BE1022375B1 - Set van bouwelementen en opvulmateriaal voor de naad tussen bouwelementen - Google Patents

Abstract

Set van bouwelementen en één of meerdere verbindingsstukken, waarbij de bouwelementen (1-2) minstens zijn opgebouwd uit thermische isolatie (5) en een basisplaat (4), waarbij de bouwelementen (1-2) aan minstens één rand (10) voorzien zijn van een groef (14) en waarbij de voornoemde één of meerdere verbindingsstukken (3) zijn uitgevoerd als een tand die elk in zowel de voornoemde groef (14) van een eerste bouwelement (1) als in een groef (15) van een tweede bouwelement (2) dienen te worden aangebracht om een naad (32) tussen het eerste en het tweede bouwelement (1- 2) te overbruggen, wanneer deze aanliggend zijn in een constructie, daardoor gekenmerkt dat minstens het oppervlaktemateriaal (16) van het verbindingsstuk (3) samendrukbaar is uitgevoerd.

Description

Set van bouwelementen en opvulmateriaal voor de naad tussen bouwelementen.

Deze uitvinding heeft betrekking op een set van bouwelementen en één of meerdere verbindingsstukken, meer speciaal voor dak-, wand- of vloerconstructies en op een opvulmateriaal voor de naad tussen dergelijke bouwelementen.

De uit de stand der techniek bekende bouwelementen of bouwpanelen bestaan hoofdzakelijk in twee typen. Enerzijds zijn er de zogenaamde openschalige bouwelementen, waarbij slechts aan één vlakke zijde van het bouwelement een basisplaat is toegepast en waarbij de andere zijde, namelijk de open zijde, hoofdzakelijk gevormd wordt door het isolatiemateriaal zelf en, anderzijds, de gesloten of sandwich bouwelementen, waarbij aan de tweede vlakke zijde van het bouwelement een bovenplaat is aangebracht, zodat het isolatiemateriaal zich in de ruimte tussen de basisplaat en de bovenplaat bevindt. Deze typen bouwelementen kunnen aangewend worden als dakelement, als wandelement of als vloerelement. Voor voorbeelden van openschalige dakelementen en gesloten of sandwich dakelementen wordt verwezen naar het EP 0 978 601 en respectievelijk het EP 1 162 050.

Het toepassen van bouwelementen als een isolerend, mogelijks zelfdragend, dakelement is op zich reeds ruim bekend. Hiertoe wordt bij wijze van voorbeeld verwezen naar het EP 0 450 731 of het EP 1 253 257. Dergelijke bouwelementen kunnen met hun basisplaat op een eenvoudig geconstrueerde dakkap, bijvoorbeeld een dakkap met enkel gordingen, worden aangebracht. Na de installatie van dergelijke bouwelementen, worden deze doorgaans nog voorzien van pannenlatten die op hun beurt de dakpannen of andere dakbedekking ondersteunen. In een dergelijke constructie vervult het bouwelement de functie van een traditioneel geïsoleerd onderdak. Het is ook mogelijk dat de voomoemde basisplaat de binnenbekleding van de betreffende dakconstructie vormt of dat de basisplaat van dergelijke binnenbekleding is voorzien. Gebruikelijk worden dergelijke bouwelementen op maat voor een woning geprefabriceerd. Gelijkaardige bouwelementen kunnen tevens aangewend worden voor het vormen van een wandconstructie en/of een vloerconstructie.

Een actuele uitdaging in de bouwsector zijn de steeds hogere eisen die worden gesteld aan gebouwen op het vlak van luchtdichtheid, thermische en/of akoestische isolatie. Bij toepassing van bovenvermelde bouwelementen kunnen de naden tussen twee aanliggende bouwelementen een zwakke schakel vormen, met name op het vlak van luchtdichtheid, thermische en/of akoestische isolatie.

Volgens de huidige stand der techniek worden bovenvermelde naden vaak afgewerkt of afgedicht door het toepassen van een tape of een schuimend vulmiddel, zoals met een PU schuim, bijvoorbeeld aan de hand van een spuitbus. Sommige bestaande bouwelementen voorzien een uitsparing ter hoogte van de bovenrand van het bouwelement, waardoor het toepassen van een schuimend vulmiddel wordt vereenvoudigd en/of verbeterd. Het afwerken van de naden met behulp van bijvoorbeeld een isolatieschuim is echter omslachtig en arbeidsintensief. Niet-elastische isolatieschuimen kunnen bovendien na verloop van tijd en door beweging van het dak gaan scheuren, waardoor de luchtdichting niet duurzaam is.

Een vaak voorkomend probleem bij het aanwenden van de bovenvermelde types bouwelementen is het correct samenvoegen en de onderlinge uitlijning van aanliggende bouwelementen. Dit komt ondermeer door variaties en toleranties van de onderliggende structuur en/of van het bouwelement zelf, alsook door differentiële doorbuiging van aanliggende bouwelementen.

Een verder probleem bij het aanwenden van de bovenvermelde types bouwelementen is het vormen van een ononderbroken waterkerende laag. Meer bepaald ter hoogte van de naden tussen aanliggende bouwelementen is er vaak een probleem van een onderbreking in de waterkerende laag. Volgens de stand van de techniek wordt een waterkerende laag gerealiseerd aan de vlakke zijde van het bouwelement die naar buiten toe is gericht bij gemonteerde toestand.

Verder kan nog het probleem van condensatie in de naden vermeld worden. Doordat, in het geval van geen of slechte afwerking van de naden, warme lucht in de naad tussen twee aanliggende bouwelementen kan dringen en gaat condenseren tegen de koude bovenkant van de bouwelementen, kunnen condensatieproblemen ontstaan. De naden kunnen namelijk een onderbreking vormen in de dampremmende laag gevormd door de twee of meerdere bouwelementen. Volgens de stand van de techniek wordt een dampremmende laag gerealiseerd ter hoogte van de vlakke zijde van het bouwelement die naar binnen toe is gericht bij gemonteerde toestand.

