NL1011465C2 - Oveninrichting. - Google Patents

Description

OVENINRICHTING

De onderhavige aanvraag betreft een oveninrichting omvattende: een ovenhuis waarin een aantal door afscheidingen, zoals tussenwanden, van elkaar gescheiden opeenvolgende ovenkamers is bepaald, die te zamen een aan 5 ten minste één langszijde open tunnel met een langs de lengte hiervan constante dwarsdoorsnede vormen; transportmiddelen voor het stapsgewijze door de kamers transporteren van aan een warmtebehandeling te onderwerpen voorwerpen, waarbij de transportmiddelen transportwagens 10 omvatten, welke de voorwerpen telkens na een verblijfsduur in een kamer naar de volgende kamer kunnen verplaatsen en waarop aan ten minste één zijde in de transport-richting de afscheidingen zijn geplaatst, welke afscheidingen dwars op de transportrichting met de vorm en 15 afmetingen van de tunnel overeenkomen; en met de tempera-tuurregelmiddelen en de transportmiddelen gekoppelde besturingsmiddelen, die de temperatuurregelmiddelen zodanig besturen dat de temperatuur bij de aanvang van het verblijf in een kamer in hoofdzaak gelijk is aan die 20 aan het einde van het verblijf in de met betrekking tot het transporteren door de transportmiddelen voorgaande kamer, waarbij het ovenhuis en de transportmiddelen dwars op de transportrichting van en naar elkaar te bewegen zijn, waartoe bewegingsmiddelen zijn voorzien om de open 25 langszijde van de tunnel of althans de afzonderlijke ovenkamers met wanddelen van de transportmiddelen voor transport vrij te geven, resp. af te sluiten.

Oveninrichtingen kunnen in het algemeen in twee soorten worden onderscheiden. Op de eerste plaats de 30 zogenoemde periodieke ovens. Deze hebben een afsluitbare ovenruimte waarin de aan de warmtebehandeling te onderwerpen producten in koude toestand worden geplaatst. Na 101 ! 4 o 5 m 2 het afsluiten van de ovenruimte wordt de oven volgens een bepaalde temperatuur-tijd-curve opgestookt en weer afge-koeld. Na het afkoelen wordt de ovenruimte geopend en worden de gerede producten uit de oven genomen, waarna 5 een nieuwe cyclus kan aanvangen. In de nieuwe cyclus kan een geheel andere temperatuur-tijd-curve worden gevolgd dan in de voorgaande. Een periodieke oven is dus beperkt flexibel in het gebruik, doordat de lopende cycli moeten worden voltooid vooraleer de inrichting kan worden uitge-10 zet. Het in- en uitladen van een periodieke oven is over het algemeen tijdrovend en inefficiënt.

Op de tweede plaats zijn bijv. uit EP-A-0.361.147 zogenoemde tunnelovens bekend. Hierbij is de tunneloven langgerekt en strekt zich hier doorheen een 15 transporteur uit. Te behandelen voorwerpen worden met een geringe snelheid door de ovenruimte gevoerd. In de langs-richting van de oven wordt de warmtetoe- en -afvoer zodanig geregeld dat zich verschillende temperaturen instellen, zodanig dat het door de tunnelruimte bewegende 20 voorwerp verhit en weer afgekoeld wordt volgens een gewenste temperatuur-tijd-curve. Met de tunneloven kunnen aldus voorwerpen in een continu proces aan een warmtebehandeling worden onderworpen. Het toevoeren en afvoeren van de voorwerpen kan op efficiënte wijze geschieden. Een 25 tunneloven heeft echter het bezwaar dat deze volstrekt inflexibel is voor wat betreft het te bewerken product. Indien een ander product bewerkt moet worden waarvoor een andere temperatuur-tijd-curve nodig is, kost het veel tijd om de daarbij behorende andere temperatuurverdeling 30 in de tunnel in te stellen. Het is dus niet mogelijk om verschillende producten afwisselend aan de warmtebehandeling te onderwerpen. Bovendien worden tunnelovens continu in bedrijf gehouden, hetgeen voor relatief kleine bedrijven zeer kostbaar en nadelig is.

35 De uitvinding beoogt nu een oveninrichting te verschaffen die de voordelen van beide genoemde typen ovens combineert.

it 01' 3

De transportmiddelen voeren de te behandelen producten achtereenvolgens door de verschillende ovenkamers. In elke ovenkamer wordt een deel van de gewenste stookcurve doorlopen. Indien de oven bijvoorbeeld vijf 5 ovenkamers omvat, wordt de totale stooktijd in vijf mogelijk gelijke delen onderverdeeld en wordt telkens na een vijfde van de stooktijd een hoeveelheid onbehandelde producten aan de ene zijde van de oveninrichting koud ingevoerd en aan de andere zijde een aantal behandelde 10 voorwerpen, eveneens in hoofdzaak koud, daaruit afgevoerd. De temperatuurregelmiddelen kunnen telkens in elke ovenkamer op gewenste wijze worden geregeld, zodat na elkaar door de oven gevoerde producten volledig verschillende temperatuur-tijd-cycli kunnen ondergaan, met dien 15 verstande, dat de doorvoertijd voor elk van de producten wel gelijk is.

