NL1012909C1

NL1012909C1 - Samenstel van een houder en een deksel.

Info

Publication number: NL1012909C1
Application number: NL1012909A
Authority: NL
Inventors: Anjo Gerrit Van Den Brink
Original assignee: Den Brink B V Van
Priority date: 1999-03-26
Filing date: 1999-08-25
Publication date: 2000-09-27
Also published as: PT1165392E; ES2203438T3; AU3577000A; ATE245577T1; EP1165392B1; DK1165392T3; DE60004030T2; DE60004030D1; WO2000058171A1; EP1165392A1

Description

Titel: Samenstel van een houder en een deksel

De uitvinding heeft betrekking op een samenstel van een houder en een deksel, waarbij de houder is voorzien van een bodem en een mantelwand, waarbij aangevormd aan de mantelwand, nabij een bovenrand daarvan, een zich in 5 hoofdzaak loodrecht op de mantelwand uitstrekkende houderflens is aangebracht, met welke houderflens een wanddeel is verbonden aan een van de mantelwand afgekeerde rand van de houderflens, welk wanddeel zich in hoofdzaak evenwijdig aan de mantelwand uitstrekt, waarbij het deksel 10 is voorzien van een dekselwand, waarbij het deksel aan de omtrek is voorzien van een sluitwand, die zich in een neerwaartse richting uitstrekt en met een naar de dekselwand gekeerde zijde aangrijpt op de bovenrand van de mantelwand, waarbij de sluitwand is voorzien van een 15 neerwaartse rand die bij een op de houder geplaatste toestand van het deksel zodanig dicht aanligt tegen de zich loodrecht op de mantelwand uitstrekkende houderflens, ofwel zodanig wordt afgeschermd door het zich in hoofdzaak evenwijdig aan de mantelwand uitstrekkende wanddeel dat 20 aangrijping van deze neerwaartse rand niet mogelijk is.

Een dergelijk samenstel is bijvoorbeeld beschreven in aanvraagsters Europese octrooiaanvrage EP-A-0 855 347. Ten behoeve van het openen van het deksel van dit bekende samenstel, is de houder van het samenstel voorzien van een 25 zegellip die kan worden weggebroken, zodat de gebruiker de neerwaartse rand van de sluitwand van het deksel kan aangrijpen ten behoeve van het openen van het deksel. Alhoewel bij de bekende emmer het wegbreken van de verzegeling nauwelijks enige verzwakking van de houder 30 veroorzaakt, is dit gevaar toch nog steeds aanwezig. De uitvinding beoogt een samenstel van een houder en een deksel van het in de aanhef beschreven type, die beschikt over een beveiliging en waarbij het wegbreken van de « · · '1 2 verzegeling geen enkele verzwakking van de houder veroorzaakt.

Volgens de uitvinding wordt het samenstel van het in de aanhef beschreven type hiertoe gekenmerkt doordat ter 5 plaatse van een aangrijppositie met de neerwaartse rand van de sluitwand een aangrijplip is verbonden die zich vanaf de neerwaartse rand zodanig uitstrekt dat deze aangrijpbaar is.

Ten behoeve van het openen van het deksel, zal de 10 gebruiker aan de aangrijplip moeten trekken, zodat de sluitwand ter plaatse van de aangrijplip vrijkomt van de mantelwand van de houder waarna het deksel van de houder kan worden losgetrokken. De houderflens en het met de houderflens verbonden wanddeel kunnen zich over de gehele 15 omtrek van de houder uitstrekken zonder dat daarin een onderbreking of een profielwijziging behoeft te worden aangebracht ten behoeve van het vormen van een zegellip. De houder zal derhalve over zijn gehele omtrek beschikken over in hoofdzaak gelijke stijfheid.