Het is gekend uit het US 4,443,988 om groeven te voorzien in de rand van een isolatiepaneel met bekleding en een tand in de vorm van een houten lat te gebruiken voor het samenvoegen en uitlijnen van aanliggende isolatiepanelen met bekleding. Hierbij is een afschuining voorzien aan een rand van de tand waardoor deze gemakkelijker in de groef kan worden aangebracht. Hierdoor wordt op relatief goedkope wijze een oplossing geboden voor het onderling verbinden van dergelijke isolatiepanelen met een beperkt risico op schade aan de panelen. Het gebruik van houten latten beperkt verder de differentiële doorbuiging van aanliggende isolatiepanelen. De naden tussen de aanliggende bouwelementen van het US 4,443,988 zijn niet luchtdicht en er is een risico op condensatievorming in deze naden.

Het US 5,950,389 toont nog andere tanden voor het verbinden van twee aanliggende bouwelementen. De betreffende tanden worden verkleefd in een groef in het isolatiemateriaal. Het gebruik van een kleefstof of lijm tijdens het monteren van dergelijke panelen is enerzijds arbeidsintensief en het bemoeilijkt anderzijds de installatie van de panelen.

Met het oog op het bekomen van een verbetering op het vlak van luehtdichtheid, thermische en/of akoestische isolatie van gebouwen, meer bepaald ter hoogte van de naad tussen twee aanliggende bouwelementen, betreft de huidige uitvinding volgens een eerste onafhankelijk aspect een set van bouwelementen en één of meerdere verbindingsstukken, waarbij de bouwelementen minstens zijn opgebouwd uit thermische isolatie en een basisplaat, waarbij de bouwelementen aan minstens één rand voorzien zijn van een groef en waarbij de voomoemde één of meerdere verbindingsstukken minstens een oppervlaktemateriaal bevatten en waarbij de voomoemde één of meerdere verbindingsstukken zijn uitgevoerd als een tand die elk in zowel de voornoemde groef van een eerste als van een tweede bouwelement dienen te worden aangebracht om een naad tussen het eerste en het tweede bouwelement te overbruggen, wanneer deze aanliggend zijn in een constructie, met als kenmerk dat minstens het oppervlaktemateriaal van het verbindingsstuk, minstens plaatselijk, samendrukbaar is uitgevoerd. Bij voorkeur betreffen voomoemde bouwelementen de openschalige bouwelementen of gesloten bouwelementen, ook wel sandwich bouwelementen genaamd, zoals hierboven beschreven.

Doordat, volgens de uitvinding, minstens het oppervlaktemateriaal van het verbindingsstuk, minstens plaatselijk, samendrukbaar is uitgevoerd, kan een vlotte montage van de bouwelementen en de verbindingsstukken worden bereikt en/of verbeterde eigenschappen van de constructie ter plaatse van de naad tussen twee aanliggende bouwelementen. Zo bijvoorbeeld kan een verbeterde luchtdichtheid worden bereikt. Met een vlotte montage wordt onder andere bedoeld dat het verbindingsstuk vlotter kan worden aangebracht in de groef van de voomoemde bouwelementen.

Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van de huidige uitvinding is het voornoemde verbindingsstuk, minstens plaatselijk, samengedrukt wanneer het is aangebracht in de voomoemde groeven. Hierdoor wordt een zekere klemming van de tand in de groef gerealiseerd.

Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bestaan de voomoemde één of meerdere verbindingsstukken uit minstens twee materialen, meer bepaald een kernmateriaal en een afzonderlijk oppervlaktemateriaal, waarbij het afzonderlijk oppervlaktemateriaal meer samendrukbaar is dan het kernmateriaal. Door het gebruik van een minder samendrukbaar kernmateriaal kan de differentiële doorbuiging tussen aanliggende bouwelementen worden beperkt, terwijl de voordelen van het samendrukbaar oppervlaktemateriaal worden behouden. Het kernmateriaal omvat bij voorkeur houtgebaseerd materiaal, zoals multiplex.

In een verdere voorkeurdragende uitvoeringsvorm bezit minstens één van de voomoemde verbindingsstukken een buigstijfheid die groter is dan deze van de voomoemde basisplaat van de bouwelementen. Hierdoor kan differentiële doorbuiging van aanliggende bouwelementen door toepassing van dergelijke verbindingsstukken worden verminderd. De buigstijfheid van het verbindingsstuk kan hierbij worden beïnvloed door de keuze voor een materiaal met een hoge elasticiteitsmodulus en/of door de keuze van een dwarsdoorsnedegeometrie die een hoog traagheidsmoment oplevert. Bijvoorbeeld kan gekozen worden voor een verbindingsstuk met een kernmateriaal uit hard PVC in de vorm van een hol profiel. Verder, en onafhankelijk van de dwarsdoorsnede van het verbindingsstuk, kan de differentiële doorbuiging worden beperkt door een goede locatie van het verbindingsstuk ten opzichte van de neutrale lijn van het bouwelement. Hoe verder het verbindingsstuk verwijderd is van de neutrale lijn van het bouwelement hoe sterker de differentiële doorbuiging kan worden beperkt. Door het verbindingsstuk dichtbij de onderzijde en/of dichtbij de bovenzijde van het bouwelement te positioneren, kan de weerstand tegen differentiële doorbuiging gunstig worden beïnvloed. Bij voorkeur wordt het verbindingsstuk met zijn samendrukbaar oppervlaktemateriaal gepositioneerd tegen de binnenzijde van een eventuele basisplaat en/of bovenplaat, waarbij de betreffende plaat de voomoemde groef dan langs onder- of bovenzijde begrenst. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij openschalige bouwelementen en gesloten bouwelementen. De binnenzijde van de basisplaat is bij voorkeur voorzien van een dampremmende laag. In dergelijk geval wordt het verbindingsstuk met zijn samendrukbaar oppervlaktemateriaal bij voorkeur gepositioneerd tegen deze dampremmende laag. Wanneer het samendrukbaar oppervlaktemateriaal eveneens is voorzien van een dampremmende laag of materie, zoals een folie, blijft de naad tussen twee aanliggende bouwelementen dampremmende eigenschappen vertonen.

Volgens een mogelijke uitvoeringsvorm is het kernmateriaal van het verbindingsstuk geëxtrudeerd uit een hard PVC materiaal. Bij voorkeur is het afzonderlijk oppervlaktemateriaal geëxtrudeerd uit een zacht PVC materiaal. Nog volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm zijn kernmateriaal en het afzonderlijk oppervlaktemateriaal gevormd door coëxtrusie

Volgens een mogelijke uitvoeringsvorm van het eerste aspect van de huidige uitvinding bevindt het voomoemde afzonderlijk oppervlaktemateriaal zich minstens aan een gedeelte van het kernmateriaal dat in de voomoemde groeven wordt aangebracht, meer bepaald op een hoek van het kernmateriaal die in één van de voomoemde groeven dient te worden aangebracht, en beter nog op minstens twee hoeken die in respectieve groeven van het eerste en het tweede bouwelement dienen te worden aangebracht. Dit kan bijdragen tot de vlotte montage van het verbindingsstuk in de respectieve groeven.