Doordat de totale stooktijd in een aantal gelijke kortere tijden is verdeeld, worden de producten in relatief kleine "batches" verwerkt, zodat een semi-20 continue productie mogelijk is, echter van sterk variërende producten. Het beladen en ontladen van de transportmiddelen is een in hoofdzaak continu proces, hetgeen voor industriële vervaardiging een zeer groot voordeel is.

25 Verder is de oveninrichting op elk willekeurig moment stop te zetten, bijvoorbeeld aan het einde van een werkdag, om vervolgens probleemloos opnieuw opgestart te worden, bijvoorbeeld voor aanvang van een nieuwe werkdag of na voltooiing van onderhoud. De in de ovenkamers 30 resterende warmte wordt afgevoerd, na stopzetten van de oveninrichting, bijvoorbeeld via de rookgaskanalen volgens conclusie 16, om benut te worden. Dit benutten kan het gebruik van de warmte in een drooginrichting of iets dergelijks omvatten.

35 De bijv. uit bovengenoemde publicaties bekende oveninrichtingen kennen een aantal nadelen.

In verband met de aanzienlijke temperaturen, die in een dergelijke oveninrichting vaak op kunnen lopen ' ,1 .

4 tot ver boven 1000°C en wel tot 1700°C, zijn de componenten van de oveninrichting gevoelig voor slijtage. Dit is bijv. een nadeel in verband met afdichting tussen verschillende ovenkamers, waardoor het temperatuurverloop in 5 één van de ovenkamers kan worden beïnvloed op ongewenste wijze door het temperatuurverloop in naburige kamers.

Uit EP-A-0.361.147 is een oveninrichting bekend, waarbij ovenhuis en transportmiddelen van en naar elkaar te bewegen zijn. Als de transportmiddelen (wagens) 10 en het ovenhuis op afstand van elkaar zijn gelegen, dan zijn de transportmiddelen vrijgegeven voor verplaatsing van de aan de warmtebehandeling te onderwerpen voorwerpen naar een hierop volgende ovenkamer. In deze oveninrichting is de hefhoogte, d.w.z. de afstand die met de bewe-15 gingsmiddelen wordt veroorzaakt tussen de transportmiddelen en het ovenhuis, bepalend is voor de binnenhoogte van de ovenruimte. Wanneer aldus een grote hefhoogte gewenst is, bijv. in het geval van grote, aan de warmtebehandeling te onderwerpen producten, dient de hefhoogte groot 20 te worden gemaakt, doch dit is een nadeel in verband met sterke energie-uitstraling naar buiten toe. Bij een grote hefhoogte kan veel warmte wegstromen, hetgeen na transport naar de volgende ovenkamer een andere (lagere) begintemperatuur tot gevolg heeft. Het doorlopen van een 25 gedeelte van een temperatuurcurve met variërende temperaturen in één ovenkamer is met de uit deze publicatie bekende inrichting dan ook bijkans niet mogelijk.

Met de uitvinding is beoogd een verbeterde oveninrichting te verschaffen, waartoe de oveninrichting 30 volgens de onderhavige uitvinding zich onderscheidt doordat de wanden van de tunnel grenzend aan de open langszijde, in de richting naar de open langszijde divergeren, evenals de afscheidingen, waarbij ongeacht de afmetingen van de afscheidingen vanaf de transportmidde-35 len een geringe afstand tussen de transportmiddelen en het ovenhuis volstaat om de transportmiddelen voor transport vrij te geven en elke ovenkamer is voorzien van

..'I

5 temperatuurregelmiddelen voor het individueel regelen van een temperatuurverloop in die ovenkamer.

Door het van elkaar af bewegen van de transportmiddelen en het ovenhuis wordt, vanwege de diverge-5 rende wanden, een kleine vrije tussenruimte tussen de wand van de tunnel en de tussenwanden gevormd, waardoor de transportmiddelen ongehinderd en zonder enige slijtage geactiveerd kunnen worden, waarbij nauwelijks enige warmteuitwisseling met de omgeving plaats heeft gevonden 10 tijdens transport. Hierdoor wordt het verloop van de in de diverse ovenkamers te doorlopen temperatuurcurve zo goed mogelijk gehandhaafd.

Na verplaatsing van de transportmiddelen over de afstand van één ovenkamer, kunnen de transportmiddelen 15 en het ovenhuis weer over de geringe afstand naar elkaar toe worden bewogen, waardoor een sluitend contact kan ontstaan tussen de met de transportmiddelen verbonden wanden van de ovenkamers en de tunnelwanden, waardoor de ovenkamers nagenoeg hermetisch van elkaar afgesloten 20 kunnen worden.

Een zeer gunstige uitvoering is daarbij gekenmerkt in conclusie 2. De transportmiddelen kunnen daarbij eenvoudig slechts horizontaal verplaatsbaar over een grondoppervlak worden uitgevoerd, terwijl het ovenhuis 25 verticaal omhoog en omlaag bewogen kan worden.

Door toepassing van de maatregel van conclusie 3, is telkens ten minste één transportwagen buiten de oven, en het zich op deze transportwagen bevindende behandelde product kan daarvan worden afgenomen, waarna 30 vervolgens te behandelen product daarop wordt geplaatst. De wagen wordt vervolgens voor de volgende deelcyclus aan de ingang van de oven geplaatst en wordt daarin opgenomen zodra de transportmiddelen weer worden geactiveerd. Bij één extra transportwagen is de tijd die beschikbaar is 35 voor het afladen en weer opladen van de transportwagen gelijk aan de duur van één deelcyclus, bij twee wagens gelijk aan twee deelcycli enzovoorts, zodat de voor het af- en opladen van de wagens beschikbare tijd aangepast 6 kan worden door het aantal extra transportwagens te variëren.

