NL1011210C2 - Hoekverbinding tussen twee in verstek op elkaar aansluitende profielsecties. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Hoekverbinding tussen twee in verstek op elkaar 5 aansluitende profielsecties.

De uitvinding heeft betrekking op een hoekverbinding tussen twee in verstek op elkaar aansluitende, elk een doorgaande langsholte van een in hoofdzaak rechthoekige dwarsdoorsnedevorm bevattende 10 profielsecties, welke verbinding een hoekverbinder met twee onder de betreffende aansluithoek ten opzichte van elkaar staande, elk in een langsholte van een profielsectie stekende benen bevat, welke benen, gezien vanuit het hoekpunt van de verbinder, een eerste spelingvrij in de betreffende langsholte passend stijf beenstuk hebben, dat 15 overgaat in een tweede beenstuk, waarvan althans de in het vlak van de hoekverbinder gemeten dwarsafmeting kleiner is dan de in hetzelfde vlak gemeten dwarsafmeting van de langsholte, welk tweede beenstuk ten opzichte van het eerste beenstuk een weinig schuin naar binnen is gericht en aan zijn vrije einde een in dwarsrichting naar binnen 20 reikend grendeluitsteeksel heeft, dat samenwerkt met een corresponderende grendelopening in de aan de binnenzijde gelegen opstaande langsholtewand.

Een dergelijke hoekverbinding is bekend uit het Franse octrooischrift 2.322.572. Bij deze bekende hoekverbinding is de 25 hoekverbinder betrekkelijk massief uitgevoerd, in die zin, dat het eerste beenstuk van elk been van de hoekverbinder het corresponderende gedeelte van de langsholte van de betreffende profielsectie geheel vult. Op een afstand van het hoekpunt van de hoekverbinder versmalt het massieve eerste beenstuk tot het 30 aanzienlijk dunnere en daardoor meer buigzame, schuin naar de binnenste opstaande langsholtewand toe neigend tweede beenstuk. Bij het tot stand brengen van de hoekverbinding, dus bij het insteken van elk der hoekverbinderbenen in de betreffende langsholten wordt het aanvankelijk - in spanningvrije toestand - buiten het binnenliggende 35 begrenzingsvlak van het hoekverbinderbeen uitstekende grendeluitsteeksel door de binnenste opstaande langsholtewand - onder terugbuigen van het tweede beenstuk - tot binnen het genoemde begrenzingsvlak teruggedrukt totdat aan het einde van de insteekbeweging het grendeluitsteeksel in de ermee corresponderende 1011210 - 2 - grendelopening kan snappen. Doordat het smallere beenstuk schuin binnenwaarts is gericht en het grendelvlak van het grendeluitsteeksel taps toelopend is gevormd, beoogt men bij het in de grendelopening treden van het grendeluitsteeksel een zekere wigwerking tussen de 5 rand van de grendelopening en het grendelvlak van het grendeluitsteeksel te bewerkstelligen. Hierdoor zou een naar het hoekpunt toegerichte kracht op de betreffende profielsectie worden uitgeoefend, hetgeen een gesloten versteknaad zou garanderen.

Bij een noodzakelijkerwijs nauwpassend eerste beenstuk zal 10 echter een zodanig sterke wrijving tussen dit massieve beenstuk en de wanden van de langsholte optreden, dat de veerkracht van het teruggedrukte smallere beenstuk niet toereikend zal zijn om deze wrijving te overwinnen en daarmede het grendeluitsteeksel onder het uitvoeren van de beoogde wigwerking geheel in de grendelopening te 15 doen treden. Bij de bekende binding is de kans dus groot, dat het grendeluitsteeksel "halverwege" op de rand van de grendelopening bijft hangen. Bovendien heeft de taps toelopende uitvoering van het grendeluitsteeksel als consequentie, dat de verbinding te gemakkelijk is te lossen.

20 De uitvinding nu beoogt de bovenstaande bezwaren te onder vangen.

Volgens de uitvinding wordt dit doel daardoor bereikt, dat de eerste beenstukken, in dwarsdoorsnede gezien, de vorm van een T-profiel hebben, waarvan de flens zich hoogkant langs de buitenzijde 25 van de hoekverbinder uitstrekt en het lijf evenwijdig aan het vlak van de hoekverbinder naar binnen is gericht, waarbij de flens zich via een knik in het tweede beenstuk voortzet en aan zijn vrije einde het grendeluitsteeksel draagt.