Volgens nog een mogelijke uitvoeringsvorm van het eerste aspect bevindt het voomoemde afzonderlijk oppervlaktemateriaal zich minstens aan één zijde van het kernmateriaal dat in de voomoemde groeven wordt aangebracht, meer bepaald aan de onderzijde of bovenzijde van het kernmateriaal dat in één van de voomoemde groeven dient te worden aangebracht. Dit kan bijdragen tot een goede luchtdichting tussen naastliggende bouwelementen. Bij voorkeur wordt het voomoemde afzonderlijk oppervlaktemateriaal eveneens aangebracht op de kopse zijden van het kernmateriaal van het verbindingsstuk, om ook ter plaatse van de kopse aansluiting van twee verbindingsstukken de luchtdichtheid tussen twee bouwelementen te bevorderen.

Volgens de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm bevat het voomoemde oppervlaktemateriaal een opgeschuimd materiaal, zoals PVC, PU, PET of vinyl. Bij voorkeur betreft het opgeschuimd materiaal een PVC-schuim, bijvoorbeeld een opencellig PVC-schuim.

Bij voorkeur vertoont het voornoemde oppervlaktemateriaal een glad buitenoppervlak, bijvoorbeeld gevormd door een folie of een glijfolie. Dergelijk glad buitenoppervlak draagt bij tot een nog vlottere montage, waarbij, in het bijzonder, positioneren en nastellen van aanliggende bouwelementen minder omslachtig wordt. Bovendien kan een over de naad doorlopende dampremming worden bereikt. De voomoemde folie kan bijdragen tot het voorkomen van dampdiffusie en convectie in de naad. Bij voorkeur betreft de voornoemde folie een polyester folie. Het is duidelijk dat volgens dergelijke uitvoeringsvorm, het voomoemde oppervlaktemateriaal bestaat uit meerdere lagen, namelijk een eerste laag van een samendrukbaar materiaal, bijvoorbeeld geschuimd materiaal, en aan het buitenoppervlak een tweede laag die een glad oppervlak vormt, bijvoorbeeld een folie.

Volgens een praktisch voorbeeld kan het verbindingsstuk bestaan uit een afzonderlijk oppervlaktemateriaal, eventueel met inbegrip van de optionele folie, en een kernmateriaal, waarbij het afzonderlijk oppervlaktemateriaal bestaat uit een tape die, minstens plaatselijk, rond het kernmateriaal is aangebracht. Dergelijke uitvoering levert een bijzonder eenvoudige productie van de voomoemde verbindingsstukken op, terwijl toch een afdoende luchtdichting kan worden bereikt. Het kan bijvoorbeeld gaan om een enkelzijdig klevend opencellig PVC schuim dat aan de bovenzijde ervan voorzien is van een polyester folie. Dergelijke tape is in de handel verkrijgbaar als enkelzijdig klevende tape. Een voorbeeld van een dergelijke tape is “Celband ® PVC” van het merk “Celdex”.

Volgens de huidige uitvinding creëert de overbrugging door middel van het bijzondere verbindingsstuk, in samengestelde toestand, bij voorkeur een luchtdichte naad tussen twee aanliggende bouwelementen. Door middel van uitvoeringen die gebruik maken van een folie op het buitenoppervlak van het oppervlaktemateriaal kan bovendien een dampdichte naad worden bereikt. Dit laatste is voornamelijk interessant wanneer ook de bouwelementen van de set een dampremmende laag omvatten en de dampdichte barrière van de naad aansluit met de dampremmende laag van de aanliggende bouwelementen.

In het algemeen kan de uitvinding van het eerste aspect op verschillende manieren praktisch worden uitgevoerd. Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds uitvoeringen voor bouwelementen die aan de rand bestaan uit isolatiemateriaal, meer specifiek thermische isolatie, en anderzijds uitvoeringen voor bouwelementen die aan de rand bestaan uit een rib, meer in het bijzonder een constructieve rib van het bouwelement.

Volgens een eerste praktische mogelijkheid, die kan worden toegepast in het geval van een bouwelement dat aan de rand bestaat uit isolatiemateriaal is de voomoemde groef uitgevoerd in de voornoemde thermische isolatie van de bouwelementen. Dergelijke groef bevindt zich bij voorkeur net boven de voomoemde basisplaat, of op een kleine afstand daarboven. Het is niet uitgesloten dat de groef minstens gedeeltelijk verzonken zou zijn in het binnenoppervlak van de voomoemde basisplaat.

Volgens een tweede praktische mogelijkheid, in het geval dat de voomoemde bouwelementen verder één of meerdere ribben omvatten, is minstens één van de voomoemde groeven uitgevoerd in minstens één van de voomoemde ribben.

Zoals voomoemd, bevindt het voomoemde verbindingsstuk, of toch minstens het oppervlaktemateriaal, zich bij voorkeur in een minstens plaatselijk samengedrukte toestand in de voomoemde groef. Zulks kan bijvoorbeeld worden bereikt middels een aangepaste maatvoering van de groef en het erin aan te brengen verbindingsstuk. Bij voorkeur wordt een minstens plaatselijk samendrukking van 30% of meer, bijvoorbeeld 50% of meer, bereikt. Hiermee wordt bedoeld dat de dikte van het samendrukbaar oppervlaktemateriaal plaatselijk met minstens 30% of minstens 50% wordt gereduceerd.

De afmetingen van de groef kunnen volgens een eerste mogelijke uitvoeringsvorm zo worden gekozen dat de hoogte van de groef kleiner is dan de dikte van het erin aangebrachte deel van het verbindingsstuk, zodanig dat de vooropgestelde reductie van de dikte van het oppervlaktemateriaal wordt bereikt.