20 Teneinde het samenstel tevens te voorzien van een zegel, is het volgens een nadere uitwerking van de uitvinding bijzonder gunstig wanneer de sluitwand althans aan weerszijden van de aangrijplip is voorzien van een verzwakking, die zodanig is aangebracht dat bij het 25 aangrijpen, en ter opening van het deksel zijwaarts of omhoog trekken van de aangrijplip althans een door de verzwakkingen begrensd sluitwanddeel van de resterende sluitwand wordt losgetrokken, en slechts met een van de neerwaartse rand afgekeerde zijde met het deksel verbonden 30 blijft, zodanig dat het losgetrokken sluitwanddeel aangrijpbaar is voor het verder openen van het deksel. Bij deze handelingen zullen de genoemde verzwakkingen moeten worden verbroken, welke verbreking zichtbaar wordt, zodat het duidelijk is dat het deksel reeds eerder van de houder 35 is afgenomen. De verzwakkingen hebben derhalve de 101 ? 9 0 9 3 zegelfunctie die ten behoeve van het oneigenlijk openen van het samenstel volgens de uitvinding van zo groot belang is.

Volgens een alternatieve uitwerking kan in plaats van of in aanvulling op de aan weerszijden van de 5 aangrijplip aangebrachte verzwakkingen het samenstel ter plaatse van de aangrijppositie zijn voorzien van een zegelbrug, welke zegelbrug is verbonden met de sluitwand en eventueel met de aangrijplip, zodat bij het aangrijpen van de aangrijplip althans één van de verbindingen van de 10 zegelbrug met de sluitwand of met de aangrijplip wordt verbroken. Wanneer een gebruiker ziet dat een dergelijke verbinding is verbroken, kan deze ervan uitgaan dat het deksel reeds éénmaal van de houder is afgenomen, althans dat een poging daartoe is ondernomen.

15 Nadere uitwerkingen van de uitvinding zijn beschreven in de volgconclusies en zullen aan de hand van een aantal uitvoeringsvoorbeelden, onder verwijzing naar de tekening, verder worden verduidelijkt.

Figuur 1 toont een bovenaanzicht van een deksel van 20 een uitvoeringsvoorbeeld van een samenstel volgens de uitvinding; figuur 2 toont een doorsnede-aanzicht van het deksel over lijn II-II uit figuur 1; figuur 3 toont een soortgelijk doorsnede-aanzicht 25 als weergegeven in figuur 2, waarbij de aangrijplip zowel in de gesloten als in een geópende stand is weergegeven; figuur 4 toont een doorsnede-aanzicht over lijn II-II uit figuur 1, waarbij tevens de houder van het samenstel is weergegeven en waarbij de aangrijplip in de geopende 30 stand is weergegeven; figuur 5 toont in meer detail het gedeelte van de deksel en de houder ter plaatse van de aangrijplip in doorsnee over lijn II-II uit figuur 1; figuur 6 toont een bovenaanzicht van de aangrijplip 35 in de toestand die is weergegeven in figuur 2; '/0 1 2 9-09 4 figuur 7 toont een zij-aanzicht van de aangrijplip in de toestand die is weergegeven in figuur 2; figuur 8 toont een bovenaanzicht van de aangrijplip die is weergegeven in de toestand in figuur 4; 5 figuur 9 toont een zij-aanzicht van de aangrijplip die zich bevindt in de toestand die is weergegeven in figuur 4; figuur 10-13 tonen soortgelijke aanzichten als weergegeven in figuur 8 met aangrijplippen die een 10 alternatieve uitvoering hebben; figuur 14 toont een doorsnede-aanzicht over lijn XIV-XIV uit figuur 13; figuur 15 toont een perspectiefaanzicht van een deel van de aangrijplip zoals weergegeven in figuren 1-7; 15 figuur 16 toont perspectivisch en gedeeltelijk in doorsnede het kunststofvlies met behulp waarvan het sluitwanddeel dat de aangrijplip draagt is verbonden met de rest van de sluitwand; figuur 17 toont een alternatieve uitvoering van een 20 aangrijplip in perspectief; figuur 18 toont nog een alternatieve uitvoering van een aangrijplip van een uitvoeringsvoorbeeld van een samenstel volgens de uitvinding figuur 19 toont een soortgelijk perspectiefaanzicht 25 als weergegeven in figuur 18 van een alternatieve uitvoering van een verzegeling; figuur 20 toont een soortgelijk aanzicht als weergegeven in figuur 19 van nog een alternatieve uitvoering van de verzegeling; en 30 figuur 21 toont een dwarsdoorsnede-aanzicht over de dekselrand van het in figuur 19 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld ter plaatse van de aangrijppositie.