Bij periodieke ovens worden de te behandelen voorwerpen ook vaak op een transportwagen in de ovenruim-5 te geplaatst. De producten worden in lagen opgebouwd, waarbij telkens wanneer één laag gevuld is een plaat vuurvast materiaal op steunen wordt geplaatst en de volgende laag producten kan worden opgebouwd. Bij het afladen moeten dus telkens behalve de behandelde produc-10 ten ook de vuurvaste opbouwdelen worden verwijderd en naderhand weer aangebracht. Doordat bij de oven volgens de uitvinding een maximale vulling van de ovenruimte veel minder noodzakelijk is, kan met voordeel de maatregel van conclusie 4 worden toegepast. Voor het afladen en opladen 15 van de transportwagens behoeven dan alleen de behandelde en te behandelen producten te worden gemanipuleerd. Het aantal handelingen en dus de benodigde tijd wordt hierdoor op gunstige wijze gereduceerd.

Een verdere gunstige ontwikkeling wordt.geken-20 merkt in conclusie 6. Door de druk in elke ovenkamer gelijk te houden aan die in de omgevende ruimtes, stroomt tijdens de actieve periode van de transportmiddelen, waarbij de producten van de ene kamer naar de volgende worden verplaatst, weinig of geen lucht uit de ovenkamers 25 weg. In het bijzonder bij de voorkeursuitvoeringsvorm van conclusie 7 blijft de hete lucht, die zoals bekend lichter is dan koude lucht, goed in de ovenruimte hangen en treedt aan de onderkant, waar zich een kleine spleet vormt, geen afvoer van hete lucht noch toevoer van koude 30 lucht op. De producten ondervinden hierdoor geen ongewenste temperatuurschommelingen, zodat met de oven volgens de uitvinding producten met een hoge kwaliteit kunnen worden vervaardigd.

Verder vertoont een oveninrichting volgens de 35 onderhavige uitvinding de voordeel de eigenschappen van conclusie 7, en bij voorkeur tevens die van conclusie 9. Aldus is een aantal ovenkamers verschaft, die elk zeer snel als niet direct de temperatuur aannnemen van de met 7 de warmtebehandeling te bewerken producten. Deze producten hebben nog de eindtemperatuur van de bewerking in de bij het transporteren voorgaande ovenkamer.

Een oveninrichting volgens de onderhavige 5 uitvinding met de eigenschappen van conclusie 8, vertoont het gunstige effect, dat verbrandingslucht wordt voorverwarmd, hetgeen gunstig is voor het verbrandingsrendement. Verder wordt de buitenwand van het ovenhuis op deze wijze koel gehouden.

10 Oveninrichtingen met de eigenschappen van conclusie 10 hebben als voordeel, dat het temperatuurver-loop in een specifieke ovenkamer automatisch kan worden ingesteld afhankelijk van het te bewerken product zonder ingreep of activiteit van personeel voor het bedienen van 15 de oveninrichting. Wanneer verder de oveninrichting de eigenschappen van conclusie 11 vertoont, kunnen afzonderlijke transportmiddelen, zoals wagens, voor verschillende te bewerken producten worden ingezet, hetgeen logistiek zeer gunstig is.

20 Verdere voorkeursuitvoeringsvormen betreffen het gebruik van kanalen en verbindingen tussen de verschillende ovenkamers om optimaal gebruik te maken van af te voeren warmte. Zelfs kunnen bepaalde ovenkamers als koelkamers zijn ingericht, waar een koelmedium wordt 25 ingebracht, zoals lucht. Ook hierbij geldt, dat dergelijke koellucht door verschillende ovenkamers heen kan worden gevoerd. Dergelijke uitvoeringsvormen hebben eigenschappen volgens conclusies 12 t/m 15.

De uitvinding zal verder worden toegelicht in 30 de volgende beschrijving aan de hand van de in de figuren getoonde voorbeelden.

Figuur 1 toont een perspectivisch overzicht van een oveninrichting volgens een voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding.

35 Figuur 2 toont een hoofdzakelijk met figuur 1 overeenkomend aanzicht waarbij het ovenhuis gedeeltelijk in weggebroken aanzicht is getoond.

101 ί 8

Figuur 3 toont een doorsnede volgens III-III in figuur 2.

Figuur 4 toont een met figuur 3 overeenkomend aanzicht bij geheven ovenhuis.

5 Figuur 5 toont een perspectivisch aanzicht van een transportwagen van de oven van de voorgaande uitvoeringsvormen .

Figuur 6 toont een schematisch bovenaanzicht van de oveninrichting van figuur 1.

10 Figuur 7 toont een aanzicht volgens pijl VII in figuur 6.

Figuur 8 toont twee stookcurves die met de oveninrichting van figuur l gevolgd kunnen worden.

De in figuur 1 getoonde oveninrichting l vol-15 gens een voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding omvat een ovenhuis 2 dat verticaal beweegbaar opgehangen is in een hefgestel 3. In het ovenhuis 2 is een ovenruimte gevormd waarin op nog nader te beschrijven wijze een aantal opeenvolgende ovenkamers is bepaald.

