NL1006053C2 - Inrichting en werkwijze voor het reinigen en/of desinfecteren van endoscopen. - Google Patents

Description

975025/Iem/mke

Korte aanduiding: Inrichting en werkwijze voor het reinigen en/of desinfecteren van endoscopen.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting en een werkwijze voor het reinigen en/of desinfecteren van endoscopen overeenkomstig de aanhef van conclusie 1.

Een bekende inrichting voor het reinigen en/of desin-5 fecteren van endoscopen met meerdere kanalen is geopenbaard in EP-A-0 709 056. Deze bekende inrichting omvat ten minste één spoelbak, waarin een te reinigen en/of te desinfecteren endoscoop kan worden geplaatst, een huis waarin onder meer een systeem van leidingen, pompen en kleppen is opgenomen 10 voor het toevoeren van een reiningings- en/of desinfectie-middel naar een in een spoelbak geplaatste endoscoop, middelen voor het aansluiten van de kanalen van een in de spoelbak geplaatste endoscoop op het systeem van leidingen, pompen en kleppen en besturingsmiddelen voor het besturen 15 van de pompen en kleppen, waarbij het systeem van leidingen, pompen en kleppen voor elk endoscoopkanaal een toe-voerleiding voor een reinigings- en/of desinfectiemiddel omvat met een uitgang die kan worden aangesloten op het endoscoopkanaal en met een in de leiding opgenomen afsluit -20 klep.

De afsluitkleppen en de toevoerleidingen zijn ondergebracht in een eenheid die enerzijds is aangesloten op het systeem van leidingen, pompen en kleppen en anderzijds is voorzien van uitgangen waarop de endoscoop kan worden 25 aangesloten. Wanneer deze inrichting wordt toegepast voor het reinigen en/of desinfecteren van een endoscoop met meerdere kanalen, wordt elk kanaal aangesloten op een toevoerleiding voor een reinigings- en/of desinfectiemiddel en doorgespoeld met een reinigings- en/of desinfectiemid-3 0 del. Bij het doorspoelen van de endoscoopkanalen met een reinigings- en/of desinfectiemiddel, worden kanalen met in hoofdzaak dezelfde doorlaat gelijktijdig doorgespoeld.

1QQb0o3 -2-

Bij andere bekende reinigings- en desinfectiesystemen voor endoscopen worden alle kanalen gelijktijdig doorgespoeld .

De bekende reinigings- en desinfectiesystemen voor 5 endoscopen hebben als nadeel dat het reinigen en desinfecteren niet altijd optimaal is. Dit nadeel hangt samen met de constructie van de meest gebruikelijke typen endoscopen. Verschillende typen endoscopen hebben twee of meerdere kanalen, waarvan de diameter varieert tussen 0,8 en 4,2 mm. 10 Een gebruikelijk type endoscoop heeft twee kanalen met een betrekkelijk grote doorlaat, het afzuigkanaal en het biop-tiekanaal, met een diameter die ligt tussen 2,0 en 4,5 mm, drie kanalen met een betrekkelijk kleine doorlaat, het luchtkanaal, het waterkanaal en het jetkanaal, met een 15 diameter van bijvoorbeeld 0,7 mm en een zeer nauw kanaal, het zogenaamde liftkanaal. Bij het liftkanaal moet gedacht worden aan een kanaal met een binnendiameter van 0,5 mm, waarin een draad met een buitendiameter van 0,3 mm is opgenomen, zodat een spleet van 0,1 mm overblijft. Boven-20 dien hebben endoscopen een complex kanalenstelsel waarbij, vanwege de compactheid, vaak twee kanalen samenkomen in een gemeenschappelijk kanaaldeel dat dan een dubbele functie heeft. Deze samenvoeging vindt plaats in het kopdeel van de endoscoop. Zo worden bijvoorbeeld het luchtkanaal en het 25 waterkanaal samengevoegd tot een lucht/waterkanaal en worden het afzuigkanaal en het bioptiekanaal samengevoegd tot een afzuig/bioptiekanaal. Bij bepaalde typen endoscopen komen zelfs drie kanalen samen in een gemeenschappelijk kanaaldeel. Een nadeel van dit samenkomen van kanalen is, dat 30 bij het gelijktijdig doorspoelen van de kanalen bij het reinigen en/of desinfecteren in één van de kanalen de stroming kan afnemen of zelfs tot stilstand kan komen. Hierdoor bestaat de kans dat het betreffende kanaal onvoldoende of niet wordt gereinigd en/of gedesinfecteerd.

