NL1017318C2

NL1017318C2 - Inrichting voor het vrijgeven van een sluiter-grendelcassette.

Info

Publication number: NL1017318C2
Application number: NL1017318A
Authority: NL
Inventors: Brian Schick
Original assignee: Iomega Corp
Priority date: 1998-02-11
Filing date: 2001-02-08
Publication date: 2003-02-25
Also published as: WO1999041743A1; GB2334369A; EP0936608A2; NL1017318A1; US6178067B1; EP0936608A3; CA2320994A1; NL1011263C2; FR2775381A1; NL1017317C2; FR2775381B1; NL1011263A1; NL1017317A1; JP2002503865A; TW417086B; GB9903121D0; AU2581099A

Description

Nr. 162897

Inrichting voor het vrijgeven van een sluiter-qrendelcas-sette

De uitvinding heeft betrekking op een op een cassette gebaseerd gegevensopslagsysteem waarin een flexibele magnetische schijf aangebracht is binnenin een cassette-omhulsel. Meer in het bijzonder heeft de uitvin-5 ding betrekking op een grendelmechanisme voor een sluiter-omhulsel voor een schijfcassette en gegevensopslaginrich-ting.

Flexibele mediumschijfcassettes met roteerbare sluiters worden al een decennium of meer in overweging 10 gegeven. Een cassette met een roteerbare sluiter wordt bijvoorbeeld onthuld in het Amerikaanse octrooi no.

Re.32.876 (Wakabayashi et al). Het Wakabayashi octrooi onthult een schijfcassette die een flexibele magnetische schijf voor het opslaan van informatie bevat. De schijf-15 cassette omvat een flexibele schijf bevestigd aan een naaf. Het schijf- en naafsamenstel is geplaatst tussen een bovenste bedekking en een onderste bedekking. Schijftoe-gangopeningen zijn gevormd in de bovenste en onderste bedekkingen voor toegang door de lees/schrijfkoppen van de 20 schijfaandrijving. De Wakabayashi sluiter roteert op het inwendige van de cassette en omvat een metalen plaat die glijdt over de schijftoegangopeningen en deze daardoor selectief bedekt. Een dergelijk sluitontwerp kan bruikbaar zijn voor een flexibele schijfcassette waarin de medium- 1017318^ 2 toegangopening relatief klein is, en vormt een alternatief sluiterontwerp voor de meer gebruikelijke glijdende sluiter die gevonden wordt in 1.44 megabyte flexibele schijven (floppy disks). Voor bepaalde schijftoegangopeningen kan 5 een ander roteerbaar sluitermechanisme dan de Wakabayashi sluiter gewenst zijn.

Recenter is een roteerbare sluiter die in een gesloten positie vergrendeld is onthuld. Het Amerikaanse octrooi 5.636.095 (McGrath et al) beschrijft bijvoorbeeld 10 een roteerbare sluiter die een significant percentage van het medium in de cassette bedekt. De McGrath cassette omvat een hard schijfmedium dat roteerbaar aangebracht is binnenin een buitenste omhulsel. De sluiter roteert binnenin het buitenste omhulsel om het medium selectief bloot 15 te geven en te bedekken. De sluiter wordt in een gesloten positie vergrendeld. Gedurende het inbrengen van de cassette grijpt een zwenkarm aan op de cassette en ontgrendelt de sluiter en roteert deze open wanneer de cassette ingebracht wordt in de aandrijving. De zwenkarm roteert 20 over dezelfde boog als de openende sluiter.

Er is behoefte aan een verbeterde schijfcassette met een van een grendel voorzien sluiteromhulsel.

De onderhavige uitvinding is gericht op een gegevensopslaginrichting die een schijfaandrijving en een 25 verwijderbare cassette omvat. De cassette voor gebruik met de aandrijving omvat een buitenste omhulsel met een spinde ltoegangsopening en een koptoegangsopening. Het binnenste omhulsel is roteerbaar gekoppeld aan het buitenste omhulsel tussen eerste en tweede posities, en de spindel-30 toegangsopeningen van de binnenste en buitenste omhulsels liggen in hoofdzaak op één lijn. Het binnenste omhulsels is selectief roteerbaar naar de eerste positie zodat de koptoegangsopeningen van de binnenste en buitenste omhulsels in hoofdzaak in één lijn liggen en naar de tweede 35 positie zodat de koptoegangsopeningen in hoofdzaak niet op één lijn liggen. Het cirkelvormige medium is roteerbaar aangebracht binnenin het binnenste omhulsel. De schijftoe- 4 n 1 ” Q *? 9 -?>.»·· ·- 3 gangopening in het buitenste omhulsel en het binnenste omhulsel zijn in hoofdzaak wigvormig.

De cassette omvat verder een grendel aangebracht binnenin het buitenste omhulsel om het binnenste sluiter-5 omhulsel in een gesloten positie te vergrendelen. De grendel bezit een actueringspunt langs een perifere rand van de cassette dat het sluiteromhulsel ontgrendelt wanneer het ingedrukt wordt. Bij voorkeur is de grendel aangebracht op een perifere zijrand van de cassette en is 10 het actueringspunt ofwel verzonken in een grendelvenster in het buitenste omhulsel ofwel het strekt zich naar buiten toe uit vanaf de perifere rand van de cassette.