In de figuren zullen onderdelen met eenzelfde functie worden aangeduid met dezelfde verwijzingscijfers.

35 De getoonde uitvoeringsvoorbeelden hebben alle betrekking op een samenstel van een kunststof houder E en een ** r A i „ ,r.

• \- :i u 5 kunststof deksel D. Andere materialen voor het vervaardigen van de houder en/of het deksel behoren echter tevens tot de mogelijkheden. Het volledige samenstel is in doorsnede weergegeven in figuur 4. De houder E is voorzien van een 5 bodem 1 en een mantelwand 2. Nabij een bovenrand 3 van de mantelwand 2 is een zich in hoofdzaak loodrecht op de mantelwand 2 uitstrekkende houderflens 4 aangebracht. Met een van de mantelwand 2 afgekeerde rand 4a van de houderflens 4 is een wanddeel 5 verbonden dat zich in 10 hoofdzaak evenwijdig aan de mantelwand 2 uitstrekt. Tussen het genoemde wanddeel 5 en de mantelwand 2 strekken zich in het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld ribben 6 uit ter verhoging van de stevigheid van de houder E. Dergelijke ribben zijn echter niet noodzakelijk. Het deksel D is 15 voorzien van een dekselwand 7. Aan de omtrek van het deksel D is het deksel voorzien van een sluitwand 8, die zich in een neerwaartse richting uitstrekt en met een naar de dekselwand 7 gekeerde zijde aangrijpt op de bovenrand 3 van de mantelwand 2. De sluitwand 8 is voorzien van een 20 neerwaartse rand 8a die bij een op de houder E geplaatste toestand van het deksel D zodanig dicht aanligt tegen de zich loodrecht op de mantelwand 2 uitstrekkende emmerflens 4, ofwel zodanig wordt afgeschermd door het zich in hoofdzaak evenwijdig aan de mantelwand 2 uitstrekkende 25 wanddeel 5, dat aangrijping van deze neerwaartse rand 8a niet mogelijk is. Teneinde het deksel D nu toch van de houder E te kunnen afnemen, is de neerwaartse rand 8a van de sluitwand 8 ter plaatse van een aangrijppositie met een aangrijplip 9 verbonden die zich vanaf de neerwaartse rand 30 8a zodanig uitstrekt dat deze aangrijpbaar is. Bij voorkeur vindt deze aangrijping plaats met de vingers, echter, onder aangrijpbaar dient tevens aangrijpbaar met een gereedschap zoals een tang of schroevendraaier te worden verstaan. In figuur 5 is deze aangrijplip 9 gestippeld weergegeven.

35 Figuur 3 toont de aangrijplip 9 in originele stand en in een aangegrepen stand die is aangeduid met 9a. In figuur 4 1 o ' ? o. r, 9 6 is het deksel D met de aangrijplip 9 in de aangegrepen stand weergegeven terwijl deze op de houder E is geplaatst. Figuren 6 en 7 tonen de in figuren 1-5 weergegeven aangrijplip 9 nogmaals in boven- en zij-aanzicht in de nog 5 niet aangegrepen stand. Figuren 8 en 9 tonen de aangrijplip 9 in respectievelijk boven- en zij-aanzicht in de wel aangegrepen stand. Met name in figuur 9 is duidelijk zichtbaar dat in de aangegrepen stand een opening 18 in de sluitwand 8 wordt gevormd waaronder de vingers kunnen 10 worden gebracht om het deksel D van de houder E los te trekken.

Figuren 10-13 tonen in eenzelfde stand en aanzicht als weergegeven in figuur 8 nog een aantal alternatieve uitvoeringen van de aangrijplip 9.

