BE893646A - Inrichting voor het binden van een dier - Google Patents

Inrichting voor het binden van een dier Download PDF

Info

Publication number
BE893646A
BE893646A BE2/59752A BE2059752A BE893646A BE 893646 A BE893646 A BE 893646A BE 2/59752 A BE2/59752 A BE 2/59752A BE 2059752 A BE2059752 A BE 2059752A BE 893646 A BE893646 A BE 893646A
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
legs
bracket
operating member
suspension element
parts
Prior art date
Application number
BE2/59752A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Ipsam Machines Christ Van De K
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Ipsam Machines Christ Van De K filed Critical Ipsam Machines Christ Van De K
Priority to BE2/59752A priority Critical patent/BE893646A/nl
Publication of BE893646A publication Critical patent/BE893646A/nl
Priority to EP83200924A priority patent/EP0097406B1/fr
Priority to DE8383200924T priority patent/DE3363157D1/de
Priority to AT83200924T priority patent/ATE19339T1/de
Priority to DK290783A priority patent/DK290783A/da
Priority to US06/507,138 priority patent/US4534318A/en
Priority to CA000431163A priority patent/CA1190101A/en

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01KANIMAL HUSBANDRY; AVICULTURE; APICULTURE; PISCICULTURE; FISHING; REARING OR BREEDING ANIMALS, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR; NEW BREEDS OF ANIMALS
    • A01K1/00Housing animals; Equipment therefor
    • A01K1/06Devices for fastening animals, e.g. halters, toggles, neck-bars or chain fastenings
    • A01K1/062Neck-bars, e.g. neck collars

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Zoology (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Animal Husbandry (AREA)
  • Biodiversity & Conservation Biology (AREA)
  • Housing For Livestock And Birds (AREA)

Description


   <EMI ID=1.1>  De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het binden van een dier, welke inrichting bevat :
- een ophangelement ter ophanging bovenaan aan een vaste constructie,
- een benedenstuk dat met de vaste constructie kan verbonden worden,
- twee benen d ie tussen het ophangeletnent en het benedenstuk voorkomen en die samen met het benedenstuk één beugel vormen, welke benen elk bestaan uit : 
- een bovendeel dat scharnierend aan het ophangelement is bevestigd om een as die loodrecht staat op het beugel- <EMI ID=2.1> 

  
en
- een benedendeel dat onder tussenkomst van een eerste scharnier met het bovendeel en onder tussenkomst van een tweede scharnier met het benedenstuk verbonden is, welke scharnieren een beweging zowel in het beugelvlak als daarbuiten toelaten,
- grendelmiddelen die de benen in een sluitstand beletten in het beugelvlak buitenwaarts te scharnieren, en
- een bedieningsorgaan dat op het ophangelement heen en weer scharnierend is gemonteerd tussen een werkstand, waarbij het z ich naar onder u itstrekt en daarb i j de bovendelen van de benen in open stand houdt en de open ing tussen de benen gedeeltelijk afsluit zodat het door een dier dat door deze opening dringt wordt weggeduwd, en een meer naar boven gelegen ruststand waarin het de benen vrijlaat zodat ze in sluitstand vallen, welk bedieningsorgaan zo met de grendelmiddelen is gekoppeld dat het door het scharnieren van <EMI ID=3.1> 

  
middelen inschakelt, respectievel ijk uitschakelt. 

  
Bij een bekende inrichting van deze soort is het ophangelement een U-profiel dat met zijn benen naar onder is gericht en waaraan de benen van de beugel met hun bovenste einde scharnierend zijn bevestigd. Het bedieningsorgaan is een beugel die, op een afstand van zijn hoofdvlak, scharnierend aan het U-profiel is bevestigd door een as die in dit profiel wordt vastgehouden. In zijn neergewentelde werkstand houdt dit bedieningsorgaan de bovendelen van de eerstgenoemde beugel uit elkaar en wanneer een dier zijn kop door deze beugel steekt,duwt het automatisch het bedieningsorgaan naar achter tot voorbij het dode

  
punt. D it bedieningsorgaan wentelt dan verder opwaarts door het gewicht van de eerstgenoemde beugel. Valstaven die zich langs de bovendelen van de benen van de eerstgenoemde beugel uitstrekken, hangen door middel van kettingen aan het bedieningsorgaan, excentrisch ten opzichte van zijn rotatieas, een en ander zo dat bij de hogergenoemde opwaartse wenteling van het bedieningsorgaan deze valstaven zakken. De scharnierende verbinding tussen het bovendeel en het onderdeel van de benen van de beugel zijn van een bijzondere constructie, zo dat bij het zakken deze valstaven in een gedeelte van de scharnieren dringen. Wanneer het bedieningsorgaan zijn bovenste ruststand heeft bereikt, beletten de valstaven het buitenwaarts in het vlak van de beugel knikken van de benen. Het bedieningsorgaan kan weer naar zijn werkstand worden gebracht door middel van een eraan verb onden

  
kabel die op een as wordt gerold waarbij dan de valstaven

  
terug opwaarts worden getrokken.

