijdbare frame zijn vier water/luchtscheiders aangebracht, omdat de balgen voor een deel gevuld zijn met water ter verkrijging van een grote stabiliteit van het rijdbare frame. Met dit systeem wordt het rijdbare frame op een nagenoeg constante afstand tot het bedoppervlak gehouden, met een afwijking tot ca. 10 mm.
Hieronder wordt een werkwijze onder toepassing van een inrichting voorzien van 10 de snijeenheid, de buffereenheid, de planteenheid en de patroonbepalingsmiddelen volgens de uitvinding beschreven.
De hierbij te beschrijven inrichting vormt een module; wanneer er meer inrichtingen worden samengebracht op één lijdbaar frame kunnen evenzoveel bedden tegelijkertijd worden beplant. Een operator maakt met gebruik van het bedieningspaneel en het scherm 15 van de inrichting een keuze tussen een aantal in het geheugen van de inrichtingscomputer opgeslagen plantpatronen. Daarna neemt de operator een of meer bakken met plantmaterie met een gezamenlijke kluit vanaf de transportwagen achter zich en plaatst deze op de transportband van de inrichting (op werkhoogte van de operator). Door een hier niet nader te beschrijven voorziening van de inrichting wordt daarna de gezamenlijke kluit volauto-20 matisch uit de bak gehaald en op een aanvoerband geschoven. Welke aan voerhand wordt benut is afhankelijk van de beschikbaarheid daarvan, wat wordt bepaald op basis van de gekozen bedrijfsomstandigheden. Op de aanvoerband is een automatische centreerinrich-ting gemonteerd met behulp waarvan de kluit naar de snijeenheid wordt gebracht. De snij-eenheid zorgt ervoor dat de plantmaterie zowel in de lengterichting als in de breedterich-25 ting wordt gesneden tot planten of stekken met afzonderlijke kluiten. Vervolgens worden de planten of stekken op een verdeelband geschoven. De verdeelband draait hierbij rij voor rij voor langs de snijeenheid. Nadat de rijen van de bovenzijde van de verdeelband vanuit de snijeenheid zijn gevuld in overeenstemming met de door de buffereenheid benodigde voorraad, worden de planten of stekken naar de liftinstallatie gebracht. Met de lift worden 30 de planten of stekken omlaag gebracht, ter overbrugging van de werkhoogte van de operator naar de hoogte van het onderstel van het rijdbare frame, de planthoogte. Als de planten of stekken omlaag gebracht zijn, worden ze geschoven naar een bufferband. Op de buffer-band staan de planten of stekken dus gereed om in overeenstemming met het gekozen plantpatroon te worden meegenomen door de grijpers van de planteenheid zodat ze op of 14 in het bed kunnen worden gezet. De werking van de diverse eenheden van de inrichting kan dusdanig op elkaar worden afgestemd dat tot ca. 10.000 planten of stekken per uur worden geplant.
Met een of meer van de beschreven aspecten van de inrichting volgens de uitvin-5 ding kunnen dus een of meer bedden in een vooraf te bepalen patroon gelijktijdig worden beplant met planten of stekken met afzonderlijke kluiten. Het bed kan in een tuinbouwkas liggen of in de volle grond. Voor bediening van de inrichting is slechts één ongeschoolde persoon nodig. Het plantpatroon kan variëren van een tot meerdere rijen, binnen een rij naar keuze onderbroken, meestal parallel of haaks op de rijrichting van de inrichting. De 10 planten of stekken worden geplant in het midden van de effectieve ruimte van de volgens het ingestelde patroon te beplanten positie. Bij het planten in de volle grond zijn geen pa-troonreferentiemiddelen of transportbuizen nodig. Er kan gewoon computergestuurd in een gekozen patroon worden geplant zonder rekening te houden met de afmetingen of randen van het te beplanten bed. Het voornaamste voordeel van toepassing van de inrich-15 ting is dat in één gang een bed of veld in elk gewenst patroon kan worden beplant.
1 0?33 4 2

Claims (20)