20 De verschillende ovenkamers zijn voorzien van temperatuurregelmiddelen voor het individueel regelen van de temperatuur in de betreffende ovenkamers. Deze temperatuurregelmiddelen omvatten bij deze uitvoeringsvorm branders 7 en niet nader getoonde ventilatoren die aange-25 sloten zijn op kanalen 4, welke weer in verbinding staan met in het bovenste gedeelte van het ovenhuis 2 gevormde kanaalstelsels 14 en 20. Stelsel 14 is een rookgaskanaal-stelsel en stelsel 20 is een koelluchtkanaalstelsel.

In het ovenhuis 2 is een omgekeerd afgeknot V-30 vormige tunnel aanwezig waardoorheen wagens 10 getransporteerd kunnen worden. Zoals figuur 3 en 4 tonen is het ovenhuis 2 zodanig uitgevoerd dat daarin precies vijf wagens 10 aaneengesloten passen. De wagens 10 zijn verrijdbaar over rails 5. Voor het verplaatsen van de wagens 35 van de uitgang van de oven weer terug naar de ingang is een rondlopend railsysteem aangebracht met op de hoekpunten draaischijven 6. Dit is nader beschreven in samenhang met en getoond in fig. 6.

* ·* 9

Zoals blijkt uit figuur 5 omvat elke transportwagen 10 een zijdelings uitstekende bodemplaat 22 en aan de voor- en achterkant een opstaande tussenwand 12. De vorm van de tussenwand 12 is gelijk aan die van de door 5 de tunnelwand 11 bepaalde tunnel 24.

Het ovenhuis 2 kan met behulp van het hefgestel 3 neergelaten worden op de vijf aaneengesloten opgestelde transportwagens 10, zoals in figuur 3 is getoond. De onderrand 23 van het ovenhuis 2 rust dan op de uitsteken-10 de zijkanten van de bodemplaat 22 van de wagens 10, en de tussenwanden 12 sluiten nauw aan tegen de tunnelwand 11. Aldus worden, zoals figuur 3 toont, vijf ovenkamers 15-19 bepaald, elk tussen de twee tegenoverliggende tussenwanden 12 van een wagen 10.

15 De binnenwand van tunnel 24 heeft een zeer lage warmteinhoud of inertia, evenals van de wagen 10 in het bijzonder de tussenwanden 12 en bij voorkeur ook de bodem 22. Dit is bereikt door deze componenten bij voorbeeld uit een vuurvast licht-gewicht keramisch materiaal te 20 vervaardigen. Hierdoor wordt de temperatuur in elke van de ovenkamers 15 - 18 bij aanvang van een bewerkingsstap in hoofdzaak bepaald door de temperatuur van het te bewerken produkt 13, welke laatste temperatuur het gevolg is van een bewerkingsstap in de in de transportrichting 25 voorgaande ovenkamer 15 - 17. Aldus is het temperatuur-verloop voor de te bewerken produkten bij voortgang door de ovenkamers heen vrij van ongewenste sprongen bij doorvoer van de wagens 10 van kamer naar kamer, welke sprongen wel zouden optreden, wanneer de temperatuur in 30 een volgende kamer niet in hoofdzaak is bepaald door de temperatuur van het te bewerken produkt, maar van eigen componenten, zoals de binnenwand van de tunnel 24.

De temperatuur in elke ovenkamer 15-19 kan, door een geschikte bediening van de temperatuurregelmid-35 delen, zoals branders 7 en de kanalenstelsels 14 en 20, voor elke kamer op een geschikte wijze worden geregeld. Een voorbeeld wordt toegelicht aan de hand van de grafiek van figuur 8.

10

Deze grafiek toont op de horizontale as de tijd en op de verticale as de temperatuur in °C. De grafiek is in vijf verticale segmenten verdeeld, met een met pijl 32 aangegeven breedte, die in dit uitvoeringsvoorbeeld 5 overeenkomt met 38 minuten. De vijf segmenten corresponderen met de vijf ovenkamers 15-19. Wanneer de met streep-stippellijn aangegeven curve wordt gevolgd zal het duidelijk zijn, dat gedurende een deelcyclus van bijvoorbeeld 38 minuten, overeenkomstig pijl 32, de temperatuur 10 in de ovenkamer 15 opgestookt wordt van rond 100°C tot ongeveer 1050°C. Tegelijkertijd wordt in de tweede ovenkamer 16 de temperatuur opgestookt van 1050°C via 1200°C weer terug naar 1050°C. Op overeenkomstige wijze wordt tegelijkertijd in de derde kamer 17 een dalende tempera-15 tuurcurve gevolgd van ongeveer 1050°C terug naar 550°C, en wordt in de vierde kamer 18 een verdere afkoeling naar ongeveer 100°C bereikt. Na verloop van de deelcyclus van 38 minuten worden alle wagens 10 één kamer naar rechts verplaatst. Hiertoe wordt het ovenhuis 2 in het hefgestel 20 3 opgetild, waardoor de tunnel 24 over een geringe afstand vrij komt van de wagens 10. Een nog nader te beschrijven transporteur verplaatst vervolgens de wagens 10 over een afstand gelijk aan de lengte van één wagen, waarna het ovenhuis 2 weer neergelaten wordt op de wagens 25 10. Tevoren is aan de ingang van de oven een wagen 10 toegevoegd met nog te behandelen producten, zodat deze wagen met nieuwe producten terechtkomt in de kamer 15, de wagen die gedurende de eerste deelcyclus in de kamer 15 stond verplaatst zich naar de kamer 16 enzovoorts.