  
Een doel van de uitvinding is het verschaffen van

  
een inrichting van de genoemde s oort die ee n betrouwbare automatische sluiting verzekert. eenvoudig van constructie

  
is, een relat ief kleine hoogte be z it en dus in relat ief lage stallen kan worden gemonteerd en waarvan het bedieningsorgaan van aan de voorzi jde of van aan de achterzijde gemakkelijk vanuit ruststand in werkstand kan worden gebracht.

  
Tot dit doel bevat het ophangelement een basis

  
en twee naar onder gerichte armen en zijn de bovendelen van de benen van de beugel op een afstand van hun bovenste einde scharnierend aan de armen vastgemaakt.

  
Aldus biedt ook de ruimte tussen de stukken van de bovendelen die boven de scharnierassen gelegen zijn plaats

  
 <EMI ID=4.1> 

  
wat een rationeler gebruik van de inrichting over haar volledige hoogte betekent.

  
In een bijzondere uitvoeringsvorm van de uitvinding is het bedieningsorgaan in werkstand schuin neerwaarts

  
gericht, van het ophangelement, weg.

  
B i j de ze u itvoer ings vorm dient het dier om de verplaats ing van het bedieningsorgaan van werkstand naar ruststand in te zetten, dit bedieningsorgaan opwaarts te duwen en niet naar de kribbe zoals bij hogergenoemde bekende inr icht ing. Doordat het bed ien ings orgaan door he t d ier opwaarts en niet voorwaarts, naar de kribbe toe, moet geduwd worden, vormen de scharnierassen van de bovendelen van de beugelbenen, ' die bij open stand van de beugel zich tot nagenoeg tegen elkaar uitstrekken, geen hinder voor het scharnieren van het bedieningsorgaan. Dit bedieningsorgaan kan in werkstand met zijn onderste einde vrij hoog ten opzichte van het ophangelement zijn gelegen, zodat, aangez ien de hoogte van het onderste einde van het bedieningselement bepaald wordt door de grootte van het dier, het ophangelement zich vooral bij deze uitvoeringsvorm vrij laag kan bevinden.

  
Dit is vooral het geval indien het bedieningsorgaan met de boven de scharnierassen van de bovendelen gelegen ein-den van deze delen samenwerkt en deze einden tijdens het scharnieren van ruststand naar werkstand naar elkaar duwt.

  
Overigens kan he t bed ie n ings orgaan zowel aan de zijde waar het dier aankomt als aan de zijde van de kribbe voorkomen.

  
In een voordelige uitvoeringsvorm van de uitvinding bezit het bedieningsorgaan twee nokken die bij het scharnieren van zijn ruststand naar zijn werkstand met de twee benen samenwerken en deze naar open stand duwen.

  
Vooral bij deze uitvoeringsvorm is de constructie z eer eenvoudig en betrouwbaar.

  
Een belangrijk voordeel van de inrichting volgens de uitvinding bestaat erin dat het dier moeilijk zijn kop n aast de beugel in open toestand kan steken, maar als het dier daar toch z ijn kop steekt het de beugel niet in sluitstand brengt.

  
In een doelmatige uitvoeringsvorm van de uitvinding bezit het bedieningsorgaan tussen zijn werkstand en zijn ruststand een dode-punt-stand en bevat de inrichting tenminste een verend element dat tussen het ophangelement

  
en het bedieningsorgaan is gemonteerd en het bedieningsorgaan naar zijn ruststand brengt, zodra dit orgaan vanuit zijn werkstand voorbij de dode-punt-stand is gekanteld. Het d ier hoeft slechts een kleine verplaats ing van het bedieningsorgaan te veroorzaken opdat dit aut omatisch verder naar zijn ruststand zou kantelen, en dus de beugel zich zou s lu ite n. Deze verdere kanteling gebeurt gedwongen en vrij snel.

  
In een bij voorkeur toegepaste uitvoeringsvorm van de uitvinding zijn de grendelmiddelen op het bedieningsorgaan zelf gemonteerd en komen ze bij het scharnieren van dit bedieningsorgaan van zijn werkstand naar zijn ruststand op een afstand van de scharnierassen van de bovendelen ten op-zichte van het ophangelement naast deze bovendelen te liggen om het uitknikken van de benen van de beugel in het beugelvlak te beletten.

  
Andere bijzonderheden en voordelen van de uitvinding zullen blijken uit de hier volgende beschrijving van een inrichting voor het b inden van een d ier, volgens de uitvinding? deze beschrijving wordt enkel als voorbeeld gegeven en beperkt de uitvinding niet; de verwijzingscijfers betreffen de hieraan toegevoegde tekeningen.

  
Figuur 1 is een vooraanz icht van een inr icht ing voor het binden van een dier volgens de uitvinding, waarbij de beugel in de gesloten stand is voorgesteld. Figuur 2 is een achteraanzicht van de inrichting uit figuur 1. Figuur 3 is een zijaanzicht van de inrichting uit de vor ige f iguren . Figuur 4 is een vooraanz icht van de inr icht ing u it de vor ige f iguren maar waarb i j de beugel in open stand is voorgesteld. Figuur 5 is ee n zijaanzicht van de inrichting u it figuur 4. waarb i j de beugel dus eveneens in open stand is voorgesteld. Figuur 6 is een vooraanzicht van de bedieningsbeugel met grendel uit de inrichting volgens de vorige figuur, maar op grotere schaal voorgesteld. Figuur 7 is een zijaanzicht van de bedieningsbeugel met grendel uit figuur 6.

