NL1004241C2 - Inrichting en werkwijze voor het vervaardigen van een vloerplaat. - Google Patents

Description

Korte aanduiding : Inrichting en werkwijze voor het vervaardigen van een vloerplaat.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het 5 vervaardigen van een vloerplaat, welke vloerplaat aan ten minste een langsrand is voorzien van een onder een schuine hoek ten opzichte van een bovenvlak van de vloerplaat verlopend begrenzingsvlak waarvan de bovenrand dichter bij de langsas van de vloerplaat is gelegen dan de onderrand.

10 In de bouw worden veelal een langgestrekte rechthoekige vorm bezittende vloerplaten gebruikt, die naast elkaar op funderingen, dragende wanden, steunbalken of dergelijke worden gelegd, waarna over de zo naast elkaar geplaatste vloerplaten een afwerklaag wordt gestort. Om een goede onderlinge aansluiting van de vloerplaten te 15 verkrijgen worden de vloerplaten aan ten minste een langsrand voorzien van een schuine kant, zodat bij de naast elkaar liggende vloerplaten ter hoogte van op elkaar aansluitende langsranden een min of meer V-vormige uitsparing ontstaat, die bij het aanbrengen van een deklaag met het materiaal van de deklaag wordt opgevuld, zodat ter hoogte van 20 de langsranden een goede dichtheid van de uiteindelijke vloer kan worden gewaarborgd.

Met de uitvinding wordt beoogd een inrichting te verkrijgen met behulp waarvan op doelmatige wijze dergelijke vloerplaten kunnen worden vervaardigd.

25 Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt, doordat de inrichting is voorzien van een bekistingsdeel, waarvan een gedeelte voor het vormen van het schuine begrenzingsvlak is uitgevoerd en waarbij het bekistingsdeel vanuit een stand, waarin het bekistingsdeel is gelegen boven een mal waarop de vloerplaat wordt gestort naar een 30 stand waarin het bekistingsdeel op afstand van de mal is gelegen is te verzwenken om een zich evenwijdig aan de desbetreffende langsrand met het schuine begrenzingsvlak verlopende zwenkas.

Door toepassing van de constructie volgens de uitvinding is het bekistingsdeel, met behulp waarvan het schuine begrenzingsvlak 35 wordt gevormd op eenvoudige en snelle wijze vanuit een voor het storten van vloerplaat geschikte stand te brengen in een stand, waarin 1004241 2 verdere bewerkingen niet door dit desbetreffende bekistingsdeel worden gehinderd.

Een verder aspect van de uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het vervaardigen van een vloerplaat, welke aan ten 5 minste een langsrand moet worden voorzien van een onder een schuine hoek ten opzichte van een bovenvlak van de vloerplaat verlopend begrenzingsvlak waarvan de bovenrand dichter bij de langsas van de vloerplaat is gelegen dan de onderrand, waarbij men volgens de uitvinding de vloerplaat stort op een mal waarop een bekistingsdeel te 10 plaatsen is, dat tijdens het storten van de vloerplaat het schuine begrenzingsvlak van de desbetreffende langsrand vormt en waarbij men dit bekistingsdeel na het storten van de vloerplaat ten opzichte van de mal om een zich evenwijdig aan de desbetreffende langsrand verlopende scharnieras in een van de mal afgekeerde richting wegzwenkt.

15 Door toepassing van deze werkwijze kunnen op snelle en continue wijze van schuine begrenzingsvlakken voorziene vloerplaten worden gevormd.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van bijgaande figuren.

20 Figuur 1 toont schematisch een aanzicht op een vloerplaat.

Figuur 2 toont op grotere schaal een doorsnede over delen van een tweetal naast elkaar geplaatste vloerplaten.

Figuur 3 toont schematisch een zijaanzicht op een inrichting voor het vervaardigen van een vloerplaat.

25 Figuur 4 toont op grotere schaal een dwarsdoorsnede over figuur 3.

Figuur 5 toont schematisch de opstelling van een langsrand van een vloerplaat vormende bekistingsdelen.

Figuur 1 toont schematisch een eindaanzicht op een uit-30 voeringsvorm van een vloerplaat 1, die is voorzien van boven de vloerplaat uitstekende wapeningsdelen 2.

Zoals uit figuren 1 en 2 duidelijk zal zijn wordt een langsrand begrensd door een zich vanaf het ondervlak van de plaat 1 schuin omhoog in een van de andere langsrand van de plaat 1 uit-35 strekkend begrenzingsvlak 3 en een daarop aansluitend begrenzingsvlak 4, dat zich schuin omhoog naar het bovenvlak in de richting van de 1 004 241' 3 andere langsrand uitstrekt, zodat van dit begrenzingsvlak 4 de bovenrand dichter bij de langsas van de vloerplaat 1 is gelegen dan de onderrand.

