NL1011001C2 - Werkwijze voor de aanleg van een zich op afstand boven of ter hoogte van het maaiveld bevindende baan voor railtransport, wegtransport of dergelijke, en baan verkregen door toepassing van de werkwijze. - Google Patents

Werkwijze voor de aanleg van een zich op afstand boven of ter hoogte van het maaiveld bevindende baan voor railtransport, wegtransport of dergelijke, en baan verkregen door toepassing van de werkwijze. Download PDF

Info

Publication number
NL1011001C2
NL1011001C2 NL1011001A NL1011001A NL1011001C2 NL 1011001 C2 NL1011001 C2 NL 1011001C2 NL 1011001 A NL1011001 A NL 1011001A NL 1011001 A NL1011001 A NL 1011001A NL 1011001 C2 NL1011001 C2 NL 1011001C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
foundation
track
foundations
beams
web
Prior art date
Application number
NL1011001A
Other languages
English (en)
Other versions
NL1011001A1 (nl
Inventor
Hendrik Tuinenburg
Rokus Van Den Bout
Marinus Christiaan Lammertink
Jan Molenaar
Eduardus Aloysius Ber Koenders
Martinus William Rensing
Johan Buijs
Johannes Theodorus Dijkstra
Gijs Jeroen Kind
Christina Margaret Heidweiller
Marcellinus Francicus Derkink
Original Assignee
Heerema Elevated Infrastructur
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Priority claimed from NL1008009A external-priority patent/NL1008009C2/nl
Application filed by Heerema Elevated Infrastructur filed Critical Heerema Elevated Infrastructur
Priority to NL1011001A priority Critical patent/NL1011001C2/nl
Publication of NL1011001A1 publication Critical patent/NL1011001A1/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL1011001C2 publication Critical patent/NL1011001C2/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E01CONSTRUCTION OF ROADS, RAILWAYS, OR BRIDGES
    • E01DCONSTRUCTION OF BRIDGES, ELEVATED ROADWAYS OR VIADUCTS; ASSEMBLY OF BRIDGES
    • E01D4/00Arch-type bridges
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E01CONSTRUCTION OF ROADS, RAILWAYS, OR BRIDGES
    • E01DCONSTRUCTION OF BRIDGES, ELEVATED ROADWAYS OR VIADUCTS; ASSEMBLY OF BRIDGES
    • E01D2/00Bridges characterised by the cross-section of their bearing spanning structure
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E01CONSTRUCTION OF ROADS, RAILWAYS, OR BRIDGES
    • E01DCONSTRUCTION OF BRIDGES, ELEVATED ROADWAYS OR VIADUCTS; ASSEMBLY OF BRIDGES
    • E01D21/00Methods or apparatus specially adapted for erecting or assembling bridges
    • E01D21/06Methods or apparatus specially adapted for erecting or assembling bridges by translational movement of the bridge or bridge sections

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Architecture (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Bridges Or Land Bridges (AREA)

