NL1012813C2 - Werkwijze voor het bedrukken van een substraat en een drukinrichting geschikt om deze werkwijze toe te passen. - Google Patents

Werkwijze voor het bedrukken van een substraat en een drukinrichting geschikt om deze werkwijze toe te passen. Download PDF

Info

Publication number
NL1012813C2
NL1012813C2 NL1012813A NL1012813A NL1012813C2 NL 1012813 C2 NL1012813 C2 NL 1012813C2 NL 1012813 A NL1012813 A NL 1012813A NL 1012813 A NL1012813 A NL 1012813A NL 1012813 C2 NL1012813 C2 NL 1012813C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
printing
rows
outflow openings
pixel
substrate
Prior art date
Application number
NL1012813A
Other languages
English (en)
Inventor
Andru Van Doorn
Eduard Theodorus Hendric Grijs
Clemens Theodorus Weijkamp
Jacob Albert Westdijk
Original Assignee
Ocu Technologies B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Ocu Technologies B V filed Critical Ocu Technologies B V
Priority to NL1012813A priority Critical patent/NL1012813C2/nl
Priority to JP2000226441A priority patent/JP2001138505A/ja
Priority to EP00202755A priority patent/EP1075954B1/en
Priority to DE60038419T priority patent/DE60038419T2/de
Priority to US09/637,081 priority patent/US6464331B1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL1012813C2 publication Critical patent/NL1012813C2/nl

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B41PRINTING; LINING MACHINES; TYPEWRITERS; STAMPS
    • B41JTYPEWRITERS; SELECTIVE PRINTING MECHANISMS, i.e. MECHANISMS PRINTING OTHERWISE THAN FROM A FORME; CORRECTION OF TYPOGRAPHICAL ERRORS
    • B41J2/00Typewriters or selective printing mechanisms characterised by the printing or marking process for which they are designed
    • B41J2/485Typewriters or selective printing mechanisms characterised by the printing or marking process for which they are designed characterised by the process of building-up characters or image elements applicable to two or more kinds of printing or marking processes
    • B41J2/505Typewriters or selective printing mechanisms characterised by the printing or marking process for which they are designed characterised by the process of building-up characters or image elements applicable to two or more kinds of printing or marking processes from an assembly of identical printing elements
    • B41J2/5056Typewriters or selective printing mechanisms characterised by the printing or marking process for which they are designed characterised by the process of building-up characters or image elements applicable to two or more kinds of printing or marking processes from an assembly of identical printing elements using dot arrays providing selective dot disposition modes, e.g. different dot densities for high speed and high-quality printing, array line selections for multi-pass printing, or dot shifts for character inclination
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B41PRINTING; LINING MACHINES; TYPEWRITERS; STAMPS
    • B41JTYPEWRITERS; SELECTIVE PRINTING MECHANISMS, i.e. MECHANISMS PRINTING OTHERWISE THAN FROM A FORME; CORRECTION OF TYPOGRAPHICAL ERRORS
    • B41J2/00Typewriters or selective printing mechanisms characterised by the printing or marking process for which they are designed
    • B41J2/005Typewriters or selective printing mechanisms characterised by the printing or marking process for which they are designed characterised by bringing liquid or particles selectively into contact with a printing material
    • B41J2/01Ink jet
    • B41J2/21Ink jet for multi-colour printing
    • B41J2/2132Print quality control characterised by dot disposition, e.g. for reducing white stripes or banding

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Quality & Reliability (AREA)
  • Ink Jet (AREA)
  • Particle Formation And Scattering Control In Inkjet Printers (AREA)