De tegenover liggende langsrand wordt begrensd door een 5 zich vanaf het bovenvlak van de vloerplaat nagenoeg verticaal uitstrekkend begrenzingsvlak 5, dat op enige afstand van het bovenvlak overgaat in een zich schuin naar beneden in de richting van de andere langsrand uitstrekkend begrenzingsvlak 6.

Zoals in het bijzonder uit figuur 2 duidelijk zal zijn 10 wordt bij toepassing van dergelijke vloerplaten, indien de vloerplaten 1 naast elkaar worden gelegd, ter hoogte van de op elkaar aansluitende langsranden van een tweetal vloerplaten een min of meer V-vormige uitsparing 7 gevormd. Bij het op de vloerplaten 1 storten van een deklaag, die op stevige wijze met de vloerplaten 1 wordt verbonden 15 door de in de deklaag gestorte wapening 2, wordt de ruimte 7 met het materiaal van de deklaag opgevuld, waardoor een goede afdichting van de vloer ter hoogte van de aansluitingen van de vloerplaten wordt verkregen. In de praktijk wordt in vele gevallen voor de afwerking van de vloer over de deklaag nog een afwerklaag aangebracht.

20 Met de uitvinding wordt beoogd van dergelijke schuine begrenzingsvlakken, in het bijzonder van schuin omhoog verlopende begrenzingsvlakken 4 voorziene vloerplaten op effectieve wijze te vervaardigen.

Voor het storten van een dergelijke betonnen vloerplaat 25 wordt gebruik gemaakt van een mal 8, die is opgebouwd uit met behulp van dwarsbalken 9 verbonden langsbalken 10. Op de boveneinden van de balken 9 en 10 rust een plaat 11 waarop de vloerplaat wordt gestort.

Bij voorkeur is de mal 8 een van bewerkingsstation naar bewerkingsstation verplaatsbare mal, waarbij de mal bijvoorbeeld te 30 verplaatsen is met behulp van in steungestellen 12 aangebrachte de mal ondersteunende wielen 13. In figuren 3 en 4 is de mal weergegeven in het bewerkingsstation, waar de beton op de mal 11 wordt gestort en de mal in trilling kan worden gebracht voor het verdichten van het beton.

Aan het gestel 12 zijn een aantal L-vormige steunen 14 35 bevestigd, welke een horizontaal verlopend been hebben en een zich vanaf het horizontale been omhoog uitstrekkend verticaal been.

1004241 4

Aan het boveneinde van het verticale been van iedere steun 14 is een arm 15 gekoppeld met behulp van een zich horizontaal uitstrekkende scharnierpen 16. De in de boveneinden van de verschillende steunen 14 aangebrachte scharnierpennen 16 zijn in eikaars verlengde 5 en evenwijdig aan de lengterichting van de mal 8 opgesteld.

Tussen iedere arm 15 en de steun 14 is een verstelci 1 inder 17 aangebracht, die met zijn boveneinde met behulp van een scharnierpen 18 met de arm 15 en met zijn ondereinde met behulp van een scharnierpen 19 met steun 14 is gekoppeld.

10 Aan hun vrije, van de scharnierpennen 16 afgekeerde uiteinden ondersteunen de armen 15 een profiel 20. Het profiel 20, dat in figuur 4 is weergegeven in de stand, welke het profiel 20 tijdens het storten van een vloerplaat inneemt, omvat, gezien in figuur 4, een op de uiteinden van de armen 15 aansluitend horizontaal verlopend deel 15 21, dat overgaat in een schuin naar beneden in de richting van mal 8 verlopend deel 22, dat aan zijn van het deel 21 afgekeerde uiteinde overgaat in een verder schuin naar beneden verlopend deel 23, dat met zijn vrije langsrand aanligt tegen een op het bovenvlak van de mal aangebrachte lijst 24.

20 De opstelling van de door het profiel 20 en de lijst 24 gevormde bekistingsgedeelten is in figuur 5 samen met een deel van een vloerplaat schematisch weergegeven. Zoals in het bijzonder uit deze figuur duidelijk zal zijn begrenst de lijst 24 het onderste gedeelte van een langsrand van de vloerplaat, terwijl het deel 23 van het 25 profiel 20 het schuin oplopend begrenzingsvlak 4 van de vloerplaat bepaalt.