15 In figuur 14 is de doorsnede over lijn XIV-XIV uit figuur 13 getoond. Daarin is duidelijk zichtbaar dat bij dat uitvoeringsvoorbeeld de aangrijplip 9 via een verbreekbaar verbindingsbalkje 19 in de aangrijpstand wordt gehouden.

20 De sluitwand 8 is althans aan weerszijden van de aangrijplip 9 voorzien van een verzwakking 10-12. Deze verzwakking 10-12 is duidelijk zichtbaar weergegeven in de diverse uitvoeringsvoorbeelden van figuren 15-18 en zijn daar in aangeduid met de verwijzingscijfers 10, 25 respectievelijk 11, 12. De verzwakkingen 10-12 zijn zodanig aangebracht dat bij het aangrijpen, en ter opening van het deksel D zijwaarts of omhoog trekken van de aangrijplip 9, althans een door de verzwakkingen 10-12 begrensd sluitwanddeel 8b van de resterende sluitwand 8 wordt 30 losgetrokken, en slechts met een van de neerwaartse rand 8a afgekeerde zijde met het deksel D verbonden blijft, zodanig dat het losgetrokken sluitwanddeel 8b aangrijpbaar is voor het verder openen van het deksel D. In deze toestand is de reeds eerder genoemde opening 18 gecreëerd die is 35 aangegeven in figuren 4 en 9 en waaronder de gebruiker zijn 10 1 2 9 0 9 7 vingers kan brengen voor het verder openen van het deksel D.

Bij alle in figuur 15-18 weergegeven uitvoerings-voorbeelden is met de neerwaartse rand 8a van de sluitwand 5 8 nog een zich in hoofdzaak evenwijdig aan de dekselwand 7 uitstrekkende flens 14 verbonden. De genoemde verzwakkingen 10-13 strekken zich daarbij tevens uit in deze flens 14 aan weerszijden van de aangrijplip 9. Bij het uitvoerings-voorbeeld van figuur 15 zijn de verzwakkingen in de flens 10 14 uitgevoerd als uitsparingen, terwijl de verzwakkingen in de sluitwand 8 zijn uitgevoerd als een dunwandig vlies. Het dunwandige vlies is in figuur 16 in perspectief en ten dele in doorsnede weergegeven. Bij het zijwaarts en omhoog trekken van de aangrijplip 9 wordt dit vlies verbroken, 15 zodat daarmee zichtbaar wordt dat althans een poging is ondernomen om het deksel D van de houder E af te nemen. Ook in figuur 17 is duidelijk zichtbaar dat de flens 14 ter plaatse van de verzwakking 11 is onderbroken en dat de sluitwand 8 ter plaatse van de verzwakking 11 dunwandig is 20 uitgevoerd.

Bij het uitvoeringsvoorbeeld dat is weergegeven in figuur 18 zijn de verzwakkingen 12 in de sluitwand 8 uitgevoerd als uitsparingen en in de flens 14 die aansluit op de sluitwand 8 als vliezen 12a. Het moge duidelijk zijn 25 dat ook andere type verzwakkingen tot de mogelijkheden behoren, zoals perforaties, verbreekbare verbindingselementen en dergelijke.

Teneinde een gemakkelijker opklappen van het sluitwanddeel 8b te bewerkstelligen kan in de sluitwand 8 30 tevens een verzwakkingslijn 15 zijn aangebracht, die in doorsnede is weergegeven in figuur 5, welke verzwakkingslijn 15 zich tussen de verzwakkingen 10-12 in hoofdzaak evenwijdig uitstrekt aan de neerwaartse rand 8a van de sluitwand 8. In de onderhavige uitvoeringsvoorbeelden is 35 deze verzwakkingslijn 15 eveneens als een dunwandig vlies in de sluitwand 8 uitgevoerd. Ook voor deze fö 1 2. r ^ 9 8 verzwakkingslijn 15 zijn andere uitvoeringsvormen mogelijk, zoals bijvoorbeeld perforaties of dergelijke. De genoemde verzwakkingslijn 15 kan zodanig zwak zijn uitgevoerd dat bij het trekken aan de deksellip 9 het sluitwanddeel 8b, 5 dat wordt begrensd door de genoemde verzwakkingslijn 15 en de beide aan weerszijden van de deksellip 9 in de sluitwand 8 aangebrachte verzwakkingen 10-12, volledig van de sluitwand 8 wordt losgetrokken ter vorming van een uitsparing 18 in de sluitwand 8. De uitsparing 18 in de 10 sluitwand 8 heeft een zodanige vorm dat aangrijping van de deze uitsparing 18 begrenzende rand mogelijk is ten behoeve van het openen van het deksel D. Het is zoals hiervoor besproken evenwel ook mogelijk dat het sluitwanddeel 8b via de verzwakkingslijn 15 met de rest van de sluitwand 8 15 verbonden blijft en derhalve slechts ten dele van de sluitwand 8 wordt losgetrokken.