In plaats van of in combinatie met de voornoemde aangepaste maatvoering kan ook gebruik worden gemaakt van een aandruksysteem voor het verbindingsstuk en/of van een eventuele doorbuiging van de bouwelementen. Bijvoorbeeld kan gebruik gemaakt worden van een aandruksysteem met een schroefsysteem waarmee het verbindingsstuk, meer speciaal het oppervlaktemateriaal ervan, tegen het bouwelement, bijvoorbeeld tegen de basisplaat en/of het isolatiemateriaal, wordt aangedrukt.

Volgens een mogelijke uitvoeringsvorm van het eerste aspect van de uitvinding bevindt, in samengestelde toestand, het voomoemde verbindingsstuk zich volledig tussen de bouwelementen. Met andere woorden, het verbindingsstuk bevindt zich bij voorkeur, in samengestelde toestand, niet boven noch onder het bouwelement. Hierbij bevindt het verbindingsstuk zich ook niet slechts gedeeltelijk boven of onder de bouwelementen.

Bij voorkeur bevindt minstens één van de voornoemde verbindingsstukken zich, in samengestelde toestand, vlakbij de basisplaat van het bouwelement, namelijk tegen de basisplaat, aan de binnenzijde ervan, verzonken in de basisplaat, aan de binnenzijde ervan, of intern in het bouwelement maximaal op een afstand van deze binnenzijde die gelijk is aan de dikte van de basisplaat, of maximaal op een afstand van 15 millimeter van deze binnenzijde. Hiermee is een afdoende luchtdichtheid van de naad eenvoudiger te bereiken, vermits zich geen of minder luchtlekken over het isolatiemateriaal kunnen voordoen.

Volgens een bijzondere uitvoeringsvorm kan het verbindingsstuk gecombineerd worden met een afwerkingsprofiel, al dan niet eendelig met het voomoemde verbindingsstuk, waardoor de naad tussen de basisplaten, die normaliter naar de binnenzijde van de constructie worden gericht, kan worden afgewerkt.

In verband met het eerste aspect wordt nog opgemerkt dat het voomoemde oppervlaktemateriaal zowel louter plaatselijk, als over de gehele omtrek of nagenoeg de gehele omtrek van het verbindingsstuk samendrukbaar kan zijn uitgevoerd. Zo kunnen installatiefouten maximaal worden vermeden.

Met hetzelfde doel als in het eerste aspect betreft de huidige uitvinding volgens een tweede onafhankelijk aspect nog een opvulmateriaal voor de naad tussen aanliggende bouwelementen, waarbij dit opvulmateriaal hoofdzakelijk bestaat uit een kernmateriaal en een oppervlaktemateriaal, waarbij het voomoemde kernmateriaal bij voorkeur een isolatiemateriaal betreft, met als kenmerk dat het oppervlaktemateriaal meer samendrukbaar is dan het voomoemde kernmateriaal. Doordat het voomoemde oppervlaktemateriaal meer samendrukbaar is dan het voornoemde kernmateriaal, kan het opvulmateriaal op een vlotte wijze aangebracht worden in de naad tussen aanliggende bouwelementen en kan een verbeterde luchtdichtheid, thermische en/of akoestische isolatie worden bereikt. Een bijkomend voordeel is dat hierdoor het gebruik van een isolatieschuim voor het achteraf opspuiten van de naden kan worden verminderd of zelfs vermeden.

Volgens een variante kan het voornoemde kernmateriaal bestaan uit een ander materiaal dan een isolatiemateriaal. Bijvoorbeeld kan het kernmateriaal bestaan uit een houtgebaseerd materiaal of uit een kunststof materiaal.

Het opvulmateriaal is bij voorkeur langwerpig en bezit bij voorkeur een hoofdzakelijk rechthoekige dwarsdoorsnede, waarbij de breedterichting en de lengterichting van het opvulmateriaal samenvalt respectievelijk met de breedte- en lengterichting van de op te vullen naad. Bij voorkeur is het oppervlaktemateriaal over minstens twee zijden van het opvulmateriaal aangebracht. Bij voorkeur is het voomoemde oppervlaktemateriaal aangebracht over minstens één van de hoeken van het opvulmateriaal. Volgens een meer voorkeurdragende uitvoeringsvorm is het oppervlaktemateriaal in één stuk aangebracht rond drie zijden van het kernmateriaal. Volgens een mogelijke uitvoeringsvorm is het voomoemde oppervlaktemateriaal volledig rondom het kernmateriaal aangebracht. Dit heeft als voordeel dat het alzo gevormde opvulmateriaal volledig symmetrisch is, wat fouten bij het opvullen kan vermijden.

Bij voorkeur· is het voomoemde kernmateriaal voorzien van één of meerdere uitsparingen die zich hoofdzakelijk uitstrekken in de hoogte richting van het opvulmateriaal. Aan de hand van dergelijke uitsparing wordt een vervormbaarheid van het kernmateriaal, meer speciaal een varieerbare breedte bekomen. Dit is voordelig voor het opvullen van naden met een sterk variërende breedte, waarbij de samendrukbaarheid van het oppervlaktemateriaal alleen niet voldoende zou zijn om dit te ondervangen en goede eigenschappen ter plaatse van de naad te bekomen.

Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm vertoont het opvulmateriaal van het derde aspect verder nog het kenmerk dat het opvulmateriaal is samengedrukt tijdens het aanbrengen van het opvulmateriaal in de naad tussen aanliggende bouwelementen en waarbij het samendrukken het resultaat is van een aangepaste maatvoering van het opvulmateriaal ten opzichte van de afmetingen van de naad.

Met een aangepaste maatvoering van het opvulmateriaal wordt een maatvoering bedoeld die is aangepast aan de afmetingen van de naad tussen twee aanliggende bouwelementen. De afmetingen, meer speciaal de breedte of dikte van het opvulmateriaal kan bijvoorbeeld groter worden gekozen dan de breedte van de naad zodat een samendrukking van het opvulmateriaal wordt bekomen bij het aanbrengen ervan in de naad.

Voor de samendrukking van het oppervlaktemateriaal worden bij voorkeur dezelfde plaatselijke samendrukking gekozen als het geval is in het eerste aspect, namelijk minstens 30% of minstens 50% diktereductie.

Het samendrukbaar oppervlaktemateriaal van het derde aspect wordt bij voorkeur gevormd door een opgeschuimd materiaal, zoals bijvoorbeeld een PVC schuim. Het kan bijvoorbeeld gevormd worden door de samendrukbare materialen, folies en tapes genoemd in verband met eerste aspect, bijvoorbeeld door een enkelzijdig klevende tape.