   Figuur 8 is een vooraanzicht analoog aan dit uit figuur 4, maar van slechts een gedeelte van de inrichting en met betrekking op een andere uitvoeringsvorm daarvan. Figuur 9 is een vooraanz icht analoog aan dit uit figuur 8, maar met betrekking op een nog andere uitvoeringsvorm van de u i tv ind ing . 

  
In de verschillende figuren hebben dezelfde verwijzingscijfers betrekking op dezelfde elementen.

  
De in de figuren 1 tot 7 voorgestelde inrichting voor het binden van een dier is gemonteerd in een vaste constructie waartoe de vloer 1 en de bovenbalk 2 behoren.

  
Deze inrichting is bestemd om een rund vast te houden in een lig- en staanplaats. De dwarsrichting van de lig- en staanplaats stemt overeen met de richting van de

  
balk 2. Wanneer het rund normaal de lig- en staanplaats binnentreedt, verplaatst het zich volgens de langsrichting.

  
De inrichting bestaat in hoofdzaak uit een ophangelement 3,4 en een beugel die zelf bestaat uit een onders te verbindingsbeen 5 en twee daarb ij aans lu itende beugelbenen die elk uit een bovendeel 6 en een benedendeel 7 bestaan. Deze delen 6 en 7 2ijn onderling, evenals met het ophangelement 3,4 en met het verbindingsbeen 5,scharnierend verb onden op de hierna in de b i j zonderheden bes chreven wijze.

  
 <EMI ID=5.1> 

  
noemd. Ongeacht of de inr icht ing z ich in de hierna beschreven open stand of in de hierna beschreven sluitstand bevindt, in evenwicht bevindt de volledige inrichting zich in elk geval met het beugelvlak in een richting die overeenstemt met de dwarsrichting van de lig- en staanplaats.

  
Aan een zijde van de zich in rust in de dwarsrichting van de lig- en staanplaats uitstrekkende inrichting, hierna de voorzijde genoemd, bezit de lig- en staanplaats een kribbe. De andere zijde van de inr icht ing wordt dus de achterzijde genoemd.

  
De volledige inrichting is van metaal vervaardigd.

  
Het ophangelement 3,4 is U-vormig en bestaat uit een hor izontaal opgehangen basis 3 en twee op de e inden daarvan gelas te naar onder gerichte armen 4. De armen 4 z i jn ronde buizen. De basis 3 vormt een U-vormige goot die met de opening naar onder is gericht en waarin de bovenste einden van de bovendelen 6 zich verplaatsbaar bevinden.

  
Ter ophanging van het ophangelement 3,4 zitten om de dwarsbalk 2 twee bevest igingsbeugelt jes 8 die op deze balk worden vastgehouden door bouten 9 met moeren. Twee ogen 10 die op de bovenzi jde van de basis 3 zi jn vastgelast zijn onder tussenkomst van kettingen 11 opgehangen aan de bevestigingsbeugeltjes 8, zodat de basis 3 zich evenwijdig aan de dwarsbalk 2 uitstrekt.

  
Aangezien de kettingen 11 soepele hangelementen zijn, zoeken zij, onder invloed van het gewicht van het ophangelement 3,4 en van alles wat daaraan hangt, de stand waar-

  
 <EMI ID=6.1> 

  
len deze hartl i jnen een vert icaal vlak dat z ich uitstrekt evenwijdig aan de bovenbalk 2, dus in de dwarsrichting van de lig- en staanplaats. Uit de volgende beschri jving zal bl ijken dat ook de bovendelen 6 van de beugel zich in een verticaal dwarsvlak uitstrekken wanneer het ophangelement 3,4 z ich in zulk vlak uitstrekt.

  
Onder invloed van het dier kunnen de beugel en dus de bovendelen 6 en het ophangelement 3,4 uit het dwarsvlak worden gebracht, maar zodra de zwaartekracht vrij kan spelen zal de beugel terug in het dwarsvlak vallen.

  
Het onderste verbindingsbeen 5 is een ronde buis die zich evenwijdig aan de vloer 1 uitstrekt. Een oog 12 dat onderaan op het verbindingsbeen 5 is vastgelast is, onder tussenkomst van een ketting 13, verbonden met een oog 14 dat in de vloer 1 van de vaste constructie is ingewerkt. De inrichting is dus gemonteerd tussen de bovenbalk 2 en de vloer 1 onder tussenkomst van kettingen 11 en 13. Wanneer de inrichting de in de figuren 1 tot 3 voorgestelde sluitstand inneemt, hangt de ketting 13 slap, wat binnen beperkte grenzen de beweging van het dier mogelijk maakt. Wanneer daarentegen de inrichting de in de figuren 4 en 5 voorgestelde open stand inneemt, is de ketting iets minder slap.

  
De b ovendelen 6 van de twee be nen van de beugel z ijn, op een afstand van hun bovenste einde, door pennen 15 scharnierend vastgemaakt tussen de evenwijdige benen van bevestigingsbeugels 20 die op het onderste einde van respectievelijk de twee armen 4 van het ophangelement 3,4 zijn vastgelast, met hun benen naar elkaar gericht en evenwijdig aan het hogergenoemde beugelvlak. De pennen 15 vormen assen die loodrecht op dit beugelvlak zijn gericht. Onder beugelvlak wordt begrepen het dwarsvlak van de staan- en

  
 <EMI ID=7.1> 

  
len 5,6 en 7 bevinden, wanneer de inrichting in evenw icht hangt.