Description

5
Werkwijze voor het bedrukken van een substraat en een drukinrichting geschikt om deze werkwijze toe te passen
De uitvinding betreft een werkwijze voor het bedrukken van een substraat met een inkjetdrukinrichting die tenminste één drukkop voorzien van tenminste twee rijen uitstroomopeningen omvat, waarbij hoofdzakelijk vaste lokaties op het substraat, welke lokaties een regelmatig veld van beeldpuntrijen en beeldpuntkolommen vormen, 10 beeldmatig worden voorzien van inktdruppels, waarbij de resolutie van de beeldpuntkolommen groter is dan de resolutie van de rijen uitstroomopeningen, zodanig dat p, waarbij p gelijk is aan het quotiënt van de resolutie van de beeldpuntkolommen en de resolutie van de rijen uitstroomopeningen, een geheel getal is groter of gelijk aan 2, omvattend een eerste drukstap waarin een strook beeldpuntrijen wordt voorzien van 15 inktdruppels, waarna de drukkop verschoven wordt in een richting hoofdzakelijk evenwijdig aan de beeldpuntkolommen, en een tweede drukstap waarin de strook wordt voorzien van aanvullende inktdruppels. De uitvinding betreft tevens een drukinrichting welke geschikt is om de werkwijze toe te passen.
Een dergelijke werkwijze is bekend uit US 5,640,183. Een bekend probleem bij 20 inkjetdrukinrichtingen is dat door afwijkingen van individuele uitstroomopeningen (“nozzles”) storende fouten in het gedrukte beeld kunnen ontstaan. Zo kan een afwijking van een uitstroomopening bijvoorbeeld aanleiding geven tot inktdruppels welke deze uitstroomopening onder een verkeerde hoek verlaten (zogenaamde “scheefschieters”), waardoor deze op het substraat een afwijkende plaats innemen ten opzichte van het 25 midden (de normaalpositie) van de vaste lokaties (“pixels”), of aanleiding geven tot inktdruppels met een afwijkend volume, waardoor te veel ofte weining inkt het substraat bereikt. Deze werkwijze wordt toegepast om de fouten te maskeren.
De drukkoppen welke worden gebruikt om deze werkwijze toe te passen zijn voorzien van 2 rijen uitstroomopeningen die elk een resolutie (aantal uitstroomopeningen per 30 lengte-eenheid) hebben die de helft is van de gewenste drukresolutie (aantal vaste lokaties per lengte-eenheid) in een richting evenwijdig aan de beeldpuntkolommen, en die tezamen, door een in elkaar gevlochten positionering ten opzichte van elkaar innemen (“interlacing”), een drukkop vormen met de gewenste drukresolutie. Elke rij uitstroomopeningen van een drukkop is voorzien van een aantal extra 35 uitstroomopeningen. Bij het bedrukken van een strook beeldpuntrijen van het substraat volgens de bekende werkwijze wordt in de eerste drukstap een serie opvolgende 2 uitstroomopeningen gekozen uit het samenstel van de rijen uitstroomopeningen van een drukkop, waarbij het aantal uitstroomopeningen in deze serie gelijk is aan het totaal aantal uitstroomopeningen van de drukkop verminderd met het aantal extra uitstroomopeningen. Is een drukkop voorzien van twee rijen van 50 uitstroomopeningen 5 en 3 extra uitstroomopeningen per rij (waardoor het totaal aantal uitstroomopeningen gelijk is aan 106), dan wordt een serie van 100 opvolgende uitstroomopeningen gekozen waarmee een strook ter breedte van 100 elkaar aangrenzende beeldpuntrijen van het substraat bedrukt wordt. Na deze eerste drukstap wordt een nieuwe serie van 100 opvolgende uitstroomopeningen gekozen uit de beschikbare 106 10 uitstroomopeningen van de drukkop. Aldus zijn er 7 verschillende mogelijkheden om een tweede serie te kiezen, namelijk dezelfde serie als gebruikt bij de eerste drukstap en één van de andere 6 mogelijke series van 100 opvolgende uitstroomopeningen. Een keuze uit deze 7 mogelijkheden wordt random gemaakt. Nadat deze keuze is gemaakt wordt de drukkop verschoven ten opzichte van het substraat in een richting 15 hoofdzakelijk evenwijdig aan de beeldpuntkolommen over een afstand die overeenkomt met de gekozen tweede serie van opvolgende uitstroomopeningen. Vervolgens wordt de betreffende strook in de tweede drukstap voorzien van aanvullende inktdruppels. Door elke strook beeldpuntrijen van het substraat te bedrukken met meerdere deelbeelden, waarbij elk van die beelden wordt gedrukt door een random te kiezen serie 20 van opvolgende uitstroomopeningen, worden eventuele drukfouten ten gevolge van afwijkingen van uitstroomopeningen random verdeeld over het substraat, waardoor deze minder zichtbaar zijn voor het menselijk oog.
Een belangrijk nadeel van de bekende werkwijze is dat door de random keuze een aanzienlijke kans bestaat dat een beeldpuntrij geheel wordt bedrukt met inktdruppels 25 welke eenzelfde fout hebben, bijvoorbeeld omdat ze een afwijkende plaats innemen ten opzichte van de normaalpositie. Dit heeft tot gevolg dat er lijnvormige fouten in het beeld kunnen ontstaan. Voor dergelijke lijnvormige fouten is het menselijk oog zeer gevoelig en deze fouten worden dus als storend ervaren in het gedrukte beeld.
Een lijnvormige fout ontstaat in ieder geval als de eerste en tweede (en eventueel 30 volgende) serie opvolgende uitstroomopeningen bij het bedrukken van een strook beeldpuntrijen identiek zijn, waardoor alle inktdruppels gedrukt in één beeldpuntrij afkomstig zijn uit één bepaalde uitstroomopening. Het blijkt bovendien dat er binnen één drukkop vele uitstroomopeningen aanwezig zijn die nagenoeg dezelfde afwijkingen hebben, dat wil zeggen dat ze aanleiding geven tot inktdruppels die gedrukt worden met 35 eenzelfde fout. Hierdoor is de kans op lijnvormige fouten bij het toepassen van de bekende werkwijze groot.
3
Een ander nadeel van de bekende werkwijze is dat het substraat voorafgaand aan de tweede en eventueel volgende drukstappen zeer nauwkeurig verschoven moet worden over een afstand die, afhankelijk van de keuze van de tweede serie van opvolgende uitstroomopeningen, random varieert met de breedte van 0,1 of enkele beeldpuntrijen 5 (in het hiervoor beschreven voorbeeld maximaal 6). Een dergelijke verschuiving komt tot stand door het papier door middel van een motor te verplaatsen ten opzichte van de drukkop. Deze random te kiezen kleine verschuivingen stellen hoge eisen aan de nauwkeurigheid van het papiertransport.
Tenslotte wordt de produktiviteit van de drukinrichting verminderd ten opzichte van de 10 maximaal haalbare produktiviteit doordat een aantal uitstroomopeningen in elke rij moet worden gereserveerd als extra uitstroomopening om het mogelijk te maken dat er een random keuze voor de tweede en eventueel volgende serie uitstroomopeningen wordt gemaakt.
De uitvinding beoogt deze nadelen op te lossen. Hiertoe is een werkwijze uitgevonden 15 waarbij de drukkop verschoven wordt over een afstand, zodanig dat deze gelijk is aan de breedte van een aantal beeldpuntrijen gekozen uit de verzameling ± (i + kp) (formule 1) 20 waarbij i de verzameling gehele getallen is groter of gelijk aan 1 en kleiner of gelijk aan (p-1) en k een natuurlijk getal is.
Aan deze werkwijze ligt het inzicht te grondslag dat het beter is om gebruik te maken van de systematiek van de afwijkingen van de uitstroomopeningen van een drukkop om 25 drukfouten te maskeren, dan om te proberen deze systematiek te doorbreken door middel van een randomkeuze zoals bekend uit US 5,640,183. De systematiek waaraan de afwijkingen van de uitstroomopeningen onderworpen zijn kan een aantal van elkaar te onderscheiden vormen van regelmaat omvatten.
Ten eerste is gebleken dat de afwijking van een uitstroomopening vrijwel constant is in 30 de tijd, onafhankelijk van de intensiteit van het gebruik van deze uitstroomopening. Met andere woorden, een uitstroomopening zal aan elke druppel die wordt uitgestoten gedurende de levensduur van de drukkop in belangrijke mate eenzelfde fout meegeven. Daarnaast blijkt dat de afwijkingen van de verschillende uitstroomopeningen binnen één rij van een bepaalde drukkop bij veel typen drukkoppen niet onafhankelijk zijn van 35 elkaar. Het blijkt dat de alwijking van een individuele uitstroomopening in belangrijke mate gelijk is aan de afwijkingen van de aangrenzende uitstroomopeningen binnen 4 dezelfde rij: indien bijvoorbeeld uitstroomopening i in de eerste rij van een drukkop een afwijking heeft waardoor een inktdruppel op een substraat, afkomstig uit deze uitstroomopening, een afstand van 20 μτη afwijkt van de normaalpositie, dan zullen ook de inktdruppels afkomstig uit de uitstroomopeningen i-1 en i+1 aanleiding geven tot 5 inktdruppels welke een afstand van ongeveer 20 μηη afwijken van de normaalpositie. Daarnaast blijkt dat de afwijkingen van de individuele uitstroomopeningen binnen één rij veelal langzaam verlopen, waardoor niet alleen de direct aangrenzende uitstroomopeningen binnen één rij nagenoeg dezelfde afwijkingen vertonen, maar ook de uitstroomopeningen die verder verwijderd zijn. Ook kan er sprake zijn van een 10 periodiek verloop van de afwijkingen, waardoor zelfs uitstroomopeningen die zeer ver van elkaar verwijderd zijn vrijwel dezelfde afwijking vertonen. Door deze vormen van regelmaat kunnen er vele uitstroomopeningen binnen één rij zijn die nagenoeg dezelfde afwijkingen vertonen. Het is niet geheel duidelijk waar deze regelmaat aan te wijten is. Voor de scheefschieters zou een reden kunnen zijn dat dergelijke drukkoppen worden 15 gevormd door een folie, voorzien van de uitstroomopeningen, te spannen over een ondergrond. Doordat deze folie nooit geheel vlak gespannen kan worden kunnen er bollingen aanwezig zijn (bijvoorbeeld in de vorm van een golvend patroon) waardoor inktdruppels onder een afwijkende hoek uit de uitstroomopening worden uitgestoten. Een andere reden zou het semi-continue produktieproces van dergelijke folies kunnen 20 zijn, waardoor periodieke afwijkingen ontstaan.