Verder bevat het opvulmateriaal van het tweede aspect aan de bovenzijde bij voorkeur een waterafstotend element, zodat enige onder de dakbedekking sijpelende neerslag ook niet in de naden tussen de bouwelementen kan dringen.

Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin: figuur 1 in perspectief een set van bouwelementen en een verbindingsstuk weergeeft met de kenmerken van het eerste aspect van de uitvinding; figuur 2 op grotere schaal een dwarsdoorsnede weergeeft van een verbindingsstuk, volgens de in figuur 1 aangeduide lijn II-II; figuren 3 en 4 een dwarsdoorsnede weergeven van varianten van een set bouwelementen volgens de in figuur 1 aangeduide lijn IIÏ-III, doch in samengestelde toestand; figuur 5 een set van bouwelementen weergeeft, in een zicht zoals aangegeven in figuur 3 met F5, doch niet behorend totde uitvinding; figuren 6 en 7 een set bouwelementen weergeven, in een zicht gelijkaardig aan dat van figuur 5, waarin op vulmaterialen worden toegepast met de kenmerken van het tweede aspect van de uitvinding; figuur 8 een set van bouwelementen weergeeft volgens een doorsnede gelijkaardig aan deze van figuur 3, in niet samengestelde toestand, doch niet behorend tot de uitvinding; figuur 9 een mogelijke variante van het set van bouwelementen weergeeft volgens een doorsnede gelijkaardig aan deze van figuur 3, in niet samengestelde toestand, doch niet behorend tot de uitvinding; figuur 10 een set van bouwelementen weergeeft volgens een doorsnede gelijkaardig aan deze van figuur 3, in niet samengestelde toestand, doch niet behorend tot de uitvinding; figuur 11 toont in een zicht gelijkaardig aan dat van figuur 5, doch in uiteengeschoven toestand, nog een variante; en figuur 12 toont in een gelijkaardig zicht nog een voorbeeld dat niet tot de utivinding behoort.

Figuur 1 geeft een set van bouwelementen 1-2 en een verbindingsstuk 3 weer, in niet samengesteld toestand, met onder andere de kenmerken van het eerste aspect van de uitvinding. In het voorbeeld van figuur 1 betreffen de bouwelementen 1 en 2 twee elementen van het open type, meer bepaald een eerste bouwelement 1 en een tweede bouwelement 2. Deze twee bouwelementen 1-2 omvatten telkens een basisplaat 4 en thermische isolatie 5 alsook in dit voorbeeld telkens twee ribben 6-7. Voor de eenvoud van de figuur, werd één helft van het tweede bouwelement 2 weggelaten door middel van een snede in langsrichting van het bouwelement. De thermische isolatie 5 betreft in dit voorbeeld een vast isolatiemateriaal, meer bepaald een hardschuim isolatiemateriaal van het type polyisocyanuraat PIR.

De bouwelementen 1-2 hebben een rechthoekige vorm en worden gekarakteriseerd door een breedte B, lengte L en een dikte D, waarbij de bouwelementen een lengte L vertonen die groter is dan de breedte B en groter dan de dikte D. De voomoemde verbindingsstukken 3 zijn als langwerpige onderdelen uitgevoerd. Bij voorkeur hebben de verbindingsstukken 3 een lengte die overeenkomt met de lengte L van de bouwelementen 1-2.

Elk bouwelement wordt verder gekenmerkt door een bovenzijde 8 en een onderzijde 9 met daartussen vier randen 10-13. In het voorbeeld van figuur 1 is volgens het eerste aspect van de huidige uitvinding elk bouwelement 1 en 2 aan twee randen 10 en 12, meer bepaald aan twee tegenoverstaande randen 10-12, voorzien van een groef 14 en 15. Deze groeven 14-15 zijn volgens dit voorbeeld constant van doorsnede en strekken zich uit over de volledige lengte L van de bouwelementen 1-2.

In het getoonde voorbeeld van figuur 1 bevat het voornoemde verbindingsstuk 3 een afzonderlijk oppervlaktemateriaal 16 en een kernmateriaal 17. Het kernmateriaal 17 is in dit voorbeeld een houtgebaseerd materiaal, meer in het bijzonder multiplex.

Het bijzondere van de set bouwelementen 1-2 en verbindingsstuk 3 bestaat erin dat het voomoemde afzonderlijk oppervlaktemateriaal 16 van het verbindingsstuk 3 samendrukbaar is uitgevoerd.

Figuur 2 toont een dwarsdoorsnede van het verbindingsstuk 3 volgens de in figuur 1 aangeduide lijn II-II. In het voorbeeld zoals getoond in figuur 1 en 2 bevindt het afzonderlijk oppervlaktemateriaal 16 zich aan een gedeelte van het kernmateriaal 17, meer bepaald aan twee hoeken van het verbindingsstuk 3 die in de respectieve groeven 14 en 15 van het eerste en het tweede bouwelement 1-2 dienen te worden aangebracht.

Het voomoemde afzonderlijk oppervlaktemateriaal 16 bestaat uit twee lagen 18 en 19. Het afzonderlijk oppervlaktemateriaal 16 bevat meer bepaald in dit voorbeeld een eerste laag van een opgeschuimd materiaal 18, namelijk een opencellig PVC-schuim 18. Daarnaast vertoont het afzonderlijk oppervlaktemateriaal 16 een tweede laag bestaande uit een glijfolie 19, meer in het bijzonder een polyester folie 19. Nog volgens het getoonde voorbeeld is het afzonderlijk oppervlaktemateriaal 16 een tape die rondom het kernmateriaal 17 is aangebracht. De hoogte van het verbindingsstuk 3 in niet-samengedrukte toestand is alhier weergegeven door Hl.

Figuur 3 geeft een variante weer met twee identieke verbindingsstukken 3 die een overbrugging vormen tussen twee aanliggende bouwelementen 1-2. In dit voorbeeld betreffen de bouwelementen 1-2 bouwelementen van het gesloten type. De bouwelementen 1-2 bevatten in dit voorbeeld naast een basisplaat 4 en een thermische isolatie 5 ook een bovenplaat 20 alsook tengellatten 21 die verbonden zijn met de bovenzijde van de bovenplaat 20.