  
De hierna genoemde richtingen van de verschillende ogen die de be ugeldelen onderling verbinden zijn betrokken op deze evenw ichtsstand van het beugelvlak.

  
De b ovendelen 6 en de benedendelen 7 zijn ronde buizen. Op hun benedeneinden dragen de bovendelen 6 ogen
16 die dwars gericht zijn op het beugelvlak.

  
De benedendelen 7 dragen op hun bovenste einden ogen 17 die evenwijdig zijn aan het beugelvlak en die grijpen in de ogen 16 van de bovendelen 6.

  
Op hun onderste einden dragen de benedendelen 7 ogen
18 die zich e veneens evenwijdig aan het beugelvlak uitstrekken. Deze ogen 18 grijpen in ogen 19 die op de einden van het verbindingsbeen 5 zijn aangebracht en zich dwars op het beugelvlak uitstrekken.

  
De hiervoor genoemde ogen vormen scharnieren die een beweging van de verb onden delen ten opzichte van elkaar toelaten, zowel in het beugelvlak als buiten dit beugelvlak.

  
De twee beuge lbenen 6,7 kunnen dus van open stand van de beugel naar sluitstand plooien en omgekeerd. Wanneer de ketting 13 slap hangt, dit is bij sluitstand van de beugel.. kunnen deze benen naar voor, respectievelijk naar achter, worden geknikt, waarbij dus het ophangelement mee naar voor, respectievelijk naar achter, kantelt. De scharnieren laten ook een kleine verdraaiing rond de as van de benedendelen

  
7 ten opzichte van de bovendelen 6 toe. Uit een en ander vloe it voort dat een rund dat door de beugel in sluitstand is gebonden toch een relatief grote bewegingsvrijheid bezit.

  
Het openen en sluiten van de hiervoor beschreven beugel 5-6-7 wordt veroorzaakt door een bedieningsbeugel 21,22 die. hetzij door het rund, hetzij door de mens wordt bediend.

  
Deze bedieningsbeugel 21,22 bestaat uit twee evenwijdige en symmetrisch gevormde benen 21 en een verbindingsbuis 22 die de einden van de twee benen 21 met elkaar verbindt. De andere e inden van de benen 21 zijn door middel van pennen 23 juist boven de beugels 20 scharnierend aan respectievelijk de twee armen 4 van het ophangelement 3,4 vastgemaakt. De pennen 23 vormen scharnierassen die zich evenwijdig aan de basis 3 en dus in het hogergenoemde beugelvlak uitstrekken. De benen 21 bevinden zich aan de binnenzijde van de armen 4, tussen een arm 4 en het bovenste einde van een aan deze arm bevestigd bovendeel 6. De twee benen 21 zijn, op een afstand van hun pennen 23, van naar elkaar uitspringende nokken 24 voorzien. Deze nokken 24 werken samen met de twee bovendelen 6 en komen bij een kante ling van de bedieningsbeugel 21,22 met de bovenste e inden van de bovendelen 6 in kontakt.

   Elk been 21 bestaat

  
in feite uit twee latten die zich u itstrekken in een vlak dat loodrecht is op de pen 23 en die met hun langsrichting een hoek met elkaar maken. T er plaatse van de hoek zijn de twee latten aan elkaar vastgemaakt door middel van de drie-hoekige nok 24 die schuin op het vlak van de latten is ger icht. De 'nokken 24 zijn met hun.ten opzichte van het langse symmetrie-vlak van de ligplaats,schuin verlopende en

  
 <EMI ID=8.1> 

  
de bovenste einden van de overeenstemmende bovendelen 6 gericht. De bedieningsbeugel 21,22 strekt zich in hoofdzaak aan de achterzijde van de beugel 5-6-7 uit,dit is aan de van de kribbe afgekeerde zijde ervan.

  
De bedieningsbeugel 21,22 scharniert tussen een werkstand en een ruststand.

  
In ruststand, dit is de stand waarin de bedieningsbeugel 21,22 in de f iguren 1 tot 3 is voorgesteld, is de bedieningsbeugel 21,22 met zijn benen 21 schuin naar boven gericht. De verbindingsbuis 22 bevindt zich aan de achterzijde van de inrichting tegen de armen 4 en de bovens te einden van de bovendelen 6, terw ijl de nokken 24 volledig aan de voorzijde ten opzichte van de bovendelen 6 zijn gelegen en deze bovendelen 6 volledig vrijlaten. Deze bovendelen 6 en dus de benen 6,7 van de beugel vallen dan door de zwaartekracht aut omatisch in verticale stand, waarbij dus de beugel 5-6-7 in sluitstand is.