30 Nadat het ovenhuis 2 weer op de wagens 10 is neergelaten, wordt opnieuw de stookcyclus van figuur 8 gevolgd. Dit betekent, dat de producten op de nieuw toegevoegde wagen in de ovenkamer 15 een temperatuurver-hoging ondervinden van ongeveer 100°C naar ongeveer 35 1050°C. De producten op de oorspronkelijk eerste wagen, die nu in de tweede ovenkamer 16 terecht is gekomen, volgen de temperatuurcyclus van 1050°C via 1200°C weer terug naar 1050°C.

11

Wanneer wederom een deelcyclus van 38 minuten is verlopen, worden de wagens op de eerdèr genoemde wijze één kamer doorgeschoven.

Aldus worden de producten op elke wagen bloot-5 gesteld aan een temperatuur-tijd-kromme zoals getoond in figuur 8. De bij elke verplaatsing aan de rechter zijde buiten de oven terechtkomende wagen bevat producten die geheel gereed zijn en weer afgekoeld zijn tot een hanteerbare temperatuur.

10 Zoals eerder opgemerkt behoeven de producten op de opeenvolgende wagens niet van dezelfde soort te zijn en niet volgens eenzelfde temperatuur-tijd-curve behandeld te worden. Indien bijvoorbeeld een aan de linker kant nieuw toegevoegde wagen producten bevat die behan-15 deld moeten worden met een temperatuur-tijd-curve zoals getoond met de getrokken lijn in figuur 8, kan eenvoudig, nadat deze wagen in de eerste ovenkamer 15 is opgenomen, voor die kamer niet de curve met streep-stippellijnen worden gevolgd maar die met getrokken lijnen. Nadat de 20 wagens wederom één positie zijn opgeschoven, zal ook de tweede kamer gestookt worden volgens de getrokken curve en niet meer volgens die met streep-stippellijn. Aldus kan het product op de nieuw toegevoegde wagen volgens een geheel andere stookcyclus worden behandeld dan die op de 25 daaraan voorafgaande of ook volgende wagens.

De wagens 10 zijn, zoals in fig. 5 is getoond, voorzien van een kader 42, waarbinnen een streepjescode of barcode aan te brengen is door de persoon, die de wagen 10 belaadt met de producten 13. De streepjescode of 30 barcode is een identificatie voor de betreffende producten 13 en is waar te nemen met niet nader getoonde middelen, zoals een detector, waarbij de streepjescode een herkenning vormt voor het te bewerken product 13. Op een bepaalde positie in de tunnel 24 van de wagen 10, die 35 overeenkomt met het bepalen van één van de ovenkamers 15-18, wordt de streepjescode in het kader 42 gelezen door de niet getoonde detector om op basis van het soort te bewerken product 13 de verwarmingsprocedure (of afkoel- 1 0 1 i : - " ^ 12 procedure) voort te zetten. De wijze, waarop deze voortzetting plaatsvindt hangt derhalve af van het soort te bewerken product 13 en wordt ingesteld door het aanbrengen van de streepjescode in het kader 42. Verscheidene 5 andere indicatoren ter identificatie van het te bewerken product 13 zijn evenzeer mogelijk.

Zoals figuur 3 en 4 laten zien, is rookgaska-naalstelsel 14 in het bovenste gedeelte van het ovenhuis 2 zodanig uitgevoerd dat rookgas vanuit de kamer 17 10 toegevoerd wordt aan de kamer 16 en rookgas uit de kamer 16 toegevoerd wordt aan de kamer 15. Aldus kan op geschikte wijze de met het rookgas uit de respectieve kamers afgevoerde warmte nuttig gebruikt worden in de in de stroomrichting van het rookgas volgende kamer. Hi-er-15 door wordt een efficiënt energiebeheer bereikt, waarbij de stroomrichting van het rookgas tegengesteld is aan de doorvoerrichting van de wagens 10.

Behalve het rookgaskanaalstelsel 14 is een koelluchtkanaalstelsel 20 verschaft, zoals in fig. 3 is 20 getoond. Met het koelluchtstelsel 20 wordt koellucht gecirculeerd door opeenvolgende ovenkamers heen, te beginnen bij de ovenkaraer, die het koelst is. Vervolgens stroomt de koellucht naar een warmere ovenkamer, bijvoorbeeld van ovenkamer 19 naar ovenkamer 18. In het hier 25 getoonde uitvoeringsvoorbeeld betekent dit, dat de koellucht, net als de rookgassen, tegen de transportrichting van de transportmiddelen in stromen. In fig. 3 zijn het rookgaskanaalstelsel 14 en het koelluchtstelsel 20 gescheiden door een schot 21 waarbij achter het schot langs 30 stromende koellucht in fig. 3 is aangeduid met streep-pijlen. Zowel de koellucht als de rookgassen stromen naar de ventilatiekanalen 4.