Description

Korte aanduiding: Werkwijze voor de aanleg van een zich op afstand boven of ter hoogte van het maaiveld bevindende baan voor rail-transport, wegtransport of dergelijke, en baan verkregen door toepassing van de werkwijze.
De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor de aanleg van ten minste één zich op afstand boven of ter hoogte van het maaiveld bevindende baan, welke baan in lengterichting achter elkaar geplaatste liggers 5 omvat die elk in hoofdzaak steunen op ten minste een lokale fundering, waarbij materiaal en materieel wordt toegevoerd en afgevoerd naar resp. van een tijdelijk einde van de baan voor het vanaf dit einde verlengen van de baan. De uitvinding heeft tevens betrekking op een 10 met de werkwijze verkregen baan.
Bij het ontwerp van een baan voor railtransport, wegtransport of dergelijke kan de bodemgesteldheid ertoe aanleiding geven de baan op afstand boven het maaiveld te situeren, bijvoorbeeld als de grond slap is, of ook 15 als de grond zeer hard en geaccidenteerd is. Andere redenen om een baan op afstand boven het maaiveld aan te leggen kunnen zijn gelegen in milieu-eisen, die voor een gebied of traject bijvoorbeeld voorschrijven het land-schap op maaiveldhoogte zoveel mogelijk vrij te laten, 20 of in de wens of het voorschrift de zich reeds ter plaatse van een geprojecteerde baan bevindende infrastructuur zoveel mogelijk intact te laten.
Bij de aanleg van een dergelijke baan op afstand boven het maaiveld is het voordelig om het reeds aange-25 legde baandeel dienst te laten doen als aan- en afvoer-route voor materieel en materiaal en als basis voor uit te voeren werkzaamheden, waaronder de werkzaamheden van het maken van funderingen op de bodem (pijlers en derge-lijke) en/of in de bodem (palen of dergelijke) begrepen 30 zijn. Een dergelijke werkwijze is bijvoorbeeld bekend 1 0 ·.' 0 > -2- uit GB-A-1 563 239, en is in het bijzonder voordelig indien de omgeving zo min mogelijk verstoord dient te worden, en ook indien de aanleg van de baan op en boven relatief slecht toegankelijk of onbegaanbaar terrein 5 moet plaatsvinden, zoals een moerasgebied of een watermassa .
In de werkwijze volgens GB-A-1 563 239 wordt van brugliggers een brug gebouwd onder gebruikmaking van een constructieligger die over funderingen in langsrichting 10 verplaatsbaar is en dienst doet als werkplatform. Vanuit dit werkplatform wordt in de eerste plaats de eerstvolgende fundering vervaardigd, waarbij de constructieligger uitkragend is ten opzichte van de laatste, reeds geplaatste fundering en tijdelijk wordt ondersteund door 15 een of meer stempels. Voorts worden vanuit dit werkplat-form de volgende brugliggers op de koppen van de funderingen geplaatst.
Een eerste nadeel van de bekende bouwwijze is dat de constructieligger en de brugliggers zwaar uitgevoerd 20 dienen te worden wanneer de funderingen relatief ver uit elkaar staan. Een dergelijke plaatsing van de funderingen kan gewenst of geëist zijn uit esthetisch oogpunt of uit oogpunt van inpassing van de baan in de bestaande infrastructuur.
J 25 Een volgend nadeel van de bekende bouwwijze is dat zware brugliggers een maatgevende en oneconomische belastingsituatie voor de constructieligger kunnen vormen.
Nog een ander nadeel van de bekende bouwwijze is dat de constructieligger een extra investering vergt, 3 30 die des te hoger uitvalt naarmate de constructieligger j geschikt dient te zijn voor toepassing bij de aanleg van | meerdere banen of haandelen die onderling verschillen j (bijvoorbeeld verschillende funderingsafstanden, ver schillende uitvoeringsvormen van liggers, bochten in het 35 traject van de baan).
De uitvinding beoogt de voornoemde nadelen althans gedeeltelijk te ondervangen, en verschaft hiertoe in de : .... · Λ Λ 'l : 'l b > l W 1 -3- eerste plaats een werkwijze van de in de aanhef genoemde soort, die de stappen omvat: (a) vanaf ten minste een reeds op een of meer funderingen geplaatste ligger aan genoemd einde van de baan 5 een volgende fundering aanleggen, en een volgende ligger aanbrengen die genoemde volgende fundering verbindt met althans een voorafgaande fundering; waarbij genoemde volgende ligger voldoende sterk is voor het dragen van langs deze ligger te verplaatsen 10 materieel en materiaal voor het verder verlengen van de baan, maar waarbij genoemde volgende ligger onvoldoende sterk is voor het dragen van de definitieve baan; en (b) versterken van een op afstand van genoemd einde van de baan gelegen ligger tot een niveau dat voldoende 15 is voor de definitieve baan.
In de tweede plaats verschaft de uitvinding een werkwijze van de in de aanhef genoemde soort, die de stappen omvat: (a) vanaf ten minste een reeds op een of meer fun-20 deringen geplaatste ligger aan genoemd einde van de baan een volgende fundering aanleggen, en een volgende ligger aanbrengen die genoemde volgende fundering verbindt met althans een voorafgaande fundering; waarbij genoemde volgende fundering voldoende sterk 25 is voor het dragen van genoemde volgende ligger en het dragen van langs genoemde volgende ligger te verplaatsen materieel en materiaal voor het herhalen van stap (a) voor het verder verlengen van de baan, maar waarbij genoemde volgende fundering onvoldoende sterk is voor 30 het dragen van de definitieve baan; en waarbij genoemde volgende ligger voldoende sterk is voor het dragen van langs deze ligger te verplaatsen materieel en materiaal voor het verder verlengen van de baan, maar waarbij genoemde volgende ligger onvoldoende 35 sterk is voor het dragen van de definitieve baan; 10 0 1 -4- (b) versterken van een op een eerste afstand van genoemd einde van de baan gelegen fundering tot een niveau dat voldoende is voor de definitieve baan; en (c) versterken van een op een tweede afstand van 5 genoemd einde van de baan gelegen ligger tot een niveau dat voldoende is voor de definitieve baan, waarbij de tweede afstand groter dan, gelijk aan of kleiner dan de eerste afstand kan zijn.
Door toepassing van de werkwijze volgens de uitvin-10 ding kunnen verschillende werkzaamheden aan de baan voor het afbouwen daarvan op verschillende plaatsen van de baan gelijktijdig plaatsvinden, hetgeen leidt tot een tijdwinst in de doorlooptijd voor de bouw van de gehele baan, en ervoor zorgt dat de verschillende werkzaamheden 15 zo weinig mogelijk afhankelijk zijn van elkaar. Hierdoor kunnen verstoringen en onderlinge beïnvloeding van werkzaamheden worden voorkomen.