1. Inrichting voor het plaatsen van plantmaterie zoals planten of stekken op of in een bed, bijvoorbeeld in de volle grond of in een kas, waarbij de inrichting is voorzien 5 van een snijeenheid voor het van elkaar scheiden van plantmaterie tot planten of stekken met afzonderlijke kluiten, en waarbij de inrichting is voorzien van een planteenheid voor het plaatsen van de planten of stekken met afzonderlijke kluiten op of in het bed.
2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de snijeenheid is voorzien van eerste snij- middelen voor het in een eerste richting snijden en tweede snijmiddelen voor het in een tweede, op de eerste richting snijdende richting snijden van de plantmaterie tot planten of stekken met afzonderlijke kluiten.
3. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij de eerste snijmiddelen voor het in de eerste richting snijden van de plantmaterie een aantal messen omvatten die onderling op afstand van elkaar op een as zijn aangebracht.
4. Inrichting volgens conclusie 3, waarbij de onderlinge afstand tussen de eerste snij- · 20 middelen traploos verstelbaar is.
5. Inrichting volgens conclusie 3 of 4, waarbij de eerste snijmiddelen op een spindelas zijn aangebracht.
6. Inrichting volgens een van conclusies 3-5, waarbij een van de eerste snijmiddelen, bij voorkeur het middelste mes of een mes ongeveer halverwege de lengte van de as waarop de eerste snijmiddelen zijn aangebracht, een vaste positie op deze as.
7. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de inrichting is voor-30 zien van een transportband voor het transporteren van de te snijden plantmaterie naar de snijeenheid. 1 01 83 42
8. Inrichting volgens conclusie 7, waarbij de eerste snijmiddelen zodanig zijn aangebracht dat deze tijdens gebruik van de inrichting de plantmaterie snijden in een eerste richting die in hoofdzaak evenwijdig is aan de langsas van de transportband.
9. Inrichting volgens een van conclusies 2-8, waarbij de tweede snijmiddelen een mes omvatten dat tijdens gebruik de in de eerste richting gesneden plantmaterie over de volle breedte daarvan lossnijdt tot planten of stekken met afzonderlijke kluiten.
10. Inrichting volgens conclusie 6 of voor zover daarvan afhankelijk een van conclusies 10 7-9, waarbij de inrichting is voorzien van centreermiddelen voor het centreren van de te snijden plantmaterie ten opzichte van het middelste mes of een mes ongeveer halverwege de lengte van de as waarop de eerste snijmiddelen zijn aangebracht.
11. Inrichting volgens een van conclusies 1-10, waarbij de planteenheid is voorzien van 15 organen voor het meenemen van de losgesneden planten of stekken met afzonder lijke kluiten naar daarvoor bestemde plaatsen op of in het bed.
12. Inrichting volgens conclusie 11, waarbij de meeneemorganen van de planteenheid afzonderlijk bestuurbaar zijn. 20
13. Inrichting volgens conclusie 11 of 12, waarbij de meeneemorganen grijpers omvatten die bij het meenemen van boven af aangrijpen op de kluiten van de mee te nemen planten of stekken met afzonderlijke kluiten.
14. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de inrichting is voor zien van een buffereenheid tussen de snijeenheid en de planteenheid voor het tijdelijk ophopen van de van de snijeenheid afkomstige planten of stekken met afzonderlijke kluiten.
15. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de inrichting is voor zien van een besturingseenheid voor het verwerken van een signaal van de snijeenheid tot een besturingssignaal voor de planteenheid ter plaatsing van planten of stekken met afzonderlijke kluiten op daarvoor bestemde posities op of in het bed. λ ' ir ; ^ /i A
16. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies/ waarbij de inrichting is voorzien van middelen voor het bepalen van een patroon/ bij voorkeur een instelbaar patroon, op of in het bed.
17. Inrichting volgens conclusie 16, waarbij de patroonbepalingsmiddelen een sensor- orgaan zoals een optische sensor of een metaaldetector omvatten dat geschikt is voor het detecteren van een referentiemiddel zoals een draad of gaas dat op of in het bed is aangebracht.
18. Inrichting volgens conclusie 17, waarbij wanneer het sensororgaan een metaaldetec tor of andere robuuste sensor is het sensororgaan op een sleepvoet is aangebracht.
19. Inrichting volgens een van conclusies 15-18, waarbij de inrichting is voorzien van een besturingseenheid voor het verwerken van een detectiesignaal van het sensor- 15 orgaan tot een besturingssignaal voor de planteenheid en het op basis van dit bestu- ringssignaal transporteren van de van de snijeenheid afkomstige planten of stekken met afzonderlijke kluiten naar de buffereenheid en het van daar uit plaatsen van de losgesneden planten of stekken met afzonderlijke kluiten op daarvoor bestemde patroonposities op of in het bed. 20
20. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de inrichting is voorzien van een rijdbaar frame met een niveauregelingssysteem. 25 - 0-0-0- ·;
NL1018342A 2001-06-20 2001-06-20 Inrichting voor het plaatsen van plantmaterie op of in een bed. NL1018342C2 (nl)

