BE1022564B1

BE1022564B1 - Isolatiewand en isolatieplaat voor het opbouwen van de isolatiewand

Info

Publication number: BE1022564B1
Application number: BE2015/5069A
Authority: BE
Inventors: Maarten Leën
Original assignee: Vandersanden Steenfabrieken N.V.
Priority date: 2014-02-17
Filing date: 2015-02-10
Publication date: 2016-06-03
Also published as: BE1022618A1; US20170009449A1; BE1022564A1; WO2015121712A1; PL3108072T3; EP3108072B1; BE1022618B1; EP3108072A1

Abstract

De uitvinding voorziet in een isolatiewand en isolatieplaten waaruit de isolatiewand is opgebouwd. De randzijden van de isolatieplaten zijn voorzien van randverbindingselementen zoals een tand, een groef of een lip voor het vormen van een tand-en-groefverbinding of een liplasverbinding tussen naast elkaar liggende isolatieplaten in de isolatiewand. Aan de omtrek van de voorzijde en/of de achterzijde zijn de isolatieplaten voorzien van een uitdieping voor het opnemen van een hechtingsmiddel. De uitdieping heeft een vooraf bepaalde diepte zodanig dat er in de directe nabijheid van voegen tussen de met elkaar verbonden isolatieplaten een laag hechtingsmiddel aanbrengbaar is met een vooraf bepaalde dikte die voldoende is voor het vrijwel volledig tegenhouden van indringend vocht.

Description

Isolatiewand en isolatieplaat voor het opbouwen van de isolatiewand Technisch vakgebied

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een isolatiewand voor een wand van een gebouw, waarbij de isolatiewand samengesteld is uit met elkaar verbonden isolatieplaten, en waarbij de isolatiewand voorzien is voor het beperken en afvoeren van indringend vocht tussen de isolatieplaten van de isolatiewand. Verder heeft de uitvinding eveneens betrekking op isolatieplaten die met elkaar verbonden kunnen worden voor het opbouwen van een isolatiewand, waarbij de isolatieplaten zodanig voorzien zijn dat de isolatiewand opgebouwd uit de met elkaar verbonden isolatieplaten indringend vocht tussen de isolatieplaten kan beperken en. afvoeren

Stand der techniek

Een isolatiewand voor de warmte-isolatie van een gebouw is veelal samengesteld uit afzonderlijke isolatieplaten of isolatiepanelen die tegen elkaar geplaatst worden en eventueel met elkaar verbonden worden om zo de gehele isolatiewand te vormen.

De isolatieplaten zijn normalerwijze rechthoekig van vorm en omvatten een voorzijde, een achterzijde en vier randzijden. De isolatieplaten worden met de voorzijde of de achterzijde tegen een wand, bijvoorbeeld een muur, van een gebouw geplaatst, en aan deze wand bevestigd, bijvoorbeeld door middel van ankers, door middel van lijmen, of door een combinatie van beide. Aan de overblijvende vrije zijde van de voorzijde en de achterzijde die niet naar de wand van het gebouw is gericht, kan dan een verdere wand van het gebouw worden voorzien, zoals bijvoorbeeld een muur uit een gevelsteen. De overblijvende vrije zijde kan ook voorzien zijn om een gevelbekleding op te bevestigen, zoals bijvoorbeeld steenstrips of een sierpleister.

Sommige soorten isolatieplaten zijn voorzien van vlakke randzijden. Dit heeft echter het nadeel voor de isolatiewand, die opgebouwd is uit dergelijke isolatieplaten, dat er zich spleten bevinden tussen de isolatieplaten, zelfs als de isolatieplaten zorgvuldig en nauw aansluitend met elkaar geplaatst worden. Deze spleten hebben verschillende ongewenste gevolgen. Ten eerste worden ter hoogte van deze spleten de warmte-isolerende eigenschappen van de isolatiewand onderbroken. De spleten vormen dus koudebruggen in de isolatiewand. Een verder nadelig gevolg van de spleten is dat deze doorlaatopeningen vormen voor vocht, zoals water of eventuele andere vloeistoffen. Hierdoor kan bijvoorbeeld vocht afkomstig van een buitenmuur van een gebouw doordringen of doorsijpelen naar de binnenmuur van een gebouw waar het vocht schade kan aanrichten aan de binnenmuur en eventueel ook de binnenmuurbekleding. De spleten tussen de isolatieplaten van de isolatiewand kunnen afgedicht worden met behulp van een zelfklevende tape. Dit verhindert het doorsijpelen van vocht van een buitenmuur naar een binnenmuur, maar is geen oplossing voor de koudebruggen. Bovendien is de zelfklevende tape ook geen permanente oplossing tegen het indringende vocht, aangezien de hechting van zelfklevende tape vermindert in verloop van de tijd en de zelfklevende tape dus na een bepaalde tijd zal loskomen. Een andere mogelijkheid is het opvullen van de spleten met een isolerend schuim, zoals bijvoorbeeld polyurethaanschuim. Dit biedt een meer permanente oplossing tegen het doorsijpelende of indringende vocht en voorkomt ook de koudebruggen ter hoogte van de spleten. Het is echter niet eenvoudig om het polyurethaanschuim of een ander isolerend schuim gecontroleerd en nauwkeurig aan te brengen in de nauwe spleten. Wanneer het isolerend schuim dus bijvoorbeeld aangebracht wordt door een onkundig vakman of een doe-het-zelver, dan is het waarschijnlijk dat na het aanbrengen van het isolerend schuim er nog steeds open spleten aanwezig zijn tussen de isolatieplaten. Dit kan zelfs ook nog voorkomen wanneer het isolerend schuim wordt aangebracht door een geoefend vakman. Het aanbrengen van bijkomende elementen zoals de zelfklevende tape of het isolerend schuim neemt ook tijd in beslag, waardoor het langer duurt om de isolatiewand op te bouwen.

Verbeterde soorten isolatieplaten maken gebruik van een verbindingssysteem of een aansluitingssysteem dat voorziet in het beter op elkaar aansluiten van de isolatieplaten bij het opbouwen van een isolatiewand. Dit verbindingssysteem kan bijvoorbeeld een tand-en-groefverbinding of een liplasverbinding zijn. Bij isolatieplaten met een tand-en-groefverbinding is ten minste één randzijde en bij voorkeur twee aanliggende randzijden van de isolatieplaat voorzien van een tand en de tegenoverliggende randzijde of desgevallend randzijden van een groef. Hierdoor kunnen twee van deze isolatieplaten met elkaar verbonden worden door de tand voorzien aan de randzijde van de eerste isolatieplaat in de groef voorzien aan de randzijde van de tweede isolatieplaat te schuiven. Bij de liplasverbinding is ten minste één randzijde en bij voorkeur twee aanliggende randzijden van de isolatieplaat in de lengterichting voorzien van een voorlip, d.w.z. een lip die gelegen is op een gedeelte van de randzijde dat loopt tot tegen de voorzijde van de isolatieplaat, en is de tegenoverliggende randzijde of desgevallend randzijden voorzien van een achterlip, d.w.z. een lip die gelegen is op een gedeelte van de randzijde dat loopt tot tegen de achterzijde van de isolatieplaat. Bij het verbinden van de isolatieplaten wordt dan de lip aan de voorzijde van de randzijde van de eerste isolatieplaat voor de lip aan de achterzijde van de randzijde van de tweede isolatieplaat geschoven.

Door deze verbeterde soorten isolatieplaten worden open spleten en de daarbij horende koudebruggen tussen de isolatieplaten in de isolatiewand vermeden, hetgeen de warmte-isolerende eigenschappen van de isolatiewand verbetert. Deze isolatieplaten bieden echter geen oplossing voor de problemen met vocht dat tussen de isolatieplaten indringt in de isolatiewand of vocht dat doorheen de isolatiewand sijpelt. De isolatieplaten sluiten wel beter op elkaar aan, maar vocht kan zich nog steeds doorheen de isolatiewand begeven als gevolg van de capillaire werking die optreedt in de nauw aansluitende voegen tussen de isolatieplaten. Dit probleem is het grootst in de omgeving van de hoekpunten van de isolatieplaten waar zogenaamde doorslagpunten voorkomen in de isolatiewand. Deze doorslagpunten zijn posities in de isolatiewand waar er een directe rechtlijnige doorgang aanwezig is die loopt van de voorzijde van de isolatiewand naar de achterzijde van de isolatiewand, en waar dus in principe een naald doorheen de isolatiewand kan gestoken worden zonder daarbij enig materiaal van de isolatiewand te doorboren. Het gebruik van een zelfklevende tape voor het bedekken van de voegen tussen de isolatieplaten, en daarmee dus indringend en doorsijpelend vocht tegen te houden, ondervindt dezelfde problemen zoals hierboven beschreven voor de isolatieplaten met vlakke randzijden. De zelfklevende tape zal zelfs sneller loskomen ter hoogte van de doorslagpunten omwille van de verhoogde vochtconcentratie op deze plaatsen, wat het kleefmiddel op de zelfklevende tape versneld aantast.

Beschrijving van de uitvinding

Het is een doel van de onderhavige uitvinding om te voorzien in een isolatiewand waarmee het risico dat vocht in de wand kan dringen verlaagd kan worden.

Het is eveneens een doel van de onderhavige uitvinding om te voorzien in isolatieplaten die zodanig voorzien zijn dat een isolatiewand opgebouwd uit de met elkaar verbonden isolatieplaten indringend vocht kan beperken.

Dit doel wordt gerealiseerd door middel van een isolatiewand welke de kenmerken vertoont van de eerste onafhankelijke conclusie, en door een isolatieplaat welke de kenmerken vertoont van de tweede onafhankelijke conclusie.

