<Desc/Clms Page number 1>
geformuleerd door
N. V. WEEFAUTOMATEN PICANOL voor "Werkwijze voor het regelen, bij weefmachines, van de plaats van de zogenaamde doeklijn en borstboom en borstboomsturing hierbij aangewend". als
UITVINDINGSOKTROOI
<Desc/Clms Page number 2>
"Werkwijze voor het regelen, bij weefmachines, van de plaats van de zogenaamde doeklijn en borstboom en borstboomsturing
EMI2.1
hierbij aangewend". hierbij 1 Deze uitvinding betreft een werkwijze voor het regelen van de plaats van de zogenaamde doeklijn bij weefmachines, meer speciaal een werkwijze waarbij men de plaats van de doeklijn, dewelke gevormd wordt door de overgang van de afzonderlijke kettingdraden naar het gevormde weefsel, kan sturen door de borstboom te bewegen en/of te verplaatsen.
Men weet dat bij een weefproces de spanning in de kettingdraden, om verschillende redenen kan variëren. Ook weet men dat afhankelijk van het toerental van de weefmachine een inslagdraad met een verschillende kracht door middel van het riet tussen de kettingdraden wordt aangeslagen. Deze beide oorzaken geven aanleiding tot zogenaamde verdichtingen of verdunningen in het weefsel, die uiteraard ongewenst zijn.
<Desc/Clms Page number 3>
Volgens een algemeen bekende werkwijze wordt er getracht dergelijke weeffouten te vermijden door gebruik te maken van een sleep en een regelbare kettingaflaat. Algemeen kent men het gebruik van een beweegbare sleep die tot doel heeft variaties in de spanning in de kettingdraden te egaliseren. Een geringe variatie in de positie van de sleep heeft evenwel weinig of geen invloed op de positie van de doeklijn. Het is dan ook moeilijk door de regeling van de sleep het ontstaan van strepen in het weefsel te vermijden.
Dit laatste is hoofdzakelijk te verklaren doordat een variatie in de positie van de sleep zich alleen uit in de uitrekking van de kettingdraden tussen de sleep en de doeklijn en niet in het weinig rekbare weefsel, waardoor de afstand tussen de doeklijn en de borstboom, of met andere woorden de positie van de doeklijn, nagenoeg onveranderd blijft.
Uit het Frans oktrooi nr. 2. 505. 887 is het bekend de positie van de borstboom te regelen in funktie van het toerental van de weefmachine. De verplaatsing van de borstboom wordt hierbij verkregen door middel van een centrifugaalregelaar. Zulke regeling biedt enerzijds wel het voordeel dat aanzetstrepen in het weefsel kunnen vermeden worden, maar vertoont anderzijds het nadeel dat bij een variatie in de spanning van de kettingdraden en een verandering van de positie van de doeklijn gedurende het normale weefproces die het gevolg is van een willekeurige oorzaak er geen kompensatie geschiedt en er bijgevolg een weeffout ontstaat.
<Desc/Clms Page number 4>
De uitvinding voorziet in een werkwijze en een inrichting die voornoemde en andere nadelen niet vertoont en waarmee strepen in het weefsel worden vermeden ongeacht de aard van de oorzaak die hiertoe aanleiding kan geven.
De huidige uitvinding heeft betrekking op een werkwijze om te weven met weefmachines met een beweegbare borstboom, die bestaat uit het vormen van een gaap uit kettingdraden, het in de gaap brengen van een inslagdraad, het aanslaan van de inslagdraad met een lade en het afvoeren van het gevormde weefsel over de beweegbare borstboom, met het kenmerk dat gedurende het normale weefproces, ongeacht de grootte van de spanning van de kettingdraden of eender welke andere parameter de doekijn hoofdzakelijk op een bepaalde gewenste plaats wordt gehouden door de borstboom automatisch te verplaatsen en/of te doen uitzetten in funktie van een detektie waarmee de plaats en de verplaatsing van de doeklijn en/of borstboom wordt bepaald.
De huidige uitvinding heeft ook betrekking op weefmachines en meer speciaal een borstboomsturing en een borstboom die worden aangewend om de werkwijze te realiseren.
In het bijzonder wordt hierbij gebruik gemaakt van een uitzetbare borstboom.
Met het inzicht de kenmerken volgens de uitvinding beter aan te tonen zijn hierna, als voorbeelden zonder enig beperkend karakter,
<Desc/Clms Page number 5>
een aantal voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 schematisch een weefmachine met een borstboom- sturing volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 2 in dwarsdoorsnede een uitzetbare borstboom weer- geeft ; figuur 3 een variante weergeeft van de uitvoeringsvorm vol- gens figuur 2 ; figuur 4 een positiemeettoestel weergeeft dat in de uit- zetbare borstboom kan ingebouwd worden ; figuur 5 schematisch een stuuréénheid voor de regeling van de borstboom weergeeft ; figuur 6 een variante weergeeft van het gedeelte dat in figuur 5 is aangeduid door F6 ;
figuur 7 een diagram weergeeft om een mogelijke werkwijze te illustreren die volgens de uitvinding wordt gevolgd gedu- rende de startfase van de weefmachine.