  
Door vanuit de hogergenoemde stand de bedieningsbeugel 21,22 naar onder te kantelen, komen de nokken 24 met hun naar elkaar convergerende ribben in contact met de bovenste einden van de bovendelen 6, en naarmate deze nokken. door de kanteling van de benen 21 naar onder, meer naar onder en vooral meer van de kribbe weg worden verplaatst, duwen ze de hogergenoemde einden verder naar elkaar toe. Door de laatstgenoemde kanteling worden de b ovenste einden van de b ovendelen 6 naar elkaar geduwd, waardoor deze bovendelen

  
onder de pennen 15 zijwaarts uitzwenken en de beugel zijn open stand inneemt. De laatstgedoelde kanteling wordt begrensd door een aanslag 25 die op de bovenkant van een van beugels 20 staat en waartegen een van de benen 21 met een stukje 21' aanslaat.

  
Wanneer de bedieningsbeugel 21,22 zijn in de figuren 4 en 5 voorgestelde werkstand heeft bereikt is de beugel 5-6-7 in volledig open stand en is de bedieningsbeugel 21 schuin naar onder gericht, waarb ij hij de opening van de beugel 5-6-7 gedeeltelijk afsluit.

  
Wanneer een rund zijn kop doorheen de laatgenoemde opening s,teekt om uit de kribbe te eten, dan duwt het daarbij met de bovenzijde van zijn nek de bedieningsbeugel 21,22 omhoog. Slechts een kleine kanteling van de bedieningsbeugel
21,22 is nodig opdat deze beugel dan verder automatisch door de inwerking van een spiraalveer 26 naar zijn ruststand zou springen.

  
Deze spiraalveer 26 is met een einde aan een pen
27 bevestigd die een weinig boven de scharnierpen 23 op een van de armen 4 staat. Het andere einde van de veer 26 is vastgemaakt aan het einde van de verbindingsbuis 22 dat aan een kant zijdelings buiten de rest van de bedieningsbeugel
21,22 uitspringt. De bevestigingspunten van de spiraalveer

  
 <EMI ID=9.1> 

  
beugel 21,22 de veer 26 onder trek is belast en dat bij werkstand van de bedieningsbeugel 21,22 de veer 26 met haar langsrichting onder de theoretische verbindingslijn van de pennen 23 en 27 is gelegen. Dit betekent dat bij laatstgenoemde s tand de veer 26 de bedieningsbeugel 21,22 in werkstand trekt en dat de bedieningsbeugel 21,22 tussen deze

  
 <EMI ID=10.1> 

  
deze dode-punt-stand valt de langsrichting van de veer 26 samen met de hogergenoemde theoretische verbindingslijn van de pennen 23 en 27 en trekt de veer 26 de bedieningsbeugel
21,22 noch in de ene noch in de andere zin. Zodra door een rund de bedieningsbeugel 21,22 voldoende hoog wordt wegge- <EMI ID=11.1> 

  
de veer 26 op nieuw een draaimoment, waarbij de bedieningsbeugel 21,22 zeer snel naar de ruststand wordt gekanteld.

  
Doordat in deze ruststand de veer 26 nog onder trekspanning

  
is, houdt de veer 26 de bedieningsbeugel 21,22 in deze ruststand. Door de mens kan de bedieningsbeugel 21,22, eerst

  
tegen de werking van de spiraalveer 26 in, terug naar zijn werkstand worden gekanteld.

  
Zoals reeds vermeld, houdt de bedieningsbeugel 21,

  
22 de beugel 5-6-7 niet langer in open stand zodra hij zijn ruststand be reikt. De benen 6,7 van deze beugel 5-6-7 vallen

  
dan door de zwaartekracht verticaal. De inrichting bevat evenwel ook een grendel 28 welke belet dat de beugel 5-6-7

  
door het rund daarna terug naar open stand wordt geduwd zo-

  
lang de bedieningsbeugel 21,22 niet terug uit ruststand naar werkstand werd gebracht. Deze grendel 28 is een beugel die

  
met het uite inde van zijn benen op de verbindingsbuis 22

  
van de bedie ningsbeugel 21,22 zelf vastgemaakt is. Deze grendelbeugel 28 is zo gericht dat hij bij werkstand van de bedieningsbeugel 21,22 naar boven is gericht, maar wanneer

  
de bedieningsbeugel 21,22 de ruststand bereikt hij tussen de boven de pennen 15 gelegen einden van de twee bovendelen 6 dringt. Deze grendelbeugel 28 heeft een breedte die gel ijk

  
is aan de afstand tussen de bovendelen 6 wanneer ze zich vert icaal e n evenwijdig aan elkaar bevinden zodat, wanneer

  
deze grendelbeugel 28 tussen de bovenste einden is binnengedrongen hij deze bovenste einden uit elkaar houdt en samen met

  
de armen 4 het wentelen van de bovendelen in het beugelvlak belet.

  
In deze stand sluiten de boveneinden van de bovendelen 6 enerzijds aan tegen aanslagen 29 die vast zijn op de armen 4, terwijl ze anderzijds door de grendelbeugel 28 uit elkaar worden gehouden. 

  
Wanneer een rund zijn kop doorheen de open beugel 5-6-7 steekt,bedient het daarbij de zich in werkstand bevindende bedieningsbeugel 21,22. Deze bedieningsbeugel 21.,22 springt naar ruststand, waarbij de beugel 5-6-7 zich automatisch sluit en automatisch in deze sluitstand door de grendel 28 wordt vergrendeld.

  
De constructie van de inrichting is vrij eenvoudig. Van de opening van de beugel 5-6-7 gaat,althans in sluitstand, weinig ruimte verloren door de bedienings- of grendelmiddelen, en de totale hoogte van de inr icht ing is relatief klein. De werking is zeer betrouwbaar.