Hiertoe voorziet de onderhavige uitvinding in een isolatiewand voor een gebouw, waarbij de isolatiewand samengesteld is uit een veelheid van met elkaar verbonden, in wezen gelijkvormige isolatieplaten die hoofdzakelijk rechthoekig zijn van vorm en elk een voorzijde, een achterzijde en vier randzijden omvatten, waarbij de randzijden van de isolatieplaten in de lengterichting voorzien zijn van een randverbindingselement gekozen uit de lijst bestaande uit een tand, een groef, een op de voorzijde van de isolatieplaat aansluitende lip, kortweg voorlip, en een op de achterzijde van de isolatieplaat aansluitende lip, kortweg achterlip, waarbij de tand in wezen complementair is aan de groef en de voorlip in wezen complementair is aan de achterlip, waarbij de randverbindingselementen zodanig voorzien zijn dat de isolatieplaten van de isolatiewand onderling met elkaar verbonden zijn door middel van een verbinding gekozen uit een tand-en-groefverbinding gevormd door genoemde tand en genoemde groef en een liplasverbinding gevormd door genoemde voorlip en genoemde achterlip, waarbij de isolatieplaten aan de omtrek van ten minste één zijvlak gekozen uit de voorzijde en de achterzijde voorzien zijn van een uitdieping voor het opnemen van een hechtingsmiddel, waarbij de uitdieping een vooraf bepaalde diepte heeft zodanig dat er in de directe nabijheid van voegen tussen de met elkaar verbonden isolatieplaten een laag hechtingsmiddel aanbrengbaar is met een vooraf bepaalde dikte die voldoende is voor het vrijwel volledig tegenhouden van indringend vocht.

Doordat de isolatieplaten van de isolatiewand aan de omtrek voorzien zijn van een uitdieping, wordt er ter hoogte van de voegen tussen met elkaar verbonden isolatieplaten van de isolatiewand een inkeping gevormd in het vlak dat gelijk loopt met de voorzijden of de achterzijden van de met elkaar verbonden isolatieplaten. Indien er op de isolatiewand een hechtingsmiddel, bijvoorbeeld lijmmortel, wordt aangebracht, dan worden deze inkepingen opgevuld met een hoeveelheid hechtingsmiddel die groter is dan de hoeveelheid hechtingsmiddel die aan te brengen zou zijn op een vlak oppervlak. Dit heeft het voordeel dat erin een voldoende hoeveelheid hechtingsmiddel kan aangebracht worden die kan zorgen voor een waterdichte afsluiting van de voegen of openingen tussen de met elkaar verbonden isolatieplaten van de isolatiewand.

De inkepingen hebben verder het belangrijke voordeel dat de met elkaar verbonden isolatieplaten van de isolatiewand steviger aan elkaar gehecht worden. De stevigere hechting wordt hierbij enerzijds voorzien door de grotere hoeveelheid hechtingsmiddel in de inkepingen, en anderzijds door het vergrote contactoppervlak tussen het hechtingsmiddel en het oppervlak van de isolatiewand in de inkepingen.

Verder is het voordelig dat bij het afstrijken van het hechtingsmiddel op de isolatiewand, het hechtingsmiddel niet weggenomen wordt uit de inkepingen. Het hechtingsmiddel zal door het afstrijken zelfs beter in de inkepingen geduwd worden. De waterdichte afdichting en de verbeterde hechting blijven dus behouden bij het afstrijken van het hechtingsmiddel, of worden hierdoor zelfs versterkt.

De uitdieping kan bijvoorbeeld gevormd worden door een schuin aflopend vlak, een stapsgewijs schuin aflopend vlak, een verticaal aflopend vlak gevolgd door een horizontaal vlak, door een reeks vlakken in een trapvorm, of door een combinatie van voorgaande. Het dient echter duidelijk te zijn dat de uitdieping ook op andere wijzen gevormd kan worden dan de hierboven vermelde voorbeelden.

Het hechtingsmiddel kan mogelijks enkel aangebracht zijn voor het aan elkaar hechten van de met elkaar verbonden isolatieplaten, maar kan onder andere ook aangebracht zijn op de isolatiewand voor het aanhechten van wandbekledingselementen zoals bijvoorbeeld steenstrips.

In wezen gelijkvormige isolatieplaten hebben het voordeel dat maar één enkel type isolatieplaat hoeft voorzien te worden voor het opbouwen van de gehele isolatiewand. Hierdoor kunnen de isolatieplaten economisch voordelig vervaardigd worden, omdat er bijvoorbeeld maar één productielijn nodig is, en omdat er bijvoorbeeld maar met één type mal dient gewerkt te worden. Het wordt ook eenvoudiger voor de vakman om de isolatiewand op te bouwen, aangezien hij geen verschillende types van isolatieplaten dient te combineren.

Er zijn verschillende combinaties van de randverbindingselementen op de verschillende randzijden mogelijk. Een eerste voorbeeld zijn isolatieplaten waarvan twee op elkaar aansluitende randzijden in de lengterichting voorzien zijn van een tand, en waarvan de twee overblijvende randzijden in de lengterichting voorzien zijn van een groef, het complementaire randverbindingselement van de tand. Een tweede voorbeeld is dat twee op elkaar aansluitende randzijden in de lengterichting voorzien zijn van een voorlip, en dat de twee overblijvende randzijden in de lengterichting voorzien zijn van een achterlip, als het complementaire randverbindingselement van de voorlip. Een derde voorbeeld is dat één randzijde in de lengterichting voorzien is van een tand, dat de daar tegenoverliggende randzijde in de lengterichting voorzien is van een groef, dat één van de overblijvende randzijden in de lengterichting voorzien is van een voorlip, en dat de daar tegenoverliggende randzijde in de lengterichting voorzien is van een achterlip.

Doordat de uitdieping een vooraf bepaalde diepte heeft, kan er dus in de directe nabijheid van de voegen of openingen tussen de met elkaar verbonden isolatieplaten een laag hechtingsmiddel aangebracht worden met een vooraf bepaalde dikte die voldoende is voor het vrijwel volledig tegenhouden van indringend vocht. Dit is voordelig om in de inkeping een vrijwel volledige waterdichte afdichting te vormen met behulp van het hechtingsmiddel. De dikte van het hechtingsmiddel, en daarbij dus ook de diepte van de uitdieping, bedraagt bij voorkeur 3 à 4 mm. Bij voorkeur wordt deze vooraf bepaalde diepte van de uitdieping gerealiseerd aan het uiteinde van de uitdieping dat aan de omtrek van de isolatieplaten gelegen is.

In een verdere uitvoeringsvorm van de isolatiewand volgens de onderhavige uitvinding bedraagt de vooraf bepaalde diepte van de uitdieping 3-4 mm.

In een verdere uitvoeringsvorm van de isolatiewand volgens de onderhavige uitvinding wordt de vooraf bepaalde diepte van de uitdieping gerealiseerd aan het uiteinde van de uitdieping dat aan de omtrek van de isolatieplaten gelegen is.

In een verdere uitvoeringsvorm van de isolatiewand volgens de onderhavige uitvinding is de uitdieping gevormd door een schuin aflopend vlak, een stapsgewijs schuin aflopend vlak, een verticaal aflopend vlak gevolgd door een horizontaal vlak, door een reeks vlakken in een trapvorm of door een combinatie hiervan.

In een uitvoeringsvorm van de isolatiewand volgens de onderhavige uitvinding is er ten minste één afwateringsgoot voorzien doorheen de isolatiewand voor het afvoeren van vocht dat tussen de isolatieplaten in de isolatiewand gedrongen is, waarbij de ten minste ene afwateringsgoot samengesteld is uit op elkaar aansluitende afwateringsgootdelen die in de lengterichting voorzien zijn op de randverbindingselementen van de met elkaar verbonden isolatieplaten.

De ten minste ene afwateringsgoot doorheen de isolatiewand heeft het voordeel dat vocht dat, onder andere door capillaire werking, in de isolatiewand gedrongen is tussen de isolatieplaten van de isolatiewand, in de afwateringsgoot opgevangen wordt en hierlangs afgevoerd wordt. Hierbij functioneert de ten minste ene afwateringsgoot voornamelijk als een kanaal dat vocht dat door capillaire werking in de voegen of kieren tussen de isolatieplaten van de isolatiewand dringt, opvangt en afvoert, zodat verder indringen van het vocht door capillaire werking voorbij de positie van de afwateringsgoot tegengegaan wordt. De ten minste ene afwateringsgoot heeft dus een anticapillaire werking.

De verschillende randverbindingselementen kunnen hierbij op verschillende manier voorzien zijn van een afwateringsgootdeel. Afwateringsgootdelen kunnen onder andere voorzien zijn als uitsparingen langsheen de lengterichting van ten minste één van de complementaire randverbindingselementen die de verbinding vormen. Bij twee met elkaar verbonden isolatieplaten in de isolatiewand wordt het afwateringsgootdeel dan ingesloten tussen de twee complementaire randverbindingselementen. Hierbij vormt de uitsparing op het ten minste ene van de complementaire randverbindingselementen dus een open ruimte tussen de complementaire randverbindingselementen. Via deze open ruimte kan het vocht dan afgevoerd worden in de isolatiewand. Een andere mogelijkheid is om de afwateringsgoot te voorzien als een kanaal in het inwendige van de randverbindingselementen en over de lengte van de randverbindingselementen. Het dient verder duidelijk te zijn dat het afwateringsgootdeel ook gedeeltelijk kan voorzien zijn als een inwendig kanaal en gedeeltelijk als een uitsparing in het uitwendig oppervlak van het randverbindingselement, waarbij dan een overgang kan voorzien worden tussen beide delen.

Het is belangrijk om de afwateringsgootdelen op de verschillende randverbindingselementen van de verschillende isolatieplaten zodanig te voorzien dat de afwateringsgootdelen op elkaar aansluiten en zo samen de ten minste ene afwateringsgoot doorheen de isolatiewand van de onderhavige uitvinding vormen. Mochten twee naast elkaar liggende isolatieplaten in de isolatiewand bijvoorbeeld met elkaar verbonden zijn door middel van een tand-en-groefverbinding, terwijl twee isolatieplaten die daar direct onder of boven liggen met elkaar verbonden zijn met een liplasverbinding, dan kan het afwateringsgootdeel bijvoorbeeld centraal voorzien zijn in het inwendige van de tand en als een uitsparing in ten minste één van de lippen zodanig dat beide afwateringsgootdelen in elkaar overlopen. Het dient dus duidelijk te zijn dat er verschillende mogelijkheden zijn om een overgang te voorzien tussen de afwateringsgootdelen op de verschillende randverbindingselementen, en dat er verschillende manieren zijn om de afwateringsgootdelen te voorzien zodanig dat de afwateringsgootdelen op elkaar aansluiten.