Het gevolg van dergelijke regelmatigheden is dat bij toepassing van de bekende werkwijze, de kans dat een beeldpuntrij wordt voorzien van inktdruppels die allemaal dezelfde fout hebben groot is, waardoor storende lijnvormige fouten in het beeld kunnen ontstaan. Door het verschuiven van een drukkop tussen de eerste en tweede (en 25 eventueel volgende) drukstap niet random te kiezen maar een keuze te maken uit de verzameling schuifafstanden gegeven door formule 1, wordt te allen tijden voorkomen dat de inktdruppels welke gedrukt worden op één beeldpuntrij allemaal dezelfde fout hebben. Hierdoor zullen geen storende lijnvormige fouten ontstaan in het beeld. Bovendien blijkt dat de maskering van fouten welke het gevolg zijn van incorrect 30 geplaatste inktdruppels (scheefschieters) beter is dan bij toepassing van de bekende werkwijze.
In een voorkeursuitvoering is de afstand waarover geschoven wordt gelijk aan de breedte van een aantal beeldpuntrijen waarbij k een natuurlijk getal is kleiner of gelijk aan 20. De reden hiervoor is dat de maskering van scheefschieters, de meest 35 voorkomende fout, beter is naarmate verschoven wordt over kleinere afstanden. In een verdere voorkeursuitvoering is k kleiner of gelijk aan 10, waardoor de zichtbare effecten 5 van eventuele afwijkingen van de uitstroomopeningen nog beter gemaskeerd worden. Wanneer k kleiner of gelijk is aan 5, wordt de maskering verder verbeterd. De beste maskering van eventuele afwijkingen wordt tenslotte bereikt wanneer k gelijk is aan 0, waardoor verschoven wordt over een afstand gelijk aan de breedte van één 5 beeldpuntrij.
Voor toepassing van de werkwijze volgens de uitvinding is het niet van belang dat de tweede drukstap waarin een aantal beeldpuntrijen wordt voorzien van aanvullende inktdruppels, direct volgt op de eerste drukstap. Het is heel wel mogelijk dat eerst een 1 o aantal stroken van het substraat wordt voorzien van een eerste serie inktdruppels, waarna de beeldpuntrijen in elk van deze stroken in een volgende drukstap worden voorzien van aanvullende, tweede serie inktdruppels. Van wezenlijk belang is dat de positie welke de drukkop bij de volgende drukstap inneemt om een bepaalde strook beeldpuntrijen te voorzien van de aanvullende inktdruppels, ten opzichte van de positie 15 welke de drukkop innam bij het drukken van de eerste serie inktdruppels op de beeldpuntrijen van deze strook, gekozen wordt volgens formule 1.
Uit de verzameling schuifafstanden gegeven door formule 1 kan een willekeurige keuze worden gemaakt. Wordt een beeld op een substraat gevormd door het bedrukken van 20 meerdere stroken, dan kan bij elk van de stroken een andere keuze worden gemaakt. De keuze voor een schuifafstand voor elk van deze stroken, kan in beginsel random worden gemaakt (uit de verzameling gegeven door formule 1). Het blijkt echter dat het kiezen van één vaste schuifafstand voor elk van de stroken ook een goede maskering van eventuele drukfouten tot gevolg heeft. Dit hangt uiteraard samen met de 25 systematiek van de afwijkingen van de uitstroomopeningen. Een belangrijk voordeel hiervan is dat in beginsel kan worden volstaan met één vaste opschuiving van een drukkop tussen elk van de drukstappen die nodig zijn om een strook te bedrukken. Een vaste opschuiving stelt veel minder hoge eisen aan het papiertransport. Bovendien hoeft in beginsel géén extra uitstroomopening aan een rij worden toegevoegd, zodat 30 een drukkop zonder verlies van produktiviteit kan worden toegepast.
Verrassenderwijs is gevonden dat de afwijkingen van de uitstroomopeningen onderworpen kunnen zijn aan een derde vorm van regelmaat. Het blijkt dat de afwijkingspatronen van overeenkomstige rijen uitstroomopeningen vein verschillende 35 drukkoppen die op dezelfde wijze geproduceerd zijn, in belangrijke mate met elkaar overeen kunnen stemmen. Bestaat een 600 n.p.i. (“nozzles per inch”) drukkop 6 bijvoorbeeld uit drie rijen van 200 uitstroomopeningen, dan blijkt dat de afwijkingen van de uitstroomopeningen van de eerste rij van deze drukkop, nagenoeg overeenkomen met de afwijkingen van de eerste rij van elke volgende drukkop die op dezelfde wijze is geproduceerd. Hetzelfde geldt uiteraard voor alle tweede rijen en alle derde rijen van 5 deze drukkoppen. Het gevolg bij het gebruik van meerdere drukkoppen in een drukinrichting, welke drukkoppen voldoen aan deze derde vorm van regelmatigheid, is dat zelfs lijnvormige fouten kunnen ontstaan bij toepassing van de bekende werkwijze wanneer inktdruppels gedrukt in één beeldpuntrij afkomstig zijn uit verschillende drukkoppen. Door de werkwijze volgens de uitvinding ook toe te passen voor een 10 dergelijk stel drukkoppen, dat wil zeggen door de relatieve posities van de twee of meer drukkoppen die gebruikt worden om in de verschillende drukstappen een beeldpuntrij van het substraat te bedrukken, op elkaar af te stemmen volgens formule 1, wordt te allen tijde voorkomen dat lijnvormige fouten in het beeld ontstaan.
15 De uitvinding betreft tevens een inkjetdrukinrichting welke is aangepast om de werkwijze volgens de uitvinding toe te passen. In een voorkeursuitvoering omvat de drukkop twee rijen uitstroomopeningen. Door deze rijen een in elkaar gevlochten positionering in te laten nemen, kan door het toepassen van dergelijke rijen met een lage resolutie toch een drukkop met een hogere, in dit geval dubbele, resolutie worden 20 gemaakt. In een verdere voorkeursuitvoering heeft elke rij uitstroomopeningen van een dergelijk drukkop een resolutie welke de helft is van de resolutie van de beeldpuntkolommen.
In een verdere voorkeursuitvoering omvat de drukinrichting tenminste twee drukkoppen. Wanneer in een drukinrichting meerdere drukkoppen aanwezig zijn kan de uitvinding 25 verder worden benut. Dit kan als volgt worden ingezien. Voor toepassing van de werkwijze volgens de uitvinding is het niet noodzakelijk dat de eerste en tweede (en eventueel volgende) drukstap elkaar direct opvolgen. Dit betekent dat de verschillende drukstappen ook uitgevoerd kunnen worden door verschillende drukkoppen (welke, indien ze op vergelijkbare wijze zijn geproduceerd, in belangrijke mate overeenstemmen 30 qua afwijkingspatroon). Daarnaast is gebleken dat de verschuiving van de drukkop tussen de diverse drukstappen ook een vaste verschuiving mag zijn, bijvoorbeeld altijd (dat wil zeggen voor elke strook van het substraat) gelijk aan de breedte van één beeldpuntrij. Dit betekent dat de werkwijze volgens de uitvinding ook toegepast kan worden door elk deelbeeld in een beeldpuntrij te bedrukken met een afzonderlijke 35 drukkop, waarbij de onderlinge verschuiving van de drukkoppen al gerealiseerd is in de vaste opstelling van de drukkoppen in de scanwagen van de drukinrichting. Dit betekent 7 dat het papiertransport zeer robuust Kan worden uitgevoerd, omdat het niet langer noodzakelijk is een individuele drukkop te verschuiven ten opzichte van het substraat over een afstand gelijk aan de breedte van één of enkele beeldpuntrijen tussen elk van de drukstappen. Een volgend voordeel van deze drukinrichting is dat voor het drukken 5 van de deelbeelden niet langer van elkaar te onderscheiden drukstappen per deelbeeld nodig zijn, maar dat alle beelden in één drukstap gedrukt kunnen worden. Immers, in één drukstap kunnen bij de juiste opstelling van de diverse drukkoppen, bijvoorbeeld naast elkaar geplaatst in een scanwagen met een onderlinge positie (in de richting evenwijdig aan de beeldpuntkolommen) gekozen volgens formule 1, alle deelbeelden, 10 ieder met een afzonderlijke drukkop, in één drukstap, dat wil zeggen in één beweging van de scanwagen, gedrukt worden.