Zoals in figuur 1 wordt weergegeven bestaat de weefmachine en in het bijzonder de borstboomsturing volgens de uitvinding uit, enerzijds, een op zichzelf bekende kombinatie van een kettingboom 1 ; een sleep 2 om de kettingdraden 3 te geleiden ; weefkaders 4 voor het vormen van de gaap 5 ; de lade 6 ; de borstboom 7 en een doekopwikkelinrichting 8, en anderzijds een stuuréénheid 9 om de borstboom 7 en eventueel de kettingaflaat van de kettingboom 1 te regelen.
<Desc/Clms Page number 6>
De beweegbare borstboom 7 wordt bij voorkeur uitzetbaar uitgevoerd, zoals in figuren 2 en 3 wordt weergegeven. Volgens figuur 2 bestaat de borstboom 7 uit een vast deel 10 en een beweegbaar deel 11. Het vast en het beweegbaar deel zijn aan elkaar verbonden door middel van een scharnier 12, bijvoorbeeld een elastische lijmverbinding, en zijn van elkaar gescheiden door middel van een daartussen aangebrachte uitzetbare drukleiding 13. De drukleiding 13 is in dit geval nabij die zijde van de borstboom 7, die in kontakt komt met het weefsel 14, aangebracht.
Tussen de borstboomsegmenten 10 en 11 is een positiemeettoestel 15 voorzien om de onderlinge verplaatsing van de beide borstboomsegmenten te detekteren.
Volgens de uitvoeringsvorm van figuur 3 is gans de borstboom 7 beweegbaar uitgevoerd en is hiertoe verrolbaar aangebracht in een uitsparing 16, bijvoorbeeld in het machinegeraamte 17.
De voornoemde uitzetbare drukleiding 13 is hierbij aangebracht in een groef 18 die in de uitsparing 16 is voorzien.
De borstboom 7 kan op een willekeurige wijze in de uitsparing 16 gehouden worden. Volgens de meest eenvoudige wijze geschiedt dit door middel van de spankracht die het doek 14 op de borstboom 7 uitoefent.
In figuur 4 is op groter schaal een mogelijke uitvoeringsvorm voor het positiemeettoestel 15 weergegeven, dat in hoofdzaak be-
<Desc/Clms Page number 7>
staat uit twee elementen 19 en 20, waarvan het eerste voorzien is van een spiegelend oppervlak 21 en het tweede bijvoorbeeld een opto-elektrische detektor 22 bevat waarmee de onderlinge afstand tussen de voornoemde delen 10-11, respektievelijk 7 en 17 kan bepaald worden.
Een mogelijke stuureenheid 9 is in figuur 5 weergegeven en bestaat hoofdzakelijk uit een, bij voorkeur hydraulische, voeding 23, een meet-en regeleenheid 24, een toevoerklep 25 en een terugvoerklep 26.
Een mogelijke voeding 23 voorziet, door middel van een oliereservoir 27, een pomp 28, een drukregelaar 29 en een expansievat 30, in een nagenoeg konstante voedingsdruk in de voedingslijn 31.
Aan de meet-en regeleenheid 24 worden via meetlijnen 32 en 33 respektievelijk de gegevens toegevoerd die afkomstig zijn van het voornoemde positiemeettoestel 15 en van een drukmeter of krachtmeter 34 die op de uitzetbare drukleiding 13 is aangesoten.
De meet-en regeleenheid 24 bestuurt, enerzijds, de toevoerklep 25 en de terugvoerklep 26 die tussen de voeding 23 en de uitzetbare drukleiding 13 zijn voorzien en, anderzijds, eventueel de kettingaflaat van de kettingboom 1. Dit laatste is uitsluitend in figuur 1 schematisch weergegeven.
Met de toevoerklep 25 en de terugvoerklep 26 wordt de gewenste druk in de uitzetbare drukleiding 13 geregeld. Het is duide-
<Desc/Clms Page number 8>
lijk dat deze kleppen 25 en 26 ook door één ventiel met een driestandenregeling of dergelijke kunnen vervangen zijn.
Als voeding kan volgens een variante ook de voeding van het centrale smeersysteem van de weefmachine aangewend worden.