Alhoewel niet noodzakelijk, is in alle getoonde uitvoeringsvoorbeelden het deksel D nog voorzien van een verbindingswand 17 die zich tussen een omtreksrand 16 van 20 de dekselwand 7 en de sluitwand 8 uitstrekt in een, ten opzichte van de dekselwand 7 in opwaartse richting, waarbij de bovenrand 17a van de verbindingswand 17 met een bovenrand 8c van de sluitwand 8 is verbonden, zodanig dat de bovenrand 3 van de mantelwand 2 in een op de houder E 25 geplaatste toestand van het deksel D is ingesloten tussen de verbindingswand 17 en de sluitwand 8. Op die wijze kan een luchtdichte afsluiting tussen het deksel D en de houder E worden bewerkstelligd.

Figuren 19 en 20 tonen een tweetal uitvoerings-30 voorbeelden van een dekselrand ter plaatse van de aangrijppositie met een alternatieve oplossing voor een verzegeling. Bij deze alternatieve oplossing is ter plaatse van de aangrijppositie een zegelbrug 20 voorzien. De zegelbrug 20 is verbonden met de sluitwand 8 en eventueel 35 met de aangrijplip 9, zodanig dat bij het aangrijpen van de aangrijplip 9 althans één van de verbindingen van de Λ 4 ·** ' 7’ ί it';*:- ’' 9 zegelbrug 20 met de sluitwand 8 of met de aangrijplip 9 wordt verbroken. In het uitvoeringsvoorbeeld dat is weergegeven in figuur 19 strekt de zegelbrug 20 zich aan de van de sluitwand 8 afgekeerde zijde van de aangrijplip 9 5 uit. In het uitvoeringsvoorbeeld van figuur 20 strekt de zegelbrug 20 zich tussen de sluitwand 8 en de aangrijplip 9 uit. In de onderhavige uitvoeringsvoorbeelden is de zegelbrug zelf voorzien van verzwakkingen 23 die bij het optrekken van de aangrijplip 9 zullen worden verbroken, 10 zodat de zegelbrug 20 van de sluitwand 8 van het deksel wordt losgetrokken. In het uitvoeringsvoorbeeld van figuur 19 is de zegelbrug 20 via verbindingen 22 verbonden met de aangrijplip 9. Wanneer deze verbindingen 22 stevig zijn uitgevoerd, zal de zegelbrug 20 tezamen met de aangrijplip 15 9 omhoog worden getrokken en zullen de verbreekbare verbindingen 23 worden verbroken. Het is evenwel ook mogelijk dat de verbreekbare verbindingen 23 niet aanwezig zijn en dat de verbindingen 22 zijn uitgevoerd als verbreekbare verbindingen 22. De zegelbrug 20 blijft dan 20 verbonden met de sluitwand 8 van het deksel, echter, bij het optrekken van de aangrijplip 9 worden de verbreekbare verbindingen 22 losgetrokken, zodat een gebruiker daaraan kan zien dat reeds éénmaal is getracht het deksel te openen.

25 Overigens tonen beide figuren duidelijk dat de sluitwand 8 aan weerszijden van de aangrijplip 9 is voorzien van onderbrekingen 21 die een sluitwanddeel 8b begrenzen, zodat bij het aangrijpen van de aangrijplip 9 dit sluitwanddeel 8b mee omhoog wordt getrokken met de 30 aangriplip 9.