Wordt een beeldpuntrij bedrukt met inktdruppels afkomstig uit twee of meer verschillende drukkoppen dan verschilt in een voorkeursuitvoering de positie van elke volgende drukkop ten opzichte van de positie van de drukkop gebruikt in de eerste 15 drukstap niet meer dan de afstand waarbij k een geheel getal is kleiner of gelijk aan 20. In een verdere voorkeursuitvoering verschillen deze onderlinge posities niet meer dan de afstand waarbij k kleiner of gelijk is aan 10, waardoor de zichtbare effecten van eventuele afwijkingen van de uitstroomopeningen nog beter gemaskeerd worden. Wanneer deze onderlinge posities niet meer beeldpuntrijen verschillen dan het aantal 20 waarbij k kleiner of gelijk is aan 5, wordt de maskering verder verbeterd. De beste maskering van eventuele afwijkingen wordt tenslotte bereikt wanneer k gelijk is aan 0, waardoor de onderlinge posities niet meer dan 1 beeldpuntrij verschillen.
25 Bij toepassing van de werkwijze volgens de uitvinding nu, wordt evenals bij de bekende werkwijze, een eerste deelbeeld met een bepaalde drukkop op een strook beeldpuntrijen van het substraat gedrukt, waarna de strook in een of meer volgende drukstappen voorzien wordt van de andere deelbeelden. Stel nu dat het totale beeld gedrukt kan worden door in een drietal drukstappen elkaar aanvullende uitgedunde 30 deelbeelden, te drukken. Indien hiervoor één drukkop wordt gebruikt die is opgebouwd uit drie rijen uitstroomopeningen die elk een resolutie hebben welke een derde is van de gewenste drukresolutie bezitten (p = 3), kan het aantal beeldpuntrijen waarover de drukkop moet worden verschoven nadat de eerste drukstap heeft plaatsgevonden, gekozen worden uit: ± (i + Ιφ) waarbij i = 1 of i = 2 (= p-1), en k een natuurlijk getal is.
35 8 ± (1 + k3), ± (2 + k3) ±(1,4,7,....), ±(2,5,8,...) 5 (...-8, -7, -5, -4, -2, -1,1,2,4, 5, 7, 8, ...)
Uit deze verzameling kan een willekeurige keuze worden gemaakt, bijvoorbeeld een schuifafstand gelijk aan de breedte van 1 beeldpuntrij (i = 1 en k = 0). Door toepassing 10 van formule 1 wordt voorkomen dat tussen de eerste en elke willekeurige volgende drukstap de drukkop verschoven wordt over een afstand van ± (0, 3, 6,...) beeldpuntrijen, waardoor de inktdruppets gedrukt in één beeldpuntrij afkomstig zouden zijn uit dezelfde uitstroomopening (schuifafstand = 0) of een uitstroomopening welke hoofdzakelijk dezelfde afwijking heeft (schuifafstand is 3,6 enz.). Hiermee wordt 15 voorkomen dat eventuele afwijkingen van uitstroomopeningen zich voortplanten in de richting van een beeldpuntrij.
De uitvinding zal nu verder worden toegelicht aan de hand van de volgende figuren.
20
Figuur 1 geeft een voorbeeld van een drukinrichting voorzien van inktkanalen.
Figuur 2 geeft de voorkant van een drukkop weer.
In figuur 3 is een alwijkingspatroon weergegeven van de uitstroomopeningen behorende tot één rij van een drukkop.
25 In figuur 4 is het overeenkomstige afwijkingspatroon weergegeven van de andere rij uitstroomopeningen van de drukkop zoals beschreven in het voorbeeld behorende bij figuur 3.
In figuur 5 is weergegeven dat overeenkomstige uitstroomopeningen van overeenkomstige rijen van drukkoppen die op vergelijkbare wijze geproduceerd zijn, in 30 belangrijke mate dezelfde afwijkingen kunnen hebben.
In figuur 6 is weergegeven wat het zichtbare effect kan zijn van afwijkingen van uitstroomopeningen.
In figuur 7 wordt een voorbeeld gegeven van de werkwijze volgens de uitvinding.
In figuur 8 wordt weergegeven op welke wijze zichtbare effecten van afwijkingen van 35 uitstroomopeningen gemaskeerd worden bij toepassing van de werkwijze volgens de uitvinding.
9
In voorbeeld 9 wordt een drukinrichting weergegeven welke is aangepast om de werkwijze volgens de uitvinding toe te passen.
In figuur 10 wordt een tweede voorbeeld gegeven van een drukinrichting welke is aangepast om de werkwijze volgens de uitvinding toe te passen.
5
In figuur 1 is een drukinrichting voorzien van inktkanalen afgebeeld. In deze uitvoeringsvorm omvat de drukinrichting een rol 1 teneinde een substraat 2 te 10 ondersteunen en langs de vier drukkoppen 3 te voeren. De rol 1 is draaibaar rond zijn as zoals door de pijl A is aangegeven. Een scanwagen 4 draagt de vier drukkoppen 3 en kan heen en weer bewogen worden in een richting die aangegeven is door de dubbele pijl B, parallel aan rol 1. Op deze wijze kunnen de drukkoppen 3 het ontvangend substraat 2, bijvoorbeeld een vel papier, scannen. De wagen 4 wordt geleid 15 over roedes 5 en 6 en wordt aangedreven door hiervoor geschikte middelen (niet afgebeeld).
In de uitvoeringsvorm zoals weergegeven in de figuur omvat elke drukkop acht inktkanalen, ieder met hun eigen uitstroomopening 7, welke twee rijen vormen van 4 uitstroomopeningen die ieder loodrecht op de as van rol 1 staan. In een praktische 20 uitvoering van een drukinrichting zal het aantal inktkanalen per drukkop vele malen groter zijn. Elk inktkanaal is voorzien middelen om het inktkanaal te bekrachtigen (niet afgebeeld) en een bijbehorende elektrische aandrijfkringloop (niet afgebeeld). Op deze wijze vormen inktkanaal, genoemde middelen om het inktkanaal te bekrachtigen en de aandrijfkringloop een eenheid welke kan dienen om inktdruppels uit te stoten in de 25 richting van rol 1. Worden de inktkanalen beeldmatig bekrachtigd dan ontstaat een afbeelding opgebouwd uit inktdruppels op substraat 2.
Wanneer een substraat wordt bedrukt met een dergelijke drukinrichting waarbij inktdruppels uit inktkanalen worden gestoten, wordt dit substraat, of een deel van dit substraat, (denkbeeldig) opgedeeld in vaste lokaties die een regelmatig veld van 30 beeldpuntrijen en beeldpuntkolommen vormen. In een uitvoeringsvorm staan de beeldpuntrijen loodrecht op de beeldpuntkolommen. De aldus ontstane afzonderlijke lokaties kunnen ieder voorzien kunnen worden van een of meer inktdruppels. Het aantal lokaties per lengte-eenheid in de richtingen evenwijdig aan de beeldpuntrijen en beeldpuntkolommen wordt de resolutie van het gedrukte beeld genoemd, bijvoorbeeld 35 aangegeven als 400x600 d.p.i. (“dots per inch”). Door een rij uitstroomopeningen van een drukkop van de drukinrichting beeldmatig te bekrachtigen wanneer deze over een 10 strook van het substraat beweegt in een richting hoofdzakeiijk evenwijdig aan de beeldpuntrijen, waarbij de rij uitstroomopeningen hoofdzakelijk evenwijdig is aan de beeldpuntkolommen, zoals weergegeven in figuur 1, onstaat op het substraat een beeld opgebouwd uit inktdruppels.
5
In figuur 2 is de voorkant van een drukkop voorzien van vele uitstroomopeningen, sterker uitvergroot weergegeven. In dit voorbeeld bestaat de drukkop uit twee rijen van 100 uitstroomopeningen die een afstand d1 (typisch enkele millimeters) ten opzichte van elkaar innemen. De uitstroomopeningen binnen één rij hebben een onderlinge 10 afstand d2 gelijk aan 1/150-ste inch. Dit betekent dat de resolutie van een rij uitstroomopeningen 150 n.p.i. is. Door beide rijen ten opzichte van elkaar te plaatsen zodanig dat opvolgende uitstroomopeningen een onderlinge afstand V2d2 hebben (in de richting hoofdzakelijk evenwijdig aan de rijen), ontstaat een drukkop welke een resolutie heeft van 300 n.p.i.
15
In de figuren 3a en 3b is een afwijkingspatroon weergegeven van de uitstroomopeningen behorende tot één rij van een bepaalde drukkop, in dit voorbeeld het patroon van scheefschieters. De betreffende drukkop is opgebouwd uit twee rijen van 100 uitstroomopeningen die elk een resolutie hebben van 75 n.p.i. Dit betekent dat 20 met een dergelijke drukkop in één drukstap een strook ter breedte van 100/75 = 1,33 inch bedrukt kan worden met een resolutie van 150 d.p.i.
In figuur 3a is als funktie van het inktkanaalnummer (weergegeven op de x-as) de afstand in micrometers weergegeven die een inktdruppel afwijkt van de normaalpositie, dat wil zeggen de positie welke een inktdruppel op het substraat zou innemen als deze 25 exact in het midden van een lokatie zou zijn gedrukt. Een positieve waarde komt overeen met een netto afwijking welke het resultaat is van het uitstoten van een inktdruppel onder een positieve hoek, een negatieve waarde is het resultaat van het uitstoten van een inktdruppel onder een negatieve hoek. De relatie weergegeven in deze figuur maakt duidelijk dat de afwijkingen die de uitstroomopeningen welke 30 onderdeel uitmaken van één rij vertonen, niet onafhankelijk zijn van elkaar maar dat deze een langzaam verlopende functie vormen, in dit geval een functie welke meerdere pieken en dalen vertoont over de lengte van de rij. De oorzaak van deze sinus-achtige relatie is niet helemaal duidelijk maar heeft waarschijnlijk te maken met de produktiemethode van de drukkoppen. Het is niet onwaarschijnlijk dat een andere 35 produktiemethode zal leiden tot een ander afwijkingspatroon. Zo is een patroon waarbij de afwijking als funktie van het uitstroomopeningsnummer monotoon groter of kleiner 11 wordt niet ondenkbaar. Ook een patroon waarbij elke uitstroomopening een afwijking heeft die onafhankelijk is van zijn naburige (aangrenzende) uitstroomopeningen - een zogenaamde random afwijking voor iedere uitstroomopening - is denkbaar, bijvoorbeeld wanneer elke uitstroomopening van een rij met een individueel instrument 5 of in een individuele bewerkingsstap wordt gemaakt. Deze regelmatigheid alleen al is voldoende om de werkwijze volgens de uitvinding succesvol toe te kunnen passen, omdat ook dan voorkomen zal moeten worden dat de afwijking van een individuele uitstroomopening zich voortplant in de richting van een beeldpuntrij.