In een uitvoeringvorm van de isolatiewand volgens de onderhavige uitvinding is ten minste één afwateringsgootdeel van de ten minste ene afwateringsgoot aan een uiteinde voorzien van een opstaande wand om het indringen van vocht ter hoogte van de overgang tussen het ten minste ene afwateringsgootdeel en een aansluitend afwateringsgootdeel te voorkomen.

De opstaande wand vormt een hindernis voor de doorgang van vocht dat tussen de isolatieplaten van de isolatiewand de isolatiewand binnendringt. Dit heeft het voordeel dat het doorsijpelen van vocht van één zijde van de isolatiewand naar de tegenoverliggende zijde van de isolatiewand verder belemmerd wordt. Binnendringend vocht dat via de voegen tussen de isolatieplaten de isolatiewand binnendringt aan één zijde van de isolatiewand, zal in eerste instantie immers door het ten minste ene afwateringsgootdeel afgeleid worden. Vocht dat eventueel toch voorbij het ten minste ene afwateringsgootdeel verder de isolatiewand binnendringt, zal dan in zijn verdere doorgang doorheen de isolatiewand belemmerd worden door de blokkade die gevormd wordt door de opstaande wand.

Indien elk afwateringsgootdeel van de ten minste ene afwateringsgoot als dusdanig is voorzien, dan wordt de verdere doorgang van vocht doorheen de isolatiewand belemmerd voorbij elk afwateringsgootdeel van de ten minste ene afwateringsgoot. Er wordt dus een hindernis voor de verdere doorgang van vocht doorheen de isolatiewand voorzien op meerdere posities in de isolatiewand.

In een uitvoeringsvorm van de isolatiewand volgens de onderhavige uitvinding wordt de opstaande wand ten minste gedeeltelijk gevormd door het randverbindingselement op de randzijde die aanligt aan de randzijde waarop het ten minste ene randverbindingselement is voorzien.

Dit biedt het voordeel dat er geen bijkomende elementen dienen voorzien te worden op de isolatieplaat om de opstaande wand te vormen, hetgeen het ontwerp van de isolatieplaat vereenvoudigt. De opstaande wand kan hierbij gevormd worden door ten minste een gedeelte van de tand, de voorlip, de achterlip, en ook door de zijwanden van de groef.

In een uitvoeringsvorm van de isolatiewand volgens de onderhavige uitvinding is de ten minste ene afwateringsgoot doorheen de isolatiewand voorzien in een neerwaarts aflopende richting van de isolatiewand.

Het voorzien van de ten minste ene afwateringsgoot doorheen de isolatiewand in een neerwaarts aflopende richting van de isolatiewand heeft het voordeel dat vocht, dat tussen de isolatieplaten in de isolatiewand gedrongen is, snel, eenvoudig en zonder extra hulpmiddelen kan afgevoerd worden door middel van de zwaartekracht.

De ten minste ene afwateringsgoot wordt dus bij voorkeur minstens voorzien in een neerwaarts aflopende richting, maar er kunnen eveneens afwateringsgoten voorzien worden in een horizontale richting van de isolatiewand, dit bij voorkeur ter aanvulling van en aansluitend op één of meerdere afwateringsgoten die reeds voorzien zijn in een neerwaarts aflopende richting van de isolatiewand. Hierdoor kan vocht in de horizontale afwateringsgoten afgevoerd worden in de richting van de neerwaarts aflopende afwateringsgoten waar het dan verder afgevoerd wordt. Om het vocht in de horizontale afwateringsgoten efficiënt te kunnen afvoeren, worden de afwateringsgootdelen die de horizontale afwateringsgoten vormen bij voorkeur licht aflopend voorzien in de richting van de uiteinden van het afwateringsgootdeel, dus met bijvoorbeeld een hoogste punt centraal in het afwateringsgootdeel en het laagste punt aan de uiteinden van het afwateringsgootdeel.

In een uitvoeringsvorm van de isolatiewand volgens de onderhavige uitvinding zijn de afwateringsgootdelen voorzien als uitsparingen langsheen de lengterichting van de randverbindingselementen.

Doordat de afwateringsgootdelen voorzien zijn als een uitsparing in de lengterichting van de randverbindingselementen van de isolatieplaten, is er over de gehele lengte van het randverbindingselement een doorgang tussen de ten minste ene afwateringsgoot en de openingen of voegen tussen de isolatieplaten van de isolatiewand waartussen het vocht binnendringt. Dit heeft het voordeel dat binnendringend vocht over de gehele lengte van het randverbindingselement kan opgevangen worden en afgevoerd worden in de ten minste ene afwateringsgoot.

Een afwateringsgoot voorzien als een uitsparing langsheen de lengterichting van een tand of een groef van de isolatieplaten is ook voordelig bij het opbouwen van de isolatiewand. Normalerwijze wordt de tand-en-groefverbinding tussen aanliggende isolatieplaten gevormd door de tand en de groef recht voor elkaar te plaatsen en deze dan in elkaar te schuiven. Het inschuiven van de tand in de groef kan hier bijvoorbeeld gebeuren langs de zijkant van de groef of langs de bovenkant van de groef. De uitsparing in de tand of de groef laat echter toe de tand in de groef te brengen of de groef over de tand te plaatsen onder een hoek, om vervolgens door middel van een kantelbeweging de tand-en-groefverbinding te vormen. Dit kan bijvoorbeeld voordelig zijn bij het plaatsen van isolatieplaten aan een binnenhoek van de wand van een gebouw, of bij het plaatsen van de isolatieplaten onder een uitstekende dakrand, waar het moeilijk is om de isolatieplaten langs boven of langs opzij in elkaar te schuiven. Een bijkomend voordeel is dat een hechtingsmiddel voorzien op de isolatieplaten om te hechten aan een wand van een gebouw niet uitgesmeerd zal worden bij het in elkaar schuiven van de isolatieplaten. Bij sommige hechtingsmiddelen, zoals bijvoorbeeld polyurethaanschuim, kan dit uitsmeren immers resulteren in een slechtere hechting.

In een uitvoeringsvorm van de isolatiewand volgens de onderhavige uitvinding zijn de isolatieplaten aan elke randzijde in de lengterichting voorzien van een verschillend randverbindingselement gekozen uit de lijst bestaande uit een tand, een groef, een voorlip, en een achterlip, waarbij de tand en de groef elk voorzien zijn aan twee tegenoverliggende randzijden van de isolatieplaat, en de voorlip en de achterlip voorzien zijn aan de twee resterende tegenoverliggende randzijden van de isolatieplaat.

In een verdere uitvoeringsvorm van de isolatiewand volgens de onderhavige uitvinding lopen de randverbindingselementen van de isolatieplaten ter hoogte van hoeken tussen de randzijden in elkaar over.

Door de combinatie van de verschillende randverbindingselementen op de verschillende randzijden van de isolatieplaten en het in elkaar laten overlopen of overgaan van deze verschillende randverbindingselementen overheen de hoeken tussen aanliggende randzijden van de isolatieplaten, zijn er in de voegen tussen de met elkaar verbonden isolatieplaten geen rechtlijnige doorgangen voor vocht doorheen de isolatiewand aanwezig. Zulke rechtlijnige doorgangen voor vocht, oftewel doorslagpunten, die in de isolatiewand voornamelijk aanwezig zijn in de nabijheid van de hoeken van de isolatieplaten, worden immers vermeden door de in elkaar overlopende randverbindingselementen, zodanig dat er telkens een blokkade is voor het vocht. Zulke doorslagpunten vormen zwakke punten in de isolatiewand waar vocht zich zonder hindernis doorheen de isolatiewand kan begeven door middel van de capillaire werking in de voegen tussen de isolatieplaten. Het wegnemen van deze zwakke punten is dus zeer voordelig voor het verhinderen van de vochtdoorgang doorheen de isolatiewand.

Onder het in elkaar overgaan of overlopen van de randverbindingselementen omheen de hoek tussen aanliggende randzijden dient verstaan te worden dat enkel de gedeeltes van de randverbindingselementen die op beide van de aanliggende randzijden uitsteken, voorbij de uiteindes van de aanliggende randzijden lopen. Zo zal de tand die voorzien is op één van de randzijden enkel gedeeltelijk doorlopen op de positie waar op de aanliggende randzijde de voorlip of de achterlip gelegen is, en omgekeerd zal ook enkel het gedeelte van de voorlip of de achterlip doorlopen op de positie waar op de aanliggende randzijde de tand gelegen is. Zo zullen ook de zijwanden van de groef, die voorzien is op één van de randzijden, enkel gedeeltelijk doorlopen op de positie waar op de aanliggende randzijde de voorlip of de achterlip gelegen is, en omgekeerd zal ook enkel het gedeelte van de voorlip of de achterlip doorlopen op de positie waar op de aanliggende randzijde de zijwanden van de groef gelegen zijn.

In een uitvoeringsvorm van de isolatiewand volgens de onderhavige uitvinding zijn de randverbindingselementen van de met elkaar verbonden isolatieplaten voorzien om in elkaar vast te klikken, en bij voorkeur daartoe voorzien zijn door middel van overeenkomstige uitstulpingen en uitsparingen op de randverbindingselementen.

Doordat de isolatieplaten met behulp van daartoe voorziene randverbindingselementen aan elkaar vastklikbaar zijn, zullen de isolatieplaten met elkaar verbindbaar zijn met een beperkte speling. Dit heeft het voordeel dat de isolatieplaten niet of zeer weinig ten opzichte van elkaar zullen kunnen verschuiven eens ze met elkaar verbonden zijn. Hierdoor kunnen de isolatieplaten van de isolatiewand op een vooraf bepaalde en gecontroleerde manier uitgelijnd worden ten opzichte van elkaar. Dit heeft enerzijds het voordeel dat de grootte van de openingen of voegen tussen de isolatieplaten van de isolatiewand tot een minimum beperkt kan worden, waardoor het indringen van vocht tussen de isolatieplaten beperkt wordt. Anderzijds heeft dit het voordeel dat de afwateringsgootdelen op de randverbindingselementen goed op elkaar aansluiten voor het vormen van de ten minste ene afwateringsgoot doorheen de isolatiewand. Doordat de isolatieplaten aan elkaar vastklikbaar zijn met behulp van daartoe voorziene randverbindingselementen, kan de isolatiewand sneller opgebouwd worden omdat geen bijzondere aandacht hoeft besteed te worden aan het uitlijnen van de verschillende isolatieplaten ten opzichte van elkaar.