  
De uitvoeringsvormen van de inr icht ing volgens de f iguren 8 en 9 verschillen slechts van de hiervoor beschreven uitvoeringsvorm doordat geen spiraalveer op de bedieningsbeugel 21,22 inwerkt maar de benen 21 van deze beugel zelf verend zijn.

  
In de uitvoeringsvorm volgens figuur 8 zijn de twee benen 21 van de bedieningsbeugel 21,22 verende lamellen die, in ruststand evenwijdig aan elkaar zijn gericht, maarverend in de langsrichting van hun door de pennen 23 gevormde scharnieras naar elkaar vervormbaar zijn. Deze lamellen zijn dus niet alleen draaibaar ten opzichte van de armen 4 van het ophangelement 3,4 maar ook in de hogergenoemde asrichting ten opzichte van deze armen 4 verschuifbaar. Dit wordt verwezenlijkt door de pennen 23 voldoende lang te vervaardigen en ze verschuifbaar in de armen 4 te monteren, waarbij deze pennen vast op de einden van de lamellen zijn gemonteerd. De nokken 24 staan niet op de naar de bovendelen 6 gekeerde zijde van de benen 21 maar wel op de naar de armen 4 van het ophangelement 3,4 gekeerde zi jde ervan.

   Bij het scharnieren van de bedieningsbeugel 21,22 van ruststand naar werkstand worden de bovenste einden van de bovendelen 6 eveneens naar elkaar geduwd, maar ook de benen 21 worden door een verende vervorming mee naar elkaar geduwd. De nokken 24 stoten zich af tegen de armen 4 en duwen de bovendelen 6 onder tussenkomst van de benen 21 naar elkaar toe.

  
Deze uitvoeringsvorm volgens figuur 8 biedt het belangrijke voordeel dat indien het dier zijn kop naast de beugel steekt - wat al moeilijk kan - het zijdelings tegen de beugel mag drukken zonder dat de inrichting beschadigd wordt. De verende lamellen 21 vangen de door het dier uitgeoefende druk op.

  
Bij de uitvoeringsvorm volgens figuur 9 zijn de benen van de bedieningsbeugel 21,22 verende torsiestaven.

  
De pennen 23 waarmee deze benen 21 scharnierend aan de armen 4 zijn bevestigd zijn daarenboven niet evenwijdig aan

  
de basis 3 maar schuin ten opzichte ervan, en wel in zulkdanige r ichting dat bij ruststand de benen 21 van de bedie-

  
 <EMI ID=12.1> 

  
zijn, maar bij het scharnieren vanuit deze ruststand naar

  
de werkstand deze benen 21 een verende torsie ondergaan.

  
Ook b ij de twee laatstgenoemde uitvoeringsvormen springt de bedieningsbeugel 21,22 automatisch naar zijn ruststand, waarbij dus de beugel 5-6-7 zich sluit, wanneer het dier de bedieningsbeugel 21,22 een weinig uit zijn werkstand

  
brengt. De werking van de inrichting is volledig analoog als bij de uitvoeringsvorm van figuren 1 tot 7 en de inrichting biedt dezelfde voordelen.

  
De uitvinding is geenszins beperkt tot de hiervoor beschreven uitvoeringsvormen, en binnen het raam van de octrooiaanvrage kunnen aan de beschreven uitvoeringsvormen vele

  
 <EMI ID=13.1> 

  
vorm, de samenstelling, de sch ikking en het aantal van de onderdelen die voor het verwezenlijken van de uitvinding worden gebruikt.

  
Hoewel de ophaning van de inrichting beschreven werd met de bedieningsbeugel aan de achterzijde, kan de inr ichting ook opgehangen worden met de bedieningsbeugel aan de voorzijde. d.i. aan de zijde van de kribbe. Daar om van open stand naar sluitstand over te gaan de bedieningsbeugel naar omhoog moet geduwd worden. kan de inrichting werken ongeacht of ze opgehangen wordt met de bedieningsbeugel naar de voor- of naar de achterzijde.

Claims (1)