Priority Applications (5)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1018342A NL1018342C2 (nl) 2001-06-20 2001-06-20 Inrichting voor het plaatsen van plantmaterie op of in een bed.
ES02743963T ES2231711T3 (es) 2001-06-20 2002-06-19 Dispositivo para colocar material de plantas sobre o en un macizo o bancal.
DE60201756T DE60201756T2 (de) 2001-06-20 2002-06-19 Vorrichtung zum pflanzen von pflanzen in oder auf ein beet
PCT/NL2002/000401 WO2003000033A1 (en) 2001-06-20 2002-06-19 Device for placing plant matter onto or in a bed
EP20020743963 EP1397034B1 (en) 2001-06-20 2002-06-19 Device for placing plant matter onto or in a bed

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1018342 2001-06-20
NL1018342A NL1018342C2 (nl) 2001-06-20 2001-06-20 Inrichting voor het plaatsen van plantmaterie op of in een bed.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1018342C2 true NL1018342C2 (nl) 2002-12-30

Family

ID=19773587

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1018342A NL1018342C2 (nl) 2001-06-20 2001-06-20 Inrichting voor het plaatsen van plantmaterie op of in een bed.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL1018342C2 (nl)

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL7713803A (nl) * 1977-12-13 1979-06-15 Zwigro Bv Grondblokverspreidinrichting.
GB1557004A (en) * 1976-10-08 1979-12-05 Philips P Planting machine
EP0910938A1 (en) * 1997-10-24 1999-04-28 Lännen Tehtaat Oy Method and device for improving the transplanting of seedlings
NL1008555C1 (nl) * 1998-03-11 1999-09-14 Baggermans Transport En Maschf Verplaatsbare inrichting voor het planten van stekplanten.

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB1557004A (en) * 1976-10-08 1979-12-05 Philips P Planting machine
NL7713803A (nl) * 1977-12-13 1979-06-15 Zwigro Bv Grondblokverspreidinrichting.
EP0910938A1 (en) * 1997-10-24 1999-04-28 Lännen Tehtaat Oy Method and device for improving the transplanting of seedlings
NL1008555C1 (nl) * 1998-03-11 1999-09-14 Baggermans Transport En Maschf Verplaatsbare inrichting voor het planten van stekplanten.

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US20110197981A1 (en) Processing System for Plant Containers
EP1123649A1 (en) Method and device for harvesting agricultural products, in particular fruit
FR2571208A1 (fr) Procede de prehension et de transfert de produits fragiles ou de produits accessibles uniquement par le haut
KR20190070763A (ko) 작물 이식 장치
JP5000135B2 (ja) 自動化プランター
US11013169B2 (en) Apparatus for processing a crop
EP1397034B1 (en) Device for placing plant matter onto or in a bed
CN110178532B (zh) 一种芽苗菜自动采收装置
NL1018342C2 (nl) Inrichting voor het plaatsen van plantmaterie op of in een bed.
EP1621061B1 (en) Harvesting device
NL1018343C2 (nl) Inrichting voor het plaatsen van plantmaterie op of in een bed.
EP2486783A1 (en) Conveying device for containers for plants and/or flowers
JPH08322407A (ja) 水耕栽培物の収穫方法およびその装置
NL1008555C1 (nl) Verplaatsbare inrichting voor het planten van stekplanten.
NL1007674C2 (nl) Inrichting voor het verzamelen van geoogste biologische producten.
EP2319296A1 (en) Processing system for plant holders
CN216567156U (zh) 自动化蔬菜采收包装流水线
EP0023369A1 (en) Tuber, bulb and root lifter
NL2010654C2 (nl) Oogstsysteem voor het oogsten van langstelige gewassen.
BE1027324B1 (nl) Selectie-inrichting voor zaailingen
NL1024960C2 (nl) Werkwijze en inrichting voor het verwijderen van plantdelen.
NL2032839B1 (nl) kwekerij-transportsamenstel
JPH08322408A (ja) 葉物野菜の下葉処理方法およびその装置
AU2001100557A4 (en) Adjustable picking head
JPH04501363A (ja) 生長ユニットを移動し、かつその間隔を調整する装置および方法、並びにこれを用いる連続栽培方法

Legal Events

Date Code Title Description
PD2B A search report has been drawn up
UD Registration of licences with regard to patents

Effective date: 20031218

VD1 Lapsed due to non-payment of the annual fee

Effective date: 20060101