Bij voorkeur worden de randverbindingselementen voorzien van overeenkomstige uitstulpingen en uitsparingen om ze in elkaar te kunnen vastklikken. Dit heeft het voordeel dat geen bijkomende elementen dienen te worden voorzien op de isolatieplaten die zorgen voor het in elkaar vastklikken van de randverbindingselementen. Het vastklikken wordt immers voorzien door de vorm van de randverbindingselementen.

In een uitvoeringsvorm van de isolatiewand volgens de onderhavige uitvinding zijn de isolatieplaten van de isolatiewand aan ten minste één zijvlak gekozen uit de voorzijde van de isolatieplaat en de achterzijde van de isolatieplaat langsheen ten minste één richting gekozen uit de lengterichting van de isolatieplaat en de breedterichting van de isolatieplaat voorzien van een veelheid van hechtingsgroeven voor het opnemen van een hechtingsmiddel voor wandbekledingselementen.

Wandbekledingselementen, zoals bijvoorbeeld steenstrips of tegels, worden op de isolatiewand aangebracht met behulp van een hechtingsmiddel, zoals bijvoorbeeld mortel of lijm. Het hechtingsmiddel wordt hierbij bij voorkeur eerst aangebracht op de isolatiewand, waarna vervolgens de wandbekledingselementen op het hechtingsmiddel kunnen aangebracht te worden, om aldus met de isolatiewand verbonden te worden. De hechtingsgroeven voorzien hierbij in een betere hechting van het hechtingsmiddel op de isolatiewand en dus bijgevolg ook in een betere hechting van de wandbekledingselementen op de isolatiewand. De betere hechting wordt onder andere bekomen doordat de hechtingsgroeven voorzien in een groter hechtingsoppervlak voor het hechtingsmiddel. Verder wordt de betere hechting ook bekomen doordat het hechtingsmiddel kan aangrijpen in de groeven. Dit aangrijpen heeft als bijkomend voordeel dat de afschuifkrachten die op de isolatieplaat en dus op de isolatiewand uitgeoefend worden door het hechtingsmiddel en de daaraan gehechte wandbekledingselementen deels overgebracht wordt naar krachten op de wanden van de hechtingsgroeven.

In een uitvoeringsvorm van de isolatiewand volgens de onderhavige uitvinding hebben de veelheid van hechtingsgroeven een golfvorm.

Door de golfvorm kunnen over een bepaalde afstand op de isolatiewand hechtingsgroeven voorzien worden die een grotere lengte hebben dan de lengte die rechte hechtingsgroeven zouden hebben over dezelfde afstand. Dit heeft enerzijds het voordeel dat er een groter hechtingsoppervlak beschikbaar is voor het hechtingsmiddel, en bijgevolg dus een betere hechting van het hechtingsmiddel op de isolatiewand. Door de grotere lengte van de hechtingsgroeven kan het hechtingsmiddel ook over een grotere afstand aangrijpen in de hechtingsgroeven, waardoor er eveneens een beter hechting van het hechtingsmiddel op de isolatiewand wordt bekomen. Door het gegolfde patroon van de hechtingsgroeven worden de afschuifkrachten op de isolatiewand ook overgebracht naar de hechtingsgroeven in verschillende richtingen, waardoor de krachten die uitgeoefend worden op de isolatiewand ten gevolge van het hechtingsmiddel en de wandbekledingselementen beter gespreid worden overheen de wand.

De golfvorm van de hechtingsgroeven kan bijvoorbeeld een sinusgolf, een driehoeksgolf, een zaagtand of een blokgolf zijn.

In een uitvoeringsvorm van de isolatiewand volgens de onderhavige uitvinding hebben de veelheid van hechtingsgroeven een vernauwde ingangsopening.

De vernauwde ingangsopening van de hechtingsgroeven heeft als voordeel dat het hechtingsmiddel, dat aangebracht wordt op de isolatieplaten en hierbij in de hechtingsgroeven geduwd wordt, kan aangrijpen achter de smallere ingangsopening. Eens het hechtingsmiddel uitgehard is, kan het hechtingsmiddel niet meer uit de hechtingsgroeven loskomen omwille van de vernauwde ingangsopening, waarbij de hechting van het hechtingsmiddel en de wandbekledingselementen verbeterd wordt.

De vernauwde ingangsopening kan bijvoorbeeld voorzien worden door hechtingsgroeven die in dwarsdoorsnede een trapeziumvormig profiel hebben waarbij de kleine basis van de trapeziumvorm aan de ingangsopening gelegen is. Hechtingsgroeven die als dusdanig gevormd zijn, vormen dus een zwaluwstaartverbinding met het uitgeharde hechtingsmiddel dat zich in de hechtingsgroeven bevindt.

In een uitvoeringsvorm van de isolatiewand volgens de onderhavige uitvinding zijn de isolatieplaten van de isolatiewand aan ten minste één zijvlak gekozen uit de voorzijde en de achterzijde voorzien van een veelheid van bij voorkeur rechtlijnige richels langsheen ten minste één richting gekozen uit de lengterichting van de isolatieplaat en de breedterichting van de isolatieplaat, en zijn de richels op een regelmatige afstand van elkaar gelegen op de isolatiewand.

De op een regelmatige afstand van elkaar geplaatste rechtlijnige richels op de isolatieplaten vormen opstaande randen op de isolatiewand waartussen de wandbekledingselementen kunnen aangebracht worden op de isolatiewand. De rechtlijnige richels zorgen voor een correcte uitlijning van de wandbekledingselementen ten opzichte van elkaar en daarbij ook voor de juiste voegbreedte tussen de wandbekledingselementen. Deze voegbreedte wordt bepaald door de breedte van de rechtlijnige richels en de afstand tussen de wandbekledingselementen en de rechtlijnige richels, De breedte van de rechtlijnige richels is dus bij voorkeur gelijk voor alle rechtlijnige richels. De rechtlijnige richels hebben hierdoor het voordeel dat de wandbekledingselementen snel en goed uitgelijnd aangebracht kunnen worden op de isolatiewand.

De rechtlijnige richels zijn niet enkel op een regelmatige afstand van elkaar geplaatst op dezelfde isolatieplaat, maar zijn eveneens zodanig geplaatst op de isolatieplaten dat de rechtlijnige richels ook op een regelmatige afstand van elkaar zijn geplaatst op de isolatiewand, dus overheen de verschillende met elkaar verbonden isolatieplaten.

In een uitvoeringsvorm van de isolatiewand volgens de onderhavige uitvinding omvatten de isolatieplaten een isolerend materiaal gekozen uit de lijst bestaande uit geëxpandeerd polystyreen (EPS), geëxtrudeerd polystyreen (XPS), polyurethaan (PUR) en polyisocyanuraat (PIR), bij voorkeur geëxpandeerd polystyreen (EPS).

Deze isolatiematerialen beschikken over goede warmte-isolerende eigenschappen en hebben verder het voordeel dat ze waterafstotend zijn, en eenvoudig te vervaardigen zijn in de gewenste vorm van de isolatieplaten. Buiten deze isolatiematerialen kunnen eveneens andere bij de vakman gekende isolatiematerialen gebruikt worden, bij voorkeur materialen die beschikken over deze eigenschappen.

In een uitvoeringsvorm van de isolatiewand volgens de onderhavige uitvinding zijn de isolatieplaten zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde voorzien voor het bevestigen van wandbekledingselementen.

Dit biedt het voordeel dat de isolatieplaten tweezijdig gebruikt kunnen worden bij het opbouwen van de isolatiewand. De isolatieplaten kunnen ofwel met de voorzijde ofwel met de achterzijde tegen de wand van een gebouw geplaatst worden, waarbij de wandbekledingselementen dan respectievelijk aangebracht kunnen worden op de achterzijde of de voorzijde van de isolatieplaat. Dit biedt verder het voordeel dat de voorzijde en de achterzijde op een verschillende wijze voorzien kunnen worden voor het bevestigen van wandbekledingselementen, waardoor eenzelfde soort isolatieplaat op twee verschillende wijzen gebruikt kan worden. Zo kan de voorzijde bijvoorbeeld voorzien zijn van de rechtlijnige richels waardoor de wandbekledingselementen op de isolatiewand kunnen aangebracht worden met een tussenliggende voeg, en kan de achterzijde voorzien zijn zonder de rechtlijnige richels waardoor de wandbekledingselementen voegloos kunnen aangebracht worden op de isolatiewand. In een ander voorbeeld kunnen de voorzijde en de achterzijde van de isolatieplaten voorzien zijn van een verschillend aantal hechtingsgroeven al naargelang het gewicht van de aan te brengen wandbekledingselementen. Zo kan de zijde met het groter aantal hechtingsgroeven gebruikt worden voor het bevestigen van grotere en zwaardere wandbekledingselementen, terwijl de zijde met het kleiner aantal hechtingsgroeven gebruikt kan worden voor het bevestigen van kleinere en lichtere wandbekledingselementen. Het dient duidelijk te zijn voor de vakman dat er buiten de bovenvermelde voorbeelden nog andere mogelijkheden bestaan om de voorzijde en de achterzijde op een verschillende wijze te voorzien voor het bevestigen van wandbekledingselementen.

Verder voorziet de onderhavige uitvinding eveneens in een isolatieplaat voor het opbouwen van een isolatiewand, waarbij de isolatieplaat hoofdzakelijk rechthoekig is van vorm, waarbij de isolatieplaat een voorzijde, een achterzijde en vier randzijden omvat, waarbij elke randzijde in de lengterichting voorzien is van een randverbindingselement gekozen uit de lijst bestaande uit een tand, een groef, een op de voorzijde van de isolatieplaat aansluitende lip, kortweg voorlip, en een op de achterzijde van de isolatieplaat aansluitende lip, kortweg achterlip, waarbij de tand in wezen complementair is aan de groef en de voorlip in wezen complementair is aan de achterlip, waarbij de isolatieplaat aan de omtrek van ten minste één zijvlak gekozen uit de voorzijde en de achterzijde voorzien is van een uitdieping voor het opnemen van een hechtingsmiddel, waarbij de uitdieping een vooraf bepaalde diepte heeft zodanig dat bij een isolatiewand opgebouwd uit een veelheid van de isolatieplaten er in de directe nabijheid van voegen tussen de met elkaar verbonden isolatieplaten een laag hechtingsmiddel aanbrengbaar is met een vooraf bepaalde dikte die voldoende is voor het vrijwel volledig tegenhouden van indringend vocht.