De gegevensopslaginrichting omvat bij voorkeur een hefboom die gekoppeld is met een bodem van de gege-15 vensopslaginrichting voor het bedienen van de cassette-grendel. De hefboom heeft een cassette-aangrijpgedeelte dat aangebracht is op een distaai einde daarvan en omvat een veergedeelte dat buigt gedurende operationeel gebruik. Bij voorkeur omvat het veergedeelte een flexibele as en is 2 0 het in de lengte in één lijn gebracht langs een lange zijde van de gegevensopslaginrichting.

De voorgaande samenvatting, evenals de volgende gedetailleerde beschrijving van de voorkeursuitvoeringen, wordt beter begrepen wanneer het gelezen wordt in samen-25 hang met de toegevoegde tekeningen. Met de bedoeling de uitvinding te illustreren wordt in de tekeningen een uitvoering getoond die momenteel de voorkeur verdient, maar begrepen moet worden dat de uitvinding niet beperkt is tot de specifieke onthulde methoden en middelen. In de 30 tekeningen is:

Figuur 1 een bovenaanzicht van een schijfaandrijving volgens de onderhavige uitvinding;

Figuur 2 een isometrisch bovenaanzicht van een cassette voor gebruik met de aandrijving van figuur 1; 35 Figuur 3 een isometrisch onderaanzicht van een cassette voor gebruik met de aandrijving van figuur 1;

Figuur 4 een bovenaanzicht van de cassette van 1017318 ' 4 figuur 2,-

Figuur 5 een zijaanzicht van de cassette van figuur 2;

Figuur 6 een uiteengenomen aanzicht van de cas-5 sette van figuur 2;

Figuur 7 een gedeeltelijk uiteengenomen aanzicht van de cassette van figuur 2 tonende een sluitergrendel-mechanisme;

Figuur 7A een gedetailleerd aanzicht van een 10 uitvoering van de grendel van figuur 7;

Figuur 7B een gedetailleerd aanzicht van een andere uitvoering van de grendel van figuur 7;

Figuur 8 een dwarsdoorsnede van de cassette van figuur 3 genomen langs de lijn A-A; en 15 tonen de figuren 9A-9C de hefboom voor het ont grendelen van de sluiter van de cassette volgens de onderhavige uitvinding; en illustreren de figuren 10A-10F de werking van sluiteromhulsel 16 in samenhang met de aandrijving van 20 figuur 1.

De onderhavige uitvinding verschaft een gege-vensopslagcassette voor gebruik met een schijfaandrijving van het type voor verwijderbare media. Door de hele beschrijving heen wordt een voorkeursuitvoering van de 25 uitvinding beschreven in samenhang met een schijfcassette met een bepaalde maat en vorm. Vele aspecten van de schijfcassettevorm worden echter slechts voor voorbeeld-doeleinden gepresenteerd. Dienovereenkomstig dient het mechanisme niet beperkt te worden tot de getoonde bepaalde 30 cassetteuitvoering, aangezien de uitvinding de toepassing voor andere cassettes en aandrijftypes en configuraties overweegt.

Figuur 1 is een bovenaanzicht van een schijf-aandrijving 50 waarvan de bovenste bedekking voor de 35 duidelijkheid verwijderd is. Aandrijving 50 accepteert een verwijderbare schijfcassette 10 (getoond in dunne lijnen) voor het lezen en opslaan van digitale informatie. Aan- 101731 5 drijving 50 omvat een chassis 57, de actuator 56, met inbegrip van een tegenoverliggend paar lastbalken 44 met een lees/schrijfkop 54 aangebracht aan het einde van iedere lastbalk, een lasthelling 47, een spindelmotor 53 5 en een spindel 40. een schijf cassette 10 kan ingebracht worden in de voorzijde van de aandrijving in de richting aangegeven door de pijl. Gedurende het inbrengen schuift de cassette 10 lineair langs het bovenoppervlak van het chassis 57 en spindelmotor 53 voor aangrijping met de 10 laser/schrijfkoppen 54.

De figuren 2-5 tonen de uitwendige kenmerken van de schijfcassette 10 in detail. Zoals getoond bezit de schijfcassete 10 een ietwat hoekig hoofdlichaam 10b, een gebogen voorgedeelte 10a, en een gebogen achtergedeelte 15 10c. Cassette 10 omvat een buitenste omhulsel 18 en een binnenste sluiteromhulsel 16. Het sluiteromhulsel 16 roteert binnenin het buitenste omhulsel 18 om het medium 14 selectief bloot te geven door middel van een grote wigvormige schijftoegangopening 418, uitgebracht in het 20 voorgedeelte van de schijfcassette 10. De schijfcassette 10 omvat ook een flexibele magnetische schijf 14 (met streeplijnen weergegeven in figuur 3) en een schijfmedium-naaf 12 die bevestigd is aan het medium 14, die beide roteerbaar aangebracht zijn in de cassette 10. Een aan-25 drijftoeganggat 218b verschaft een opening in de cassette 10 voor aandrij f spindel 40 (zie figuur 1) om aan te grijpen op de naaf 12 en de flexibele schijf 14 aan te drijven over tegenoverliggende lees/schrijfkoppen 54 (ook getoond in figuur 1) . De naaf 12 bezit een kleinere maat dan het 30 aandrijfgat 218b en steekt naar beneden uit vanaf cassette 10. De schijfcassette 10 omvat ook een uitsteeksel 17, gekoppeld met het sluiteromhulsel 16, dat langs uitsteek-selspoor 35 van cassette 10 beweegt waardoor het sluiteromhulsel 16 geopend wordt. Een grendelmechanisme 37 dat 35 toegankelijk is door grendelvenster 48 houdt de sluiter 16 vergrendeld in een gesloten positie wanneer de cassette niet in gebruik is.