Figuur 21 toont duidelijk dat de zegelbrug 20 eventueel via verbreekbare verbindingen 24, 25 kan zijn verbonden met het sluitwanddeel 8b of met de met dat sluitwanddeel 8b verbonden flens 14. Overigens kunnen ook 35 deze verbindingen 24, 25 zijn uitgevoerd als niet- verbreekbare verbindingen, zodat bij het optrekken van de f[i · * <"> 0 - · -- f. v ·' o 10 aangrijplip 9 de zegelbrug 20 wordt losgetrokken van de sluitwand 8 door het verbreken van de verzwakkingen 23 in de zegelbrug 20.

Het moge duidelijk zijn dat de houder E kan zijn 5 voorzien van een, al dan niet uit kunststof vervaardigd hengsel ter vorming van een emmer. Wanneer de houder E niet is voorzien van een hengsel, wordt deze in de praktijk meestal aangeduid met de term pot.

Het moge duidelijk zijn dat de uitvinding niet is 10 beperkt tot het beschreven uitvoeringsvoorbeeld maar dat diverse wijzigingen binnen het raam van de uitvinding mogelijk zijn. Zo kunnen houder en deksel uit een deel bestaan doordat deze met een scharnier of een verbindingsdeel met elkaar zijn verbonden.

15 , i ^ i' ' ' ^ 3 J »J a . · · .·

Claims

1. Samenstel van een houder (E) en een deksel (D), waarbij de houder (E) is voorzien van een bodem (1) en een mantelwand (2), waarbij aangevormd aan de mantelwand (2), nabij een bovenrand (3) daarvan, een zich in hoofdzaak 5 loodrecht op de mantelwand (2) uitstrekkende houderflens (4) is aangebracht, met welke houderflens (4) een wanddeel (5) is verbonden aan een van de mantelwand (2) afgekeerde rand (4a) van de houderflens (4), welk wanddeel (5) zich in hoofdzaak evenwijdig aan de mantelwand (2) uitstrekt, 10 waarbij het deksel (D) is voorzien van een dekselwand (7), waarbij het deksel (D) aan de omtrek is voorzien van een sluitwand (8), die zich in een neerwaartse richting uitstrekt en met een naar de dekselwand (7) gekeerde zijde aangrijpt op de bovenrand (3) van de mantelwand (2), 15 waarbij de sluitwand (8) is voorzien van een neerwaartse rand (8a) die bij een op de houder (E) geplaatste toestand van de het deksel (D) zodanig dicht aanligt tegen de zich loodrecht op de mantelwand (2) uitstrekkende houderflens (4), ofwel zodanig wordt afgeschermd door het zich in 20 hoofdzaak evenwijdig aan de mantelwand (2) uitstrekkende wanddeel (5), dat aangrijping van deze neerwaartse rand (8a) niet mogelijk is, met het kenmerk, dat ter plaatse van een aangrijppositie met de neerwaartse (8a) rand van de sluitwand (8) een aangrijplip (9) is verbonden die zich 25 vanaf de neerwaartse rand (8a) zodanig uitstrekt dat deze aangri j pbaar i s.

2. Samenstel volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de sluitwand (8) althans aan weerszijden van de aangrijplip (9) is voorzien van een verzwakking (10, 11, 12), die 30 zodanig is aangebracht dat bij het aangrijpen, en ter opening van het deksel (d) zijwaarts of omhoog trekken van de aangrijplip (9) althans een door de verzwakkingen begrensd sluitwanddeel (8b) van de resterend sluitwand (8) vl? / «· p k-v ··· ,,· ;j wordt losgetrokken, en slechts met een van de neerwaartse rand (8a) afgekeerde zijde met het deksel (D) verbonden blijft, zodanig dat het losgetrokken sluitwanddeel (8b) aangrijpbaar is voor het verder openen van het deksel (D).