Verder is op figuur 3 de niet-samengedrukte toestand van het afzonderlijk oppervlaktemateriaal 16 schematisch weergegeven met behulp van de in stippellijn weergegeven contour 31.

In het voorbeeld van figuur 3 is de samendrukking van het afzonderlijk oppervlaktemateriaal 16 van beide verbindingsstukken 3 telkens bekomen door een aangepaste maatvoering van de groeven 14-15 ten opzichte van het verbindingsstuk 3.

De voomoemde aangepaste maatvoering van de groeven 14-15 bestaat in dit voorbeeld erin dat de hoogte H2 van de groeven kleiner is dan de hoogte Hl van het verbindingsstuk 3 in niet-samengedrukte toestand.

Volgens de weergegeven uitvoeringsvorm zorgt de samendrukking van het oppervlaktemateriaal 16 tegen de wand van de groeven 14-15, voor een beperking of verhindering van luchtcirculatie doorheen de naad 32. Met andere woorden wordt hierdoor een zekere luchtdichtheid bekomen van de naad 32 tussen de twee aanliggende bouwelementen 1-2.

De bouwelementen 1 en 2 van figuur 3 vertonen verder nog het voorkeurdragende kenmerk dat zij voorzien zijn van een dampremmende laag 33 gelegen tussen de basisplaat 4 en de thermische isolatie 5. Hierbij worden de groeven 14-15 aan de onderzijde 9 van de bouwelementen 1-2 telkens aan één wand gevormd door de voomoemde dampremmende laag 33.

Verder laat het onderste verbindingsstuk 3 uit het voorbeeld van figuur 3 eveneens toe om een ononderbroken dampremmende laag 33 te vormen. Ter hoogte van de naad 32 vormt het oppervlaktemateriaal 16, meer bepaald de polyesterfolie 19, een overbrugging van de dampremmende lagen 33 van de aanliggende bouwelementen 1 en 2. Omwille van de samendrukking van het oppervlaktemateriaal 16 tegen de voomoemde wand van de groeven 14-15 wordt bekomen dat damp aanwezig in de lucht aan de onderzijde 9 niet doorheen de naad 32 tussen twee aanliggend bouwelementen 1-2 kan migreren.

In figuur 4 wordt nog een mogelijke uitvoeringsvorm getoond van het eerste aspect, waarbij het afzonderlijk oppervlaktemateriaal 16 als twee aparte stroken is aangebracht aan één zijde van het verbindingsstuk 3, meer bepaald aan de zijde naar onder gericht.

Verder is in deze uitvoeringsvorm de samendrukking van het afzonderlijk oppervlaktemateriaal 16 niet bekomen door een aangepaste maatvoering van de groeven maar door een aandruksysteem 22, meer in het bijzonder een aandruksysteem 22 met een schroefsysteem.

Figuur 5 toont in een zicht gelijkaardig aan dit van figuur 3 een set van bouwelementen 1-2 in samengestelde toestand die niet tot de uitvinding behoren. Deze figuur geeft een set van bouwelementen 1, 2 weer, waarbij de bouwelementen 1-2 telkens zijn opgebouwd uit een basisplaat 4 en een thermische isolatie 5 en waarbij een eerste bouwelement 1 aan één rand 10 voorzien is van een tand 23. Het bijzondere van de set bouwelementen 1-2 uit figuur 5 bestaat erin dat een tweede bouwelement 2 aan één rand 12 voorzien is van een samendrukbaar materiaaldeel 24 dat, in samengestelde toestand van de bouwelementen 1-2, samenwerkt met de voomoemde tand 23 van het eerste bouwelement 1.

In het getoonde voorbeeld van figuur 5 wordt de tand 23 gevormd door een plaatselijk uitsteeksel 23 aan een lat 25 die op haar beurt is ingelijmd in de rand 10 van het eerste bouwelement 1. Deze lijmverbinding 34 wordt in de figuur schematisch weergegeven door een dikke lijn. De rand 12 van het tweede bouwelement 2 vertoont verder een uitsparing waarin het samendrukbaar materiaaldeel 24 is ingewerkt, meer bepaald gedeeltelijk ingewerkt en het samendrukbaar materiaal 24 steekt hierbij gedeeltelijk uit ten opzichte van de rand 12. In het voorbeeld betreft het samendrukbaar materiaaldeel 24 een geslotencellig PVC schuim.

Figuur 6 toont een opvulmateriaal 26 volgens het tweede aspect van de huidige uitvinding, waarbij dit opvulmateriaal hoofdzakelijk bestaat uit een kernmateriaal 17 en een oppervlaktemateriaal 16. Het bijzondere van het opvulmateriaal 26 uit figuur 6 bestaat erin dat het oppervlaktemateriaal 16 meer samendrukbaar is dan het voomoemde kernmateriaal 17. Verder vertoont het opvulmateriaal 26 uit het voorbeeld van figuur 6 nog het kenmerk dat het opvulmateriaal 26 een hoofdzakelijk rechthoekige dwarsdoorsnede vertoont. Het voomoemde oppervlaktemateriaal 16, meer in het bijzonder het opencellig PVC schuim 16, is volgens deze mogelijke uitvoeringsvorm volledig rondom het kernmateriaal 17 aangebracht. Verder vertoont het getoonde voorbeeld nog twee uitsparingen 27, die zich uitstrekken in de richting van de hoogte H3 van opvulmateriaal. Eén van deze uitsparingen bevindt zich aan de bovenzijde en een andere bevindt zich aan de onderzijde van het opvulmateriaal 26, terwijl beide uitsparingen 27 zich, in de breedterichting gezien, in het midden van het kernmateriaal 17 bevinden. Volgens deze mogelijkheid vertoont het opvulmateriaal 26 het kenmerk dat het kernmateriaal 17 in de richting van de hoogte H3 van het opvulmateriaal 26 minstens een zone bevat die vrij is van uitsparingen 27. Hierdoor ontstaat er een opvulmateriaal 26 waarbij het kernmateriaal 17 een H-vormige doorsnede bezit.

In figuur 6 wordt eveneens getoond dat het opvulmateriaal 26, meer bepaald het oppervlaktemateriaal 16, is samengedrukt wanneer het toegepast wordt in de naad 32 van twee aanliggende bouwelementen 1 en 2. De niet-samengedrukte toestand wordt in figuur 6 schematisch weergegeven door de contour 31 van het opvulmateriaal 26 wanneer deze niet is samengedrukt.