Onderdelen van de te vervaardigen baan kunnen op grond van het feit dat zij niet direct de voor het uit-20 eindelijke gebruiksdoel vereiste sterkte behoeven te hebben, een zodanig laag gewicht hebben dat een in economisch opzicht zeer gunstige bouwwijze wordt verkregen. Aangezien in eerste instantie slechts een minimale sterkte van de onderdelen van de baan, zoals de funderingen 25 en de liggers, vereist is, kan het materieel voor het transporteren en hanteren van de onderdelen licht zijn uitgevoerd en in veel gevallen conventioneel en zonder j bijzondere aanpassingen zijn. De bouwsnelheid wordt hierdoor verhoogd, terwijl de kosten relatief laag zijn. 30 Een volgend voordeel is dat binnen een gekozen basisconcept van funderingen en liggers een groot aantal uitvoeringsvormen van (onderdelen van) de baan en bouwwijze mogelijk is, in het bijzonder ten aanzien van de uitvoering van de funderingen en de afmetingen van de door- 35 snede van de liggers. Een ander voordeel is dat de baan- onderdelen, zoals de funderingen en de liggers, welke noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de werkwijze •" A r 4 O 4 ! :· · - ‘ , ' .> -5- volgens de uitvinding deel kunnen uitmaken van de definitieve baan, zodat bijvoorbeeld het gebruik van een speciale constructieligger niet noodzakelijk is.
Er wordt hier nog gewezen op NL-A-9201777 die een 5 werkwijze voor de aanleg van een treinbaan beschrijft, waarbij tijdelijke liggers en permanente kokerliggers op pijlers worden geplaatst. De tijdelijke liggers worden in een later stadium van de bouwwerkzaamheden verwij-derd, en spelen dus geen rol in de definitieve baan. De 10 kokerliggers, die onderdeel uitmaken van de definitieve baan, worden niet aan een einde van de baan aangebracht, en zijn voldoende sterk voor het dragen van de definitieve baan.
Alhoewel de werkwijze volgens de uitvinding bijzon-15 der geschikt is voor het vervaardigen van een zich op enige afstand boven het maaiveld bevindende baan, is de toepassing van de werkwijze daartoe geenszins beperkt. Ook een zich ter hoogte van het maaiveld bevindende baan, waarin pijlers ontbreken en waarin voor de onder-20 steuning niet, of in onvoldoende mate gebruik gemaakt kan worden van het direct aangrenzende gedeelte van de bodem, kan met voordeel worden vervaardigd met de werkwijze volgens de uitvinding, waarbij de liggers uitsluitend of in hoge mate ter plaatse van de funderingen 25 steunen op de bodem.
Voorkeursuitvoeringsvormen van de werkwijze volgens de uitvinding zijn beschreven in de onderconclusies, evenals een voorkeursuitvoeringsvorm van een met de werkwijze volgens de uitvinding verkregen baan.
30 De uitvinding wordt in het navolgende nader toege licht onder verwijzing naar de bijgaande tekening, waarbij : fig. la een stap van de werkwijze volgens de uitvinding illustreert in een zijaanzicht van de baan en 35 een langsdoorsnede van de bodem; t a ' * 'Λ Π 1 1 0 s -6- fig. lb-le volgende stappen van de werkwijze volgens de uitvinding in een soortgelijke weergave als fig. la illustreren;
Fig. 2 een alternatief voor de in fig. la-e getoon-5 de hijsinrichting op vergrote schaal toont; fig. 3a een in fig. le aangeduide inrichting voor het versterken van een fundering op vergrote schaal toont; fig. 3b een bovenaanzicht van de inrichting volgens 10 fig· 3a toont; fig. 4a een in fig. le aangeduide inrichting voor het versterken van een fundering op vergrote schaal - toont; fig. 4b een bovenaanzicht van de inrichting volgens 15 fig. 4a toont; fig. 5a verschillend, in fig. le getoond materieel op vergrote schaal toont; fig. 5b een bovenaanzicht van de baan volgens fig. 5a toont; 20 fig. 6 in perspectivisch aanzicht een deel van een baan volgens de uitvinding in uiteengenomen vorm toont; i fig. 7 een stap van de werkwijze volgens de uitvin- ^ ding voor het samenstellen van de baan uit de in fig. 6 weergeven onderdelen illustreert in een zijaanzicht van 25 de baan en een langsdoorsnede van de bodem; fig. 7a, 8, 9, 10 en 11 volgende stappen van de werkwijze volgens de uitvinding voor het bouwen van de baan uit de in fig. 6 getoonde onderdelen illustreren, waarbij fig. 11 een aanzicht in perspectief is, dat 30 tevens zich onder het maaiveld bevindende baanonderdelen toont; fig. 12 een dwarsdoorsnede van de baan volgens fig.
6-11 toont voor toepassing als baan voor railtransport; fig. 13 de baan volgens fig. 12 in zijaanzicht 35 toont; fig. 14, 15 en 16 zijaanzichten tonen van voor railtransport gebruikte banen in verschillende uitvoe-
' 1« A
i < Λ t > 1 l ‘ 1 .'if, : v ^ 1 • · t V - -7- ringsvormen die zijn vervaardigd overeenkomstig de werkwijze volgens de uitvinding; fig. 17a een stap van een alternatieve werkwijze volgens de uitvinding illustreert in een zijaanzicht van 5 de baan; fig. 17b-17g volgende stappen van de werkwijze volgens de uitvinding in een soortgelijke weergave als fig. 17a illustreren; fig. 18a in perspectief verschillende stappen voor 10 het vervaardigen van een baan volgens de uitvinding illustreert; fig. 18b op vergrote schaal een zijaanzicht van een deel van de baan volgens fig. 18a toont; fig. 18c op verkleinde schaal in perspectief en in 15 uiteengenomen vorm een gedeelte van de baan volgens fig. 18a toont; fig. 18d op vergrote schaal een dwarsdoorsnede van een gedeelte van de baan volgens fig. 18a toont; fig. 18e een bovenaanzicht van een gedeelte van de 20 baan volgens fig. 18a toont; fig. 19a in perspectief verschillende stappen voor het vervaardigen van een baan volgens de uitvinding illustreert; fig. 19b op vergrote schaal een dwarsdoorsnede van 25 de baan volgens fig. 19a toont; fig. 20a in perspectief verschillende stappen voor het vervaardigen van een baan volgens de uitvinding illustreert; fig. 20b op vergrote schaal een dwarsdoorsnede van 30 de baan volgens fig. 20a toont; en fig. 21 een dwarsdoorsnede van een andere baan toont.
In de verschillende figuren hebben gelijke verwij-zingscijfers betrekking op gelijke onderdelen of onder-35 delen met een gelijke functie. In de figuren zijn verschillende posities van met ononderbroken lijnen weergegeven onderdelen met onderbroken lijnen weergegeven.
^ 0 t 0 0 1 -8-
Fig. la toont een gedeelte van een baan die pijlers 2a, 2b en 2c en liggers 4a, 4b en 4c omvat. De pijlers 2a, 2b en 2c hebben voldoende sterkte voor het dragen van de liggers 4a, 4b en 4c, het dragen van een over de 5 liggers 4b en 4a door middel van een slechts schematisch aangeduid rolmechanisme in de richting van pijl 3 te verplaatsen ligger 4d waarop een funderingsvervaardi-gingsinrichting 6 is geplaatst, en het dragen van een bouwinrichting 8. De funderingsvervaardigingsinrichting 10 6 is slechts schematisch aangegeven, evenals de bouwin richting 8, welke hijsarmen 10a, 10b omvat die elk scharnierbaar ten opzichte van een steunpunt op de ligger 4a zijn aangebracht, waarbij de vrije uiteinden van de hijsarmen 10a, 10b van de bouwinrichting 8 een kabel 15 12 ondersteunen en geleiden.
Zoals fig. lb illustreert, wordt de ligger 4d zover langs de reeds op de pijlers 2a en 2d geplaatste ligger 4a verplaatst totdat de kabel 12 op een met verwijzings-cijfer 14 aangeduide plaats met de ligger 4d gekoppeld 20 kan worden.