In figuur 3b is dezelfde relatie voor de betreffende drukkop nogmaals weergegeven 10 nadat deze drukkop gedurende een periode van 20 uur, verspreid over een periode van 2 weken, ingezet is om substraten te bedrukken. Het blijkt dat de afwijkingen van de individuele uitstroomopeningen, nog nagenoeg hetzelfde zijn na deze twee weken.
In figuur 4 is het overeenkomstige afwijkingspatroon weergegeven van de andere rij 15 uitstroomopeningen van de drukkop zoals beschreven in het voorbeeld behorende bij figuur 3. Uit figuur 4 blijkt dat het afwijkingspatroon van deze tweede rij sterk verschilt van het afwijkingspatroon van de eerste rij.
Figuur 5 maakt duidelijk dat overeenkomstige rijen uitstroomopeningen van drukkoppen 20 die op vergelijkbare wijze zijn geproduceerd, in belangrijke mate hetzelfde afwijkingspatroon kunnen hebben. In de figuur is dit weergegeven voor drie verschillende drukkoppen 1,2 en 3 van het type zoals beschreven bij het voorbeeld behorende bij figuur 3. In figuur 5 staat voor elk van de drie drukkoppen (die 200 uitstroomopeningen verdeeld over twee rijen omvatten) als funktie van het 25 uitstroomopeningsnummer (weergegeven op de x-as), de breedte van een gedrukte lijn in een richting evenwijdig aan de beeldpuntrijen in micrometers (weergegeven op de y-as), welke gevormd wordt door inktdruppels afkomstig uit twee opvolgende uitstroomopeningen (welke telkens behoren tot twee verschillende rijen) volgens een drukstrategie als weergegeven in de hierna te bespreken figuur 6.
30 Aan de hand van figuur 6b kan worden toegelicht hoe een variatie in breedte van een dergelijke 2-pixel lijn tot stand kan komen: wordt bijvoorbeeld de lijnbreedte gemeten van de 2-pixellijn gedrukt door inktdruppels afkomstig uit de uitstroomopeningen 1 (eerste uitstroomopening van rij 1) en 2 (eerste uitstroomopening van rij 2), dan zal deze lijn een gemiddelde breedte hebben. De lijn gedrukt door de uitstroomopeningen 2 35 (eerste uitstroomopening van rij 2) en 3 (tweede uitstroomopening van rij 1) zal eveneens een gemiddelde breedte hebben. Een lijn daarentegen gedrukt door de 12 uitstroomopeningen 3 en 4 zal een afwijkende breedte hebben die in dit voorbeeld groter is dan gemiddeld (in figuur 5 wordt dit aangegeven met een positieve waarde in micrometers). De lijn gedrukt door de uitstroomopeningen 4 en 5 zal in dit voorbeeld een breedte hebben die kleiner is dan gemiddeld (in figuur 5 wordt dit aangegeven met 5 een negatieve waarde in micrometers). Lijnen gedrukt door de uitstroomopeningen 5 en 6, en tenslotte de uitstroomopeningen 6 en 7, zuilen een breedte hebben die gelijk is aan het gemiddelde. Bij analyse van de drie drukkoppen 1,2 en 3 onstaat het beeld zoals weergegeven in figuur 5.
Uit figuur 5 blijkt dat de drie drukkoppen in belangrijke mate gelijke afwijkingen vertonen 10 als funktie van het uitstroomopeningsnummer. Aangezien de twee rijen uitstroomopeningen binnen iedere drukkop een van elkaar onafhankelijk afwijkingspatroon vertonen (figuren 3a/b en 4), betekent dit dat de gelijkheid tussen de drie drukkoppen het gevolg moet zijn van in belangrijke mate gelijke afwijkingspatronen van de overeenkomstige rijen van de drie drukkoppen.
15
In de figuren 6a en 6b is weergegeven wat het zichtbare effect van afwijkingen van de uitstroomopeningen wanneer geen corrigerende maatregelen worden getroffen kan zijn. In dit voorbeeld wordt gebruik gemaakt van een drukkop opgebouwd uit 2 rijen uitstroomopeningen die ieder de helft van de gewenste drukresolutie bezitten (p = 2) en 20 ieder zijn voorzien van 4 uitstroomopeningen. De eerste rij bestaat uit de uitstroomopeningen 1,3, 5 en 7, de tweede rij uit de uitstroomopeningen 2,4, 6 en 8. Door de rijen versprongen ten opzichte van elkaar te plaatsen in de drukkop verkrijgt deze de gewenste drukresolutie.
In figuur 6a is aangegeven hoe met deze drukkop een deel van een substraat ter 25 grootte van 7 (beeldpuntrijen) x 6 (beeldpuntkoiommen) = 42 lokaties bedrukt kan worden in een zogenaamde single-pass drukstrategie. Bij deze drukstrategie beweegt een drukkop slechts eenmaal over het te bedrukken deel van het substraat en wordt het hele beeld in deze drukstap gevormd. In dit voorbeeld bestaat het beeld uit een volvlak. Stel nu dat alle uitstroomopeningen inktdruppels correct uitstoten (in de figuur 6a is dit 30 aangegeven door de horizontale richtingspijltjes welke ontspringen aan ieder uitstroomopening). Wanneer de drukkop in de richting aangegeven door B over het substraat beweegt en de inktkanalen behorende bij de uitstroomopeningen 1 tot en met 7 beeldmatig worden bekrachtigd dan ontstaat het beeld zoals weergegeven in figuur 6a. In de gedrukte inktdruppels is aangegeven uit welke uitstroomopening ze afkomstig 35 zijn.
Stel nu dat uitstroomopening 4 een lichte afwijking heeft waardoor inktdruppels onder 13 een hoek die afwijkt van de normaal-as uitgestoten worden, zoals aangegeven door het richtingspijltje bij deze uitstroomopening in figuur 6b, en dat de overige uitstroomopeningen geen afwijkingen vertonen (hetgeen om redenen van vereenvoudiging wordt aangenomen). Wanneer het betreffende deel van het substraat 5 met dezelfde drukstrategie wordt bedrukt zoals hiervoor beschreven ontstaat het beeld zoals weergegeven in figuur 6b. Gezien kan worden dat door de voortplanting van de drukfout ten gevolge van de afwijking van uitstroomopening 4, een lijnvormige fout ontstaat in het beeld. Voor dergelijke fouten is het menselijk oog zeer gevoelig en deze zijn derhalve zeer storend in een gedrukt beeld.
10
In figuur 7 wordt een voorbeeld gegeven van de werkwijze voor het bedrukken van een substraat volgens de uitvinding. De drukstrategie wordt toegelicht aan de hand van een drukkop zoals beschreven in het voorbeeld van de figuren 6a en 6b.
Net als bij de bekende werkwijze wordt een substraat bedrukt in meerdere stappen, een 15 zogenaamde multi-pass strategie, waarbij in elke stap een deel van het beeld, gevormd door het toepassen van een uitdunningspatroon, wordt gedrukt. De uitgedunde beelden die in elke drukstap zijn gedrukt zijn complementair, zodat na afloop van de drukstappen het totale beeld gevormd is. In het hier beschreven voorbeeld gaan we om redenen van vereenvoudiging uit van een twee-stap strategie waarbij de deelbeelden 20 worden gedrukt volgens een zogenaamd schaakbordpatroon. In figuur 7a is door arcering van de betreffende lokaties aangegeven welk deel van het substraat bedrukt kan worden wanneer de drukkop in de eerste drukstap in de richting B1 over het substraat beweegt, waarbij de uitstroomopeningen 1 tot en met 7 overeenkomen met de beeldpuntrijen 1 tot en met 7. De lokaties in de eerste beeldpuntrij kunnen om en om 25 voorzien worden van een inktdruppel afkomstig uit uitstroomopening 1, de lokaties in de tweede beeldpuntrij kunnen om en om voorzien worden van inktdruppels afkomstig uit uitstroomopening 2 enz. Wanneer de drukkop het substraat geheel heeft gepasseerd wordt de drukkop ten opzichte van het substraat verschoven, volgens een afstand die voldoet aan formule 1. Wordt k gelijk aan 0 genomen, dan betekent dit dat de drukkop 30 over een afstand van één beeldpuntrij (positief of negatiel) verschoven moet worden zodat in het geval van een positieve verschuiving de uitstroomopeningen 2 tot en met 8 overeenkomen met de beeldpuntrijen 1 tot en met 7. Hierna wordt de drukkop in de richting B2 over het substraat bewogen waarbij het complementaire deel van het uitdunningspatroon kan worden gedrukt.
35 Indien het beeld in het betreffende deel van het substraat bestaat uit een voMak, dan wordt een verdeling van de inktdruppels verkregen zoals weergegeven in figuur 7c.
14
Hierin kan worden gezien dat de inktdruppels in de eerste beeldpuntrij afkomstig zijn uit de uitstroomopeningen 1 en 2, welke bij een reële drukkop afwijkingen hebben die onafhankelijk zijn van elkaar.
De werkwijze volgens de uitvinding zou in dit geval ook kunnen worden toegepast door 5 de drukkop voorafgaand aan de tweede drukstap niet over een afstand van -1 of 1 beeldpuntrij, maar over een afstand van bijvoorbeeld -3 of 3 beeldpuntrijen te verplaatsen. Weliswaar heeft het verplaatsen over een grotere afstand dan 1 beeldpuntrij in dit geval tot gevolg dat in de tweede drukstap niet alle beeldpuntrijen voorzien kunnen worden van inktdruppels, maar aangezien een substraat normaliter is 10 opgebouwd uit meerdere elkaar aangrenzende stroken, kunnen deze ontbrekende inktdruppels gedrukt worden in een eerdere of later drukstap. Drukstrategieën van elkaar overlappende stroken zijn algemeen bekend.