6

Zoals het best getoond wordt in figuur 2 is de wigvormige schijftoegangopening 418 gevormd in een voorste gedeelte van de cassette 10 (ongeveer gedefinieerd door de punten A, B, C) , nabij één hoek daarvan. De openingen 418 5 strekt zich uit over een boog of tussen de vectoren A-B en B-C. De boog a is bij voorkeur minder dan ongeveer 90° en is met de meeste voorkeur ongeveer 80°. Dienovereenkomstig roteert het sluiteromhulsel 16 binnenin het buitenste omhulsel 18 beginnend van nabij punt A tot nabij punt C 10 over een boog van ongeveer 80°. Merk op dat het punt A een gedeelte van de wigvormige opening definieert juist voorbij de middellijn 5. Omdat de sluiter over een boog van ongeveer 80° roteert, wordt ongeveer 15 tot 25%, bij voorkeur ongeveer 22%, van de rand van het medium 14 blootge-15 legd wanneer de sluiter open is. Tezelfdertijd wordt ongeveer 15 tot 25% van het oppervlaktegebied van de magnetische schijf 14 blootgelegd. De blootlegging verkregen door de grote wigvormige opening 418 verschaft de lees/-schrijfkoppen 54 een grotere toegang tot het oppervlak van 20 het medium 14 en staat het gebruik van een roteerbaar actuatorontwerp toe.

Ook verwijzend naar figuur 6 is een uiteengenomen aanzicht van cassette 10 verschaft om de inwendige componenten van de cassette 10 duidelijker te tonen. De 25 cassette 10 omvat respectievelijk bovenste en onderste halve cassetteomhulsels 18a en 18b, een roteerbare sluiteromhulsel met respectievelijke bovenste en onderste helften 16a en 16b, respectievelijke bovenste en onderste sluiteromhulselvoeringen 15a en 15b, een sluiterzwenkspil 30 20, een sluiterveermechanisme 22, en een omhulselstabili- sator 24. Het uitsteeksel 17 is gekoppeld aan de onderste sluiteromhulselhelft 16b.

De voeringen 15a en 15b zijn bevestigd aan de sluiteromhulselhelften 16a en 16b. Voering 15a is beves-35 tigd aan het binnenzijdeoppervlak 216a van sluiteromhulselhelf t 16a, terwijl voering 15b bevestigd is aan het binnenzijdeoppervlak 216b van sluiteromhulselhelft 16b.

1017318« 7

Het schijfmedium 14 roteert binnenin het sluiteromhulsel en niet direct binnenin het cassetteomhulsel. Dienovereenkomstig zijn de voeringen 15a, 15b, in tegenstelling tot andere bekende cassettes waarbij de voeringen gewoon-5 lijk bevestigd zijn aan een de binnenzijde van het cassetteomhulsel, bevestigd aan het binnenzijdeoppervlak van de sluiteromhulsels 16a, 16b. De voeringen 15a, 15b zijn bij voorkeur bevestigd via een hechtmiddel, bij meer voorkeur een drukgevoelig hechtmiddel. De voeringen 15a en 15b zijn 10 gesneden in de vorm van het oppervlak waaraan zij bevestigd zullen worden (dat wil zeggen 216a, 216b) uit een vel voeringmateriaal. Het voeringmateriaal is bij voorkeur 100% polyester, bij meer voorkeur Veratec 141-620 verkrijgbaar van Data Resources Group in Walpole MA. Het 15 voeringmateriaal bezit een dikte die bij voorkeur in de range van ongeveer 3,3 5 mils tot ongeveer 3,8 mils, bij meer voorkeur ongeveer 3,35 mils ligt. (1 mil is 1/1000 inch) (1 inch = 2,54 cm).

Stabilisator 24 is een in hoofdzaak U-vormig 20 afstandstuk gepositioneerd in het achterste gedeelte van de cassette 10 en tussen de bovenste en onderste cassette-omhulselhelften 18a en 18b. Achterste cassetteomhul-seluitsteeksels 318a, 318b strekken zich naar achteren toe uit vanaf de bovenste en onderste omhulselhelften 18a en 25 18b en worden gewikkeld rond stabilisator 24. Daardoor strekt een gedeelte van de stabilisator 24, wanneer de cassette 10 geassembleerd is, zich uit in en tussen de omhulselhelften 18 en 18b en steken gedeelten van de stabilisator 24 uit vanaf de verbonden bovenste en onder-30 ste omhulselhelften 18a en 18b. De uitstekende gedeelten van de stabilisator 24 vormen gedeelten van de buitencontouren van de cassette 10. In het bijzonder vormt de stabilisator 24 de achterste cassettehoeken 24a en 24b en het achterste gedeelte 24c.

35 De stabilisator 24 is gevormd uit een lichtge wicht stijf materiaal zoals kunststof. Meer in het bijzonder is de stabilisator 24 gevormd uit hoge sterkte poly- 101 7 31 3 ^ 8 styreen. Hij is gevormd met behulp van één van de bekende kunststofvormprocessen, zoals spuitgieten. De stabilisator 24 verschaft dimensionele stabiliteit en stijfheid aan de cassette 10, waardoor cassettedeformatie gedurende ver-5 keerd behandelen, verwringen en dergelijke geminimaliseerd wordt.

