BE1021148B1

BE1021148B1 - Landbouwmachine met wielen met verstelbare camber

Info

Publication number: BE1021148B1
Application number: BE2013/0342A
Authority: BE
Inventors: Xavier G.J.M. Bonte; Rycke Stefan De; Peter Vanhoutte
Original assignee: Cnh Industrial Belgium Nv; Cnh Belgium N.V.
Priority date: 2013-05-14
Filing date: 2013-05-14
Publication date: 2016-01-08
Also published as: US20160081259A1; US9981503B2; WO2014184183A1; EP2996459A1; EP2996459B1

Abstract

Een onderstel (40) voor een landbouwmachine (10) bevat een holle as (46) en een asstomp (48) die verschuifbaar binnen in de holle as (46) is geschoven. Een borgopstelling (50) blokkeert een overlangse positie van de asstomp (48) ten opzichte 10 van de holle as (46). Minstens één dikteplaatje (57) is geplaatst op een buitenboords uiteinde (60) van de holle as (46) om de afstand tussen de asstomp (48) en de holle as (46) aan te passen.

Description

LANDBOUWMACHINE MET WIELEN MET VERSTELBARE CAMBER

DOMEIN VAN DE UITVINDING

Deze uitvinding heeft betrekking op landbouwmachines en meer bepaald op onderstellen die gebruikt worden op zulke landbouwmachines.

ACHTERGROND VAN DE UITVINDING

Landbouwmachines kunnen ofwel zelfrijdend zijn of gesleept worden, en kunnen veel vormen aannemen. Zelfrijdende landbouwmachines kunnen trekkers, maaidorsers, sproeiers, zwadmaaiers enz. zijn. Gesleepte landbouwmachines kunnen balenpersen, maaier-kneuzers, zelflossende karren, boren, plantmachines, sproeiers enz. zijn.

Balenpersen voor gebruik in de landbouw, zoals hierboven vermeld, worden gebruikt om oogstmateriaal te consolideren en te verpakken om de opslag en het behandelen van oogstmateriaal voor later gebruik te vergemakkelijken. In het geval van hooi, wordt gewoonlijk een maaier-kneuzer gebruikt om het oogstmateriaal af te snijden en het voor te bereiden om het in zwaden in de zon te drogen. In geval van stro ontlaadt een maaidorser oogstmateriaal dat geen graan is vanaf de achterkant van de maaidorser en dat het stro (zoals tarwe- of haverstro) vormt dat door de balenpers opgeraapt zal worden. Het afgesneden oogstmateriaal wordt gewoonlijk geharkt en gedroogd, en een balenpers, zoals een grote vierkantebalenpers of rondebalenpers, rijdt schrijlings over en langs de zwaden om het oogstmateriaal op te pikken en er balen van te maken.

Balenpersen voor gebruik in de landbouw bevatten gewoonlijk ten minste een paar met de grond contact makende wielen en kunnen ook extra wielen bevatten (bv. 4 wielen in het totaal), afhankelijk van de grootte van de balenpers.

Afhankelijk van hoe de balenpers aangehaakt is aan het aandrijvende voertuig (bv. een trekker) en van de breedte en de positie van de zwaden die opgeraapt moeten worden door de balenpers, kan het wenselijk zijn om de breedte van de wielen in spreidstand over de zwaden aan te passen om de zwaden niet samen te drukken. Als de wielen echter tijdens het werken op een grote afstand van elkaar worden gezet, kan het noodzakelijk zijn om de spoorbreedte weer te verkleinen bij het rijden van het één veld naar een ander, of op de weg, of als de breedte van de zwaden verschilt van het ene veld naar het andere, of voor transport op een truck opdat de wielen bij de afmetingen van de truck zouden passen. Het kan dus wenselijk zijn om de balenpers uit te rusten met een onderstel waarvan de spoorbreedte gemakkelijk vergroot of verkleind kan worden.

Een probleem met een balenpers met een verstelbare spoorbreedte is dat wanneer de balenpers ingesteld wordt met een grote spoorbreedte, het gewicht van de balenpers de assen lichtjes kan doen doorbuigen. Het doorbuigen van de assen kan nog verergerd worden wanneer de balenpers geladen is met volle balen, meer bepaald in geval van een grote vierkantebalenpers of een grote rondebalenpers. Hoe breder de spoorbreedte, des te meer hebben de assen de neiging om door te buigen. Het doorbuigen van de assen kan op zijn beurt de wielen doen kantelen, hetgeen resulteert in overdreven slijtage van de banden.

Wat vereist is volgens de stand van de techniek is een landbouwmachine met een onderstel waardoor de wielen gemakkelijk geconfigureerd kunnen worden voor een brede of smalle spoorbreedte, terwijl het terzelfder tijd de verandering van wielhoek die kan ontstaan als gevolg van de verandering van spoorbreedte kan compenseren.