In de figuren 8a, 8b en 8c wordt weergegeven op welke wijze zichtbare effecten van 15 afwijkingen van uitstroomopeningen gemaskeerd worden bij toepassing van de werkwijze volgens de uitvinding. In dit voorbeeld wordt voor de drukkop zoals beschreven bij figuur 6b, welke drukkop dus een afwijkende uitstroomopening 4 heeft, de werkwijze zoals beschreven bij de figuren 7a en 7b toegepast.
Het beeld bestaat in dit voorbeeld uit een volvlak. In figuur 8a is weergegeven welk 20 deelbeeld ontstaat in de eerste drukstap bij toepassing van het schaakbordpatroon zoals aangeven in figuur 7a. In figuur 8b is weergegeven welk deelbeeld ontstaat in de tweede drukstap, waarbij de drukkop over een afstand van één beeldpuntrij verschoven is. in figuur 8c zijn de beide deelbeelden verenigd.
Door toepassing van de werkwijze volgens de uitvinding liggen de inktdruppels met een 25 afwijking niet langer naast elkaar in één beeldpuntrij zoals weergegeven in figuur 6b, maar liggen ze paarsgewijs onder elkaar, verspreid over de beeldpuntkolommen 2,4 en 6. Met andere woorden, de lijnvormige fout in horizontale richting is doorbroken en de afwijkend geplaatste inktdruppels zijn op regelmatige wijze verdeeld over een aantal beeldpuntkolommen. Door gebruik te maken van het feit dat uitstroomopening 4 een 30 inktdruppel altijd onder dezelfde afwijkende hoek uitstoot kan een egale, en dus niet of nauwelijks zichtbare, verdeling van de fout worden verkregen. Hiervoor is het niet nodig de opschuiving voor aanvang van de tweede drukstap random te kiezen zoals dat gebeurt bij de werkwijze bekend uit US 5,640,183 maar kan worden volstaan met een vaste opschuiving, in dit geval gelijk aan de breedte van één beeldpuntrij.
35 Het verdient de voorkeur om de afstand waarover geschoven wordt klein te houden, en wel zodanig dat k kleiner of gelijk is aan 20, aangezien de maskering van een afwijkend 15 geplaatste inktdruppel beter is naarmate de afwijking van de inktdruppe! welke zich boven of beneden deze druppel bevindt hiermee beter overeenkomt. Wanneer het verloop van de afwijkingen zeer klein is of een regelmatig patroon vormt kan de afstand waarover geschoven mag worden om een goede maskering te krijgen ook groot zijn. Is 5 het verloop van de afwijkingen binnen een rij uitstroomopeningen bijvoorbeeld hoofdzakelijk sinussoïdaal, dan mag de verschuiving ook plaatsvinden over afstanden hoofdzakelijk gelijk aan een aantal malen de periode van de sinus.
In voorbeeld 9 wordt een voorbeeld gegeven van een drukinrichting welke is aangepast 10 om de werkwijze volgens de uitvinding toe te passen. Deze drukinrichting omvat meerdere drukkoppen, in dit geval twee, voor het drukken van één beeld, bijvoorbeeld het zwarte kleurbeeld in een full-colour beeld, door middel van een twee-stap drukstrategie waarbij twee complementaire beelden door gebruikmaking van een schaakbordpatroon worden gevormd. Ook in dit voorbeeld bestaat elke drukkop uit twee 15 rijen uitstroomopeningen, elk met een resolutie die de helft is van de gewenste drukresolutie.
Bij een dergelijke drukinrichting waarin meer dan één drukkop voor het drukken van een beeld kan worden gebruikt en de drukkoppen afwijkingspatronen vertonen die in belangrijke mate overeenstemmen, verdient het de voorkeur de verschillende 20 deelbeelden te drukken met afzonderlijke drukkoppen. Ten gevolge van de overeenstemming van de afwijkingspatronen heeft dit geen nadelige gevolgen voor de maskering van eventuele afwijkend geplaatste inktdruppels. Het voordeel van deze werkwijze is dat een opschuiving van een volgende drukkop ten opzichte van de positie welke een eerdere drukkop bij een eerdere drukstap inneemt ten opzichte van het 25 substraat, al bereikt kan worden door de betreffende twee drukkoppen in de scanwagen van de drukinrichting verschoven ten opzichte van elkaar op te stellen volgens formule 1. Aangezien het in beginsel voldoende is om één vaste opschuiving te kiezen voor het drukken van het complementaire beeld, kan deze opstelling worden gefixeerd (waardoor beide drukkoppen in feite één samengestelde drukkop vormen).
30 Het juiste opstellen van beide drukkoppen kan op de volgende manier plaatsvinden: de eerste drukkop A wordt in de drukinrichting geplaatst en er wordt een strook met een breedte d3 gedrukt op een substraat, zoals aangegeven in figuur 9. Welke serie van opvolgende uitstroomopeningen hiervoor gekozen wordt uit drukkop A en hoe breed de strook is (met andere woorden: hoeveel uitstroomopeningen worden ingezet), is niet 35 van wezenlijk belang. In de praktijk wordt veelal een strook ter breedte van 90% van de lengte van een rij uitstroomopeningen gedrukt, waarbij zowel aan de onderkant van elke 16 rij als aan de bovenkant een aantal uitstroomopeningen niet wordt gebruikt. Vervolgens wordt de tweede drukkop B geplaatst in de drukinrichting waarbij er een zekere overlap d4 is met de eerste drukkop, zodanig dat tenminste de eerste uitstroomopening van drukkop B het gedeelte van drukkop A overlapt waarmee eerder genoemde strook is 5 bedrukt.
Met deze eerste opstelling wordt een volvlak op een substraat gedrukt, waarbij met drukkop A telkens een strook wordt bedrukt volgens een schaakbordpatroon, waarna het substraat ten opzichte van de twee drukkoppen wordt verplaatst over een afstand d3 (zodat drukkop B zich boven de eerder bedrukte strook bevindt) en vervolgens met 10 drukkop B het complementaire beeld van het volvlak op de betreffende strook wordt gedrukt. Op deze wijze wordt het hele substraat, strook voor strook bedrukt. Bij een drukkop welke 200 uitstroomopeningen verdeeld over twee rijen gebruikt en een resolutie heeft van 300 n.p.i., heeft elke strook een breedte van 2/3 inch = 1,69 cm. Bij het bedrukken van een substraat van A4 formaat (in langsrichting) zijn hiervoor dus 15 29,7/1,69 = 17,5 stroken nodig. Na het bedrukken van het substraat wordt beoordeeld of er zichtbare lijnvormige afwijkingen in het beeld aanwezig zijn. Zo nee, dan zijn blijkbaar alle beeldpuntrijen bedrukt met inktdruppels afkomstig uit uitstroomopeningen die verschillende afwijkingen vertonen, en voldoet de opstelling van de beide drukkoppen aan de opstelling die nodig is voor het toepassen van de werkwijze volgens de 20 uitvinding. Zo ja, dan voldoet de opstelling hier blijkbaar niet aan en dient drukkop B verschoven te worden. Hierbij is een verschuiving over een afstand van 1 beeldpuntrij voldoende. De netto opschuiving van drukkop B ten opzichte van drukkop A bij een verschuiving over één beeldpuntrij kan toch meer dan 1 beeldpuntrij bedragen. Dit is afhankelijk van de initiële opstelling van de drukkoppen A en B ten opzichte van elkaar. 25 Tenslotte wordt de opstelling van de twee drukkoppen in de drukinrichting gefixeerd.
Figuur 10
In figuur 10 is een volgend voorbeeld gegeven van een drukinrichting welke is aangepast om de werkwijze volgens de uitvinding toe te passen. Deze drukinrichting 30 omvat twee drukkoppen met een resolutie van 300 n.p.i, welke drukkoppen zijn samengesteld uit twee rijen uitstroomopeningen met een resolutie van 150 n.p.i. Het te drukken beeld heeft een resolutie heeft van 300 d.p.i. in de richting evenwijdig aan de rijen uitstroomopeningen. Indien het beeld wordt gedrukt door het drukken van twee elkaar aanvullende uitgedunde beelden volgens een zogenaamd schaakbordpatroon, 35 kan het eerste deelbeeld gedrukt worden met kop A en het tweede deelbeeld met kop
B. Om te voorkomen dat er lijnvormige afwijkingen ontstaan in het beeld zal kop B
17 verschoven moeten worden ten opzichte van kop A over een aantal beeldpuntrijen dat gegeven wordt door formule 1. Aangezien p = 2 kan dit aantal rijen gekozen worden uit de verzameling positieve en negatieve oneven getallen.
Wordt dit aantal gelijk -3 gekozen, dan zal kop B bij het drukken van het tweede 5 deelbeeld over een afstand ter breedte van -3 beeldpuntrijen moeten worden verschoven ten opzichte van kop A. Deze opschuiving kan in de vaste opstelling van beide koppen in de scanwagen worden verwerkt zoals aangegeven in figuur 10: uitstroomopening 4 van drukkop A komt dan overeen met uitstroomopening 1 van drukkop B. Wanneer beide drukkoppen nu tegelijkertijd over een substraat bewogen 1 o worden kunnen beide deelbeelden in dezelfde drukstap, dat wil zeggen tijdens dezelfde beweging van de scanwagen, worden gedrukt. Hierdoor is de produktiviteit van de drukinrichting maximaal en wordt toch een maskering van eventuele incorrect geplaatste druppels verkregen volgens de uitvinding.