In figuur 6 is nog een variante weergegeven waarbij de uitzetbare drukleiding 13 in meerdere stukken werd verdeeld teneinde een snellere reaktie te verkrijgen. In zulke uitvoeringsvorm kan eventueel voorzien worden in verschillende drukken in de verschillende gedeelten van de drukleiding 13. Hierdoor kan men de spanningsverschillen in de verschillende kettingdraden ten gevolge van de doorbuiging van de sleep en de borstboom kompenseren. Dit gebeurt bij voorkeur door gebruik te maken van een differentieel-kettingaflaat of meerdere kettingaflaten.
Tijdens een normaal weefproces tracht men onafhankelijk van de kettingspanning de doeklijn 35 op dezelfde plaats te houden.
De werking hierbij is zeer eenvoudig uit het voorgaande af te leiden. Wanneer de spanning in de kettingdraden 3 stijgt beweegt de doeklijn 35, zie figuur 1, naar achter. Het omgekeerde gebeurt bij een daling van de kettingspanning. Indien men de druk in de leiding 13 konstant houdt zal, bij een kettingspanningsverhoging, de borstboom 7 zich achteruit verplaatsen, waardoor de doeklijn 35 nog meer naar achterkomt, wat ongewenst is.
<Desc/Clms Page number 9>
Dit probleem wordt echter door de hiervoor beschreven borstboomsturing opgelost omdat via de meting van de druk in de drukleiding 13 en/of van de positie van de borstboom de meet-en regeleenheid 24 op een geschikte wijze gaat inwerken op de toevoerklep 25 en/of terugvoerklep 26. In het voorbeeld van een kettingspanningsverhoging wordt de toevoerklep 26 geopend zodanig dat de leiding 13 uitzet en door het verplaatsen van deel 11 respektievelijk de borstboom 7, de doeklijn 35 terug op haar oorspronkelijke plaats terecht komt.
Met andere woorden als de kettingspanning stijgt dan stijgt ook de druk in het drukmedium van de drukleiding 13, zodat deze druk een maat is voor de kettingspanning. Deze druk kan dan zoals voornoemd aangewend worden als een maat voor de sturing van de kettingaflaat, waardoor deze in het betreffende voorbeeld sneller zal afwinden totdat de ontstane kettingspanningsvergroting terug teniet wordt gedaan. Het omgekeerde gebeurt bij een kettingspanningsdaling.
Volgens een variante voorziet de werkwijze volgens de uitvinding erin, onafhankelijk van de kettingspanning, tijdens het weefproces de doeklijn volgens een vooraf bepaald patroon te verplaatsen, teneinde speciale effekten in het weefsel te bekomen. Bij wijze van voorbeeld weeft men twintig inslagdraden in op een afstand X van elkaar waarna men tien inslagdraden op een onderlinge afstand Y laat volgen, waarna men dit patroon blijft herhalen. Men ver-
<Desc/Clms Page number 10>
krijgt alzo een weefsel dat afwisselend bestaat uit dichte en dunne gedeelten. Andere kombinaties zijn uiteraard mogelijk.
Volgens een andere variante voorziet de werkwijze volgens de uitvinding erin dat gedurende de startfase van het weefproces, enerzijds, bij de aanvang van deze fase de borstboom 7 over een bepaalde afstand, A naar B in figuur l, uit zijn normale stand verplaatst wordt zodanig dat ook de doeklijn 35 zich niet meer op haar normale plaats bevindt en anderzijds, dat gedurende deze startfase de borstboom 7 op een willekeurige manier terug wordt geplaatst, van B naar A in figuur l, zodanig dat de doeklijn 35 na de aanloop van de weefmachine zich terug in haar normale positie bevindt. Het terugplaatsen van de borstboom gebeurt bij voorkeur geleidelijk.
Hierdoor verkrijgt men dat de weeffouten die eventueel kunnen ontstaan gedurende de aanloop van de weefmachine zich niet voordoen.
Het verplaatsen en het terugplaatsen van de borstboom 7 kan eenvoudig worden verwezenlijkt door de meet-en regeleenheid 24 van een regelgedeelte en/of een microprocessor te voorzien om de toevoerklep 25 en/of de terugvoerklep 26 geschikt te sturen. Regelingen om kleppen te sturen zijn voldoende bekend en worden bijgevolg niet behandeld.
Bij wijze van voorbeeld is een mogelijke verplaatsing van de borstboom 7 volgens de werkwijze van de uitvinding in de dia-
<Desc/Clms Page number 11>
grammen in de figuur 7 weergegeven. Het bovenste diagram geeft de vereiste verplaatsing in funktie van de tijd weer.
Beschouwen we een machines top door kettingbreuk bij wijze van voorbeeld, dan wordt normaal bij dergelijke breuk de machine geplaatst op een starthoek die ongeveer 40 krukgraden voor de eerste aanslag is gelegen. Hierbij zorgt de meet-en regeleenheid 24 ervoor dat de druk in de drukleiding 13 zodanig wordt bevolen dat de borstboom 7 eerst van stand A tot B wordt gebracht.