Door de T-vormige dwarsdoorsnede van de eerste beenstukken is 30 het contactoppervlak tussen deze beenstukken en de wanden van de langsholte aanzienlijk kleiner geworden in vergelijking met de bovenbeschreven bekende uitvoering, zodat ook bij een nauwpassende hoekverbinder het insteken van de benen daarvan in de betreffende langsholten met relatief weinig wrijving gepaard zal gaan en het 35 grendeluitsteeksel met zekerheid in de grendelopening zal "klikken". Ook zonder taps toelopend grendeluitsteeksel zal daarbij een de profielsectie naar het hoekpunt toe dwingende kracht optreden.

i 1011210 - 3 -

Een verdere verlaging van de wrijving tussen het eerste beenstuk en de langsholtewanden wordt overeenkomstig een verder kenmerk van de uitvinding bereikt, doordat de hoogte van het lijf, vanaf een punt tussen het hoekpunt en het knikpunt, is verkleind ten 5 opzichte van de lijfhoogte in het gebied van het hoekpunt. Door deze maatregel behoeft alleen het direct aan het hoekpunt grenzende gedeelte van het eerste beenstuk met een nauwe passing in de betreffende langsholte te steken.

Bij voorkeur is het. lijf aan weerszijden met dwarsruggen 10 verstevigd, terwijl het lijf tot voorbij het knikpunt van de flens recht doorloopt en uitloopt in de naar binnen wijkende flens.

De uitvinding wordt hieronder aan de hand van de tekening met een uitvoeringsvoorbeeld nader toegelicht.

Fig. 1 is een aanzicht in perspectief op vergrote schaal van 15 de hoekverbinder volgens de uitvinding; fig. 2 toont een zijaanzicht van de hoekverbinder volgens fig.

1 en fig. 3 toont een vereenvoudigd aanzicht in perspectief van een in verstek afgekort inlijstprofiel, waarbij de hoekverbinder volgens 20 fig. 1-2 toepasbaar is.

De in de tekening weergegeven, bijvoorbeeld uit een geschikte * kunststof gevormde hoekverbinder heeft benen A, die elk bestaan uit een eerste beenstuk Ai en een tweede beenstuk A2. De eerste beenstukken Ai staan, hoogkant gezien, haaks op elkaar, terwijl de 25 tweede beenstukken A2 vanaf een knikpunt a onder een zekere hoek (van bijvoorbeeld 7,5°) naar binnen wijken. De beenstukken A2 lopen voorts, gezien in hun vlak, een weinig taps toe en zijn aan de uiteinden afgerond.

In dwarsdoorsnede gezien hebben de benen A de vorm van een 30 omgekeerd T-profiel, waarvan de flens 1 zich hoogkant langs de buitenzijde van de hoekverbinder uitstrekt en het lijf 2 evenwijdig aan het vlak van de hoekverbinder naar binnen is gericht.

De flenzen 1 van de eerste beenstukken Ai hebben een hoogte H, welke correspondeert met de inwendige hoogte H’ van de langsholte 3 35 in het inlijstprofiel X (fig. 3). De flenzen 1 hebben voorts een dikte d, die gereduceerd is ten opzichte van de inwendige breedte B' van de langsholte 3 van het profiel X.

1011210 - 4 -

De lijven 2 van de eerste beenstukken Ai komen samen in het hoekpunt A0 van de hoekverbinder onder toepassing van een uitsparing 2’ .

Gerekend vanaf het hoekpunt A0 tot een tussenliggend punt b 5 heeft het lijf 2 een hoogte h, welke tezamen met de flensdikte d overeenkomt met de inwendige breedte B' van de langsholte 3 van het inlijstprofiel X. Vanaf het punt b neemt de lijfhoogte geleidelijk af tot een hoogte h' onder vorming van een oplooprand 4. Vervolgens loopt het lijf 2 recht door naar het uiteinde van de naar binnen 10 wijkende flens 1 van het tweede beenstuk A2 .

Het beenstuk A2 heeft aan zijn vrije uiteinde, aan de binnenzijde van de flens 1, een kruisvormig grendeluitsteeksel 5, dat samenwerkt met een ronde grendelopening 5a in het binnenste opstaande been 6 van het inlijstprofiel X.