35 De uitvinding heeft tot doel het nadeel van de bekende reinigings- en desinfectiesystemen te ondervangen en een systeem te verschaffen waarbij een optimale reiniging en 1006053 -3- desinfectie van alle in de endoscoop aanwezige kanalen is gegarandeerd.

Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt door middel van de inrichting volgens conclusie 1.

5 De uitvinding heeft eveneens betrekking op een werk wijze volgens conclusie 5.

De inrichting en de werkwijze volgens de uitvinding maken het mogelijk dat alle afzonderlijke kanalen in de endoscoop worden doorgespoeld, zodat het reinigings- en 10 desinfectiesysteem effectiever en bedrijfszekerder is dan de bekende systemen. Het systeem volgens de uitvinding heeft verder nog als extra voordeel, dat het reinigings- en desinfectieproces bij kamertemperatuur kan worden uitgevoerd, zodat de nadelige invloeden van het reinigen en 15 desinfecteren bij verhoogde temperatuur (bijvoorbeeld 60°C) zijn geëlimineerd.

Voorkeursuitvoeringsvormen van de inrichting en de werkwijze volgens de uitvinding zijn vastgelegd in de afhankelijke conclusies.

20 De uitvinding zal in het hiernavolgende uitvoerings- voorbeeld nader worden toegelicht aan de hand van de tekening, waarin:

Fig. 1 schematisch een bepaald type endoscoop weergeeft, 25 Fig. 2 schematisch een ander type endoscoop weergeeft,

Fig. 3 zeer schematisch de aansluiting van een endoscoop op het aansluitgedeelte van een inrichting voor het reinigen en/of desinfecteren volgens de uitvinding weergeeft, 30 Fig. 4 en 5 de fasen van het doorspoelen van de kana len in een endoscoop van het in fig. 1 weergegeven type tijdens het reinigen en/of desinfecteren weergeeft, en

Fig. 6 t/m 8 de fasen van het doorspoelen van de kanalen in een endoscoop van het in fig. 2 weergegeven type 35 tijdens het reinigen en/of desinfecteren weergeeft.

In fig. 1 is een endoscoop 1 weergegeven met een kopdeel 2, waarin openingen 3 resp. 4 zijn aangebracht '006053 -4- waarin tijdens normaal gebruik van de endoscoop een lucht/-waterventiel en een afzuigventiel zijn aangebracht. Aan het kopdeel 2 is een flexibele inbrengslang 5 bevestigd, waarin een gecombineerd lucht/waterkanaal 6 en een gecombineerd 5 afzuig/bioptiekanaal 7 zijn ondergebracht.

In het kopdeel 2 zijn een afzonderlijk luchtkanaal 8 en waterkanaal 9 aangebracht die ter plaatse van een samen-voegingspunt 10 samenkomen in het lucht/waterkanaal 6. Verder zijn in het kopdeel 2 een afzonderlijk afzuigkanaal 10 11 en bioptiekanaal 12 ondergebracht die ter plaatse van het samenvoegingspunt 13 samenkomen in het afzuig/bioptiekanaal 7 .

Het luchtkanaal 8 en het waterkanaal 9 monden in het kopdeel 2 uit in de opening 3 voor het lucht/waterventiel. 15 Het afzuigkanaal 11 mondt uit in de opening 4 voor het afzuigventiel. Op het kopdeel 2 is verder een flexibele toevoerslang 14 aangesloten, waarin kanalen 8', 9' en 11' zijn ondergebracht die via de openingen 3 en 4 aansluiten op het luchtkanaal 8, het waterkanaal 9 resp. het afzuigka-20 naai 11. In de praktijk wordt de toevoerslang 14 ook aangeduid als lichtgeleidermantel.