Zoals fig. lc toont, kan de ligger 4d vervolgens verder verplaatst worden, waarbij de ligger wordt gedragen door de kabel 12 en de ligger 4a. De ligger 4a wordt op zijn plaats gehouden door middel van het daarop 25 plaatsen van ballast 16. Een bok 18 voorkomt een beweging van de ligger 4d in een richting tegengesteld aan de richting 3. Fig. lc geeft voorts schematisch weer hoe de funderingsvervaardigingsinrichting 6 aan het vrije j uiteinde van de ligger 4d wordt gebruikt voor het ver- 30 vaardigen van een pijler 2d. De funderingsvervaardi-gingsinrichting 6 kan zijn ingericht voor het op de bodem neerleggen of storten van elementen wanneer de bodem voldoende stevig is. Indien de bodem ter plaatse van een geprojecteerde fundering onvoldoende draagvermo-35 gen bezit, kunnen palen of andere elementen in de bodem gebracht worden, bijvoorbeeld door heien of trillen van de elementen, of door het boren van een gat in de bodem ' 1 o 11 0 ΰ 1 !; ili ' -9- en het volstorten daarvan met beton. Wanneer de pijler 2d aldus gereed is gekomen, wordt de ligger 4d geplaatst tussen de pijlers 2a en 2d, en wordt de funderingsver-vaardigingsinrichting 6 afgevoerd.
5 Vervolgens wordt, zoals fig. ld illustreert, naast de geplaatste ligger 4d een ligger 4e aangebracht tussen de pijlers 2a en 2d op een soortgelijke wijze als is toegelicht voor de ligger 4d in samenhang met fig. lb en lc.
10 Vervolgens wordt de baan, zoals in fig. Ie aan de rechterzijde daarvan is weergegeven, verder verlengd door de hiervoor in samenhang met fig. la-ld besproken stappen te herhalen voor nieuwe liggers, zoals ligger 4 f .
15 Fig. 2 toont een bouwinrichting 29 voor het tussen pijlers 30a en 30b plaatsen van een ligger 32. De bouwinrichting 29 omvat een langs reeds op pijlers geplaatste liggers 42 te verplaatsen lichaam 34 waarop armen 36 en 38 zijn gemonteerd. Het van het lichaam 34 afgekeerde 20 uiteinde van de arm 38 wordt gedragen door een kabel 40 en/of een vijzel 41. De ligger 32 wordt op niet nader getoonde wijze gedragen door de arm 38, waarbij de ligger 32 evenwijdig aan de arm 38 verplaatst kan worden van een positie boven ligger 42 naar de in fig. 2 ge-25 toonde positie. De in fig. 2 getoonde inrichting is voorts voorzien van middelen voor het neerlaten van de ligger 32 op de pijlers 30a en 30b.
De in fig. 2 getoonde arm 3 8 kan ook op de wijze van de nog nader aan de hand van fig. 7 te bespreken arm 30 80 gebruikt worden.
Zoals fig. Ie verder aangeeft, kunnen gelijktijdig met het verlengen van de baan op andere plaatsen in de baan andere werkzaamheden worden uitgevoerd, hetgeen leidt tot een belangrijke verkorting van de doorlooptijd 35 die is benodigd voor de aanleg van de baan.
Pijler 2b wordt, zoals fig. 3a meer in detail toont, bijvoorbeeld versterkt door met behulp van een 's ö I I ü 0 1 -10- geschikte, op zichzelf bekende verplaatsbare boorinrich-ting 19 met boor 21 onder de voet 20 van de pijler naast in een eerder stadium door bijvoorbeeld heien, trillen of boren aangebrachte palen aanvullend dragende langwer-5 pige elementen aan te brengen onder een kleine hoek met de verticaal. De boorinrichting 19 boort grondverdrin-gend en spuit beton in het gevormde gat bij het terugtrekken van de boor. De pijler 2b verkrijgt hiermee meer draagvermogen en stijfheid. Het zal duidelijk zijn dat 10 de in fig. 3a getoonde inrichting ook bijvoorbeeld bij de pijler 2a geplaatst en gebruikt kan worden.
Fig. 3b illustreert hoe de voet 20 van de pijler kan zijn voorzien van een patroon van gaten 20a die worden gebruikt voor het positioneren van de palen of de 15 boor 21 van de boorinrichting 19.
Zoals fig. Ie toont, wordt de pijler 2c door het aanbrengen van een verdere bekleding aanvullend verstevigd ter vergroting van zijn draagvermogen.
Zoals fig. 4a meer in detail illustreert, wordt met 20 behulp van een geschikte, op zichzelf bekende verplaatsbare betongietinrichting 23 de voet van de pijler 2c van een betonbekleding 24 voorzien, welk beton wordt aangevoerd via een leiding 22. Op soortgelijke wijze kan de pijler 2c over althans een gedeelte van zijn lengte van 25 een versterkende bekleding 26 worden voorzien. De voor dit doel gebruikte betongietinstallatie die deel uitmaakt van de betongietinrichting 23 kan ook zijn ingericht voor het injecteren van beton in een ligger, zoals ligger 4g.
30 Zoals fig. Ie aangeeft, worden in het gebied van j liggers 4h en 4i welke steunen op definitieve pijlers 2e en 2f, werkzaamheden verricht voor de 'afbouw van de baan. Zoals fig. 5a en 5b meer in detail tonen, kunnen met behulp van een hijskraan 50 bijvoorbeeld betonele-35 menten 52 op de pijler 4h worden aangebracht, over welke betonelementen 52 vervolgens beton wordt gestort. Een portaal 54, dat over de betonelementen 52 verplaatsbaar !! : i ; * U U 1 -li- is, kan worden gebruikt voor het transport van componenten van de baan, maar ook bijvoorbeeld - bij een geschikte keuze van aangrijpingspunten voor de uitoefening van krachten - voor het aanbrengen van een voorspanning 5 in een ligger voorafgaand aan het aanbrengen van een betonconstructie daarop. In de in fig. 5a getoonde situatie duwt een vijzel het portaal 54 omhoog, waarbij de uiteinden van het portaal onder de liggers 4h resp. 4i grijpen. Het is uiteraard ook mogelijk de uiteinden van 10 het portaal 54 boven twee opeenvolgende funderingen te plaatsen, en het middendeel van de zich daaronder bevindende ligger aan het portaal 54 omhoog te trekken, bijvoorbeeld met een niet nader getoonde takel. De liggers kunnen voor een vergroting van de stijfheid van de baan 15 onderling doorgekoppeld worden.
Fig. 6 toont twee liggers 60, twee funderingsblok-ken 62, twee portalen 64, vier onderboogdelen 66 met dwarsarmen 68, twee bovenboogdelen 70 en vier poten 72 waaraan twee dwarsbalken 74 zijn bevestigd.
20 Fig. 7 illustreert het met behulp van een bouwin- richting 80 plaatsen van de ligger 60 tussen twee portalen 64, waarbij dezelfde bouwinrichting 80 mede wordt gebruikt voor het plaatsen van een portaal 64 en het onderheien van een funderingsblok 62, zoals schematisch 25 respectievelijk in fig. 7 aan de rechterzijde en in fig. 7a is weergegeven. Hierbij is een gedeelte van de bouwinrichting 80 met streeplijnen weergegeven.
Fig. 8 illustreert op soortgelijke wijze als fig. 3a het versterken van de fundering door onder het funde-30 ringsblok 62 langwerpige elementen in te brengen met behulp van een inrichting 19.
Fig. 9 illustreert het met behulp van een conventionele verrijdbare hijskraan 82 op de met streeplijnen aangeduide posities plaatsen van de onderboogdelen 66.
35 Fig. 10 illustreert het met behulp van een verrijd bare portaalkraan 84 plaatsen van de bovenboogdelen 70 en de poten 72 met de dwarsbalken 74, waarbij de uitein- Ί q 1 'i 0 Ö 1 -12- den van de bovenboogdelen 70 aan de daarnaartoe gekeerde uiteinden van de onderboogdelen 66 worden bevestigd.
Zoals fig. 13 toont, ondersteunen de dwarsarmen 68 en de dwarsbalken 74 in de gemonteerde toestand van de 5 onderboogdelen 66 en de bovenboogdelen 70 de liggers 60 op vier plaatsen tussen twee opeenvolgende portalen 64.