In een verdere uitvoeringsvorm van de isolatieplaat volgens de onderhavige uitvinding bedraagt de vooraf bepaalde diepte van de uitdieping 3-4 mm.

In een verdere uitvoeringsvorm van de isolatieplaat volgens de onderhavige uitvinding wordt de vooraf bepaalde diepte van de uitdieping gerealiseerd aan het uiteinde van de uitdieping dat aan de omtrek van de isolatieplaat gelegen is.

In een verdere uitvoeringsvorm van de isolatieplaat volgens de onderhavige uitvinding is de uitdieping gevormd door een schuin aflopend vlak, een stapsgewijs schuin aflopend vlak, een verticaal aflopend vlak gevolgd door een horizontaal vlak, door een reeks vlakken in een trapvorm of door een combinatie hiervan.

In een uitvoeringsvorm van de isolatieplaat volgens de onderhavige uitvinding is ten minste één van de randverbindingselementen op de randzijden in de lengterichting voorzien van ten minste één afwateringsgootdeel.

In een uitvoeringsvorm van de isolatieplaat volgens de onderhavige uitvinding is ten minste één afwateringsgootdeel aan een uiteinde voorzien van een opstaande wand.

In een uitvoeringsvorm van de isolatieplaat volgens de onderhavige uitvinding wordt de opstaande wand ten minste gedeeltelijk gevormd door het randverbindingselement op de randzijde die aanligt aan de randzijde waarop het ten minste ene randverbindingselement is voorzien.

In een uitvoeringsvorm van de isolatieplaat volgens de onderhavige uitvinding is het ten minste ene afwateringsgootdeel voorzien als een uitsparing langsheen de lengterichting van het randverbindingselement waarop het ten minste ene afwateringsgootdeel voorzien is.

In een uitvoeringsvorm van de isolatieplaat volgens de onderhavige uitvinding is de isolatieplaat aan elke randzijde in de lengterichting voorzien van een verschillend randverbindingselement gekozen uit de lijst bestaande uit de tand, de groef, de voorlip, en de achterlip, en waarbij de tand en de groef elk voorzien zijn aan twee tegenoverliggende randzijden van de isolatieplaat, en de voorlip en de achterlip voorzien zijn aan de twee resterende tegenoverliggende randzijden van de isolatieplaat.

In een uitvoeringsvorm van de isolatieplaat volgens de onderhavige uitvinding lopen de verschillende randverbindingselementen van de isolatieplaat ter hoogte van hoeken tussen de randzijden in elkaar over.

In een uitvoeringsvorm van de isolatieplaat volgens de onderhavige uitvinding is de isolatieplaat verder voorzien zoals de isolatieplaat van de isolatiewand volgens een uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding.

De isolatieplaat van de onderhavige uitvinding is uitermate geschikt voor het opbouwen van de isolatiewand volgens een uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding. Het gebruik van de isolatieplaat volgens een uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding bij het opbouwen van een isolatiewand volgens een uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding biedt dezelfde voordelen zoals hierboven besproken voor de isolatiewand.

Korte beschrijving van de tekeningen

De uitvinding zal hierna verder in detail worden verklaard aan de hand van de volgende beschrijving en van de bijgevoegde tekeningen.

Figuur 1 toont een perspectief aanzicht op de achterzijde van een isolatieplaat volgens een uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding voor het opbouwen van een isolatiewand volgens een uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding.

Figuur 2 toont een vooraanzicht van de isolatieplaat van

Figuur 1.

Figuur 3 toont een zijaanzicht op de van de achterlip voorziene randzijde van de isolatieplaat van Figuur 1.

Figuur 4 toont een zijaanzicht op de van de groef voorziene randzijde van de isolatieplaat van Figuur 1.

Figuur 5 toont een gedeeltelijk zijaanzicht van twee isolatieplaten zoals de in Figuur 1 getoonde isolatieplaat, die met elkaar verbonden zijn door middel van een tand-en-groefverbinding.

Figuur 6 toont een perspectief aanzicht van de tand-en-groefverbinding tussen twee isolatieplaten zoals de in Figuur 1 getoonde isolatieplaat, waarbij bepaalde details van de isolatieplaat werden weggelaten.

Figuur 7 toont een gedeeltelijk zijaanzicht van twee isolatieplaten zoals de in Figuur 1 getoonde isolatieplaat, die met elkaar verbonden zijn door middel van een liplasverbinding.

Figuur 8 toont een dwarsdoorsnede van een hechtingsgroef in een isolatieplaat volgens een uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding.

Figuur 9 toont een detail van een zijaanzicht op de van de achterlip voorziene randzijde van een isolatieplaat volgens een alternatieve uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding.

Uitvoeringsvormen van de uitvinding

De onderhavige uitvinding zal hierna beschreven worden aan de hand van welbepaalde uitvoeringsvormen en onder verwijzing naar bepaalde tekeningen, doch de uitvinding is daar niet toe beperkt en wordt enkel gedefinieerd door de conclusies. De hier weergegeven tekeningen zijn enkel schematische weergaven en zijn niet beperkend. In de tekeningen kunnen de afmetingen van bepaalde onderdelen vergroot zijn weergegeven, wat betekent dat de onderdelen in kwestie dus niet op schaal zijn weergegeven, en dit enkel voor illustratieve doeleinden. De afmetingen en de relatieve afmetingen komen niet noodzakelijkerwijze overeen met de werkelijke praktijkuitvoeringen van de uitvinding.

Daarenboven worden termen zoals "eerste”, "tweede”, "derde”, en dergelijke in de beschrijving en in de conclusies gebruikt om een onderscheid te maken tussen gelijkaardige elementen en niet noodzakelijkerwijze om een sequentiële of chronologische volgorde aan te geven. De termen in kwestie zijn onderling verwisselbaar in de daarvoor geschikte omstandigheden, en de uitvoeringsvormen van de uitvinding kunnen in andere volgorden werken dan deze die hier worden beschreven of geïllustreerd.

Bovendien worden termen zoals "top”, "bodem”, "boven”, "onder”, en dergelijke in de beschrijving en in de conclusies gebruikt voor beschrijvende doeleinden en niet noodzakelijkerwijze om relatieve posities aan te duiden. De aldus gebruikte termen zijn onderling verwisselbaar in de daarvoor geschikte omstandigheden, en de uitvoeringsvormen van de uitvinding kunnen in andere oriëntaties werken dan deze die hier worden beschreven of geïllustreerd.

De term "omvattende” en afgeleide termen, zoals die gebruikt worden in de conclusies, moet of moeten niet geïnterpreteerd worden als beperkt zijnde tot de middelen die telkens daarna vermeld worden; de term sluit andere elementen of stappen niet uit. De term moet geïnterpreteerd worden als een specificatie van de vermelde eigenschappen, gehele getallen, stappen, of componenten waarnaar wordt verwezen, zonder dat evenwel de aanwezigheid of het toevoegen wordt uitgesloten van een of meer bijkomende eigenschappen, gehele getallen, stappen, of componenten, of groepen daarvan. De reikwijdte van een uitdrukking zoals "een inrichting omvattende de middelen A en B” is dan ook niet enkel beperkt tot inrichtingen die zuiver bestaan uit componenten A en B. Wat er daarentegen bedoeld wordt, is dat, voor wat betreft de onderhavige uitvinding, de enige relevante componenten A en B zijn.

Figuur 1 toont een perspectief aanzicht van de achterzijde 3 van een isolatieplaat 1 volgens een uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding. De isolatieplaat 1 omvat een voorzijde (niet zichtbaar) een achterzijde 3 en vier randzijden 4. De isolatiewand volgens een uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding is samengesteld uit een veelheid van dergelijke met elkaar verbonden isolatieplaten 1. Om de isolatieplaat 1 te kunnen verbinden met andere isolatieplaten 1, is de isolatieplaat 1 voorzien van een randverbindingselement 5 op elk van zijn randzijden 4. Zo is op één van de randzijden 4 de isolatieplaat 1 in de lengterichting voorzien van een tand 6 als randverbindingselement 5. Deze tand 6 kan ingebracht worden in een groef 7 die in de lengterichting voorzien is op een randzijde 4 van een aanliggende isolatieplaat 1 in de isolatiewand. Hierbij wordt er dus een tand-en-groefverbinding gevormd tussen beide isolatieplaten 1. Hierbij dient opgemerkt te worden dat een tand-en-groefverbinding ook gekend is bij de vakman als een tong-en-groefverbinding, een veer-en-groefverbinding, een mes-en-groefverbinding en een messing-en-groefverbinding, waarbij dus alternatieve benamingen gebruikt worden voor de tand 6. De randzijde 4, die gelegen is tegenover de randzijde 4 met de tand 6, is in de lengterichting voorzien van een groef 7, of van zijwanden waartussen de groef 7 gelegen is, voor het vormen van een tand-en-groefverbinding met een tand 6 op een randzijde 4 van een aanliggende isolatieplaat 1 in de isolatiewand. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de groef 7 ook gekend is bij de vakman als een ploeg. De twee overige randzijden 4 van de isolatieplaat 1 zijn in de lengterichting voorzien van een lip 8, 9. De lip 8 op één van deze randzijden 4 is zodanig voorzien dat de lip 8 aansluit op of tegen de voorzijde 2 van de isolatieplaat 1, en deze lip 8 wordt de voorlip 8 genoemd. De lip 9 op de randzijde 4, die gelegen is tegenover de randzijde 4 met de voorlip 8, is voorzien van een lip 9 die aansluit op of tegen de achterzijde 3 van de isolatieplaat 1, en deze lip 9 wordt de achterlip 9 genoemd. De lippen 8, 9 zijn voorzien voor het vormen van een liplasverbinding met een lip 8, 9 op de randzijde 4 van een aanliggende isolatieplaat 1 in de isolatiewand. De tand 6 van de isolatieplaat 1 is complementair aan de groef 7, en de voorlip 8 is complementair aan de achterlip 9.