In het hiernavolgende zullen de op elkaar aansluitende kanalen 8 en 8', 9 en 9', 11 en 11' als geheel worden aangeduid met luchtkanaal 8, waterkanaal 9 en afzuigkanaal 25 11.

Op het eindgedeelte 15 (ook wel lichtgeleiderconnector genoemd) van de flexibele slang 14 zijn een aansluiting 16 voor het luchtkanaal 8, aansluitingen 17 en 17a voor het waterkanaal 9 en een aansluiting 18 voor het afzuigkanaal 30 11 aangebracht. Bij gebruik van aansluiting 16 is aanslui ting 17a afgesloten. Op het kopdeel 2 is een aansluiting 19 voor het bioptiekanaal 12 aangebracht.

In fig. 2 is een endoscoop 20 weergegeven die verschilt van de in fig. 1 weergegeven endoscoop doordat deze 35 is voorzien van een extra kanaal 21 met aansluiting 22 en een extra kanaal 23 met de aansluiting 24. Het kanaal 23 sluit in het kopdeel 2 in het samenvoegingspunt 2 5 op het 1006053 -5- luchtkanaal 8 aan.

In de in fig. 1 en 2 weergegeven endoscopen is voor het reinigen en/of desinfecteren in de openingen 3 en 4 in plaats van het lucht/waterventiel en het afzuigventiel een 5 scheidingshulpstuk 26 aangebracht zodanig dat het luchtkanaal 8 en het waterkanaal 9 doorlopende, maar van elkaar gescheiden kanalen zijn en het afzuigkanaal 11 een doorlopend kanaal is. Op deze wijze zijn er tijdens het reini-gings- en desinfectieproces slechts enkelvoudige kanalen in 10 de endoscoop aanwezig of zijn de kanalen althans zodanig van elkaar gescheiden dat ze afzonderlijk doorgespoeld kunnen worden.

Fig. 3 geeft schematisch de aansluiting weer van een te reinigen en/of te desinfecteren endoscoop 30 op een 15 inrichting voor het reinigen en desinfecteren van endoscopen. De verschillende kanalen in de endoscoop 30, zoals beschreven aan de hand van fig. 1 en 2, zijn aangesloten op toevoerleidingen 31 voor reinigings- en/of desinfectiemid-del. De toevoerleidingen 31 zijn aangesloten op een gemeen-20 schappelijke leiding 32 waarin een toevoerpomp 33 is opgenomen. In elke toevoerleiding 31 is een afsluitklep 34 en een druksensor 35 opgenomen. In één van de toevoerleidingen 31, de toevoerleiding naar het liftkanaal in de endoscoop is een extra pomp (liftpomp) 36 opgenomen. De afsluitklep 25 34, de druksensoren 35 en de liftpomp 36 kunnen zijn opge nomen in een afzonderlijke eenheid 37.

Een bekende inrichting voor het reinigen en desinfecteren van endoscopen met een dergelijke eenheid 3 7 en de werking van deze inrichting zijn uitgebreid beschreven in 30 NL-A-9401788, welk document beschouwd moet worden als deel van de onderhavige beschrijving.

In de inrichting volgens de uitvinding is, zoals in fig. 3 te zien is, in elke toevoerleiding 31 tussen de afsluitklep 34 en de aansluiting 38 op een endoscoopkanaal 35 een extra doorstroomrestrictie 39 opgenomen. In fig. 3 zijn de verschillende restricties 39 opgenomen in een aansluit-blok 40 dat tussen de eenheid 37 en de aansluitingen 38 is

i l'U 0 O

-6- geplaatst.

De restricties hebben bij het doorspoelen van de kanalen in de endoscoop een balancerende werking op de druk en de stroom van het reinigings- of desinfectiemiddel. Door 5 toepassing van de restricties is het mogelijk een endo-scoopkanaal met een grote doorlaat en een endoscoopkanaal met een kleine doorlaat gelijktijdig te spoelen, zonder dat één van de kanalen onvoldoende wordt doorgespoeld, waardoor een onvoldoende reiniging en/of desinfectie van het betref-10 fende kanaal zou plaatsvinden. De doorstroomweerstand van de doorstroomresticties is bij voorkeur groter dan de doorstroomweerstand van het endoscoopkanaal met de kleine doorlaat.