Claims (10)

1. Werkwijze voor het bedrukken van een substraat met een inkjetdrukinrichting die tenminste één drukkop voorzien van tenminste twee rijen uitstroomopeningen omvat, 5 waarbij hoofdzakelijk vaste lokaties op het substraat, welke iokaties een regelmatig veld van beeldpuntrijen en beeldpuntkolommen vormen, beeldmatig worden voorzien van inktdruppels, waarbij de resolutie van de beeldpuntkolommen groter is dan de resolutie van de rijen uitstroomopeningen, zodanig dat p, waarbij p gelijk is aan het quotiënt van de resolutie van de beeldpuntkolommen en de resolutie van de rijen 10 uitstroomopeningen, een geheel getal is groter of gelijk aan 2, omvattend - een eerste drukstap waarin een strook beeldpuntrijen wordt voorzien van inktdruppels, - waarna de drukkop wordt verschoven in een richting hoofdzakelijk evenwijdig aan de beeldpuntkolommen, en 15. een tweede drukstap waarin de strook wordt voorzien van aanvullende inktdruppels, met het kenmerk dat de drukkop verschoven wordt over een afstand, zodanig dat deze gelijk is aan de breedte van een aantal beeldpuntrijen gekozen uit de verzameling 20 ± (i + \φ) waarbij i de verzameling gehele getallen is groter of gelijk aan 1 en kleiner of gelijk aan (p-1) en k een natuurlijk getal is. 25
2. Een werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk dat k een natuurlijk getal is kleiner of gelijk aan 20.
3. Een werkwijze volgens conclusie 2, met het kenmerk dat k een natuurlijk getal is 30 kleiner of gelijk aan 10.
4. Een werkwijze volgens conclusie 3, met het kenmerk dat k een natuurlijk getal is kleiner of gelijk aan 5.
5. Een werkwijze volgens conclusie 3, met het kenmerk dat k gelijk is aan 0.
6. Een werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de drukkop gebruikt in de eerste drukstap verschilt van de drukkop gebruikt in de tweede drukstap.
7. Een inkjet drukinrichting welke is aangepast om een werkwijze volgens een der conclusies 1 tot en met 6 uit te voeren.
8. Een drukinrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk dat de drukkop twee rijen uitstroomopeningen omvat. 10
9. Een drukinrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk dat de rijen uitstroomopeningen een resolutie hebben welke de helft is van de resolutie van de beeldpuntkolommen.
10. Een drukinrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk dat de drukinrichting tenminste twee drukkoppen omvat.
NL1012813A 1999-08-12 1999-08-12 Werkwijze voor het bedrukken van een substraat en een drukinrichting geschikt om deze werkwijze toe te passen. NL1012813C2 (nl)