Figuur 7 toont, nog volgens de uitvinding, een mogelijke variante van het opvulmateriaal 26 waarbij er twee uitsparingen 27 zijn, meer bepaald één aan de bovenzijde en één aan de onderzijde van het opvulmateriaal 26, terwijl beide uitsparingen 27 zich, in de breedterichting gezien, elk aan één kant van de middellijn M van het kernmateriaal bevinden. Volgens deze mogelijkheid vertoont het opvulmateriaal 26 verder het kenmerk dat het kernmateriaal 17 in de richting van de hoogte H3 van het opvulmateriaal 26 minstens een zone bevat waar beide voomoemde uitsparingen 27 aanwezig zijn. Hierdoor ontstaat er een opvulmateriaal 26 waarbij het kernmateriaal 17 een S-vormige doorsnede bezit. Verder vertoont het voorbeeld van figuur 7 nog het kenmerk dat het opvulmateriaal 26 een waterafstotend element 28 bevat. Volgens de in figuur 7 getoonde mogelijke uitvoeringsvorm is het waterafstotend element 28 uitgevoerd als een onderdakfolie 28. Deze is volgens dit voorbeeld door middel van een lijmverbinding 34 gedeeltelijk verbonden aan de bovenzijde van het opvulmateriaal 26 en omvat aan weerszijden van het opvulmateriaal nog een gedeelte die tot over de waterkerende laag 29 van de aanliggende bouwelementen 1 en 2 reikt. In het voorbeeld van figuur 10 kan het waterafstotend element 28 hierbij over de ribben 6-7 van de bouwelementen heen geplaatst worden.

Figuur 8 toont een set van bouwelementen die niet tot de uitvinding behoort, waarbij de bouwelementen 1-2 zijn opgebouwd uit een basisplaat 4 en thermische isolatie 5 en waarbij het bouwelement 1 aan één rand 10 een samendrukbaar materiaaldeel 24 bevat. Dit samendrukbaar materiaal 24 strekt zich, in dwarsdoorsnede gezien, verder uit dan de basisplaat 4 van het bouwelement 1. Het bijzondere van de set van bouwelementen 1-2 uit figuur 8 bestaat erin dat er een luchtdichte naad kan worden gevormd, doordat het samendrukbaar materiaaldeel 24, in samengestelde toestand van de bouwelementen 1-2, wordt samengedrukt. Zoals in het voorbeeld van figuur 8, kan het voomoemde samendrukbaar materiaaldeel 24 worden gevormd door een opgeschuimd materiaal, meer in het bijzonder door een geslotencellig PVC schuim 24 die is aangebracht over nagenoeg de volledige hoogte van de rand 10.

Figuur 9 toont een nog een mogelijke uitvoeringsvorm die niet tot de uitvinding behoort. De thermische isolatie 5 van de bouwelementen bestaat in dit voorbeeld uit een zacht isolatiemateriaal, meer bepaald uit glaswol isolatiemateriaal 5. Het samendrukbaar materiaaldeel 24 wordt in dit voorbeeld eveneens gevormd door een zacht isolatiemateriaal, meer bepaald door hetzelfde isolatiemateriaal van de thermische isolatie 5 van het bouwelement. In dit voorbeeld is het samendrukbaar materiaaldeel 24 eendelig uitgevoerd met de thermische isolatie 5 van het bouwelement. Bij het samenstellen van twee of meerdere van dergelijke bouwelementen 1-2 kan een luchtdichte naad worden gevormd doordat het samendrukbaar materiaaldeel 24, in dit geval gevormd door een uitstekend deel van de thermische isolatie 5 van het bouwelement, wordt samengedrukt.

Figuur 10 toont een set van bouwelementen 1 die niet tot de uitvinding behoort, waarbij de bouwelementen 1-2 telkens zijn opgebouwd uit thermische isolatie 5, een basisplaat 4 en in dit voorbeeld aan twee randen 10 en 12 een samendrukbaar materiaaldeel 24 bevatten. Het samendrukbaar materiaaldeel 24 strekt zich in dit voorbeeld telkens, in dwarsdoorsnede gezien, ook verder uit dan de basisplaat 4 van het bouwelement 1-2. Het bijzondere van de set van bouwelementen 1-2 uit figuur 10 bestaat erin dat de randen 10 en 12 telkens worden gevormd door een vast isolatiemateriaal 5, in dit voorbeeld door PUR isolatiemateriaal 5 en waarbij het voornoemde samendrukbaar materiaaldeel 24 telkens wordt gevormd door inkepingen 30. Voor de duidelijkheid van de tekening worden een drietal van de vele inkepingen 30 aangeduid op de figuur 10. De inkepingen 30 zoals toegepast in het voorbeeld van figuur 10 vormen telkens een repetitief patroon van inkepingen 30 over hoofdzakelijk de volledige hoogte van de rand 10-12 van elk bouwelement 1 en 2.

Verwijzend naar de in figuur 2 weergegeven streeplijn 35 wordt nog opgemerkt dat het samendrukbaar oppervlaktemateriaal 16 en/of de glij folie 19 zich volgens een variante over nagenoeg de volledige omtrek van het verbindingsstuk 3 of kernmateriaal 17 kan uitstrekken.

Figuur 11 geeft een variante weer die niet tot de uitvinding behoort en waarbij de tand 23 gevormd wordt door een verbindingsstuk 3 en het samendrukbaar materiaaldeel 24 is aangebracht in een groef 14. In dit geval is een samendrukbaar materiaaldeel 24 voorzien in de twee tegenoverliggende groeven 14-15. Het is duidelijk dat in dergelijk geval gelijkaardige voordelen kunnen worden behaald als beschreven aan de hand van het eerste aspect, doch met een traditioneel verbindingsstuk. De kwaliteiten van samendrukbaar oppervlaktemateriaal van het verbindingsstuk uit het eerste aspect worden hierbij overgenomen door het in de groeven 14-15 aangebrachte materiaaldeel 24. Het is duidelijk dat voor het samendrukbaar materiaaldeel 24 dezelfde materialen kunnen worden aangewend als voor het samendrukbaar oppervlaktemateriaal uit het eerste aspect, zoals bijvoorbeeld een tape van opencellig PVC schuim, al dan niet voorzien van een glijfolie 19.