Bij de werkwijze volgens de uitvinding worden na het 15 aanbrengen van de bovengenoemde scheidingsmiddelen (schei -dingshulpstuk 26) in de endoscoop en het aansluiten van de enkelvoudige kanalen in de endoscoop op de toevoerleidingen 31 voor reinigings- en/of desinfectiemiddel, de enkelvoudige kanalen in de endoscoop afzonderlijk doorgespoeld.

20 Bij een endoscoop 1 van het in fig. 1 weergegeven type vindt het doorspoelen van de kanalen in twee fasen plaats, welke in fig. 4 en 5 zijn weergegeven.

In de eerste fase (fig. 4) worden het waterkanaal 9 en het afzuigkanaal 11 doorgespoeld. De afsluitkleppen 34 in 25 de toevoerleidingen 31 naar het waterkanaal 9 en het afzuigkanaal 11 zijn dan geopend. De afsluitkleppen 34 in de toevoerleidingen 31 naar het luchtkanaal 8 en het bioptie-kanaal 12 zijn gesloten. Daardoor kan de spoelvloeistof niet via het samenvoegingspunt 10 en het luchtkanaal 8 30 resp. het samenvoegingspunt 13 en het bioptiekanaal 12 terugstromen.

Dankzij de restricties 39 in de toevoerleidingen 31 kunnen in deze fase een kanaal met een kleine doorlaat (waterkanaal 9) en een kanaal met een grote doorlaat (af-35 zuigkanaal 11) gelijktijdig worden doorgespoeld, waarbij een adequate doorspoeling van beide kanalen is gewaarborgd.

In de tweede fase (fig. 5) worden het luchtkanaal 8 en 1006053 -7- het bioptiekanaal 12 doorgespoeld. De afsluitkleppen 34 in de toevoerleidingen die in de eerste fase geopend waren zijn nu gesloten en andersom.

In beide fasen worden de kanalen 6 en 7 in de inbreng-5 slang 5 doorgespoeld.

Het is uiteraard ook mogelijk in de eerste fase het bioptiekanaal 12 en in de tweede fase het afzuigkanaal 11 door te spoelen.

Bij een endoscoop 20 van het in fig. 2 weergegeven 10 type vindt het doorspoelen in drie fasen plaats, welke in fig. 6 t/m 8 zijn weergegeven.

De eerste en derde fase (fig. 6 en fig. 8) komen in wezen overeen met de eerste en tweede fase van fig. 4 en 5, met dien verstande dat zowel in deze eerste als in de derde 15 fase de afsluitkleppen 34 in de toevoerleidingen naar de kanalen 21 en 23 eveneens zijn gesloten.

In de tweede fase (fig. 7) zijn de afsluitkleppen 34 in de toevoerleidingen 31 naar de leidingen 21 en 23 geopend en de afsluitkleppen 34 in de toevoerleidingen 31 naar 2 0 het luchtkanaal 8, het waterkanaal 9, het afzuigkanaal 11 en het bioptiekanaal 12 gesloten.

Opgemerkt wordt dat het kanaal 21 ook in de eerste of de derde fase zou kunnen worden doorgespoeld, aangezien dit kanaal geen verbinding heeft met de andere kanalen.

25 Het zal duidelijk zijn dat in de verschillende fasen kanalen ook in een andere combinatie gelijktijdig kunnen worden doorgespoeld, zolang kanalen die uitmonden in een gemeenschappelijk kanaaldeel, maar niet gelijktijdig worden doorgespoeld.