In de in fig. 3 getoonde uitvoeringsvorm is een invoerpomp 33 aangesloten op de in de opeenvolging koel-35 ste ovenkamer 19 om hieraan koellucht uit de omgeving toe te voeren. Fig. 4 heeft een enigszins afwijkende configuratie, doordat hier geen pomp in is aangebracht. Bovendien wijkt de uitvoeringsvorm in fig. 3 af van die, welke 13 in fig. 2 is getoond, doordat in fig. 2 het kanaal van het luchtkanaalstelsel 20 in naar het hierbij behorende ventilatiekanaal 4 is gelegen boven het rookgaskanalenstelsel 14.

5 In nog een ander (hier niet nader weergegeven) uitvoeringsvoorbeeld kunnen alle ovenkamers met danwel het rookgaskanalenstelsel 14, danwel het koelluchtkana-lenstelsel 20 in verbinding worden gesteld, bij voorbeeld met behulp van kleppen in de stelsels 14 en 20. Aldus is 10 het bijvoorbeeld mogelijk om een temperatuurtraject te laten doorlopen met twee maxima en hiertussen een dal, bijvoorbeeld overeenkomstig met een piek in kamer 16, een dal in kamer 17, en nog een piek in kamer 18. Door het instelling van het verloop van de stromen rookgas en 15 koellucht en hiermee samenhangende besturing van de branders (7) is een nagenoeg onbeperkt aantal tempera-tuurtrajecten te verwezenlijken.

Zoals uit fig. 8 blijkt, vindt in het tweede stadium van de streep-stippellijn, dat overeenkomt met de 20 tweede ovenkamer 16, een koelfase plaats. Hiertoe kan de ovenkamer 16 in een afsluitbare verbinding staan met het koelluchtstelsel 20. De afsluiting van een dergelijke verbinding is actief, wanneer de ovenkamer 16 wordt verhit en de verbinding wordt opengesteld, wanneer de 25 koelfase plaatsvindt.

In de meeste gevallen heeft de ovenkamer 17 de hoogste temperatuur in de behandeling, terwijl kamer 15 veelal de laagste temperatuur heeft. Het transport van rookgassen door het rookgaskanalenstelsel 14 heen treedt 30 op als gevolg van het gebruik van ventilatoren en/of als gevolg van drukverschillen tussen de aanvoerdruk van verbrandingslucht en de gastoevoerdruk naar de branders 7 ten opzichte van de buitenluchtdruk. Hetzelfde geldt in hoofdzaak voor het koelluchtkanalenstelsel 20. Wanneer er 35 vanuit wordt gegaan, dat de branders in de kamers 18 en 19 slechts een ondergeschikte rol spelen, is juist de in fig. 3 getoonde koelluchtpomp 33 van belang om doorstroming van de koellucht te bewerkstelligen. Aldus zijn alle 14 stromingen, zowel die van het rookgas als die van de koellucht tegengesteld aan de transportrichting van de wagens 10. Dit is afhankelijk van het beoogde tempera-tuurtraject (zie fig. 8) te variëren, bijv. door elke 5 ovenkamer 15-18 selectief aan te sluiten op het rookgaskanalenstelsel 14 en/of op het koelluchtkanalenstelsel 20. Dergelijke selectiviteit in de aansluiting is te bewerkstelligen met kleppen in de verbindingskanalen naar de ovenkamers 15-18 en brengt een grotere vrijheid met 10 zich mee in het door de producten te doorlopen temperatuurt ra j eet. Zo is in een oveninrichting met een geschikt aangedreven set kleppen in de verbindingen naar de ovenkamers 15-18 een temperatuurverloop mogelijk met twee pieken naast elkaar en een dal hiertussen.

15 Het ovenhuis 2 is, zoals in fig. 2 is getoond, dubbelwandig. De holle ruimte tussen de binnenwand en de buitenwand van het ovenhuis 2 wordt gebruikt voor toevoer van verbrandingslucht naar de branders 7, bij voorkeur onder druk. De verbrandingslucht wordt aan de branders 7 20 toegevoerd, wanneer deze verbrandingslucht door de doorgangen 8 in de binnenwand van het ovenhuis 2 heen naar de branders 7 stroomt. Desgewenst wordt hiervoor een ventilator gebruikt of een pomp, teneinde het hierboven beschreven stroomverloop van rookgas en koellucht te be-25 werkstelligen. Het voordeel van deze wijze van toevoer van verbrandingslucht is, dat de buitenwand van het ovenhuis 2 wordt gekoeld en dat door de binnenwand van het ovenhuis 2 aan de stroom verbrandingslucht afgegeven warmte door toevoer aan de branders 7 op gunstige wijze 30 wordt gecirculeerd.

De niet getoonde ventilatoren en branders 7 worden zodanig geregeld dat tijdens het activeren van de transportmiddelen, dat wil zeggen in de in figuur 4 getoonde situatie waarin het ovenhuis 2 over een geringe 35 afstand omhoog getild is, de druk in elke ovenkamer gelijk gehouden wordt aan die in omgevende ruimtes. Hierdoor zal geen of slechts zeer weinig rookgasuitwisseling of koelluchtuitwisseling met de omgeving plaatsvin- < P -i - ' .....

15 den zodat enerzijds geen warmteverlies optreedt en anderzijds geen ongewenste koude lucht in de ovenkamers terechtkomt .