Met het profiel 20 in de in figuur 4 respectievelijk 5 weergegeven stand kan een vloerplaat worden gestort en eventueel door het in trilling brengen van de mal verdicht. Daarna kan door het in 30 werking stellen van de verstel ci 1 inders 17 het profiel 20 om de door de scharnierpennen 16 gevormde zwenkas vanuit de in figuur 4 weergegeven stand worden verzwenkt in de richting volgens pijl A, zodat het profiel 20 vrijkomt van de op de mal gestorte vloerplaat en de mal 8 bijvoorbeeld uit het station voor het storten van de vloerplaat naar 35 een verder station kan worden verplaatst. Vervolgens kan, nadat een volgende mal in het station voor het storten van de vloerplaten is 1004241 5 gebracht het profiel 20 weer worden teruggezwenkt in de in figuur 4 weergegeven stand waarna een volgende vloerplaat kan worden gestort.

Zoals in het bijzonder duidelijk zal zijn uit figuur 4 is de ligging van de scharnierassen 16 zodanig, dat deze ten minste 5 nagenoeg in hetzelfde horizontale zich evenwijdig aan het bovenvlak van de mal 8 uitstrekkende vlak zijn gelegen als de onderrand van het gedeelte 23 van het profiel 20, dat het schuin oplopende begrenzings-vlak van de vloerplaat in de mal bepaalt. Door deze opstelling kan het profiel 20 vanuit de in figuur 4 weergegeven stand worden weggezwenkt 10 zonder dat een gevaar van een beschadigen van de vers gestorte vloerplaat bestaat.

1004241

Claims (6)

1. Inrichting voor het vervaardigen van een vloerplaat, welke vloerplaat aan ten minste een langsrand is voorzien van een onder een 5 schuine hoek ten opzichte van een bovenvlak van de vloerplaat verlopend begrenzingsvlak waarvan de bovenrand dichter bij de langsas van de vloerplaat is gelegen dan de onderrand, met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van een bekistingsdeel, waarvan een gedeelte voor het vormen van het schuine begrenzingsvlak is uitgevoerd en 10 waarbij het bekistingsdeel vanuit een stand, waarin het bekistingsdeel is gelegen boven een mal waarop de vloerplaat wordt gestort naar een stand waarin het bekistingsdeel op afstand van de mal is gelegen is te verzwenken om een zich evenwijdig aan de desbetreffende langsrand met het schuine begrenzingsvlak verlopende zwenkas.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het bekistingsdeel voor het vormen van een schuin begrenzingsvlak deel uitmaakt van een profiel, dat met behulp van ten minste een verstelen linder om de zwenkas te verzwenken is.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het 20 profiel is bevestigd aan een aantal op afstand van elkaar gelegen, met behulp van verstelci1inders om de zwenkas verzwenkbare armen.

4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de zwenkas ten minste nagenoeg op dezelfde hoogte is gelegen als de tijdens het storten van de vloerplaat het dichtst bij 25 de vloerplaat gelegen rand van het voor het vormen van het schuine begrenzingsvlak gebruikte gedeelte van het verzwenkbare bekistingsdeel .

5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de mal is voorzien van een langgestrekte lijst waartegen 30 de tijdens het storten van de vloerplaat het dichtst bij de vloerplaat gelegen rand van het voor het vormen van het schuine begrenzingsvlak gebruikte gedeelte van het verzwenkbare bekistingsdeel aanligt in een op enige afstand van het bovenvlak van de mal gelegen punt, zodanig, dat dit gedeelte van het verzwenkbare bekistingsdeel zich vanaf de 35 lijst schuin omhoog uitstrekt. 1004241

6. Werkwijze voor het vervaardigen van een vloerplaat, welke aan ten minste een langsrand moet worden voorzien van een onder een schuine hoek ten opzichte van een bovenvlak van de vloerplaat verlopend begrenzingsvlak waarvan de bovenrand dichter bij de langsas van 5 de vloerplaat is gelegen dan de onderrand, met het kenmerk, dat men de vloerplaat stort op een mal, waarop een bekistingsdeel te plaatsen is, dat tijdens het storten van de vloerplaat het schuine begrenzingsvlak van de desbetreffende langsrand vormt, waarbij dit bekistingsdeel na het storten van de vloerplaat ten opzichte van de mal om een zich 10 evenwijdig aan de desbetreffende langsrand verlopende zwenkas in een van de mal afgekeerde richting wordt weggezwenkt. 1004241