Het sluiterveermechanisme 22 omvat een gelei-dingsdraad 23 en een ronde schroefdrukveer 21 die over de geleidingsdraad 23 geschoven is. Het sluiterveermechanisme 10 22 is bij de einden van de geleidingsdraad 23 bevestigd aan de stabilisator 24. De einden zijn opgenomen in kanalen 124a en 124b die gevormd zijn in de einden van de U-vormige stabilisator 24.

De flexibele magnetische schijf 14 is gevormd 15 uit een dunne polymeerlaag, zoals MYLAR, en bezit een dunne magnetische laag die uniform verspreid is over de boven- en onderoppervlakken daarvan. De magnetische laag maakt de flexibele schijf 14 gevoelig voor magnetische flux en staat de opslag van digitale gegevens toe wanneer 20 het schijfoppervlak in magnetische communicatie wordt gebracht met een magnetische transductor van het type dat gewoonlijk in schijfaandrijvingen gevonden wordt. De schijf 14 is gewoonlijk cirkelvormig met een cirkelvormig gat nabij het centrum van de schijf 14. De schijf 14 bezit 25 een radius r in een range van ongeveer 20 tot 25 mm, en bij voorkeur ongeveer 23 tot 25 mm. De schijf 14 bezit concentrische sporen 114 die voorzien in het formatteren van de schijf 14 om digitale informatie op te slaan.

De medianaaf 12 is in hoofdzaak donutvormig en 30 omvat een ferromateriaal zoals staal, bij voorkeur roestvast staal, De naaf 12 omvat een boring of gat 12a nabij het centrum, de perifere buitenrand 12b en het binnenste ringoppervlak 12c. De binnenring 12c bezit een hoekige buitenrand en een in hoofdzaak vlak bodemoppervlak. De 35 perifere buitenrand 12b is ook hoekig. De mediumnaaf 12 is goed bevestigd aan de schijf 14 zodat het midden van de naaf 12 in lijn is nabij het centrum van de schijf 14. De 10173181 9 mediumnaaf 12 is bij voorkeur bevestigd aan de schijf 14 via een bekend hechtingsproces. Het schijf- en naafsamenstel is roteerbaar aangebracht tussen bovenste en onderste cassettesluiteromhulselhelften 16a, 16b. De naaf 12 is 5 aangebracht in spindeltoeganggat 316b van de spindeltoe-gangopening 316c van het onderste sluiteromhulsel 16b en spindeltoeganggat 218b van het onderste cassetteomhulsel 118b. Zoals in verder detail hieronder beschreven zal worden verbetert het uitsteken van de naaf 12 vanaf slui-10 teromhulsel 16 en een cassetteomhulsel 18 de koppeling aan een rotatiekrachtbron, zoals die verschaft door een aandrijf spindel , wanneer de cassette 10 aanwezig is binnenin de aandrijving 50 en werkt het als een onderdrukking op laterale beweging van de schijf 14 wanneer de cassette uit 15 aandrijving 50 verwijderd wordt.

Zoals getoond wordt in de figuren 6 en 7 passen de sluiterhelften 16a en 16b samen zodat de rand 116a van de bovenste omhulselhelft 16a past binnen de rand 116b van de onderste omhulselhelft 16b om het sluiteromhulsel 16 te 2 0 vormen, dat het medium 14 en de sluitervoeringen 15a en 15b (niet getoond figuur 5) die bevestigd zijn aan de binnenoppervlakken van de respectievelijke sluiteromhul-sels 16a en 16b, opneemt. Het complete sluitersamenstel 16 is zwenkbaar bevestigd aan het bovenste omhulsel 18a en 25 zwenkbaar aangebracht in het onderste omhulsel 18b. De naaf 12 is bevestigd aan het medium 14 en steekt door het aandrijftoeganggat 316b in het onderste sluiteromhulsel 16b. Dienovereenkomstig roteert het medium 14 in het sluiteromhulsel 16 wanneer de cassette 10 ingebracht is en 30 werkt in de aandrijving 50. De zwenkspil 20 bevestigt het sluitersamenstel 28 aan de bovenste omhulselhelft 18a door het bovenste gedeelte 20 te bevestigen aan het zwenkgat 218b via het sluiterzwenkgat 316. De zwenkspil 20 is vast bevestigd aan de bovenste omhulselcassette 18a terwijl hij 35 een zwenkruimte laat tussen en rond het spilgedeelte 20a en het sluiterzwenkgat 316a.

Wanneer het sluitersamenstel compleet is, ligt 1 q 1 7318^ 10 het medium 14 bloot bij de mediumtoegangsopening 416. Het medium 14 binnenin de cassette 10 is echter slechts toegankelijk vanaf de buitenzijde van de cassette 10 wanneer de sluitertoegangsopening 416 in lijn ligt met de toe-5 gangsopening 418 van het cassetteomhulsel. Bij een dergelijke uitlijning beweegt het sluiteromhulsel 16 naar een eerste positie zodat de openingen 416, 418 volledig overlappen en daardoor de cassette 10 "openen". Wanneer de cassetteomhulseltoegangsopening 416 en de cassetteomhul-10 seltoegangsopening 418 niet in lijn liggen beweegt het sluiteromhulsel 16 naar een tweede positie zodat de openingen 416, 418 niet overlappen en daardoor de cassette 10 "sluiten", waardoor het medium 14 afgeschermd wordt van omgevingsverontreinigingen.