Figuur 6 toont in bovenaanzicht het railsysteem 5 van de oveninrichting 1. Een aantal nog nader te beschrijven transporteurs 25-28 is naast de railsecties aangebracht. De transporteurs grijpen de wagens aan en kunnen deze over de rails verplaatsen.

Een aan de rechter zijde uit het ovenhuis 10 afgevoerde wagen 10 wordt door de transporteur 26 aangegrepen en naar de draaischijf 6 getransporteerd. Daar wordt de wagen een kwart slag rechtsom gedraaid en vervolgens aangegrepen door de transporteur 27 die de wagen naar de daarop volgende draaischijf 6 transporteert,- waar 15 de wagen wederom een kwart slag rechtsom wordt gedraaid. Nabij deze in figuur 6 rechtsonder getoonde draaischijf 6 is een met het vierkant 30 aangeduid aflaadstation ingericht , waar de uit de oven gekomen producten van de wagen 10 worden genomen en verder worden afgevoerd. Zodra de 20 wagen 10 geheel geleegd is, wordt deze weer in de richting van de pijlen naar links verplaatst, tot aan de draaischijf, in figuur 6 gezien linksonder. Daar is een oplaadstation 31 ingericht, waar nieuwe aan een warmtebehandeling te onderwerpen producten op de wagen 10 worden 25 geplaatst. Zodra de wagen 10 met de nieuwe te behandelen producten is gevuld, wordt deze met behulp van de transporteur 28 naar de draaischijf 6 linksboven verplaatst, een kwart slag rechtsom gedraaid, en aangesloten aan de ingang van het ovenhuis 2. Zodra het ovenhuis geheven 30 wordt en de wagens 10 door de transporteur 25 één positie naar rechts worden bewogen, wordt de zojuist gevulde wagen in de eerste ovenkamer bewogen waarna de producten daarop aan het eerste deel van de warmtebehandeling volgens het eerste deel van de temperatuur-tijd-curve 35 worden onderworpen.

Figuur 7 toont een gedeelte van één van de transporteurs. Deze omvat een langs de desbetreffende sectie van de rail 5 aangebrachte, naar de zijkant toe 16 open U-vormige leidbaan 38, waarin een glijdstuk 37 die een meenemer 36 draagt, verschuifbaar is. De meenemer 36 is gekoppeld met een langs de leidbaan 38 lopende ketting 35 die aangedreven wordt door een kettingaandrijving 34.

5 De leidbaan 38 is, zoals in figuur 7 wordt getoond, aan het begin en het einde van een neerwaarts buigend deel voorzien. Voor de duidelijkheid is in figuur 7 slechts een kort gedeelte van het rechte stuk van de leidbaan 38 weergegeven, en is het neerwaarts buigende 10 deel aan de rechter kant verschoven weergegeven. Indien het bovenste gedeelte van de ketting 35 in figuur 7 gezien naar links bewegend wordt aangedreven, zal het glijdstuk 37 vanaf het rechter neerwaarts gebogen einddeel omhoog bewegen en zal de meenemer 36 in aangrij-ping 15 komen met een chassisdeel 39 van de wagen 10. Bij het verder aandrijven van de ketting 35 wordt de wagen 10 meegenomen en aan het einde van de transporteur beweegt het glijdstuk weer in het neerwaarts gebogen gedeelte van de leidbaan en komt vrij van het chassisdeel 39. De wagen 20 is daarbij aangekomen op een draaischijf 6 en kan vervolgens een kwart slag worden gedraaid, zonder dat de meenemer die beweging belemmert. Na het verdraaien van de wagen 10 kan het glijdstuk 37 terug bewogen worden voor het aangrijpen van een volgende wagen.

25 Het zal duidelijk zijn dat de hierboven be schreven en in de figuren getoonde inrichting een specifieke uitvoeringsvorm is. De uitvinding is niet tot deze specifieke uitvoeringsvorm beperkt maar omvat alle mogelijke varianten die binnen het kader van de conclusie 1 30 vallen. Zo zijn de temperatuurregelmiddelen van de beschreven inrichting voorzien van gasbranders. In een andere uitvoeringsvorm kunnen deze bijvoorbeeld elektrische verwarmingselementen omvatten. Ook het beweegbaar, in het bijzonder hefbaar uitvoeren van het ovenhuis 2 is 35 een voorkeursuitvoering. De transportmiddelen kunnen uiteraard ook zodanig worden uitgevoerd dat deze door een stationair opgesteld ovenhuis kunnen bewegen, waarbij de tussenwanden aan de transportmiddelen bevestigd kunnen 17 zijn en met een geringe speling langs de tunnelwand kunnen bewegen. Ook kunnen de afscheidingen aan het ovenhuis zijn bevestigd, bijvoorbeeld dwars op de lengterichting van de tunnel verschuifbaar om de wagens 10 van 5 elkaar te scheiden en de kamers te bepalen, of wegklap-baar, hetgeen echter meer ruimte vereist. Verder kunnen de afscheidingen door dichtschuifbare schermen of vouwdeuren zijn gevormd. Ook kunnen de wagens in tegenstelling tot de uitvoeringsvormen van de oveninrichting met 10 draaiplateaus over een bochten bevattende rail worden getransporteerd. Al deze varianten worden binnen de omvang van conclusie 1 begrepen geacht.