  1. CONCLUSIES
    1. Inrichting voor het binden van een dier, welke inrichting bevat :
    - een ophangelement (3,4) ter ophanging bovenaan aan een vaste constructie (1-2), - een benedenstuk (5) dat met de vas te construct ie (1-2) kan verbonden worden, - twee benen (6,7) die tussen het ophangelement (3,4) en het benedenstuk (5) voorkomen en die samen met het benedenstuk (5) één beugel (5-6-7) vormen, welke benen (6,7) elk bestaan uit : - een bovendeel (6) dat scharnierend aan het ophangelement (3,4) is bevestigd om een as (15) die loodrecht staat op het beugelvlak.
    en
    - een benedendeel (7) dat onder tussenkomst van een eerste scharnier (16,17) met het bovendeel (6) en onder tussenkomst van een tweede scharnier (18,19) met het benedenstuk (5) verbonden is, welke scharnieren (16,17 en 18, 19) een beweging zowel in het beugelvlak als daarbuiten toelaten, - grendelmiddelen (28) die de benen (6,7) in een sluitstand beletten in het beugelvlak buitenwaarts te scharnieren en - een bedieningsorgaan (21,22) dat op het ophangelement(3,4) heen en weer scharnierend is gemonteerd tussen een werkstand, waarbij het zich naar onder uitstrekt en daarbij de bovendelen (6) van de benen in open stand houdt en de opening tussen de benen (6,7) gedeeltelijk afsluit zodat het door een dier dat door deze opening dringt wordt weggeduwd, en een meer naar boven gelegen ruststand waarin het de benen (6,7) vrijlaat, zodat ze in sluitstand vallen, welk bedieningsorgaan (21,22)
    zo met de grendelmid-delen (28) is gekoppeld dat het door het scharniere n van zijn werkstand naar zijn ruststand en omgekeerd de grendelmi.ddelen (28) inschakelt, respectievelijk uitschakelt, met het kenmerk dat het ophangelement (3,4) een basis (3) en twee naar onder gerichte armen (4) bezit en de bovendelen (6) van de benen (6,7) van de beugel (5-6-7) op een afstand van hun boveneinde scharnierend aan de armen (4) zijn vastgemaakt.
    2. Inr icht ing volgens vorige conclusie, met het <EMI ID=14.1>
    goot vormt waarin de bovenste einden van de bovendelen (6) van de benen (6,7) verplaatsbaar z ijn.
    3. Inrichting volgens een van de vorige conc lus ies, met het kenmerk dat het bedieningsorgaan (21,22) in werkstand schuin neerwaarts gericht is van het ophangelement (3,4) weg.
    4. Inrichting volgens vorige conclus ie, met het kenmerk dat het bedieningsorgaan (21,22) in werkstand buiten het ophangelement (3,4) uitspringt aan de inkomzijde van dit element, dit is aan de zijde waarlangs het dier de staan- en ligplaats binnenkomt.
    5. Inrichting volgens conclusie 3. met het kenmerk
    <EMI ID=15.1>
    hangelement (3,4) uitspringt aan de zijde van dit element die afgekeerd is van de zijde waarlangs het dier de staanen-ligplaats binnenkomt.
    6. Inrichting volgens een van de vorige conclus ies met het kenmerk dat het bedieningsorgaan (21,22) met de boven de scharnierassen (15) van de bovendelen (6) gelegen einden samenwerkt en deze einden tijdens het scharnieren van ruststand naar werkstand naar elkaar duwt. 7 . Inr icht ing volgens een van de vorige conclusies, met het kenmerk dat ze twee nokken (24) bezit die bij het scharnieren van het bedieningsorgaan (21,22) van zijn ruststand naar zijn werkstand met de twee benen (6,7) samenwerken en deze naar open stand duwen.
    <EMI ID=16.1>
    kenmerk dat het bedieningsorgaan (21,22) een beugel is en de nokken op de benen (21) van deze beugel zijn aangebracht.
    9 . Inr icht ing volgens vorige conclus ie, met het kenmerk dat de benen (21) van het bedieningsorgaan (21,22) twee een hoek met elkaar makende delen bevat, terwijl de
    nokken (24) in de omgeving van de samenkomst van de twee delen van de benen (21) zijn gemonteerd en aan de naar de bovenste einden van de bovendelen (6) gekeerde zijde uitsteken.
    10. Inrichting volgens een van de conclusies 8 en 9, met het kenmerk dat de nokken (24) nagenoeg driehoekig van vorm zijn.
    11. Inr icht ing volgens een van de vorige conclus ies, met het kenmerk dat het bedieningsorgaan (21,22) tussen zijn werkstand en zijn ruststand een dode-punt-stand bez it en de inr icht ing ten minste een verend e lement (26) bevat dat tussen het ophangelement (3,4) en het bedieningsorgaan (21,22) is gemonteerd en het bed ien ings orgaan (21,22) naar zijn ruststand brengt zodra dit orgaan (21.22) vanuit zijn werkstand voorbij de dode-punt-stand is gekanteld.
    <EMI ID=17.1>
    kenmerk dat het verende element een spiraalveer (26) is, die, enerzijds, excentrisch ten opzichte van de scharnieras
    (23) van het bedieningsorgaan (21,22) aan het ophangelement (3,4) is bevestigd en, anderzijds, op een afstand van de gedoelde scharnieras (23) aan dit bedieningsorgaan (21,
    22) is bevestigd, een en ander zo dat b ij werkstand van het bedieningsorgaan (21,22) deze veer (26) met haar langsrichting iets onder de theoretische verbindingslijn van haar bevestigingspunt (27) op het ophangelement (3,4) met de scharnieras (23) van het bedieningsorgaan (21,22) is gelegen.
    13. Inr ichting volge ns een van de conclusies 1 tot 10, met het kenmerk dat het bedieningsorgaan (21,22) een beugel is, waarvan de benen (21) verend vervormbaar zijn.
    14. Inrichting volgens de conclusies 7 en 13, met het kenmerk dat de benen (21) van het bedieningsorgaan (21,
    22) verende lamellen zijn, die naar de bovenste einden van de bovendelen (6) verend vervormbaar zijn, deze benen (21) niet alleen scharnierend aan de armen (4) van het ophangelement (3,4) zijn bevestigd, maar ook volgens hun scharnieras (23) zijdelings verschuifbaar ten opzichte van deze armen (4) z ijn, terw i jl de nokken (24) t i jdens het scharnieren van het bedieningsorgaan (21,22) van zijn ruststand naar zijn werkstand tussen de laatstgenoemde armen (4) en de benen (21) van het bedieningsorgaan (21,22) zijn gelegen en deze benen van de armen (4) weg veren en onder tussenkomst van de benen (21) ook de bovendelen (6) van de armen
    (21) van het ophangelement wegduwen.
    15. Inrichting volgens conclusie 13, met het kenmerk dat de benen (21) van het bedieningsorgaan (21,22)
    <EMI ID=18.1>
    nierend aan de armen (4) van het ophangelement (3,4) zijn bevestigd, schuin op deze armen (4) zijn gericht, zo dat bij het s charn ieren van he t bed ien ings orgaan (21,22) van zijn ruststand naar zijn werkstand een torsie van de torsieveren (21) optreedt.
    16. Inrichting volgens een van de vorige conclu-
    <EMI ID=19.1>
    bedieningsorgaan (21,22) zelf zijn gemonteerd en b ij het scharnieren van dit bedieningsorgaan (21,22) van zijn werkstand naar 2ijn ruststand op een afstand van de &#65533;charnierassen (15) van de bovendelen (6) ten opzichte van het ophangelement (3,4) naast deze bovendelen (6) komen te liggen om het naar open stand wentelen van de benen (6,7) van de beugel (5-6-7) in het beugelvlak te beletten.
    17. Inr icht ing volgens vorige conclusie, met het kenmerk dat de grendelmiddelen (28) met de einden van de bovendelen (6) die boven hun bovenste scharnierassen (15) zijn gelegen samenwerken en bij het scharnieren van het bedienings orgaan (21,22) van zijn werkstand naar zijn ruststand tussen deze einden dringen en deze uit elkaar houden.
    <EMI ID=20.1>
    kenmerk dat de grendelmiddelen (28) door een beugel zijn gevormd die met het einde van zijn benen op het van zijn scharnieras (23) verwijderde einde van het bedieningsorgaan (21,22) is bevestigd.
    19. Inrichting voor het b inden van een dier, zoals h iervoor beschreven of in de hieraan toegevoegde tekeningen voorgesteld.
BE2/59752A 1982-06-25 1982-06-25 Inrichting voor het binden van een dier BE893646A (nl)