3. Samenstel volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat met de neerwaartse rand (8a) van de sluitwand (8) nog een zich in hoofdzaak evenwijdig aan de dekselwand (7) uitstrekkende flens (14) is verbonden, waarbij de aan weerszijden van de aangrijplip (9) aangebrachte 10 verzwakkingen (10, 11, 12) zich tevens uitstrekken in deze flens (14).

4. Samenstel volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat de verzwakkingen (10-12) althans een dunwandig vlies of dergelijk verbreekbaar element omvatten dat een integraal 15 onderdeel uitmaakt van het deksel (D).

5. Samenstel volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de genoemde verzwakkingen in de sluitwand (8) zijn uitgevoerd als uitsparingen (12) en in de flens (14) die aansluit op de sluitwand (8) als vliezen (12a) of dergelijk 20 verbreekbaar element.

6. Samenstel volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de verzwakkingen (10, 11) in de sluitwand (8) zijn uitgevoerd als vliezen of dergelijke verbreekbare elementen en in de, met de sluitwand (8) verbonden flens (14) zijn 25 uitgevoerd als onderbrekingen.

7. Samenstel volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat in de sluitwand (8) tevens een verzwakkingslijn (15) is aangebracht die zich tussen de verzwakkingen (10-12) in hoofdzaak evenwijdig uitstrekt aan 30 de neerwaartse rand (8a) van de sluitwand (8).

8. Samenstel volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de genoemde verzwakkingslijn (15) zodanig zwak is dat bij het trekken aan de deksellip (9) het sluitwanddeel (8b) dat wordt begrensd door de genoemde verzwakkingslijn (15) en de 35 beide aan weerszijden van de deksellip (9) in de sluitwand (8) aangebrachte verzwakkingen (10-12) volledig van de 10' Z 0 0 'D sluitwand (8) wordt losgetrokken ter vorming van een uitsparing (18) in de sluitwand (8), waarbij de uitsparing (18) in de sluitwand (8) een zodanige vorm heeft, dat aangrijping van de deze uitsparing (18) begrenzende rand 5 mogelijk is ten behoeve van het openen van het deksel (D).

9. Samenstel volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat tussen een omtreksrand (16) van de dekselwand (7) en de sluitwand (8) zich nog een zich ten opzichte van de dekselwand (7) in opwaartse richting 10 uitstrekkende verbindingswand (17) bevindt, met de bovenrand (17a) waarvan een bovenrand (8c) van de sluitwand (8) is verbonden, zodanig dat de bovenrand (3) van de mantelwand (2) in een op de houder (E) geplaatste toestand van het deksel (D) is ingesloten tussen de verbindingswand 15 (17) en de sluitwand (8) .

10. Samenstel volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat ter plaatse van de aangrijppositie een zegelbrug (20) is voorzien, welke zegelbrug (20) is verbonden met de sluitwand (8) en eventueel met de 20 aangrijplip (9), zodat bij het aangrijpen van de aangrijplip (9) althans één van de verbindingen van de zegelbrug (20) met de sluitwand (8) of met de aangrijplip (9) wordt verbroken.

11. Samenstel volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat 25 de zegelbrug (20) zich aan de van de sluitwand (8) afgekeerde zijde van de aangrijplip (9) uitstrekt.

12. Samenstel volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de zegelbrug (20) zich tussen de sluitwand (8) en de aangrijplip (9) uitstrekt.

13. Samenstel volgens één der conclusies 10-12, met het kenmerk, dat de sluitwand (8) althans aan weerszijden van de aangrijplip (9) is voorzien van onderbrekingen (21) die een sluitwanddeel (8b) begrenzen, zodat bij het aangrijpen van de aangrijplip (9) dit sluitwanddeel (8b) mee omhoog 35 wordt getrokken met de aangrijplip (9). io ·; 7.o9

14. Samenstel volgens één der voorgaande conclusie, met het kenmerk, dat de houder (E) is voorzien van een, al dan niet uit kunststof vervaardigd hengsel ter vorming van een emmer.

15. Samenstel volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het deksel (D) en/of de houder (E) is vervaardigd uit kunststof. 10 ' ;