15 Significant is dat de cassette 10 een uitsteek sel 17 gebruikt om te voorzien in de opening van de sluiter 16 gedurende het inbrengen van de cassette 10 in de aandrijving 50. In essentie werkt het uitsteeksel door botsing tegen de cassette-inbrengopening van de aandrij-20 ving 50 wanneer de cassette 10 in de aandrijving 50 ingébracht wordt. Omdat het uitsteeksel 17 zich uitstrekt voorbij de algehele dikte van de cassette 10 past het uitsteeksel 17 niet door de nauwe aandrijfopening. Dienovereenkomstig botst het uitsteeksel 17 op het frame van 25 de aandrijving 50 wanneer een cassette 10 in de aandrijving 50 gedwongen wordt en sleept het de sluiter 16 daardoor naar een open positie.

Zoals boven aangegeven is het uitsteeksel 17 gekoppeld aan het sluiteromhulsel 16. Het uitsteeksel 17 30 zou integraal in de sluiter 16 gevormd kunnen zijn maar is bij voorkeur als een apart onderdeel aan het sluiteromhulsel 16 bevestigd, zoals door lassen. Bij voorkeur vormt het uitsteeksel 17 een in hoofdzaak ronde dwarsdoorsnede en is het gevormd uit een materiaal dat slijtageweerstand 35 biedt zoals metaal. Het uitsteeksel 17 strekt zich naar beneden toe uit vanaf het sluiteromhulsel 16 om zich uit te strekken door het cassette-omhulsel 18 en het uitsteek- 1017318« 11 selspoor 35, dat gesneden is in het omhulsel 18. Wanneer de cassette 10 in de gesloten positie is dwingt de com-pressiespring 21 de sluiter 16 naar de gesloten positie en beweegt het uitsteeksel 17 naar de meest voorwaartse 5 positie in het uitsteekselspoor 35, zoals getoond in bijvoorbeeld figuur 2. Om de cassette 10 te openen wordt een tegen de klok in gerichte rotatiekracht aangebracht op het sluiteromhulsel 16 (vanaf het onderste cassetteper-spectief van figuur 2) tegen de druk van de veer 21 in, 10 waardoor de veer 21 samengedrukt wordt. Dienovereenkomstig beweegt het uitsteeksel 17 naar de achterste positie van het uitsteekselspoor 35, waardoor de sluiter 16 geopend wordt.

Figuur 8 is een dwarsdoorsnede van de schijfcas-15 sette 10 genomen langs lijn A-A van figuur 3 die een gedetailleerde opstelling van de inwendige componenten van de schijfcassette 10 toont. Figuur 8 illustreert ook een bevestiging van spil 20 aan het bovenste omhulsel 18a als een alternatief voor de uitvoering van figuur 10. In de 20 uitvoering van figuur 8 bezit het bovenste buitenste omhulsel 18a een opgerichte rand 4 2 die zich uitstrekt in het inwendige van de schij f cassette 10. De spil 20 is bevestigd aan het distale einde van het opgerichte randge-deelte 42, een ruimte 49 overlatend waarin het bovenste 25 sluiteromhulsel 16b roteerbaar aangebracht is. De ruimte 4 9 kan ook gevormd zijn door de spil 2 0 met een kleiner diametergedeelte 20a te vormen en het gedeelte 20a direct te bevestigen aan het inwendige van de bovenste buitenste cassette 18a, zoals getoond in figuur 6.

30 Zoals boven opgemerkt is het onderste sluiterom- hulselgedeelte 16b roteerbaar aangebracht in het onderste buitenste omhulsel 18b. Rotationele uitlijning van het sluiteromhulsel 16 is verder verschaft door het opgerichte gedeelte 45. Voor dat doel steekt het ringvormige op-35 gerichte gedeelte 45 in de spindeltoegangopening 218. Een ringvormige uitsparing 518 (gezien vanuit het uitwendige van de cassette) is gevormd in het onderste omhulsel 18 12 rond de spindeltoegangsopening 218.

Alternatieve uitvoeringen van het opgerichte gedeelte 45 zouden gebruikt kunnen worden. Hoewel het opgerichte gedeelte 45 getoond is terwijl het recht in de 5 spindeltoegangsopening 218 steekt, zou bijvoorbeeld het einde van het opgerichte gedeelte 4 5 rond het bodemomhul-sel 18b gewikkeld kunnen zijn, zoals aangegeven door het met stippellijnen aangegeven gedeelte 45a. Additioneel is het opgerichte gedeelte 45 niet noodzakelijkerwijs conti-10 nu, maar zou het ook gevormd kunnen zijn als een aantal vingers die uitsteken in de opening 218b. Bovendien zou het gedeelte 45 integraal gevormd kunnen zijn, zoals getoond, of als een afzonderlijke component aan het slui-teromhulsel 16 bevestigd kunnen zijn. In iedere uitvoering 15 verschaft het opgerichte gedeelte 45 rotationele uitlij -ning van het sluiteromhulsel 16.

Verwijzend naar de figuren 7, 7A en 7B wordt de grendelwerking van de sluiter 16 geïllustreerd. Zoals hieronder vollediger beschreven wordt, worden twee uit-20 voeringen overwogen voor de sluitergrendel 37. In de uitvoering van figuur 7A steekt de grendel 37 naar buiten vanaf de cassette en werkt hij door aangrijping op een frame of stationair gedeelte van de aandrijving 50. In de uitvoering van figuur 7B is de sluitergrendel 37 alter-25 natief verzonken in de cassette 10 en ontgrendelt hij door aangrijping op een hefboom of iets dergelijks in de aandrijving 50.