Figuur 12 geeft een isolatiepaneel 36 weer dat aan minstens één rand 37 van twee tegenoverliggende randen 37-38 voorzien is van een dichtingsmassa 39. Bij voorkeur wordt aan de hand van dergelijke dichtingsmassa een luchtdicht naadgedeelte bekomen tussen twee van dergelijke aanliggende isolatiepanelen en/of wordt een kleefverbinding teweeg gebracht tussen twee van dergelijke isolatiepanelen.

Voornoemde dichtingsmassa is bij voorkeur gekozen uit de lijst van butylrubber, zoals isobutylene isoprene rubber (IIR) of polyisobutylene rubber, polyacrylaat. Bij voorkeur omvat de dichtingsmassa minerale vulmaterialen. Dergelijke dichtingsmassa hechten goed, ook op stofferige ondergronden. Zij zijn dus uitermate geschikt om een goede hechting te verwezenlijken op een ondergrond van thermische isolatie 5, zoals op polyurethaan of polyisocyanuraat. Zo bijvoorbeeld kan als dichtingsmassa het materiaal worden toegepast dat op de markt bekend is als Siga-Primur ®.

Bij voorkeur is de voomoemde dichtingsmassa 39 fabrieksmatig aangebracht en is zij afgedekt met een folie die op de werf dient te worden verwijderd.

Het gebruik van de dichtingsmassa 39 is hier geïllustreerd aan de hand van een sandwich bouwelement, namelijk een sandwich sporenkap element, maar kan ook worden toegepast bij niet structurele isolatiepanelen, die bijvoorbeeld hoofzakelijk bestaan uit polyurethaan of polyisocyanuraat, of bij openschalige bouwelementen.

Figuur 12 illustreert eveneens een afwerkingsprofiel 40 voor de naad 32 aan de binnenzijde van de dakconstructie 41.

De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de hierboven beschreven uitvoeringsvormen, doch dergelijke bouwelementen en dakconstructies kunnen volgens verschillende varianten worden gerealiseerd zonder buiten het kader van de huidige uitvinding te treden, zoals gedefinieerd door de aangehechte conclusies.

Claims (12)

1. Conclusies.

   1. - Set van bouwelementen en één of meerdere verbindingsstukken, waarbij de bouwelementen (1-2) minstens zijn opgebouwd uit thermische isolatie (5) en een basisplaat (4), waarbij de bouwelementen (1-2) aan minstens één rand (10) voorzien zijn van een groef (14) en waarbij de voomoemde één of meerdere verbindingsstukken (3) zijn uitgevoerd als een tand die elk in zowel de voomoemde groef (14) van een eerste bouwelement (1) als in een groef (15) van een tweede bouwelement (2) dienen te worden aangebracht om een naad (32) tussen het eerste en het tweede bouwelement (1-2) te overbruggen, wanneer deze aanliggend zijn in een constructie, daardoor gekenmerkt dat minstens het oppervlaktemateriaal (16) van het verbindingsstuk (3) samendrukbaar is uitgevoerd.
2. 2. - Set van bouwelementen en één of meerdere verbindingsstukken volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de voomoemde één of meerdere verbindingsstukken (3) bestaan uit minstens twee materialen, meer bepaald een kernmateriaal (17) en een afzonderlijk oppervlaktemateriaal (16) en waarbij het afzonderlijk oppervlaktemateriaal (16) meer samendrukbaar is dan het kernmateriaal (17).
3. 3. - Set van bouwelementen en één of meerdere verbindingsstukken (3) volgens conclusie 2, daardoor gekenmerkt dat de voomoemde één of meerdere verbindingsstukken (3) een buigstijfheid bezitten die groter is dan deze van de voomoemde basisplaat (4) van de bouwelementen (1-2).
4. 4. - Set van bouwelementen en één of meerdere verbindingsstukken volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de voomoemde één of meerdere verbindingsstukken (3) zijn gevormd door geëxtrudeerd hard PVC, bij voorkeur met een afzonderlijk oppervlaktemateriaal (16) dat is gevormd door geëxtrudeerd zacht PVC.
5. 5. - Set van bouwelementen en één of meerdere verbindingsstukken volgens één van voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de voomoemde één of meerdere verbindingsstukken (3) een zogenaamde glijfolie (19) bevatten.
6. 6. - Set van bouwelementen en één of meerdere verbindingsstukken volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de voomoemde groef (14-15) is uitgevoerd in de voomoemde thermische isolatie (5) van de bouwelementen (1-2).
7. 7. - Set van bouwelementen en één of meerdere verbindingsstukken volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat één of meerdere van de voomoemde bouwelementen (1-2) verder één of meerdere ribben (6-7) omvatten en waarbij minstens één van de voomoemde groeven (14-15) is uitgevoerd in minstens één van de voomoemde ribben (6-7).
8. 8. - Set van bouwelementen en één of meerdere verbindingsstukken volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat in samengestelde toestand, de overbrugging tussen twee aanliggende bouwelementen (1-2), die zoals voomoemd gevormd door minstens één van de voomoemde verbindingsstukken (3), een luchtdichte naad (32) creëert.
9. 9. - Set van bouwelementen en één of meerdere verbindingsstukken volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het voomoemde oppervlaktemateriaal (16) een opgeschuimd materiaal betreft.
10. 10. - Set van bouwelementen en één of meerdere verbindingsstukken volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het voomoemde oppervlaktemateriaal (16) minstens rond één van de hoeken van het verbindingsstuk (3) is aangebracht.
11. 11. Dakconstructie omvattende twee of meer bouwelementen met de kenmerken van één van de voorgaande conclusies, waarbij deze bouwelementen (1-2) aanliggend zijn en hun onderlinge naad (32) luchtdicht is uitgevoerd minstens door middel van het voomoemde verbindingsstuk (3).
12. 12.- Opvulmateriaal voor de naad (32) tussen aanliggende bouwelementen (1, 2), waarbij dit opvulmateriaal (26) hoofdzakelijk bestaat uit een kernmateriaal (17) en een oppervlaktemateriaal (16), waarbij het voomoemde kernmateriaal (17) een isolatiemateriaal betreft, daardoor gekenmerkt dat het oppervlaktemateriaal (16) meer samendrukbaar is dan het voornoemde kernmateriaal (17).