Figuur 1 toont ook hoe de randverbindingselementen 5 op de verschillende randzijden 4 van de isolatieplaat 1 in elkaar overlopen of overgaan bij de overgang tussen aanliggende randzijden 4, dus omheen de hoeken tussen aanliggende randzijden 4. Zo zal de voorlip 8 enkel verder doorlopen voorbij het uiteinde van de van de voorlip 8 voorziene randzijde 4 op het gedeelte van de aanliggende randzijde 4 waar een uitstekend element van het randverbindingselement 5 op de aanliggende randzijde 4 aanwezig is. In het geval van de tand 6 is de tand 6 zelf het uitstekend element van het randverbindingselement 5, en in het geval van de groef 7 zijn de zijwanden de uitstekende elementen van het randverbindingselement 5. De overgang van de achterlip 9 naar de aanliggende randzijden 4 gebeurt op dezelfde wijze, maar dit is echter niet zichtbaar in Figuur 1. En omgekeerd zullen de tand 6 en de zijwanden van de groef 7 enkel doorlopen op de plaatsen waar op de aanliggende randzijden 4 een lip 8, 9 is gelegen.

De achterzijde 3 van de isolatieplaat 1 is in de lengterichting voorzien van een veelheid van hechtingsgroeven 15. Deze hechtingsgroeven 15 zijn voorzien voor het opnemen van een hechtingsmiddel (niet getoond), zoals bijvoorbeeld lijm of mortel, dat op het oppervlak van de isolatieplaat 1 wordt aangebracht om wandbekledingselementen (niet getoond), zoals bijvoorbeeld steenstrips of tegels, te bevestigen op de isolatiewand. De hechtingsgroeven 15 voorzien in een betere hechting van het hechtingsmiddel op het oppervlak van de isolatieplaat 1 in vergelijking met een isolatieplaat 1 die voorzien is van een volledig vlak oppervlak aan de achterzijde 3. Dit omdat de hechtingsgroeven 15 voorzien in een groter contactoppervlak voor het hechtingsmiddel en doordat het hechtingsmiddel kan aangrijpen in de hechtingsgroeven 15. Verder zijn de hechtingsgroeven 15 bij voorkeur ook zodanig gevormd dat het hechtingsmiddel, eens uitgehard, niet kan loskomen uit de hechtingsgroeven 15. In het getoonde uitvoeringsvoorbeeld zijn de hechtingsgroeven 15 hiertoe voorzien van een trapeziumvormig profiel zoals in detail getoond in Figuur 8. Uitgehard hechtingsmiddel in de hechtingsgroef 15 kan niet passeren door de smallere ingangsopening, die gelegen is aan de kleine basis van de trapeziumvorm, en grijpt aan op de wanden van de hechtingsgroef 15, die aan de benen van de trapeziumvorm gelegen zijn. In het getoonde uitvoeringsvoorbeeld hebben de hechtingsgroeven 15 een golfvorm, en verlopen dus volgens een gegolfd patroon. Hierdoor kunnen in vergelijking met rechtlijnige hechtingsgroeven 15 langere hechtingsgroeven 15 voorzien worden over eenzelfde afstand op de achterzijde 3 van de isolatieplaat, hetgeen resulteert in een nog betere hechting van het hechtingsmiddel op de isolatieplaat 1.

Verder bevinden er zich op de achterzijde 3 van de isolatieplaat 1 één of meerdere cirkelvormige uitsparingen 17, die voorzien zijn voor het plaatsen van ankers, waarmee de isolatieplaat 1 en dus de isolatiewand aan de wand van een gebouw bevestigd wordt. Deze ankers zijn bijvoorbeeld schroeven die voorzien zijn van een schotelvormig uiteinde. Bij het bevestigen van de isolatieplaat 1 tegen de wand van het gebouw, wordt de schroef dan eerst doorheen de isolatieplaat 1 geschroefd, of alternatief doorheen een daartoe voorziene ankeropening 18 in de isolatieplaat 1 gebracht, waarna de schroef van het anker verder in de wand van het gebouw wordt geschroefd, eventueel met behulp van een plug. De schroef wordt hierbij in de wand van het gebouw geschroefd totdat het schotelvormig uiteinde van het anker volledig verzonken is in de cirkelvormige uitsparing 17 in de isolatieplaat 1, en het schotelvormig uiteinde daarbij de isolatieplaat 1 en dus de isolatiewand stevig tegen de wand van het gebouw drukt. Doordat het schotelvormig uiteinde van het anker kan verzinken in de daartoe voorziene cirkelvormige uitsparing 17 van de isolatieplaat 1, zal dit cirkelvormig uiteinde geen belemmering vormen voor het aanbrengen van het hechtingsmiddel en de wandbekledingselementen op de isolatiewand.

Figuur 2 toont een vooraanzicht van de isolatieplaat 1 van Figuur 1, waarin de voorzijde 2 van de isolatiewand zichtbaar is. De voorzijde 2 van de isolatieplaat 1 is evenals de achterzijde 3 voorzien van de hechtingsgroeven 15 in de lengterichting, en ook van de cirkelvormige uitsparingen 17 voor de ankers met centraal daarin een ankeropening 18.

De voorzijde 2 van de isolatieplaat is verder ook voorzien van op een regelmatige afstand van elkaar gelegen rechtlijnige richels 16. Deze richels 16 dienen om de vakman bij te staan in het correct uitlijnen van op de isolatiewand aan te brengen wandbekledingselementen, en het voorzien van de juiste groefgrootte tussen deze wandbekledingselementen. Doordat de isolatieplaat 1 van het getoonde uitvoeringsvoorbeeld aan de voorzijde 2 voorzien is van de rechtlijnige richels 16, maar niet op de achterzijde 3, kan de isolatieplaat op twee manieren gebruikt worden. De voorzijde 2 van de isolatieplaat 1 kan gebruikt worden voor het op de isolatiewand aanbrengen van wandbekledingselementen waartussen zich voegen bevinden, terwijl de achterzijde 3 van de isolatieplaat 1 kan gebruikt worden voor het op de isolatiewand aanbrengen van wandbekledingselementen waartussen zich geen voegen of enkel zeer smalle voegen bevinden. Dit heeft het voordeel dat één soort isolatieplaat 1 gebruik kan worden, waarbij naargelang de keuze voor het met een voeg of voegloos plaatsen van de wandbekledingselementen, de isolatieplaten 1 enkel dienen omgedraaid te worden voor het vormen van de isolatiewand volgens een uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding.

Verder is de voorzijde 2 van de isolatieplaat 1 eveneens voorzien van hulpmarkeringslijnen 19, die in het getoonde uitvoeringsvoorbeeld van Figuur 2 voorzien zijn als rechtlijnige uitsparingen in de breedterichting van de isolatieplaat 1, en die op een regelmatige afstand van elkaar gelegen zijn. Deze hulpmarkeringslijnen 19 kunnen onder andere gebruikt worden als snijlijnen voor het bijsnijden van de isolatieplaten 1. Dus bijvoorbeeld voor het uitsnijden van een opening doorheen de isolatieplaat 1 voor het doorlaten van nutsleidingen doorheen de isolatiewand of voor het afsnijden van een deel van een isolatieplaat 1 die aan de omtrek van de isolatiewand gelegen is. De hulpmarkeringslijnen 19 zijn ook nuttig bij het uitpassen van wandbekledingselementen op de isolatieplaat 1 alvorens de wandbekledingselementen aan te brengen. De achterzijde 3 van de isolatieplaat 1 kan net als de voorzijde 2 ook voorzien zijn van hulpmarkeringslijnen 19, en dit zowel in een breedterichting als in een lengterichting van de isolatieplaat 1.

Figuur 3 toont een zijaanzicht van de isolatieplaat 1 die getoond wordt in Figuur 1, waarbij het zijaanzicht gericht is op de randzijde 4 waarop de achterlip 9 gelegen is. Deze figuur toont bovenaan de voorzijde 2 van de isolatieplaat 1, en onderaan de achterzijde 3 van de isolatieplaat 1. Aan de linkerzijde toont de figuur de randzijde 4 van de isolatieplaat 1 die voorzien is van de tand 6, en aan de rechterzijde toont de figuur de randzijde 4 van de isolatieplaat 1 die voorzien is van de groef 7.

Aan beide zijden van de tand 6 is een afwateringsgootdeel 10 zichtbaar, dat voorzien is als een halfcirkelvormige uitsparing langsheen de lengterichting van de tand 6. Deze afwateringsgootdelen 10 vormen een deel van de afwateringsgoot doorheen de isolatiewand volgens een uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding. Hierbij wordt de ten minste ene afwateringsgoot doorheen de isolatiewand gevormd door de afwateringsgootdelen 10, die voorzien zijn op de randverbindingselementen 5 van de met elkaar verbonden isolatieplaten 1, op elkaar te laten aansluiten aan de uiteinden van de afwateringsgootdelen 10.

De afwateringsgootdelen 10 zijn in het getoonde uitvoeringsvoorbeeld gelegen aan beide zijden van de tand 6 zodat er steeds een afwateringsgootdeel 10 aan één zijde van de voorlip 8 of de achterlip 9 op de aanliggende randzijden gelegen is. Indien de isolatieplaat 1 dan met de voorzijde 2 of de achterzijde 3 tegen de wand van een gebouw geplaatst wordt bij het opbouwen van de isolatiewand, met respectievelijk de randzijde 4 met de voorlip 8 of de randzijde 4 met de achterlip 9 naar boven gericht, dan zal steeds één van de afwateringsgootdelen 10 aan het bovenste uiteinde voorzien zijn van een opstaande wand gevormd door de voorlip 8 of de achterlip 9. Dit heeft het voordeel dat indringend vocht in de isolatiewand eerst afgevoerd wordt in dit afwateringsgootdeel 10 en dus de afwateringsgoot, en dat de doorgang van verder indringend vocht belemmerd wordt door de opstaande wanden gevormd door de voorlip 8 of de achterlip 9. De voorlip 8 of de achterlip 9 vormen hierbij dus een blokkade voor het indringend vocht tussen de isolatieplaten 1 van de isolatiewand. Vocht dat eventueel nog verder indringt in de isolatiewand voorbij de opstaande wand kan vervolgens nog worden afgevoerd in het tweede afwateringsgootdeel 10.