Zoals fig. 7-10 tonen, kan het voor de stabiliteit van de baanconstructie tijdens de aanleg daarvan noodzakelijk zijn om tijdelijke steunconstructies aan te bren-10 gen, zoals de steunen 61 en 63, die na het voltooien van de baan kunnen worden weggenomen.
Zoals fig. 11 weergeeft, kunnen op verschillende plaatsen in de baan verschillende aktiviteiten tegelijkertijd plaatsvinden, waarbij de sterkte van de baancon-15 structie in eerste instantie (aan de rechterzijde van de figuur) juist voldoende voor het dragen van materiaal en materieel gekozen kan worden, hetgeen lichte, gemakkelijk te hanteren componenten en de toepassing van licht, conventioneel materieel oplevert. Een versterking van de 20 componenten vindt pas in een later stadium plaats.
Fig. 12 toont de toepassing van een tweevoudige baan voor railtransport.
Fig. 14-16 geven bij wijze van voorbeeld andere uitvoeringsvormen van met behulp van de werkwijze vol-25 gens de uitvinding te vervaardigen banen voor railtrans- * port weer. In eerste instantie worden pijlers, portalen ! of dergelijke geplaatst, in het algemeen aangeduid met ' verwijzingscijfer 90, en worden liggers 60 geplaatst. In een later stadium wordt de baanconstructie versterkt, 30 onder andere door het aanbrengen van liggerondersteu- ningsconstructies 92.
Fig. 17a toont een gedeelte van een baan boven een bodem 101 die pijlers 100a, 100b en 100c en liggers 102a, 102b en 102c omvat. De pijlers 100a-100c hebben 35 voldoende sterkte voor het dragen van de liggers 102a- 102c, het dragen van een over de liggers I02a-102c door middel van slechts schematisch aangeduide transportmid- r 1 (; i 1 υ - -13- delen 104a, 104b, 104c, 104d, 104e, 104f en 104g in de richting van pijl 106 te verplaatsen ligger 102d, pij-lerkoppelbalk 108, pijlerelementen 110 en palen 112, en het dragen van een gecombineerde hijs- en funderingsver-5 vaardigingsinrichting, kortweg voorbouwinrichting 114 genoemd. De voorbouwinrichting 114 omvat, zoals duidelijker uit fig. 18a blijkt, een in hoofdzaak rechthoekig frame 116 met twee kranen (loopkranen) 118a en 118b, welke steunen op, en worden geleid door het frame 116, 10 en verplaatst kunnen worden tussen einden 116a en 116b van het frame 116. De voorbouwinrichting 114 omvat voorts een versterkingsraam 120 dat aan de bovenzijde daarvan met kabels of stangen 122 is gekoppeld met de einden 116a en 116b van het frame 116. Tussen het ver-15 sterkingsraam 120 en het einde 116a van het frame 116 kan op bestuurde wijze een van schoorarmen 123 voorzien draagraam 124a verplaatst worden, terwijl tussen het versterkingsraam 120 en het einde 116b van het frame 116 een draagraam 124b op bestuurde wijze verplaatst kan 20 worden. Elk draagraam 124a, 124b bezit twee poten 126a resp. 126b, welke elk uit ten minste twee ten opzichte van elkaar verplaatsbare delen zijn opgebouwd welke op bestuurbare wijze ten opzichte van elkaar kunnen worden verplaatst voor het verlengen of verkorten van de be-25 treffende poot 126a resp. 126b. Een onderbalk 128a, 128b van elk draagraam 124a resp. 124b rust op de liggers 102b resp. 102a. De voorbouwinrichting 114 omvat verder een in het frame 116 tussen het versterkingsraam 120 en het einde 116b op bestuurbare wijze verplaatsbare hei-30 inrichting 130 met een heistelling 132 welke in de richtingen van dubbele pijl 134 (fig. 18a) tussen langsbal-ken van het frame 116 verplaatst kan worden. Er zij hier opgemerkt, dat onder het begrip hei-inrichting tevens elke andere inrichting verstaan dient te worden waarmee 3 5 een paal in een bodem 101 gedreven of gevormd kan worden. Het frame 116 rust nabij het einde 116b daarvan via twee poten 136 en een de poten verbindende voet 138 op 1 ο ή ü 01 -14- de bodem 101. Elk van de poten 136 bestaat uit twee of meer delen, welke op bestuurbare wijze ten opzichte van elkaar kunnen worden bewogen voor het instellen van de lengte van de poten. Aldus rusten het frame 116 en de 5 daarin aangebrachte componenten via het draagraam 124a op de ligger 102b, via het draagraam 124b op de ligger 102a, en via de poten 136 en de voet 138 op de bodem 101.
Zoals fig. 17a op de plaats die is aangeduid met 10 verwijzingscijfer 140, illustreert, kan een van de palen 112 aan een uiteinde daarvan omhoog gehesen worden met behulp van de hei-inrichting 130, waarbij de kraan 118a de paal 112 nabij het andere uiteinde daarvan ondersteunt. Laatstgenoemd uiteinde kan vervolgens op de 15 bodem 101 geplaatst worden, waarna de paal 112 in de richting van de pijl 106 naar het einde 116b van het frame 116 kan worden getransporteerd, zoals in fig. 17a op de met verwijzingscijfer 142 aangeduide plaats is geïllustreerd. Eenmaal aangekomen nabij het einde 116b, 20 wordt de paal 112 met behulp van de hei-inrichting 130 in de bodem 101 gedreven voor het vormen van een deel van de fundering van een nieuwe pijler. Op dezelfde wijze worden andere palen 112 op de daartoe bestemde plaatsen in de bodem 101 gebracht.
25 Zoals fig. 17b illustreert, worden vervolgens op de met de hei-inrichting 130 in de bodem 101 gebrachte i palen 112 pijlerelementen 110 geplaatst. Op de plaats i die in de figuur met 144 is aangeduid, wordt een pijler-element 110 met behulp van de kranen 118a en 118b van 30 het transportmiddel 104 afgehesen en in de richting van de pijl 106 via de plaatsen die in de figuur met 146, 148 en 150 zijn aangeduid, achtereenvolgens getransporteerd, over 90° gekanteld en op het bovenste einde van de met de hei-inrichting 130 aangebrachte paal 112 ge-35 plaatst ter vorming van een pijler lOOd.
Zoals fig. 17c illustreert, wordt vervolgens op een plaats die in de figuur is aangeduid met 152, een pij-
i · , ... j \ \ A
^ i : o v ' -15- lerkoppelbalk 108 met behulp van de kraan 118b van het transportmiddel 104c afgenomen en in de richting van de pijl 106 via de in de figuur met 154 aangeduide plaats naar de in de figuur met 156 aangeduide plaats nabij het 5 einde 116b van het frame 116 overgebracht. Op de plaats 156 wordt de pijlerkoppelbalk 108 neergelaten op een aantal pijlerelementen 110 voor het onderling mechanisch koppelen daarvan.
Zoals fig. 17d illustreert, wordt in een volgende 10 stap de ligger 102d met behulp van de transportmiddelen 104a en 104b in de richting van de pijl 106 overgebracht naar een plaats die in de figuur met 158 is aangeduid. Op de plaats 158 wordt de ligger 102d met behulp van de kranen 118a en 118b opgenomen, waarna de ligger 102d in 15 de richting van de pijl 106 wordt verplaatst naar een plaats die in de figuur is aangeduid met 160, van waaruit de ligger 102d wordt neergelaten op de pijlers 100a en lOOd en daarmee wordt gekoppeld.
Zoals fig. 17e illustreert, worden in een volgende 20 stap de poten 126a van het draagraam 124a verkort, waarbij de onderbalk 128a omhoog komt, waarna het draagraam 124a in de richting van de pijl 106 wordt verplaatst via de in de figuur met 170 aangeduide plaats naar de met 172 aangeduide plaats, waarbij het frame 116 steunt op 25 het draagraam 124b en de poten 136 en voet 138.