?Qn(~'nF3

Claims (8)

1. Inrichting voor het reinigen en/of desinfecteren van endoscopen met meerdere kanalen, omvattende ten minste één spoelbak waarin een te reinigen en/of te desinfecteren 5 endoscoop kan worden geplaatst, een huis waarin onder meer een systeem van leidingen, pompen en kleppen is opgenomen voor het toevoeren van een reinigings- en/of desinfectie-middel naar een in een spoelbak geplaatste endoscoop, middelen voor het aansluiten van de kanalen van een in de 10 spoelbak geplaatste endoscoop op het systeem van leidingen, pompen en kleppen en besturingsmiddelen voor het besturen van de pompen en kleppen, waarbij het systeem van leidingen, pompen en kleppen voor elk endoscoopkanaal een toe-voerleiding voor een reinigings- en/of desinfeetiemiddel 15 omvat met een uitgang die kan worden aangesloten op het endoscoopkanaal en met een in de leiding opgenomen afsluitklep, met het kenmerk, dat de besturingsmiddelen zodanig zijn ingericht dat verschillende typen endoscopen kunnen worden gereinigd en/of gedesinfecteerd en dat tijdens het 20 reinigen en/of desinfecteren van een endoscoop elk kanaal (8, 9, 11, 12; 21, 23) van de endoscoop (1; 20; 30) afzon derlijk met een reinigings- en/of desinfectiemiddel wordt doorgespoeld en kanalen die in een bepaald gemeenschappelijk kanaaldeel samenkomen, na elkaar worden doorgespoeld. 25

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de besturingsmiddelen verder zodanig zijn ingericht dat tijdens het doorspoelen van een van de in een bepaald gemeenschappelijk kanaaldeel (6, 7) samenkomende kanalen 30 (8, 9, 11, 12, 23) de toevoerleidingen (-en) van het (de) andere in het gemeenschappelijke kanaaldeel uitkomende kanaal (kanalen) is (zijn) afgesloten. 1006053 -9-

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat in elke toevoerleiding (31) tussen de afsluitklep (34) en de uitgang een extra doorstroomrestrictie (39) is aangebracht . 5

4. Inrichting volgens conclusie 3, voorzien van een eenheid (37) waarin de afsluitkleppen (34) van de toevoer-leidingen zijn ondergebracht, met het kenmerk, dat de doorstroomrestricties (39) zijn ondergebracht in een aan- 10 sluitblok (40) dat direct aansluit op de eenheid (37) met de afsluitkleppen (34).

5. Werkwijze voor het reinigen en/of desinfecteren van een endoscoop (1; 20; 30) met meerdere kanalen (8, 9, 11, 15 12; 21, 23) omvattende de stappen van het, indien nodig, in de endoscoop aanbrengen van scheidingsmiddelen (26) teneinde kanalen van elkaar te scheiden, zodanig dat tijdens het reinigen en/of desinfecteren van de endoscoop slechts enkelvoudige kanalen in de endoscoop aanwezig zijn, het 20 aansluiten van elk afzonderlijk kanaal (8, 9, 11, 12; 21, 23. op een toevoerleiding (31) voor een reinigings- en/of desinfectiemiddel, en het doorspoelen van elk afzonderlijk kanaal met een reinigings- en/of desinfectiemiddel, waarbij enkelvoudige kanalen die in de endoscoop samenkomen in een 25 gemeenschappelijk kanaaldeel (6, 7) na elkaar worden doorgespoeld.

6. Werkwijze volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat tijdens het doorspoelen van een van de in een bepaald 30 gemeenschappelijk kanaaldeel (6, 7) samenkomende enkelvoudige kanalen (8, 9, 10, 11; 21, 23) de toevoerleiding (-en) naar het (de) andere in het gemeenschappelijke kanaaldeel uitkomende afzonderlijke kanaal (kanalen) wordt (worden) afgesloten. 35

7. Werkwijze volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat in het geval dat meerdere enkelvoudige kanalen met onderling 1006053 -10- verschillende doorlaat gelijktijdig worden doorgespoeld, in ten minste de toevoerleiding (31) die is aangesloten op het kanaal met de grootste doorlaat een extra doorstroomre-strictie (39) wordt aangebracht. 5

8. Werkwijze volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de doorstroomweerstand van de doorstroomrestrictie (39) van dezelfde orde van grootte is als die van het kanaal met de kleinste doorlaat. j, ··' u; Λ jr o