Het blokkeren van de doorgang van het indringend vocht is ook duidelijk in de vereenvoudigde voorstelling in Figuur 6 waar twee van de in Figuur 1 getoonde isolatieplaten 1 met elkaar verbonden zijn door middel van een tand-en-groefverbinding en waarbij de voorlippen 8 naar boven gericht zijn. Op deze manier kunnen de isolatieplaten 1 met de voorzijde 2 tegen een wand van een gebouw geplaatst worden voor het vormen van een isolatiewand, waarbij dan op de achterzijde 3 wandbekledingselementen aangebracht kunnen worden. Hierbij vormen de voorlippen 8 van de isolatieplaten 1 de opstaande wand. Zoals hierboven vermeld wordt het indringend vocht dat tussen de isolatieplaten 1 de isolatiewand binnendringt aan de achterzijde 3 dus eerst afgevoerd in het voor de voorlippen 8 gelegen afwateringsgootdeel 10. Verder indringend vocht wordt vervolgens verder de doorgang belemmerd door de opstaande wand gevormd door de voorlippen 8. Indringend vocht dat over de opstaande wand geraakt kan tenslotte nog afgevoerd worden in het tweede afwateringsgootdeel 10.

In het getoonde uitvoeringsvoorbeeld van Figuur 3 zijn de afwateringsgootdelen 10 gevormd als een uitsparing in het buitenoppervlak van het randverbindingselement 5, met name de tand 6, maar de afwateringsgootdelen 10 kunnen eveneens voorzien zijn als een inwendig kanaal doorheen het randverbindingselement 5, of als een combinatie van een uitsparing in het uitwendige oppervlak en een inwendig kanaal. Het afwateringsgootdeel 10 dient ook niet noodzakelijk voorzien te worden op de tand 6, maar kan ook voorzien worden op de andere randverbindingselementen 5 zoals de groef 7, de voorlip 8 en de achterlip 9.

De tand 6 is verder ook voorzien van twee uitstulpingen 12 die complementair zijn aan de twee uitsparingen 11 die voorzien zijn in de zijwanden van de groef 7. Deze overeenkomstige uitsparingen 11 en uitstulpingen 12 zijn zodanig voorzien dat de tand 6 en de groef 7 op de zijranden 4 van twee isolatieplaten 1 die met elkaar verbonden zijn door middel van een tand-en-groefverbinding in elkaar vastklikken. Zulk een verbinding wordt in detail getoond in Figuur 5.

In Figuur 3 is aan de bovenzijde 2 van de isolatieplaat 1 ook één van de rechtlijnige en opstaande richels 16 zichtbaar, waartussen wandbekledingselementen kunnen aangebracht worden op de isolatieplaat 1 en dus de isolatiewand. Verder zijn aan zowel de voorzijde 2 als de achterzijde 3 van de isolatieplaat 1 de uitsparingen zichtbaar die de hulpmarkeringslijnen 19 op de isolatieplaat 1 vormen.

In Figuur 3 is op de achterlip 9 in de lengterichting een smalle uitsparing 11 zichtbaar. Deze uitsparing 11 vormt één van de complementaire uitsparingen 11 of uitstulpingen 12 die voorzien zijn op de lippen 8, 9 van de isolatieplaat 1 zodat de lippen 8, 9 van isolatieplaten 1 die met elkaar verbonden zijn door middel van een liplasverbinding in elkaar vast klikken. Zulk een liplasverbinding tussen twee isolatieplaten 1 wordt getoond in Figuur 7.

Figuur 4 toont een zijaanzicht van de isolatieplaat 1 die getoond wordt in Figuur 1, waarbij het zijaanzicht gericht is op de randzijde 4 waarop de groef 7 gelegen is. Deze figuur toont bovenaan de voorzijde 2 van de isolatieplaat 1, en onderaan de achterzijde 3 van de isolatieplaat 1. Aan de linkerzijde toont de figuur de randzijde 4 van de isolatieplaat 1 die voorzien is van de achterlip 9, en aan de rechterzijde toont de figuur de randzijde 4 van de isolatieplaat 1 die voorzien is van de voorlip 8.

De voorlip 8 is voorzien van uitstulpingen 12 en een uitsparing 11 die complementair zijn aan uitsparingen 11 en een uitstulping 12 die voorzien zijn op de achterlip 9. Deze overeenkomstige uitsparingen 11 en uitstulpingen 12 zijn zodanig voorzien dat de lippen 8, 9 op de zijranden 4 van twee isolatieplaten 1 die met elkaar verbonden zijn door middel van een liplasverbinding in elkaar vastklikken. Zulk een verbinding wordt in detail getoond in Figuur 7.

Aan de bovenzijde 2 van de isolatieplaat 1 zijn wederom de rechtlijnige richels 16 zichtbaar, waartussen wandbekledingselementen kunnen aangebracht worden op de isolatieplaat 1 en dus de isolatiewand. Verder zijn aan zowel de voorzijde 2 als de achterzijde 3 van de isolatieplaat 1 de hechtingsgroeven 15 zichtbaar die voorzien zijn voor het opnemen van een op de isolatieplaat 1 aangebracht hechtingsmiddel voor wandbekledingselementen.

Hoewel er in het getoonde uitvoeringsvoorbeeld geen afwateringsgootdeel 10 gelegen is op de lippen 8, 9, dient het duidelijk te zijn dat ook de lippen 8, 9 voorzien kunnen worden van een uitsparing, een inwendig kanaal, of een combinatie van de twee voorgaande voor het vormen van een afwateringsgootdeel 10. Dit afwateringsgootdeel 10 kan voorzien worden zodat het voor één van zijden van de tand 6 op een aanliggende randzijde 4 gelegen is, of zodat het tussen de zijwanden van de groef 7 op een aanliggende randzijde 4 gelegen is. Zo kunnen de tand 6 of de zijwanden van de groef 7 gebruikt worden als opstaande wand die een blokkade vormt voor indringend vocht.

Zowel Figuur 3 als Figuur 4 toont hoe de isolatieplaat 1 aan de omtrek van de voorzijde 2 en de achterzijde 3 voorzien is van een uitdieping 13, die gevormd wordt door een stapsgewijs schuin aflopend vlak dat gevolgd wordt door een vlak eindvlak 14. Hierbij heeft een eerste deel van het stapsgewijs schuin aflopend vlak telkens een kleinere hellingshoek dan het tweede deel van het stapsgewijs schuin aflopend vlak, dat gevolgd wordt door het vlak eindvlak 14. Indien twee isolatieplaten 1 die aan de omtrek van de voorzijde 2 en/of de achterzijde 3 op een dergelijke of een andere wijze voorzien zijn van een uitdieping 13, met elkaar verbonden worden zoals getoond in Figuur 5 of Figuur 7, dan wordt er een inkeping gevormd in het vlak gevormd door de voorzijden of de achterzijden van de isolatieplaten 1 ter hoogte van de verbinding tussen de isolatieplaten 1. In deze inkeping kan een voldoende hoeveelheid hechtingsmiddel aangebracht worden om de isolatieplaten 1 aan elkaar te hechten en daarbij dus de verbinding tussen de isolatieplaten 1 te versterken. Het aangebrachte hechtingsmiddel heeft bijkomend het voordeel dat de voeg tussen beide isolatieplaten 1 ook afgedicht wordt voor indringend vocht. Het vlak eindvlak 14 vormt in het getoonde uitvoeringsvoorbeeld het diepste punt van de uitdieping 13, dat gelegen is op een vooraf bepaalde diepte in de uitdieping 13. Deze vooraf bepaalde diepte is gekozen zodanig dat een laag hechtingsmiddel in de uitdieping 13, en dus ook in de inkeping, kan ingebracht worden voor het vormen van een vrijwel volledige waterdichte afdichting in de inkeping. Het dient duidelijk te zijn dat dit diepste punt van de uitdieping niet noodzakelijk dient gevormd te worden door een vlak eindvlak 14, maar ook op andere manieren kan voorzien zijn.

In Figuur 9 wordt een alternatieve uitvoeringsvorm getoond van de isolatieplaat 1. Hierbij is de uitdieping 13 aan de omtrek van de voorzijde 2 en de achterzijde 3 van de isolatieplaat 1 op een andere wijze gevormd dan bij de in Figuur 1 getoonde isolatieplaat. Aan de bovenzijde 2 van de isolatieplaat 1 wordt de uitdieping 13 gevormd door een schuin aflopend vlak dat gevolgd wordt door een trapvormig deel dat eindigt in een vlak eindvlak 14. Aan de onderzijde 3 van de isolatieplaat heeft de uitdieping 13 een trapvorm die eindigt in een vlak eindvlak 14. Het dient dus duidelijk te zijn dat er verschillende wijzen zijn waarop de uitdieping 13 kan uitgevoerd worden.

De dikte van de isolatieplaat 1 volgens een voorkeursuitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding kan gekozen worden al naargelang de gewenste isolatiewaarde van de isolatiewand, waarbij een dikke isolatiewand betere warmte-isolerende eigenschappen heeft dan een dunne isolatiewand.