Priority Applications (7)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2/59752A BE893646A (nl) 1982-06-25 1982-06-25 Inrichting voor het binden van een dier
EP83200924A EP0097406B1 (fr) 1982-06-25 1983-06-22 Dispositif pour attacher un animal
DE8383200924T DE3363157D1 (en) 1982-06-25 1983-06-22 Device for tying an animal
AT83200924T ATE19339T1 (de) 1982-06-25 1983-06-22 Vorrichtung zum festmachen eines tieres.
DK290783A DK290783A (da) 1982-06-25 1983-06-23 Apparat til toejring af dyr
US06/507,138 US4534318A (en) 1982-06-25 1983-06-23 Device for tying-up an animal
CA000431163A CA1190101A (en) 1982-06-25 1983-06-24 Device for tying-up an animal

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE893646 1982-06-25
BE2/59752A BE893646A (nl) 1982-06-25 1982-06-25 Inrichting voor het binden van een dier

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE893646A true BE893646A (nl) 1982-10-18

Family

ID=25660000

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2/59752A BE893646A (nl) 1982-06-25 1982-06-25 Inrichting voor het binden van een dier

Country Status (1)

Country Link
BE (1) BE893646A (nl)

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL8402132A (nl) Balanceermechanisme voor de rijplaat van een laadperron.
NL1010497C2 (nl) Ligboxafscheiding.
US3963255A (en) Shopping cart seat construction
BE893646A (nl) Inrichting voor het binden van een dier
NL9000107A (nl) Voerhek.
NL1027597C2 (nl) Röntgendetectorlade.
BE1005105A4 (nl) Zelfvangend voerhek.
EP0090470B1 (en) A device for mews of cattle
NL1002120C2 (nl) Voerhek.
US3894516A (en) Animal sorting gate
US3623456A (en) Chute gate
US3064289A (en) Automatic loading ramp
GB2259437A (en) Animal feeding barrier
NL1036727C2 (nl) Inrichting voor het manipuleren van een container.
NL8700891A (nl) Voederrek.
NL8902273A (nl) Installatie voor het heffen van een last.
US2754803A (en) Lever operated multiple stanchion release
BE899105A (nl) Inrichting voor het binden van een dier.
NL8800878A (nl) Voerhek.
NL9301481A (nl) Zelfvangend voerhek voor vee, en spijl en spijl-einddeel voor gebruik daarbij.
NL9200982A (nl) Voerhek voorzien van een in de bovenbalk ingebouwd sluitmechanisme.
FR2979799A1 (fr) Barriere du type cornadis suedois
US819826A (en) Stanchion.
US168609A (en) Improvement in harvesters
RU1784505C (ru) &#34;Выталкивающее устройство &#34;Гуркинюра&#34;

Legal Events

Date Code Title Description
RE Patent lapsed

Owner name: IPSAM MACHINES - CHRIST. VAN DE KEYBUS P.V.B.A.

Effective date: 19890630