Zoals fig. 17f illustreert, worden in een volgende stap de poten 126a van het draagraam 124 verlengd totdat de onderbalk 128a op de ligger 102a rust, waarna de poten 126b van het draagraam 124b worden verkort zodat 30 de onderbalk 128b vrijkomt van de voorlopige baan. In een volgende stap wordt het draagraam 124b in de richting van de pijl 106 verplaatst naar een plaats boven de pijler lOOd, waarna de poten 126b van het draagraam 124b worden verlengd, zodat de onderbalk 128b op de ligger 35 102d rust.
Zoals fig. 17g illustreert, worden vervolgens de poten 13 6 verkort, zodat de voet 13 8 vrijkomt van de 1 0 i i 0 ö 1 -16- bodem 101. Vervolgens wordt het frame 116 ten opzichte van de draagramen 124a, 124b in de richting van de pijl 106 verplaatst, terwijl de hei-inrichting 130 ten opzichte van het frame 116 in een richting tegengesteld 5 aan die van de pijl 106 wordt verplaatst, zodat de hei-inrichting 13 0 ten opzichte van de bodem 101 een in hoofdzaak vaste plaats blijft innemen. Teneinde te waarborgen dat het draagraam 124a tijdens deze manoeuvre in contact met de ligger 102a blijft, wordt de kraan 118b 10 verbonden met de pijler 100a, zoals de figuur toont, en in een vaste positie ten opzichte van het draagraam 124a gehouden. Na het verlengen van de poten 13 6 totdat de voet 138 voldoende steunt op de bodem 101 is in wezen de in fig. 17a getoonde uitgangssituatie weer bereikt, en 15 kunnen een nieuwe pijler en voorlopige ligger worden aangebracht.
Fig. 18a-18e tonen een gedeelte van een (spoor)baan 180 in aanbouw. Nabij het einde van de baan 180 is de voorbouwinrichting 114 weergegeven, waarvan het gebruik 20 en de werking reeds aan de hand van fig. 17a-17g is toegelicht. Zoals fig. 18a meer in detail toont, kunnen de transportmiddelen een veelassige vrachtauto 182 omvatten. Ter plaatse van de voorbouwinrichting 114 worden drie rijen van liggers 184a, 184b en 184c gevormd. De 25 liggers 184a-184c bestaan een hol profiel dat aan de beide uiteinden daarvan trapvormig is uitgevoerd, en een pijlerdeelelement 184d en flenzen 185 omvat. De liggers 184a-184c behoeven niet hol te zijn.
Op de baan 180 zijn ter plaatse van pijlers 186 en ij 30 188 onderling gelijke funderingsinrichtingen 190 resp.
192 opgesteld, waarmee op niet nader getoonde wijze naar wens ter plaatse van de pijlers 186, 188 palen in de bodem 101 gedreven of gevormd kunnen worden ter versterking van de fundering van de baan 180. De funderingsin-35 richtingen 190, 192 staan op plateaus 190a resp. 192a, welke in de lengterichting van de baan verplaatsbaar 1 0 i ' "J 1 -17- zijn om de zich in de richting van de pijl 106 verplaatsende voorbouwinrichting 114 te kunnen volgen. De plateaus 190a, 192a zijn voorzien van op- en afritten 194, zodat de funderingsinrichtingen 190, 192 door vrachtau- 5 to's of andere transportmiddelen die zich over de liggers I84a-l84c bewegen, kunnen worden gepasseerd.
Boven pijlers 196 bevindt zich een betongietinstal-latie 198, met behulp waarvan bijvoorbeeld de pijler-deelelementen 184d van de liggers 184a-184c of de lig-10 gers 184a-184c zelf geheel of gedeeltelijk met beton kunnen worden gevuld ter versterking daarvan. Daarnaast of in aanvulling hierop kan de betongietinstallatie 198 worden gebruikt voor het koppelen van de palen 112 en de bijbehorende pijlerelementen 110, of voor het koppelen 15 van de pijlerelementen 110 en de bijbehorende pijler-deelelementen 184d. De betongietinstallatie 198 bevindt zich op een plateau 200, dat in de lengterichting van de baan 180 verplaatsbaar is, en is voorzien van op- en afritten 202, zodat zich over de liggers 184b voortbewe-20 gende vrachtauto's of andere transportmiddelen met materialen het plateau 200 kunnen passeren.
Nabij pijlers 204 is een hijsinrichting 206 opgesteld op een in de langsrichting van de baan 180 verplaatsbaar plateau 208 met op- en afritten 210. Met de 25 hijsinrichting 206 kunnen op niet nader getoonde wijze, bijvoorbeeld met vrachtauto's aangevoerde platen 212 op de flenzen 185 van de liggers 184a-184c geplaatst worden. Vervolgens worden op de platen 212 spoorbaanelemen-ten 214 met rails aangebracht. Hiermee is de baan 180 30 qua sterkte geschikt voor tweesporig railvervoer van goederen en/of personen.
Fig. 19a en 19b tonen een baan 220, voor de opbouw waarvan in wezen dezelfde stappen en inrichtingen worden toegepast als die welke reeds aan de hand van fig. 17a-35 17g en 18a-18e zijn toegelicht. Een verschil met de genoemde voorgaande figuren is echter, dat zich onder liggers 222a, 222b en 222c geen pijlers bevinden; de * ' i υ ·.; 1 -18- liggers 222a-222c bevinden zich op maaiveldniveau. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat de liggers 222a-222c niet direct (kunnen) steunen op de bodem 101, aangezien deze een te gering of geen enkel draagvermogen bezit. De 5 liggers 222a-222c steunen derhalve geheel of althans gedeeltelijk op palen 224 in de bodem 101. Op flenzen 226 van de liggers 222a-222c zijn platen 228 aangebracht, waarop spoorbaanelementen 230 met rails zijn aangebracht.
10 Fig. 20a en 20b tonen op een baan 238 de voorbouw- inrichting 114 en de funderingsinrichting 190 voor het plaatsen van palen 240 en liggers 242a, 242b en 242c in de bodem 101 resp. ter hoogte van het maaiveld. Een langs de liggers 242a-242c van de baan 238 verplaatsbare 15 graafinrichting 244 graaft sleuven tussen de liggers 242a en 242b resp. tussen de liggers 242b en 242c. De graaf inrichting 244 is opgesteld op een plateau 246 met op- en afritten 248 voor zich over de liggers 242a-242c verplaatsende, niet nader getoonde transportmiddelen.
2 0 In een volgende stap worden in de door de graaf in richting 244 gegraven sleuven met behulp van een hijsinrichting 250 in hoofdzaak U-vormige, van flenzen 252 voorziene bakelementen 254 geplaatst, die rusten op de liggers 242a-242c. In een volgende stap worden op de 25 bakelementen 254 spoorbaanelementen 256 met rails ge-^ plaatst.
Fig. 21 toont een variant van de opbouw volgens fig. 20a en 20b, waarbij verschillende bakelementen 260 en liggers 262a, 262b en 262c tezamen één verdiept ten 30 opzichte van het maaiveld gelegen bak vormen. De liggers 262a-262c steunen op palen 264. De bakelementen 260 steunen op flenzen 266 van de liggers 262a-262c, en dragen op hun beurt spoorbaanelementen 268 met rails.
Naar aanleiding van fig. 18a-18e, 19a en 19b, 20a 35 en 20b, en 21 wordt nog opgemerkt dat twee naast elkaar gelegen liggers, een twee liggers verbindend element, of 1 <·, · ·; ' 1 i' i -19- zowel de naast elkaar gelegen liggers als het de liggers verbindende element een flens kunnen bezitten.
In het voorgaande is de baan veelvuldig beschreven als zijnde bestemd voor railverkeer. Het zal echter 5 duidelijk zijn voor de deskundige dat de verschillende banen met ondergeschikte aanpassingen qua vormgeving en dimensionering ook geschikt zijn voor wegverkeer.
1 f'' ' 0 U 1