Lijst met referentienummers: 1 isolatieplaat 2 voorzijde 3 achterzijde 4 randzijde 5 randverbindingselement 6 tand 7 groef 8 voorlip 9 achterlip 10 afwateringsgootdeel 11 overeenkomstige uitsparing 12 overeenkomstige uitstulping 13 uitdieping 14 eindvlak 15 hechtingsgroef 16 richel 17 cirkelvormige uitsparing 18 ankeropening 19 hulpmarkeringslijn

Claims

Conclusies

1. Een isolatiewand voor een gebouw, waarbij de isolatiewand samengesteld is uit een veelheid van met elkaar verbonden, in wezen gelijkvormige isolatieplaten (1) die hoofdzakelijk rechthoekig zijn van vorm en elk een voorzijde (2), een achterzijde (3) en vier randzijden (4) omvatten, waarbij de randzijden (4) van de isolatieplaten (1) in de lengterichting voorzien zijn van een randverbindingselement (5) gekozen uit de lijst bestaande uit een tand (6), een groef (7), een op de voorzijde (2) van de isolatieplaat (1) aansluitende lip, kortweg voorlip (8), en een op de achterzijde (3) van de isolatieplaat (1) aansluitende lip, kortweg achterlip (9), waarbij de tand (6) in wezen complementair is aan de groef (7) en de voorlip (8) in wezen complementair is aan de achterlip (9), waarbij de randverbindingselementen (5) zodanig voorzien zijn dat de isolatieplaten (1) van de isolatiewand onderling met elkaar verbonden zijn door middel van een verbinding gekozen uit een tand-en-groefverbinding gevormd door genoemde tand (6) en genoemde groef (7) en een liplasverbinding gevormd door genoemde voorlip (8) en genoemde achterlip (9), daardoor gekenmerkt dat de isolatieplaten (1) aan de omtrek van ten minste één zijvlak gekozen uit de voorzijde (2) en de achterzijde (3) voorzien zijn van een uitdieping (13) voor het opnemen van een hechtingsmiddel, waarbij de uitdieping (13) een vooraf bepaalde diepte heeft zodanig dat er in de directe nabijheid van voegen tussen de met elkaar verbonden isolatieplaten (1) een laag hechtingsmiddel aanbrengbaar is met een vooraf bepaalde dikte die voldoende is voor het vrijwel volledig tegenhouden van indringend vocht.
2. De isolatiewand volgens conclusie 1, waarbij de vooraf bepaalde diepte van de uitdieping (13) 3-4 mm bedraagt.
3. De isolatiewand volgens conclusie 1 of 2, waarbij de vooraf bepaalde diepte van de uitdieping (13) wordt gerealiseerd aan het uiteinde (14) van de uitdieping (13) dat aan de omtrek van de isolatieplaten (1) gelegen is.
4. De isolatiewand volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de uitdieping (13) gevormd is door een schuin aflopend vlak, een stapsgewijs schuin aflopend vlak, een verticaal aflopend vlak gevolgd door een horizontaal vlak, door een reeks vlakken in een trapvorm of door een combinatie hiervan.
5. De isolatiewand volgens een der voorgaande conclusies, waarbij er ten minste één afwateringsgoot voorzien is doorheen de isolatiewand voor het afvoeren van vocht dat tussen de isolatieplaten (1) in de isolatiewand gedrongen is, waarbij de ten minste ene afwateringsgoot samengesteld is uit op elkaar aansluitende afwateringsgootdelen (10) die in de lengterichting voorzien zijn op de randverbindingselementen (5) van de met elkaar verbonden isolatieplaten (1).
6. De isolatiewand volgens de voorgaande conclusie, waarbij ten minste één afwateringsgootdeel (10) van de ten minste ene afwateringsgoot aan een uiteinde voorzien is van een opstaande wand om het indringen van vocht ter hoogte van de overgang tussen het ten minste ene afwateringsgootdeel (10) en een aansluitend afwateringsgootdeel (10) te voorkomen.
7. De isolatiewand volgens conclusie 5 of 6, waarbij de randverbindingselementen (5) van de isolatieplaten (1) ter hoogte van hoeken tussen de randzijden (4) in elkaar overlopen.
8. De isolatiewand volgens een der conclusies 5-7, waarbij de ten minste ene afwateringsgoot doorheen de isolatiewand voorzien is in een neerwaarts aflopende richting van de isolatiewand.
9. De isolatiewand volgens een der conclusies 5-8, waarbij de afwateringsgootdelen (10) voorzien zijn als uitsparingen langsheen de lengterichting van de randverbindingselementen (5).
10. De isolatiewand volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de isolatieplaten (1) aan elke randzijde (4) in de lengterichting voorzien zijn van een verschillend randverbindingselement (5) gekozen uit de lijst bestaande uit een tand (6), een groef (7), een voorlip (8), en een achterlip (9), waarbij de tand (6) en de groef (7) elk voorzien zijn aan twee tegenoverliggende randzijden (4) van de isolatieplaat (1), en de voorlip (8) en de achterlip (9) voorzien zijn aan de twee resterende tegenoverliggende randzijden (4) van de isolatieplaat (1).
11. De isolatiewand volgens de voorgaande conclusie, waarbij de opstaande wand ten minste gedeeltelijk gevormd wordt door het randverbindingselement (5) op de randzijde (4) die aanligt aan de randzijde (4) waarop het ten minste ene randverbindingselement (5) is voorzien.
12. De isolatiewand volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de randverbindingselementen (5) van de met elkaar verbonden isolatieplaten (1) voorzien zijn om in elkaar vast te klikken, en bij voorkeur daartoe voorzien zijn door middel van overeenkomstige uitstulpingen (12) en uitsparingen (11) op de randverbindingselementen (5).
13. De isolatiewand volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de isolatieplaten (1) van de isolatiewand aan ten minste één zijvlak gekozen uit de voorzijde (2) van de isolatieplaat (1) en de achterzijde (3) van de isolatieplaat (1) langsheen ten minste één richting gekozen uit de lengterichting van de isolatieplaat (1) en de breedterichting van de isolatieplaat (1) voorzien zijn van een veelheid van hechtingsgroeven (15) voor het opnemen van een hechtingsmiddel voor wandbekledingselementen.
14. De isolatiewand volgens de voorgaande conclusie, waarbij de veelheid van hechtingsgroeven (15) een golfvorm hebben.
15. De isolatiewand volgens conclusie 13 of 14, waarbij de veelheid van hechtingsgroeven (15) een vernauwde ingangsopening hebben.
16. De isolatiewand volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de isolatieplaten (1) van de isolatiewand aan ten minste één zijvlak gekozen uit de voorzijde (2) en de achterzijde (3) voorzien zijn van een veelheid van bij voorkeur rechtlijnige richels (16) langsheen ten minste één richting gekozen uit de lengterichting van de isolatieplaat (1) en de breedterichting van de isolatieplaat (1), en waarbij de richels (16) op een regelmatige afstand van elkaar gelegen zijn op de isolatiewand.
17. De isolatiewand volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de isolatieplaten (1) een isolerend materiaal omvatten gekozen uit de lijst bestaande uit geëxpandeerd polystyreen (EPS), geëxtrudeerd polystyreen (XPS), polyurethaan (PUR), polyisocyanuraat (PIR), bij voorkeur geëxpandeerd polystyreen (EPS).
18. De isolatiewand volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de isolatieplaten (1) zowel aan de voorzijde (2) als aan de achterzijde (3) voorzien zijn voor het bevestigen van wandbekledingselementen.
19. Een isolatieplaat (1) voor het opbouwen van een isolatiewand, waarbij de isolatieplaat (1) hoofdzakelijk rechthoekig is van vorm, waarbij de isolatieplaat een voorzijde (2), een achterzijde (3) en vier randzijden (4) omvat, waarbij elke randzijde in de lengterichting voorzien is van een randverbindingselement (5) gekozen uit de lijst bestaande uit een tand (6), een groef (7), een op de voorzijde (2) van de isolatieplaat (1) aansluitende lip (8), kortweg voorlip (8), en een op de achterzijde (3) van de isolatieplaat (1) aansluitende lip (9), kortweg achterlip (9), waarbij de tand (6) in wezen complementair is aan de groef (7) en de voorlip (8) in wezen complementair is aan de achterlip (9), daardoor gekenmerkt dat de isolatieplaat (1) aan de omtrek van ten minste één zijvlak gekozen uit de voorzijde (2) en de achterzijde (3) voorzien is van een uitdieping (13) voor het opnemen van een hechtingsmiddel, waarbij de uitdieping (13) een vooraf bepaalde diepte heeft zodanig dat bij een isolatiewand opgebouwd uit een veelheid van de isolatieplaten (1) er in de directe nabijheid van voegen tussen de met elkaar verbonden isolatieplaten (1) een laag hechtingsmiddel aanbrengbaar is met een vooraf bepaalde dikte die voldoende is voor het vrijwel volledig tegenhouden van indringend vocht.
20. De isolatieplaat (1) volgens conclusie 19, waarbij de vooraf bepaalde diepte van de uitdieping (13) 3-4 mm bedraagt.
21. De isolatieplaat (1) volgens conclusie 19 of 20, waarbij de vooraf bepaalde diepte van de uitdieping (13) wordt gerealiseerd aan het uiteinde (14) van de uitdieping (13) dat aan de omtrek van de isolatieplaat (1) gelegen is.
22. De isolatieplaat (1) volgens een der conclusies 19-21, waarbij de uitdieping (13) gevormd is door een schuin aflopend vlak, een stapsgewijs schuin aflopend vlak, een verticaal aflopend vlak gevolgd door een horizontaal vlak, door een reeks vlakken in een trapvorm, of door een combinatie hiervan.
23. De isolatieplaat (1) volgens een der conclusies 19-22, waarbij ten minste één van de randverbindingselementen (5) op de randzijden (4) in de lengterichting voorzien is van ten minste één afwateringsgootdeel (10).
24. De isolatieplaat (1) volgens de voorgaande conclusie, waarbij ten minste één afwateringsgootdeel (10) aan een uiteinde voorzien is van een opstaande wand.
25. De isolatieplaat (1) volgens de voorgaande conclusie, waarbij de opstaande wand ten minste gedeeltelijk gevormd wordt door het randverbindingselement (5) op de randzijde (4) die aanligt aan de randzijde (4) waarop het ten minste ene randverbindingselement (5) is voorzien.
26. De isolatieplaat (1) volgens een der conclusies 19-25, waarbij het ten minste ene afwateringsgootdeel (10) voorzien is als een uitsparing langsheen de lengterichting van het randverbindingselement (5) waarop het ten minste ene afwateringsgootdeel (10) voorzien is.
27. De isolatieplaat (1) volgens een der conclusies 19-26, waarbij de isolatieplaat (1) aan elke randzijde (4) in de lengterichting voorzien is van een verschillend randverbindingselement (5) gekozen uit de lijst bestaande uit de tand (6), de groef (7), de voorlip (8), en de achterlip (9), en waarbij de tand (6) en de groef (7) elk voorzien zijn aan twee tegenoverliggende randzijden (4) van de isolatieplaat (1), en de voorlip (8) en de achterlip (9) voorzien zijn aan de twee resterende tegenoverliggende randzijden (4) van de isolatieplaat (1).
28. De isolatieplaat (1) volgens de voorgaande conclusie, waarbij de verschillende randverbindingselementen (5) van de isolatieplaat (1) ter hoogte van hoeken tussen de randzijden (4) in elkaar overlopen.
29. De isolatieplaat (1) volgens een der conclusies 19-28, waarbij de isolatieplaat (1) verder voorzien is zoals de isolatieplaat (1) van de isolatiewand volgens een der conclusies 1-19.