SAMENVATTING VAN DE UITVINDING

Deze uitvinding verschaft een landbouwmachine met een onderstel met een verstelbare spoorbreedte en verwijderbare instelvoorzieningen, zoals een dikteplaatje, een spie, een instelbout enz. die een verandering in wielhoek afhankelijk van de gekozen spoorbreedte kan compenseren. Eén uitvoeringsvorm van de uitvinding is bedoeld voor een onderstel van een landbouwmachine. Het onderstel bevat een holle as en een asstomp die binnen in de holle as verschuifbaar is. Een borgopstelling blokkeert een overlangse positie van de asstomp ten opzichte van de holle as. Minstens één instelvoorziening is op een buitenboords uiteinde van de holle as geplaatst om de afstand tussen de asstomp en de holle as te verstellen.

Bij voorkeur zijn de instelvoorzieningen aan het buitenboordse uiteinde van de holle as geplaatst om de afstand tussen de asstomp en de holle as te verstellen.

De uitvinding in een andere uitvoeringsvorm is bedoeld voor een landbouwmachine die een chassis bevat en een onderstel dat op het chassis aangebracht is. Het onderstel bevat een holle as en een asstomp die binnen in de holle as verschuifbaar is. Een borgopstelling blokkeert een overlangse positie van de asstomp ten opzichte van de holle as. Minstens één instelvoorziening is geplaatst aan een buitenboords uiteinde van de holle as om de afstand tussen de asstomp as en de holle as te verstellen.

KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN

De bovenvermelde en andere kenmerken en voordelen van deze uitvinding en de manier om ze te bereiken zullen duidelijk worden en de uitvinding zal beter begrepen worden door verwijzing naar de volgende beschrijving van uitvoeringsvormen van de uitvinding samen met de bijbehorende tekeningen, waarbij:

Figuur 1 een opengewerkte perspectieftekening is die de inwendige werking weergeeft van een grote vierkantebalenpers die een onderstel volgens deze uitvinding bevat;

Figuur 2 een fragmentair zijaanzicht is van een uitvoeringsvorm van een asgeheel dat gebruikt wordt met het onderstel van deze uitvinding;

Figuur 3 een gedeeltelijk bovenaanzicht is van het asgeheel dat weergegeven is in Figuur 2;

Figuur 4 een vergroot aanzicht is van een deel van het asgeheel dat weergegeven is in de figuren 2 en 3, langs snijlijn 4-4 in Figuur 3;

Figuur 5 een doorsnede is van het asgeheel dat weergegeven is in de figuren. 2-4, langs de snijlijn 5-5 in Figuur 3;

Figuur 6 een bovenaanzicht is van het dikteplaatje dat weergegeven is in de figuren 2-4;

Figuur 7 een zijaanzicht is van een andere uitvoeringsvorm van een instelvoorziening volgens deze uitvinding die een spie bevat; en

Figuur 8 een zijaanzicht is van nog een andere uitvoeringsvorm van een instelvoorziening volgens deze uitvinding, dat een instelbout bevat.

Overeenkomstige verwijzingen (nummers en letters) geven overeenkomstige onderdelen aan door alle verschillende aanzichten heen. De hier uiteengezette voorbeelden illustreren uitvoeringsvormen van de uitvinding en zulke voorbeelden mogen niet geïnterpreteerd worden alsof ze de reikwijdte van de uitvinding op enige wijze beperken.

GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE UITVINDING

Met verwijzing naar de tekeningen en meer bepaald naar Figuur 1, wordt een uitvoeringsvorm weergegeven van een landbouwmachine volgens deze uitvinding in de vorm van een gesleept landbouwwerktuig, meer bepaald een grote vierkantebalenpers 10. Figuur 1 is een opengewerkte perspectieftekening die de inwendige werking van de grote vierkantebalenpers 10 weergeeft. De landbouwmachine van deze uitvinding zou echter de vorm kunnen hebben van een verschillend type machine, zoals een rondebalenpers, een maaier-kneuzer, een zelflosser enz.