Claims (26)

1. Werkwijze voor de aanleg van ten minste één zich op afstand boven of ter hoogte van het maaiveld bevindende baan, welke baan in lengterichting achter elkaar geplaatste liggers (4a-4c; 42; 102a-102c) omvat die elk in 5 hoofdzaak steunen op ten minste een lokale fundering (2a-2c; 30b; 100a-100c), waarbij materiaal en materieel wordt toegevoerd en afgevoerd naar resp. van een tijdelijk einde van de baan voor het vanaf dit einde verlengen van de baan, welke werkwijze de stappen omvat: 10 (la) vanaf ten minste een reeds op een of meer funderingen (2a-2c; 30b; 100a-100c) geplaatste ligger (4a-4c; 42; 102a-102c) aan genoemd einde van de baan een volgende fundering (2d; 30a; lOOd) aanleggen, en een volgende ligger (4d; 32; 102d) aanbrengen die genoemde 15 volgende fundering verbindt met althans een voorafgaande fundering; waarbij genoemde volgende ligger (4d; 32; 102d) voldoende sterk is voor het dragen van langs deze ligger te verplaatsen materieel en materiaal voor het verder 20 verlengen van de baan, maar waarbij genoemde volgende ligger onvoldoende sterk is voor het dragen van de definitieve baan; en (lb) versterken van een op afstand van genoemd einde van de baan gelegen ligger (4b, 4c; 102b, 102c) 25 tot een niveau dat voldoende is voor de definitieve baan.
2. Werkwijze voor de aanleg van ten minste één zich op afstand boven of ter hoogte van het maaiveld bevindende j 30 baan, welke baan in lengterichting achter elkaar ge plaatste liggers (4a-4c; 42; 102a-102c) omvat die elk in hoofdzaak steunen op ten minste een lokale fundering (2a-2c; 30b; lOOa-lOOc), waarbij materiaal en materieel wordt toegevoerd en afgevoerd naar resp. van een tijde- ...! v '· C '.· 1 -21- lijk einde van de baan voor het vanaf dit einde verlengen van de baan, welke werkwijze de stappen omvat: (2a) vanaf ten minste een reeds op een of meer funderingen (2a-2c; 30b; 100a-100c) geplaatste ligger (4a- 5 4c; 42; 102a-102c) aan genoemd einde van de baan een volgende fundering (2d; 30a; HOd) aanleggen, en een volgende ligger (4d;32;102d) aanbrengen die genoemde volgende fundering verbindt met althans een voorafgaande fundering; 10 waarbij genoemde volgende fundering (2d; 30a; lOOd) voldoende sterk is voor het dragen van genoemde volgende ligger (4d; 32; 102d) en het dragen van langs genoemde volgende ligger te verplaatsen materieel en materiaal voor het herhalen van stap (a) voor het verder verlengen 15 van de baan, maar waarbij genoemde volgende fundering onvoldoende sterk is voor het dragen van de definitieve baan; en waarbij genoemde volgende ligger (4d; 32,- 102d) voldoende sterk is voor het dragen van langs deze ligger 20 te verplaatsen materieel en materiaal voor het verder verlengen van de baan, maar waarbij genoemde volgende ligger onvoldoende sterk is voor het dragen van de definitieve baan; (2b) versterken van een op een eerste afstand van 25 genoemd einde van de baan gelegen fundering (2b, 2c ; 100b, 100c; 186, 188, 196, 204) tot een niveau dat vol doende is voor de definitieve baan; en (2c) versterken van een op een tweede afstand van genoemd einde van de baan gelegen ligger (4b, 4c; 102b, 30 102c) tot een niveau dat voldoende is voor de definitie ve baan.
3. Werkwijze volgens conclusie 2, waarbij de tweede afstand groter is dan de eerste afstand. 35
4. Werkwijze volgens conclusie 1, 2 of 3, waarbij het aanleggen van genoemde funderingen (2a-2d; 30a, 30b; = " ' Ü U 1 -22- lOOa-lOOd) het voor elke fundering in de bodem aanbrengen van ten minste een langwerpig element (112, 224; 240; 264) omvat.
5. Werkwijze volgens een van de conclusies 1-4, waarbij aanleggen van genoemde funderingen (2-2d; 30a, 30b; 100a-lOOd) het voor elke fundering boven de bodem aanbrengen van ten minste een pijler omvat.
6. Werkwijze volgens een van de conclusies 1-5, waar bij stap (la) resp. (2a) de stappen omvat: (al) plaatsen van een bouwinrichting (8; 29; 114) nabij het uiteinde van genoemde reeds op een of meer funderingen (2a-2c; 30b; 100a-100c) geplaatste ligger 15 (4a-4c; 42; 102a-102c); (a2) met behulp van genoemde bouwinrichting (8; 29; 114) positioneren van een funderingsvervaardigingsin-richting (6; 130) nabij de plaats van genoemde volgende fundering (2d; 30a; lOOd); en 20 (a3) vervaardigen van genoemde volgende fundering (2d; 30a; lOOd) met behulp van genoemde funderingsver- vaardigingsinrichting (6; 130).
7. Werkwijze volgens een van de conclusie 1-5, waarbij j 25 stap (la) resp. (2a) de stappen omvat: (a4) plaatsen van een bouwinrichting (8) nabij het uiteinde van genoemde reeds op een of meer funderingen (2a-2c) geplaatste ligger (4a-4c); (a5) met behulp van genoemde bouwinrichting (8) 30 verplaatsen van genoemde volgende ligger (4d) totdat een uiteinde daarvan uitsteekt tot nabij de plaats van genoemde volgende fundering (2d); (a6) plaatsen van een funderingsvervaardigingsin-richting (6) nabij genoemd uiteinde van genoemde volgen-35 de ligger (4d); tï . ^ . . .13 ' 3 ' i V: ' 7 1 -23- (a7) vervaardigen van genoemde volgende fundering (2d) met behulp van genoemde funderingsvervaardigingsin-richting (6).
8. Werkwijze volgens een van de conclusies 2-7, waar bij stap (2b) de stap omvat: (bl) in de bodem aanbrengen van een of meer langwerpige elementen.
9. Werkwijze volgens een van de conclusies 2-8, waar bij stap (2b) de stap omvat: (b2) vergroten van de dwarsdoorsnede van de fundering.
10. Werkwijze volgens een of meer van de conclusies 1-9, waarbij stap (lb) resp (2c) de stap omvat: (cl) aanbrengen van een liggerondersteuningscon-structie (66, 70; 92) , welke de ligger (60) tussen de funderingen (62, 64; 90) daarvan ondersteunt, en zelf 20 steunt op deze funderingen.
11. Werkwijze volgens conclusie 6 of 7, waarbij genoemde bouwinrichting (8; 29) ten minste één hijsarm (10a; 38; 80) omvat welke scharnierbaar met genoemde reeds op 25 funderingen geplaatste ligger (4a-4c; 42; 102a-l02c) verbonden is.
12. Werkwijze volgens conclusie 6 of 7, waarbij genoemde bouwinrichting (114) ten minste twee kranen (118a, 118b) 30 omvat die binnen een frame (116) verplaatst kunnen worden. 1 • ; .001 Werkwijze volgens conclusie 7, waarbij genoemde bouwinrichting aan een einde (116b) daarvan is voorzien 3. van ten minste een poot (136) met een voet (13 8) die is bestemd om op de bodem te rusten. -24-
14. Werkwijze volgens een van de conclusies 6-13, waarbij genoemde funderingsvervaardigingsinrichting (130) een hijsinrichting en een inrichting voor het boven, op en eventueel in de bodem aanbrengen van constructie- 5 elementen omvat.
15. Werkwijze volgens een van de conclusies 1-14, waarbij de ligger (4a-4d; 4g-4i; 60; 102a-102d; 184a-184c; 222a-222c; 242a-242c; 262a-262c) in hoofdzaak is ver- 10 vaardigd van beton en/of staal, waarop in stap (lb) resp. (2c) een betonconstructie wordt aangebracht.
16. Werkwijze volgens conclusie 15, waarbij de beton constructie een reeks betonelementen (52,- 212; 228; 254; 15 260) omvat.
17. Werkwijze volgens conclusie 15, waarbij de beton constructie in situ met behulp van een bekisting op de ligger wordt gevormd. 20 : 18. Werkwijze volgens een van de conclusies 15-17, waarbij de ligger (4h, 4i; 60) voorafgaand aan het aan brengen van de betonconstructie wordt voorgespannen door deze in het gebied tussen de funderingen (2e, 2f; 64) - 25 van de ligger omhoog te brengen.
19. Werkwijze volgens conclusie 18, waarbij een ligger (60) wordt voorgespannen met behulp van een langwerpige starre constructie (84) die zich boven de ligger bevindt 3. en steunt op de funderingen (64) van de ligger, en in het gebied tussen de funderingen van de ligger met de ligger verbonden is, waarbij het voorspannen geschiedt door de constructie ter plaatse van althans een van de funderingen omhoog te brengen en/of de verbinding tussen 35 de constructie en de ligger in het gebied tussen de funderingen van lengte te veranderen. i’ ^ Λ O 1 ’ i I V; ' ! -25-
20. Werkwijze volgens conclusie 18, waarbij twee ter plaatse van een fundering aan elkaar grenzende liggers (4h, 4i) worden voorgespannen met behulp van een lang werpige starre constructie (54) die de respectieve ge- 5 bieden tussen de funderingen (2e, 2f) van de liggers mechanisch verbindt, en met de fundering tussen de twee liggers verbonden is, waarbij het voorspannen geschiedt door de constructie op de plaats van de fundering tussen de twee liggers omhoog te brengen en/of de verbinding 10 tussen de constructie en althans een van de liggers van lengte te veranderen.
21. Werkwijze volgens een van de conclusies 1-20, waarbij aan elkaar grenzende uiteinden van liggers (4a-4d; 15 4g-4i; 60; 102a-102d; 184a-184c; 222a-222c; 242a-242c; 262a-262c) met elkaar worden verbonden.
22. Baan vervaardigd volgens een van de voorgaande conclusies. 20
23. Baan volgens conclusie 22, waarbij de baan (180; 220. ten minste twee in hoofdzaak evenwijdige en op afstand van elkaar gelegen liggers (184a-l84c; 222a- 222c; 262a-262c) omvat welke elk aan de naar de andere 25 ligger toegekeerde zijde zijn voorzien van een flens (185; 226; 266) .
24. Baan volgens conclusie 23, waarbij op twee naar elkaar toegekeerde flenzen (185; 226; 266) de liggers 30 (184a-184c; 222a-222c; 262a-262c) verbindende elementen (212; 228) zijn aangebracht.
25. Baan volgens conclusie 22, waarbij de baan (238) ten minste twee liggers (242a-242c) omvat waartussen de 35 liggers verbindende elementen (254) zijn aangebracht, welke elementen zijn voorzien van flenzen (252) die rusten op de liggers. 10’: 0 0 1 -26-
26. Baan volgens conclusie 24 of 25, waarbij het element in dwarsdoorsnede in hoofdzaak; U-vormig is.
27. Baan volgens conclusie 20, waarbij de liggeronder-5 steuningsconstructie omvat: ten minste twee boogvormige langwerpige elementen (66, 70) waarvan de uiteinden steunen op twee opeenvol gende funderingen (62, 64) waartussen de te ondersteunen ligger (60) zich uitstrekt; 10 waarbij de ligger (60) op ten minste één plaats tussen de opeenvolgende funderingen (62,64) door althans één van de elementen wordt ondersteund; en waarbij de elementen (70) op ten minste één plaats met elkaar zijn verbonden. 15
28. Baan volgens conclusie 27, waarbij de boogvormige langwerpige elementen (66, 70) zijn voorzien van in hoofdzaak in dwarsrichting uitstekende armen (68, 74) die zijn verbonden met de liggers (60) voor het dragen 20 daarvan. I; 1 C) 'i '» ^ ^
NL1011001A 1998-01-12 1999-01-12 Werkwijze voor de aanleg van een zich op afstand boven of ter hoogte van het maaiveld bevindende baan voor railtransport, wegtransport of dergelijke, en baan verkregen door toepassing van de werkwijze. NL1011001C2 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1011001A NL1011001C2 (nl) 1998-01-12 1999-01-12 Werkwijze voor de aanleg van een zich op afstand boven of ter hoogte van het maaiveld bevindende baan voor railtransport, wegtransport of dergelijke, en baan verkregen door toepassing van de werkwijze.