Figuur 7 toont een uiteengenomen aanzicht van de cassette 10 dat de sluitergrendel 37 blootgeeft. De figu-3 0 ren 7A en 7B tonen gedetailleerde aanzichten van het gedeelte van de cassette 10 met inbegrip van de sluitergrendel 37. Zoals getoond omvat de sluitergrendel 37 een hoofdhefboomlichaam 37f. Gekoppeld aan het lichaam zijn actueringspunt 37a, draaipen 37c, veer 37d, een uitsteek-35 sel 37e. De sluiterbodem 36b bezit een uitsnede 37b die het uitsteeksel 37e opneemt. Wanneer de sluiter 16 in de gesloten positie is grijpt het uitsteeksel 37e aan op de 13 sluiteruitsnede 37b en vergrendelt daardoor de sluiter 16 om rotatie te voorkomen. Anderzijds, wanneer het actue-ringspunt 37a ingedrukt wordt, zoals door het inbrengen van de cassette 10 in de aandrijving 50, wordt de hefboom 5 37f gedwongen te zwenken rond de draaipen 37c. Dienover eenkomstig veroorzaakt de zwenkbeweging van grendel 37 dat het uitsteeksel 37e uit de uitsnede 37b beweegt waardoor de sluiter vrijgegeven wordt van de grendel 37. De veer 37d zorgt ervoor dat de hefboom 37f terugzwenkt wanneer de 10 druk van het actueringspunt 37a verwijderd wordt. Wanneer de uitsnede 37b in lijn is met het uitsteeksel 37e dwingt de veer 37d het uitsteeksel 37e dientengevolge in de uitsnede 37b.

Verwijzend in het bijzonder naar figuur 7A, 15 bezit de sluitergrendel 3 7 een zodanige maat dat een gedeelte 37a zich uitstrekt voorbij de breedte van het omhulsel 18 zodat het zich naar buiten uitstrekt vanaf de rand van het cassette 10. Wanneer een cassette 10 ingébracht wordt in de aandrijving 50 botst de grendel 37 20 daarom op het frame van de aandrijving, en daardoor wordt hij ingedrukt. Dat wil zeggen, opdat de cassette 10 past door de opening en in de aandrijving 50, wordt de grendel 37 noodzakelijkerwijs ingedrukt en wordt de grendel 37 daardoor vrijgegeven.

25 De figuren 9A en 9B tonen het mechanisme in aandrijving 50 dat aangepast is om de sluitergrendel 37 aan te grijpen en vrij te geven, bij voorkeur wanneer de grendel verzonken is overeenkomstig de uitvoering van figuur 7B. Figuur 9A is een bovenaanzicht van het chassis 30 57 van de aandrijving 50 (componenten zijn niet getoond voor de duidelijkheid). De vrijgavehefboom 60 wordt getoond nabij een voorste hoek van het chassis 57. Figuur 9B is een isometrisch onderaanzicht van de hoek van het chassis 60 waarin de vrijgavehefboom 60 aangebracht is. De 35 vrijgavehefboom 60 omvat een veergedeelte 60b, dat bevestigd is aan het chassis 57 bij blok 60c, en een aangrijp-gedeelte 60a aan het distale eind van de veer 6 0b. Figuur 10173l8y 14 9C toont het aangrijpgedeelte 60a in verder detail. Het aangrijpgedeelte 60a omvat een vrijgavevinger 160 die uitsteekt vanaf het opstaande gedeelte 260. De vrij-gavevinger 160 omvat afgeronde hoeken.

5 Het vrijgeven van de hefboom 60 gebeurt wanneer een cassette 10 ingebracht wordt in de aandrijving 50. Wanneer een cassette 10 ingebracht wordt in de aandrijving 50 grijpt de vrijgavevinger 160 aan op de sluitergrendel 37 waardoor de sluiter 16 toegestaan wordt te roteren 10 binnenin de schijfcassette 10. Wanneer de cassette 10 verder in de aandrijving 50 gedwongen wordt, wordt het aangrijpgedeelte 60a naar buiten gedwongen (zoals met streeplijnen aangegeven in figuur 9B) wanneer de vrij-gavevinger 60 uit grendel 37 naar buiten en langs de rand 15 van de cassette 10 beweegt. Simultaan buigt het veer-gedeelte 60b om buitenwaartse beweging van het aangrijpgedeelte 60a op te nemen. Additioneel staan de afgeronde hoeken van de vrijgavevinger 160 een gemakkelijker over-gang van de vinger 160 in en uit aangrijping met de gren-20 del 37 toe. Wanneer de cassette 10 verwijderd wordt uit de aandrijving 50 keert het veergedeelte 60b terug naar zijn initiële rusttoestand en in positie om wederom een cassette 10 aan te grijpen wanneer die ingebracht wordt in de aandrijving 50.

25 Als een alternatief voor het gebruik van de hefboom 60 om de grendel 37 vrij te geven, steekt de grendel 37 uit vanaf de cassette 10 en wordt de grendel vrijgegeven door passief aangrijpen op het frame van de aandrijving 50. Verwijzend naar de figuren 10A-10F, wordt 30 de werking van de alternatieve grendeluitvoering verder getoond. Wanneer een cassette 10 ingebracht wordt in de aandrijving 50 botst in het algemeen het grendelac-tueringspunt 37a op de zij rails 51 van de aandrijving 50. De botsing zorgt dat het uitsteeksel van de grendel 37 35 vrijkomt van de sluiter 16 waardoor de sluiter vrijgemaakt wordt om te roteren. Enigzins simultaan botst het uitsteeksel 17 op de opening van de aandrijving 50 nabij het i 01 73 1 8"* 15 stapvormige gedeelte 50b. Wanneer de cassette 10 verder in de aandrijving 50 gedwongen wordt beweegt het uitsteeksel 17 langs de uitsteekselspoor 35 met betrekking tot de cassette en langs het vlak van de stap 50b tnet betrekking 5 tot de aandrijving 50. Dienovereenkomstig wordt de sluiter 16 geopend voor aandrijvingtoegang tot het medium 14 van de cassette 10.