Priority Applications (5)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1012813A NL1012813C2 (nl) 1999-08-12 1999-08-12 Werkwijze voor het bedrukken van een substraat en een drukinrichting geschikt om deze werkwijze toe te passen.
JP2000226441A JP2001138505A (ja) 1999-08-12 2000-07-27 基体を印刷する方法、およびその方法を使用するのに適した印刷装置
EP00202755A EP1075954B1 (en) 1999-08-12 2000-08-03 A method of printing a substrate and a printing device suitable for use of the method
DE60038419T DE60038419T2 (de) 1999-08-12 2000-08-03 Verfahren zum Bedrucken eines Substrats und eine Druckvorrichtung geeignet zur Verwendung dieses Verfahrens
US09/637,081 US6464331B1 (en) 1999-08-12 2000-08-11 Method of printing a substrate and a printing device suitable for the use of the method

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1012813 1999-08-12
NL1012813A NL1012813C2 (nl) 1999-08-12 1999-08-12 Werkwijze voor het bedrukken van een substraat en een drukinrichting geschikt om deze werkwijze toe te passen.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1012813C2 true NL1012813C2 (nl) 2001-02-13

Family

ID=19769725

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1012813A NL1012813C2 (nl) 1999-08-12 1999-08-12 Werkwijze voor het bedrukken van een substraat en een drukinrichting geschikt om deze werkwijze toe te passen.

Country Status (5)

Country Link
US (1) US6464331B1 (nl)
EP (1) EP1075954B1 (nl)
JP (1) JP2001138505A (nl)
DE (1) DE60038419T2 (nl)
NL (1) NL1012813C2 (nl)

Families Citing this family (10)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US6672697B2 (en) * 2001-05-30 2004-01-06 Eastman Kodak Company Compensation method for overlapping print heads of an ink jet printer
US7413272B2 (en) 2004-11-04 2008-08-19 Applied Materials, Inc. Methods and apparatus for precision control of print head assemblies
US7625063B2 (en) * 2004-11-04 2009-12-01 Applied Materials, Inc. Apparatus and methods for an inkjet head support having an inkjet head capable of independent lateral movement
TWI328520B (en) 2006-02-07 2010-08-11 Applied Materials Inc Methods and apparatus for reducing irregularities in color filters
US7992956B2 (en) * 2006-06-07 2011-08-09 Applied Materials, Inc. Systems and methods for calibrating inkjet print head nozzles using light transmittance measured through deposited ink
US20080024548A1 (en) * 2006-07-26 2008-01-31 Applied Materials, Inc. Methods and apparatus for purging a substrate during inkjet printing
US7857413B2 (en) 2007-03-01 2010-12-28 Applied Materials, Inc. Systems and methods for controlling and testing jetting stability in inkjet print heads
WO2009076248A1 (en) * 2007-12-06 2009-06-18 Applied Materials, Inc. Systems and methods for improving measurement of light transmittance through ink deposited on a substrate
US20090184990A1 (en) * 2007-12-06 2009-07-23 Applied Materials, Inc. Methods and apparatus for measuring deposited ink in pixel wells on a substrate using a line scan camera
US20090251504A1 (en) * 2008-03-31 2009-10-08 Applied Materials, Inc. Systems and methods for wet in-situ calibration using measurement of light transmittance through ink deposited on a substrate

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4528576A (en) * 1982-04-15 1985-07-09 Canon Kabushiki Kaisha Recording apparatus
US5640183A (en) 1994-07-20 1997-06-17 Hewlett-Packard Company Redundant nozzle dot matrix printheads and method of use
EP0917955A1 (en) * 1997-04-08 1999-05-26 Seiko Epson Corporation Dot recording using a plurality of subscanning feed values
EP0925950A2 (en) * 1997-12-24 1999-06-30 Canon Kabushiki Kaisha Recording apparatus and control method thereof

Family Cites Families (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4967203A (en) * 1989-09-29 1990-10-30 Hewlett-Packard Company Interlace printing process
US4999646A (en) * 1989-11-29 1991-03-12 Hewlett-Packard Company Method for enhancing the uniformity and consistency of dot formation produced by color ink jet printing
JP3176130B2 (ja) * 1992-07-06 2001-06-11 キヤノン株式会社 インクジェット記録方法
US6170932B1 (en) * 1997-05-20 2001-01-09 Seiko Epson Corporation Printing system, method of printing, and recording medium to realize the method
DE60037787T2 (de) * 1999-07-08 2009-01-22 Seiko Epson Corp. Druckvorrichtung, druckverfahren und aufzeichnungsmedium

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4528576A (en) * 1982-04-15 1985-07-09 Canon Kabushiki Kaisha Recording apparatus
US5640183A (en) 1994-07-20 1997-06-17 Hewlett-Packard Company Redundant nozzle dot matrix printheads and method of use
EP0917955A1 (en) * 1997-04-08 1999-05-26 Seiko Epson Corporation Dot recording using a plurality of subscanning feed values
EP0925950A2 (en) * 1997-12-24 1999-06-30 Canon Kabushiki Kaisha Recording apparatus and control method thereof

Also Published As

Publication number Publication date
DE60038419D1 (de) 2008-05-08
US6464331B1 (en) 2002-10-15
DE60038419T2 (de) 2009-04-23
EP1075954B1 (en) 2008-03-26
EP1075954A1 (en) 2001-02-14
JP2001138505A (ja) 2001-05-22

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL1012812C2 (nl) Werkwijze voor het bedrukken van een substraat en een drukinrichting geschikt om deze werkwijze toe te passen.
NL1012376C2 (nl) Werkwijze voor het bedrukken van een substraat en een drukinrichting geschikt om deze werkwijze toe te passen.
EP0865927B1 (en) Printing apparatus and printing method using multiple nozzle groups
NL1012813C2 (nl) Werkwijze voor het bedrukken van een substraat en een drukinrichting geschikt om deze werkwijze toe te passen.
EP1407886A1 (en) Multicolor ink jet printing method and printer
JP2011056880A (ja) 画像記録装置、及び画像記録装置の調整方法
US8727474B2 (en) Inkjet printer and correction value acquisition method
US8882222B2 (en) Liquid jetting apparatus and recording method using the same
JPH10258507A (ja) 印刷方法
EP0997277A1 (en) Draft printing
JPH07276794A (ja) 図形像のプリンティング方法及びそのプリンティング装置
US9463619B2 (en) Inkjet printer and image recording method
DE602005002528T2 (de) Druckvorrichtung und Verfahren zur deren Ansteuerung
NL1012816C2 (nl) Werkwijze voor het bedrukken van een substraat en een drukinrichting geschikt om deze werkwijze toe te passen.
JP5123519B2 (ja) 印刷装置及び印刷方法
JP3332472B2 (ja) インクジェット記録方法
JP4666759B2 (ja) インクジェット記録装置及びインクジェット記録方法
US10899125B1 (en) Printing stitched swaths having complementary irregular boundaries
JP3200177B2 (ja) インクジェット記録方法
JP2006026911A (ja) 記録装置
EP0757328B1 (en) Interlaced inkjet printing
EP1882597A1 (en) Method of producing a tiled print product
EP3530471A1 (en) Method and apparatus for compensating printing element shooting position deviation
JP2008221522A (ja) インクジェット記録装置

Legal Events

Date Code Title Description
PD2B A search report has been drawn up
V1 Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20100301