Applications Claiming Priority (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1008009 1998-01-12
NL1008009A NL1008009C2 (nl) 1998-01-12 1998-01-12 Werkwijze voor de aanleg van een zich op afstand boven het maaiveld bevindende baan voor railtransport, wegtransport of dergelijke, en baan verkregen door toepassing van de werkwijze.
NL1011001A NL1011001C2 (nl) 1998-01-12 1999-01-12 Werkwijze voor de aanleg van een zich op afstand boven of ter hoogte van het maaiveld bevindende baan voor railtransport, wegtransport of dergelijke, en baan verkregen door toepassing van de werkwijze.
NL1011001 1999-01-12

Publications (2)

Publication Number Publication Date
NL1011001A1 NL1011001A1 (nl) 1999-07-13
NL1011001C2 true NL1011001C2 (nl) 2000-01-10

Family

ID=26642730

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1011001A NL1011001C2 (nl) 1998-01-12 1999-01-12 Werkwijze voor de aanleg van een zich op afstand boven of ter hoogte van het maaiveld bevindende baan voor railtransport, wegtransport of dergelijke, en baan verkregen door toepassing van de werkwijze.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL1011001C2 (nl)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CN103290782A (zh) * 2013-06-19 2013-09-11 武桥重工集团股份有限公司 一种斜拉索式步履架桥机

Cited By (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CN103290782A (zh) * 2013-06-19 2013-09-11 武桥重工集团股份有限公司 一种斜拉索式步履架桥机
CN103290782B (zh) * 2013-06-19 2015-08-05 武桥重工集团股份有限公司 一种斜拉索式步履架桥机

Also Published As

Publication number Publication date
NL1011001A1 (nl) 1999-07-13

Similar Documents

Publication Publication Date Title
JP3885584B2 (ja) 複合トラス橋の施工方法
US20220333320A1 (en) Method for removal of temporary support system for road bridge pre-fabricated small box girder-type concealed bent cap, and equipment therefor
US5511268A (en) Construction of large structures by robotic crane placement of modular bridge sections
WO1996005375A9 (en) Construction of large structures by robotic crane placement of modular bridge sections
CN112962459B (zh) 一种打桩、装墩、架梁一体化架桥机及建桥方法
CZ20004288A3 (cs) Mostovka pro kovové mosty a postup výstavby mostu s touto mostovkou
JP5059491B2 (ja) 移動吊支保工の組立て方法
KR101632922B1 (ko) 비자주식 빔 런처를 이용한 교량시공방법
JP3579897B1 (ja) 分割橋体式交通路の構築方法及び分割橋体式交通路
US5940916A (en) Bridge span-by-span construction apparatus and method
EP0796373A1 (en) Continuous incrementally erecting viaduct construction system
NL1011001C2 (nl) Werkwijze voor de aanleg van een zich op afstand boven of ter hoogte van het maaiveld bevindende baan voor railtransport, wegtransport of dergelijke, en baan verkregen door toepassing van de werkwijze.
CN112726411A (zh) 一种单孔大悬臂钢桁梁整体拖拉施工方法
JP3356048B2 (ja) ビルディングガーダーを用いた高架構造物の施工方法
NL1014009C1 (nl) Werkwijze voor de aanleg van een zich op afstand boven of ter hoogte van het maaiveld bevindende baan voor railtransport, wegtransport of dergelijke, en baan verkregen door toepassing van de werkwijze.
NL1008009C2 (nl) Werkwijze voor de aanleg van een zich op afstand boven het maaiveld bevindende baan voor railtransport, wegtransport of dergelijke, en baan verkregen door toepassing van de werkwijze.
KR100627102B1 (ko) 리프팅트레블러를 이용한 프리캐스트 세그먼트교량상부시공방법
JP7409952B2 (ja) 高架橋構築工法及び高架橋構築装置
JPS6041165B2 (ja) 鉄筋コンクリートまたはプレストレストコンクリート製橋架構造を区分毎に片持張出架設するための装置
JP2004324340A (ja) フーチング基礎用鋼殻、橋梁の構造、橋梁の構築方法、及び立体交差橋の構築方法
NL9201777A (nl) Verhoogde treinbaan en werkwijze voor de bouw daarvan.
JP2004278230A (ja) 道路立体交差施工方法及び橋脚接続構造
JP3940587B2 (ja) 分割橋体式交通路の構築方法
JPH0336362B2 (nl)
JP4210157B2 (ja) ラーメン式橋梁の橋桁間を連結する方法

Legal Events

Date Code Title Description
AD1A A request for search or an international type search has been filed
PD2B A search report has been drawn up
SD Assignments of patents

Owner name: HEEREMA INFRASTRUCTURE N.V.

TD Modifications of names of proprietors of patents

Owner name: HEEREMA BOUW EN INFRASTRUCTUUR N.V.

VD1 Lapsed due to non-payment of the annual fee

Effective date: 20040801