Verwijzende naar de figuren 10A en 10B zijn een boven- en onderaanzicht van de cassette 10 en aandrijving 10 50 getoond waarbij de cassette 10 gedeeltelijk ingebracht is in de aandrijving 50. Het bovenste omhulsel 18a is verwijderd om de werking van de grendel 37 verder te illustreren. Verder is in de figuren 10A en 10B de cassette 10 ingebracht in de aandrijving 50 juist tot aan het 15 punt waarop het actueringspunt 37a nabij de voorzijde van de aandrijving 50 is. Wanneer de cassette verder ingébracht wordt in de aandrijving 50 grijpt het actuerings-spunt 3 7a aan op de zij rail 51 van de aanhef fing 50, waardoor het sluiteromhulsel 16 ontgrendeld wordt en 20 toegestaan wordt vrij te roteren. Het voorframe 50a van de aanheffing 50 bezit een stapvormig gedeelte 50b zodat het uitsteeksel 17 nog niet in aangrijping is met de voorzijde van het frame 50a.

Vervolgens verwijzend naar de figuren 10C en 10D 25 tonen de boven- en onderaanzichten verder de werking van de sluiter 16 in een vollediger ingebrachte positie. In deze figuren is het uitsteeksel 17 in aangrijping met de voorzijde van het frame 50a nabij het stapvormige gedeelte 50b. Wanneer de cassette 10 verder in de aandrijving 50 30 gedwongen wordt dwingt de framevoorzijde 50a het uitsteeksel 17 om de sluiter 16 naar de open positie te roteren. Dienovereenkomstig glijdt het uitsteeksel 17 over het stapvormige gedeelte 50b wanneer de cassette 10 de aandrijving 50 verder binnentreedt.

35 Tenslotte is, zoals getoond in de boven- en onderaanzichten van de figuren 10E en 10F, wanneer de cassette 10 volledig in de aandrijving 50 gedwongen wordt, i 0 1 7: ' 7 Tl 16 het uitsteeksel 17 achterwaarts bewogen in het uitsteek-selspoor 3 5 en over het stapvormige gedeelte 50b van de voorzijde van het frame 50a. Als consequentie daarvan is de sluiter 16 naar de volledig open positie geroteerd en 5 gereed voor het laden van de lees/schrijfkoppen. '

De werking van de sluiter 16 gedurende het uitwerpen van de cassette is in hoofdzaak de omgekeerde volgorde van die zoals hierboven beschreven in verband met de figuren 10A-10F. Het uitwerpen van de cassette 10 uit 10 de aandrijving 50 wordt echter geholpen door veer 21 van de cassette 10. In het bijzonder wanneer de cassette 10 uit de aandrijving 50 geworpen wordt roteert de kracht van de veer 21 de sluiter 16 in de richting met de klok mee. De kracht van de veer 21 zorgt ervoor dat het uitsteeksel 15 17 botst op de voorzijde van het frame 50a. Deze kracht zorgt er ook voor dat de cassette 10 naar buiten beweegt uit de aandrijving 50. Natuurlijk vermindert deze kracht om de cassette naar buiten te bewegen wanneer de cassette naar buiten beweegt uit de aandrijving 50. Wanneer de 20 cassette bijna uit de aandrijving 50 beweegt is de sluiter 16 naar de gesloten positie geroteerd. Op dit moment vergrendeld de grendel 37 de sluiter 16 naar de gesloten positie wanneer het actueringspunt 37a vrij komt van de aandrijfrails 51.

25 De beschrijving hierboven van voorkeursuitvoe ringen is niet bedoeld om de reikwijdte van de bescherming van de volgende conclusies impliciet te beperken. Daarom zijn bijvoorbeeld de volgende conclusies, behalve waar zij uitdrukkelijk zo beperkt zijn, niet beperkt tot toepas-30 singen die cassettes voor schijfaandrijfsystemen met zich meebrengen.

/ * -

Claims

1. Cassette voor gebruik in een schijfaandrij-ving, waarbij de cassette omvat: een buitenste omhulsel met bovenste en onderste gedeelten, waarbij het onderste gedeelte een in hoofdzaak 5 cirkelvormige centreeropening daardoorheen bezit; een flexibele schijf aangebracht binnenin het buitenste omhulsel; en een sluiter die gekoppeld is aan het buitenste omhulsel en een daarop beweegbaar is tussen een eerste 10 positie en een tweede positie; een uitsteeksel gekoppeld aan de sluiter en aangepast om te stoten tegen een gedeelte van de schijf-aandrijving gedurende het daarin inbrengen van de cassette .

2. Cassette volgens conclusie 1, waarbij de cassette verder een grendelmiddel omvat om te verhinderen dat de sluiter beweegt tenzij de grendel vrijgegeven wordt.