15 Het lijf 2 is voorts aan weerszijden op een tweetal plaatsen met dwarsruggen 7 verstevigd, waardoor een torsievrije ligging van de beenstukken A:, A2 in de langsholten 3 van de te verbinden profielen is gewaarborgd.

Zodra bij het inschuiven van een been A in een langsholte 3 20 van een inlijstprofielsectie X het knikpunt a is gepasseerd en de verstekrand van de profielsectie X over de oplooprand 4 beweegt, zal het betreffende tweede beenstuk A2 volgens pijl y naar buiten bewegen. De afstand van het middelpunt van het uitsteeksel 5 tot het hoekpunt van de verbinder zal daarbij een fractie groter worden.

25 Zodra bij het verder inschuiven van het been A in de langsholte 3 van de prof'ielsectie X de opening 5a in het binnenste opstaande been 6 van de profielsectie bereikt, zal het naar buiten gezwenkte beenstuk A2 onder invloed van de daarin aanwezige voorspanning weer naar binnen wijken en zal het uitsteeksel 5 in de opening 5a grijpen.

30 Daarbij beweegt het middelpunt van het uitsteeksel 5 terug naar een stand, waarin de afstand tot het hoekpunt A0 van de verbinder het kleinst is, zodat de ingrijping in de opening 5a gepaard gaat met een naar het hoekpunt toegekeerde kracht op het inlijstprofiel, welke kracht bij draagt tot een blijvend gesloten versteknaad.

35 Het in fig. 3 als voorbeeld gegeven inlijstprofiel X is in een vereenvoudige vorm weergegeven. Daarbij is het van voordeel, dat de langsholte 3 rondom gesloten is, hetgeen bijdraagt tot een naar verhouding grote torsie- en buigstijfheid. Het getoonde inlijst- 1011210 - 5 - profiel X is van het zogenaamde "back-loader" type en dient nog te zijn uitgerust met middelen voor het opsluiten van de in te lijsten foto respectievelijk poster of dergelijke beelddrager in de door het profiel begrensde sponningruimte. Als voorbeeld van een met derge-5 lijke opsluitmiddelen voorzien inlijstprofiel wordt verwezen naar octrooiaanvrage NL 1011209.

1011210

Claims (5)

1. Hoekverbinding tussen twee in verstek op elkaar aansluitende, elk een doorgaande langsholte van een in hoofdzaak 5 rechthoekige dwarsdoorsnedevorm bevattende profielsecties, welke verbinding een hoekverbinder met twee onder de betreffende aansluithoek ten opzichte van elkaar staande, elk in een langsholte van een profielsectie stekende benen bevat, welke benen, gezien vanuit het hoekpunt van de verbinder, een eerste spelingvrij in de 10 betreffende langsholte passend stijf beenstuk hebben, dat overgaat in een tweede beenstuk, waarvan althans de in het vlak van de hoekverbinder gemeten dwarsafmeting kleiner is dan de in hetzelfde vlak gemeten dwarsafmeting van de langsholte, welk tweede beenstuk ten opzichte van het eerste beenstuk een weinig schuin naar binnen is 15 gericht en aan zijn vrije einde een in dwarsrichting naar binnen reikend grendeluitsteeksel heeft, dat samenwerkt met een corresponderende grendelopening in de aan de binnenzijde gelegen opstaande langsholtewand, met het kenmerk, dat de eerste beenstukken, in dwarsdoorsnede gezien, de vorm van een T-profiel hebben, waarvan 20 de flens zich hoogkant langs de buitenzijde van de hoekverbinder uitstrekt en het lijf evenwijdig aan het vlak van de hoekverbinder naar binnen is gericht, waarbij de flens zich via een knik in het tweede beenstuk voortzet en aan zijn vrije einde het grendeluitsteeksel draagt.

2. Hoekverbinding volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de hoogte van het lijf, vanaf een punt tussen het hoekpunt en het knikpunt, is verkleind ten opzichte van de lijfhoogte in het gebied van het hoekpunt.

3. Hoekverbinding volgens conclusies 1-2, met het kenmerk, 30 dat het lijf aan weerszijden door dwarsruggen is verstevigd.

4. Hoekverbinding volgens conclusies 1-3, met het kenmerk, dat het lijf tot voorbij het knikpunt van de flens recht doorloopt en uitloopt in de naar binnen wijkende flens.

5. Hoekverbinding volgens conclusies 1-4, met het kenmerk, 35 dat de tweede beenstukken taps toelopen. i 101 1210