Balenpers 10 werkt met een tweetraps toevoersysteem. Oogstmateriaal wordt opgetild van zwaden in de balenpers 10 met behulp van een opraapeenheid 12. De opraapeenheid 12 bevat een draaiende opraaprol 14 met tanden 16 die het gewas achterwaarts bewegen naar een pakkereenheid 18. Een facultatief paar eenzijdig gesteunde korte vijzels (waarvan er één is weergegeven, maar zonder nummer) is boven de opraaprol 14 gepositioneerd om het oogstmateriaal zijdelings naar binnen te bewegen. De pakkereenheid 18 bevat pakkertanden 20 die het gewas in een precompressiekamer 22 drukken om een prop oogstmateriaal te vormen. De pakkertanden 20 strengelen het gewas ineen en pakken het samen in de precompressiekamer 22. De precompressiekamer 22 en de pakkertanden 20 werken als de eerste stap voor het samendrukken van het gewas. Eens de druk in de precompressiekamer 22 een voorafbepaald gemeten waarde bereikt, beweegt een vuleenheid 24 de prop gewas uit de precompressiekamer 22 naar een hoofdbalenkamer 26. De vuleenheid 24 bevat vullervorken 28 die de prop gewas rechtstreeks voor een plunjer 30 drukken, die heen en weer beweegt binnen de hoofdbalenkamer 26 en de prop gewas tot een plak samendrukt. De vullervorken 28 keren terug naar hun originele stationaire toestand nadat de prop materiaal in de hoofdbalenkamer 26 werd bewogen. Plunjer 30 drukt de proppen gewas samen in plakken om een baal te vormen en terzelfder tijd beweegt de baal geleidelijk naar de uitlaat 32 van de hoofdbalenkamer 26. De hoofdbalenkamer 26 en de plunjer 30 functioneren als tweede trap voor het samendrukken van het gewas. Wanneer er genoeg plakken werden toegevoegd en de baal een volledige (of andere voorafbepaalde) grootte bereikt, worden knopenleggers 34 geactiveerd die touw rond de baal wikkelen en binden terwijl de baal zich nog altijd in de hoofdbalenkamer 26 bevindt. Naalden 36 brengen het onderste touw omhoog naar de knopenleggers 34 waarna het knoopproces plaatsvindt. Het touw wordt doorgesneden en de gevormde baal uitgestoten vanuit een ontlaadhelling 38 als een nieuwe baal gevormd is.

Volgens een aspect van deze uitvinding bevat balenpers 10 ook een onderstel 40 dat aangebracht is op een chassis 41. Onderstel 40 bevat één of meerdere assamenstellingen 42 (meer in detail weergegeven in de figuren 2 en 3) die banden 44 dragen. Elk asgeheel 42 bevat een holle as 46 en een asstomp 48 die verschuifbaar binnen in de holle as 46 is geschoven. Een borgopstelling 50 blokkeert een overlangse positie van de asstomp 48 ten opzichte van de holle as 46. In de geïllustreerde uitvoeringsvorm bevat de borgopstelling 50 een aantal bouten 52 die door uitgelijnde boutgaten 54 steken die zowel in de holle as 46 als in de asstomp 48 zijn aangebracht. De boutgaten 54 die gevormd zijn in de asstomp 48 hebben een diameter die groter is dan een diameter van een overeenkomstige bout 52 om een beperkt verticaal bewegingsbereik van de asstomp 48 binnen de holle as 46 mogelijk te maken. Andere types borgopstellingen zijn ook mogelijk, zoals een nop aan de bovenkant van de holle as die in een gekozen uitsparing valt aan de bovenkant van de asstomp, een vingervormige grendel die ingrijpt op een gekozen nop die uit de zijkant van de asstomp uitsteekt enz.

Zoals weergegeven in Figuur 5 heeft de asstomp 48 een breedte in de horizontale richting die kleiner is dan de binnenbreedte van de holle as 46. Deze speling is vereist om een gemakkelijke installatie van de asstomp binnen in de holle as 46 mogelijk te maken, om een beweging mogelijk te maken tijdens het herpositioneren van de asstomp ten opzichte van de holle as, en om water uit de ruimte binnen in de holle as 46 weg te laten stromen. Een bus 55 kan gebruikt worden om de asstomp 48 aan één kant van de binnenkant van de holle as 46 te dwingen.

Een compensatieplaat 56 kan gebruikt worden om de asstomp 48 naar de onderkant van de binnenkant van de holle as 46 te dwingen om de tolerantie te compenseren die vereist is tussen de holle as 46 en de asstomp 48. De compensatieplaat 56 wordt aangebracht alvorens de asstomp 48 binnen in de holle as 46 te monteren. Een paar bouten 64 is binnen in de gaten 68 geplaatst in de compensatieplaat 56 en door de gaten 66 van de holle as 46. De bouten 64 worden daarna geborgd op de holle as zodat de compensatieplaat 56 nu binnen in de holle as 46 blijft zitten.