3. Schijfcassette volgens conclusie 1 of 2, 20 waarbij het uitsteeksel uitsteekt door het onderste gedeelte van het buitenste omhulsel.

4. Schijfcassette volgens conclusie 3, waarbij het buitenste omhulsel daardoorheen een spooropening omvat waarin de knop aangebracht is.

5. Schijfcassette volgens conclusie 4, waarbij het spoor een gebogen pad omvat.

6. Schijfcassette volgens één der conclusies 1- 5, waarbij de sluiter roteerbaar gekoppeld is aan het buitenste omhulsel.

7. Schijfcassette volgens één der conclusies 1- 6, waarbij het uitsteeksel met de sluiter van de eerste 1017318^ positie waarin de sluiter nabij een voorgedeelte van de cassette is beweegt naar een tweede positie waarin de sluiter nabij een achtergedeelte van de cassette is.

8. Schijfcassette volgens conclusie 2, waarbij 5 de grendel aangebracht is nabij een perifere zijrand van de cassette.

9. Schijfcassette volgens conclusie 8, waarbij de grendel aangebracht is nabij een voorgedeelte van de cassette.

10. Schijfcassette volgens één der conclusies 1- 9, waarbij de cassette minder dan ongeveer 2 inch (5 cm) breed is.

11. Gegevensopslagcassette voor gebruik in een opslaginrichting, omvattend: 15 een buitenste omhulsel met een toegangsopening die daarin gevormd is; een opslagmedium dat roteerbaar aangebracht is binnenin het buitenste omhulsel en toegankelijk is door middel van de toegangsopening; 20 een beweegbaar element dat beweegbaar is ten opzichte van het buitenste omhulsel tussen een eerste positie waarbij de toegangsopening bedekt is en een tweede positie waarin de toegangsopening geopend is; en een uitsteeksel vastgemaakt aan het beweegba- 25 re element, waarbij het uitsteeksel aangepast is om aan te grijpen op een stationair gedeelte van de opslaginrichting, zodanig dat het uitsteeksel het beweegbare element naar de tweede positie beweegt wanneer de cassette ingébracht wordt in de opslaginrichting.

12. Gegevensopslagcassette volgens conclusie 11, waarbij het beweegbare element een sluiteromhulsel omvat.

13. Gegevensopslagcassette volgens conclusie 12, waarbij het sluiteromhulsel het opslagmedium omhult.

14. Gegevensopslagcassette volgens conclusie 11, 35 12 of 13, waarbij het uitsteeksel naar buiten uitsteekt vanaf een oppervlak van de gegevensopslagcassette.

15. Gegevensopslagcassette volgens conclusie 14, 10 1 73 f 5"1 waarbij het uitsteeksel naar beneden uitsteekt vanaf een bodemoppervlak van de gegevensopslagcassette.

16. Gegevensopslagcassette volgens één der conclusies 11-15, waarbij het uitsteeksel een afgerond 5 eindgedeelte omvat.

17 Gegevensopslagcassette volgens één der conclusies 11-16, waarbij het uitsteeksel gekoppeld is aan een bodem van het beweegbare element.

18. Gegevensopslagsysteem, omvattend: 10 een gegevensopslagcassette omvattend een buiten ste omhulsel met een schijftoegangopening die daarin gevormd is, een opslagmedium dat roteerbaar aangebracht is binnenin het buitenste omhulsel, een sluiter die beweegbaar aangebracht in relatie tot het buitenste omhulsel, en 15 een uitsteeksel dat gekoppeld is aan het buitenste omhulsel ; een gegevensopslaginrichting omvattend een transductor voor het lezen en schrijven van gegevens op het opslagmedium, een motor voor het roteren van het 20 opslagmedium, en een stationaire uitsteekselgeleiding die aangepast is voor aangrijping door het uitsteeksel wanneer de gegevensopslagcassette ingebracht wordt in de gegevensopslaginrichting .

19. Gegevensopslagsysteem volgens conclusie 18, 25 waarbij de stationaire uitsteekselgeleiding een vlak oppervlak omvat dat aangebracht is loodrecht op een in-brengrichting van de gegevensopslagcassette in de gegevensopslaginrichting .

20. Gegevensopslagsysteem volgens conclusie 18 30 of 19, waarbij de stationaire uitsteekselgeleiding nabij een voorgedeelte van de gegevensopslaginrichting aangebracht is.

21. Gegevensopslagsysteem volgens conclusie 19 of 20, waarbij het uitsteeksel een afgerond oppervlak 35 omvat.

22. Gegevensopslagsysteem volgens conclusie 19, 20 of 21, waarbij het uitsteeksel naar beneden toe uit- 1 π * v. · · - * steekt vanaf de gegevensopslagcassette.

23. Gegevensopslagsysteem volgens één der conclusies 19-22, waarbij het uitsteeksel over de uitsteek-selgeleiding beweegt wanneer de cassette ingebracht wordt 5 in de inrichting.

24. Gegevensopslagsysteem volgens één der conclusies 18-23, waarbij de gegevensopslaginrichting verder een frame omvat waaraan de transductor, motor, en uit-steekselgeleiding gekoppeld zijn.

25. Gegevensopslagsysteem volgens conclusie 24, waarbij de uitsteekselgeleiding gevormd is in een voor-gedeelte van het frame.

26. Gegevensopslagsysteem volgens conclusie 25, waarbij het uitsteeksel een trapvormig gedeelte omvat 15 langs een voorgedeelte van het frame, -o-o-o-o-o-o-o-o- AF/KP 1017318*