10 1·;

Claims (15)

1. Oveninrichting omvattende: een ovenhuis waarin een aantal door afscheidingen, zoals tussenwanden, van elkaar gescheiden opeenvolgende ovenkamers is bepaald, die te zamen een aan ten minste één langszijde 5 open tunnel met een langs de lengte hiervan constante dwarsdoorsnede vormen; transportmiddelen voor het stapsgewijze door de kamers transporteren van aan een warmtebehandeling te onderwerpen voorwerpen, waarbij de transportmiddelen transportwagens omvatten, welke de voorwer-10 pen telkens na een verblijfsduur in een kamer naar de volgende kamer kunnen verplaatsen en waarop aan ten minste één zijde in de transportrichting de afscheidingen zijn geplaatst, welke afscheidingen dwars op de transportrichting met de vorm en afmetingen van de tunnel 15 overeenkomen; en met de temperatuurregelmiddelen en de transportmiddelen gekoppelde besturingsmiddelen, die de temperatuurregelmiddelen zodanig besturen dat de temperatuur bij de aanvang van het verblijf in een kamer in hoofdzaak gelijk is aan die aan het einde van het ver-20 blijf in de met betrekking tot het transporteren door de transportmiddelen voorgaande kamer, waarbij het ovenhuis en de transportmiddelen dwars op de transportrichting van en naar elkaar te bewegen zijn, waartoe bewegingsmiddelen zijn voorzien om de open langszijde van de tunnel of 25 althans de afzonderlijke ovenkamers met wanddelen van de transportmiddelen voor transport vrij te geven, resp. af te sluiten, met het kenmerk, dat de wanden van de tunnel grenzend aan de open langszijde, in de richting naar de open langszij-30 de divergeren, evenals de afscheidingen, waarbij ongeacht de afmetingen van de afscheidingen vanaf de transportmiddelen een geringe afstand tussen de transportmiddelen en het ovenhuis volstaat om de transportmiddelen voor trans- 1 0 : port vrij te geven en elke ovenkamer is voorzien van temperatuurregelmiddelen voor het individueel regelen van een temperatuurverloop in die ovenkamer.

2. Oveninrichting volgens conclusie 1, waarbij 5 de open langszijde de onderzijde is, het ovenhuis verticaal verplaatsbaar is ondersteund en de bewegingsmiddelen op het ovenhuis aangrijpende hefmiddelen zijn.

3. Oveninrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij het aantal afzonderlijke transportwagens ten 10 minste één meer bedraagt dan het aantal ovenkamers.

4. Oveninrichting volgens conclusie 1, 2 of 3, waarbij de transportwagens voorzien zijn van een vaste vuurvaste ondersteuningsopbouw voor de voorwerpen.

5. Oveninrichting volgens één van de voorgaande 15 conclusies, waarbij de transportwagens een bodemplaat met hierop de afscheiding omvatten en de bodemplaat zich dwars op de transportrichting tot voorbij de afscheiding uitstrekt om een aanslag voor het ovenhuis te vormen.

6. Oveninrichting volgens één van de voorgaande 20 conclusies, waarbij elke ovenkamer voorzien is van lucht- druk-regelmiddelen die zodanig bestuurd kunnen worden dat ten minste tijdens het activeren van de transportmiddelen de druk in elke ovenkamer gelijk gehouden wordt aan die in de omgevende ruimtes, waarbij warmteuitwisseling met 25 de omgeving tijdens verplaatsing van de transportmiddelen is beperkt.

7. Oveninrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de binnenwand van het ovenhuis van vuurvast materiaal met zeer lage warmteinhoud is, zoals 30 lichtgewicht keramische materiaal.

8. Oveninrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het ovenhuis dubbelwandig is en een verbrandingsluchtaanvoer vormt voor toevoer van verbrandingslucht naar de temperatuurregelmiddelen vormende 35 branders.

9. Oveninrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de tussenwanden van vuurvast materi- aal met een zeer lage warmte-inhoud zijn, zoals lichtgewicht keramisch materiaal.

10. Oveninrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de transportmiddelen zijn voorzien 5 van een door een detector in elke ovenkamer waarneembare herkenning, waarbij de besturingsmiddelen met de detectoren zijn verbonden ter besturing van de temperatuur-regelmiddelen van de betreffende ovenkamer in overeenstemming met het met de herkenning samenhangende soort 10 product.

11. Oveninrichting volgens conclusie 10, waarbij de herkenning instelbaar is en een identificatie verschaft van één van een aantal in de oveninrichting bewerkbare producten.

12. Oveninrichting volgens één van de voorgaan de conclusies, waarbij de ovenkamers met elkaar in verbinding staan en in bedrijf rookgas van ovenkamers met hogere temperatuur naar ovenkamers met lagere temperatuur stroomt.

13. Oveninrichting volgens één van de voorgaan de conclusies, waarbij de temperatuurregelmiddelen een koeling omvatten.

14. Oveninrichting volgens conclusie 13, waarbij de koeling een toevoer van lucht uit de omgeving naar 25 tenminste één van de ovenkamers omvat.

15. Oveninrichting volgens conclusie 14, waarbij de ovenkamers, waarin in bedrijf een koelfase optreedt, met elkaar in verbinding staan en koellucht in bedrijf van ovenkamers met een lagere temperatuur stroomt 30 naar ovenkamers met een hogere temperatuur. 101 14 85 vi