Vervolgens wordt de borstboom gedurende de aanloop van de weefmachine teruggeplaatst, van B naar A, over bijvoorbeeld de eerste vier aanslagen, respektievelijk 36 tot en met 39. In het onderste diagram van figuur 7 wordt het drukverloop in de drukleiding 13 weergegeven. De hierbij optredende neerwaarts gerichte drukpieken stellen de drukvallen voor die ontstaan door het aanslaan van het rie t.
Het is duidelijk dat de meet-en regeleenheid 24 kan gestuurd worden aan de hand van verschillende faktoren. Volgens de werkwijze van de uitvinding wordt er bij voorkeur rekening gehouden met de borstboom positie voor de machines top, de daarbij horende druk, de kettingspaning, de starthoek, de doekopwindsnelheid, de snelheid van de kettingaflaat, de sleeppositie, het toerental, de inweving, de kaderbeweging, de weefselbreedte, de eigenschappen van gebruikte garens en de aard van de inslaginbreng. Al deze parameters leiden tot het bepalen van de startpositie van de borstboom,
<Desc/Clms Page number 12>
of dus de voornoemde afstand A-B, evenals tot het bepalen van het aantal stappen om tot de normale werking of het regime te komen. De invloed van elke parameter kan vooraf proefondervindelijk bepaald worden.
Eveneens kan men de startpositie evenals het aantal stappen per opeenvolgende startfazes laten variëren, zodanig dat er geen weeffouten meer voorkomen. Hiertoe meet men, bijvoorbeeld optisch, de schotdichtheid tijdens de startfaze en men past voornoemde parameters zodanig aan dat weeffouten vermeden worden door gebruik te maken van op zichzelf bekende regelsystemen, zoals bijvoorbeeld een PID-regeling.
Uiteraard kunnen de diagrammen van figuur 7 verschillende vormen aannemen en is het bijvoorbeeld mogelijk dat de punten B-C-D van figuur 7 onder A gelegen zijn.
Het is duidelijk dat door de kaderbeweging en de rietaanslag de doeklijn 35 en de borstboompositie tijdens de weefcyclus zullen variëren. Dit is echter van minder belang als er maar opgelet wordt dat de doeklijn 35 juist voor de aanslag op de goede plaats ligt. Vanwege deze variaties is het aangewezen de positie van de borstboom 7 en de druk in de drukleiding 13 aan de hand van meerdere metingen over één weefcyclus te bepalen en het gemiddelde daarvan nemen.
<Desc/Clms Page number 13>
Bij wijze van voorbeeld kan er zesendertig maal per toer gemeten worden, waaruit dan het gemidelde van de metingen wordt berekend.
Het tijdstip waarop wordt gemeten kan bijvoorbeeld bepaald worden door een signaal van een foto-elektriche cel die voor een schijf met zesendertig tanden staat, die draait volgens de hoofdas van de weefmachine. De drukdalingen die tijdens de ladeaanslag ontstaan worden dan aangewend om het begin van de cyclus te bepalen. Men kan eventueel de tanden van de schijf zodanig shcikken dat er tijdens de aanslag periode niet gemeten word t.
Bij een weefproces waarbij de kaderbeweging sterk verschilt per weefcyclus en zich niet snel herhaalt, kan de gemiddelde druk in de leiding 13 en de borstboompositie 7 variëren zonder dat de positie van de doeklijn 35 juist voor de aanslag varieert.
Daarom wordt in dit geval bij voorkeur de positie en de drukmeting alleen op het punt voor de aanslag waar de kettingdraden in éénzelfde vlak liggen of elkaar kruisen gemeten, in plaats van met gemiddelde waarden te werken. Uiteraard kunnen nog andere meetmethoden worden gebruikt.
Vanzelfsprekend hoeft de borstboom 7 niet noodzakelijk van het uitzetbare type te zijn, doch hij kan ook gevormd worden door een borstboom die door middel van scharnierbare hefbomen is bevestigd, en als dusdanig een verplaatsing kan uitvoeren. De stuuréénheid 9 hoeft niet noodzakelijk in een pneumatische of
<Desc/Clms Page number 14>
hydraulische aandrijving van de borstboom 7 te voorzien. De aandrijving kan van willekeurige aard zijn.
Ook kan de drukmeting en/of de positiemeting, die op de borstboom 7 worden uitgevoerd, vervangen worden door een rechtstreekse meting van de positie van de doeklijn. Dit kan bijvoorbeeld gerealiseerd worden door de verste stand van de lade 6 gedurende elke laatste aanslag te meten of door middel van een lichtgevoelige detektor die de overgang tussen de afzonderlijke kettingdraden 3 en het doek 14 vaststelt.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de bijgaande tekeningen weergegeven werkwijze en uitvoeringen.