Wanneer het asgeheel 42 geconfigureerd is met een grote spoorbreedte (d.w.z. wanneer de asstomp 48 zich in een axiaal naar buiten geschoven positie binnen in de holle as 46 bevindt), kunnen de statische en dynamische belastingen die uitgeoefend worden op het asgeheel 42 door het gewicht van de balenpers 10 naarmate hij over een veld beweegt, als gevolg hebben dat het asgeheel 42 doorbuigt of plooit. Het buigen van het asgeheel 42 beïnvloedt de camber van de wielen, wat op zich kan leiden tot voortijdige slijtage van de banden. Met verwijzing naar Figuur 4, is de camber α de hoek tussen de verticale as van het wiel en de verticale as van het voertuig (de camber α is weergegeven met een hoek van nul graden (0) in Figuur 4, maar kan positief of negatief zijn). Het omlaag buigen van het asgeheel 42 doet een negatieve camber ontstaan. Een camber is negatief als de onderkant van het wiel zich verder van het midden van het voertuig bevindt dan de bovenkant van het wiel. Algemeen gezien, kan een verandering van de camber van slechts 1/4° al een negatieve invloed hebben op de bandenslijtage.

Om het buigen van het asgeheel te compenseren en de daaruit volgende negatieve camber, wordt een instelvoorziening in de vorm van één of meer dikteplaatjes 57 gebruikt om de bovenkant van de wielnaaf 58 in een zijdelingse richting naar buiten te dwingen en daarbij de negatieve camber te compenseren. De grootte van de negatieve camber hangt af van de totale spoorbreedte en zal afhangen van de gekozen spoorbreedte. Wanneer een specifieke spoorbreedte wordt gekozen, zal de negatieve camber gecompenseerd moeten worden door de instelvoorziening, bv. dikteplaatjes. Met verwijzing naar Figuur 2, wordt een enkelvoudig dikteplaatje 57 weergegeven dat geplaatst is tussen de compensatieplaat 56 en de holle as 46, aan een buitenboords uiteinde 60 van de holle as 46 en op een bovenkant 62 van de asstomp 48. Dikteplaatje 57 strekt zich in wezen over de hele breedte van de bovenkant 62 van de asstomp 48 uit en is op het buitenboordse uiteinde 60 van de holle as 46 geplaatst d.m.v. een paar bouten 64. Door deze bouten 64 te gebruiken, zullen de dikteplaatjes 57 niet meer naar de binnenkant van de holle as 46 kunnen glijden, bv. wegens trillingen van de werkende machine. Elke bout 64 steekt door een overeenkomstig gat 66 in de holle as 46 en door een in dikteplaatje 57 aangebrachte opening. De opening is ontworpen als een gleuf die aan een zijde van het dikteplaatje open is, zodat het dikteplaatje tussen de compensatieplaat 56 en de holle as 46 kan geplaatst kan worden zonder de bouten 64 te moeten verwijderen. Zo kunnen de openingen in de compensatieplaat 56 ook open zijn aan een zijde om de compensatieplaat 56 aan te kunnen brengen na de installatie van de asstomp 48 in de holle as 46. In de geïllustreerde uitvoeringsvorm zijn de bouten 64 geconfigureerd als bouten met platte kop en stoppen ze aan het onderste vlak van het dikteplaatje onder de compensatieplaat 56.

In plaats van dikteplaatjes te gebruiken kan een spie 80 gebruikt worden (Figuur 7). De spie 80 kan ook tussen de compensatieplaat 56 en de holle as 46 ingevoegd worden. Om de spie 80 op zijn plaats te houden, kan een schroef 82 ingevoegd worden in het uiteinde van de holle as 46 en kan er een moer 84 op gedraaid worden om contact te maken met de zijkant van de spie 80. Andere vergelijkbare borgvoorzieningen zijn ook mogelijk. Wanneer de spie 80 wordt gebruikt in plaats van de dikteplaatjes 57, kan de compensatieplaat 56 ook weggelaten worden als de spie 80 de passende afmetingen heeft.

Een andere mogelijkheid is een stelhout 90 te gebruiken in plaats van een gewone bout (Figuur 8). De stelhout 90 heeft een bedraad buitenoppervlak dat ingrijpt op de binnendraad binnen in gat 66 van de holle as 46. Door de stelhout 90 meer naar het midden van de holle as 46 te draaien, zal het uiteinde van de stelhout 90 tegen de asstomp 48 drukken en deze ten opzichte van de holle as 46 positioneren.

Een plaat 70 is permanent aangebracht op een inwendig onderste oppervlak 72 van de holle as 46. De plaat 70 zorgt ervoor dat het dikteplaatje 57 de camber van de wielnaaf 58 doet veranderen, i.p.v. alleen maar een translatiebeweging van de asstomp 48 binnen in de holle as 46. De plaat 70 is bij voorkeur gelast op een plaats verwijderd van het buitenboordse uiteinde 60 van de holle as 46, overeenkomstig een voorziene grootste spoorbreedte van asgeheel 42.

Om één of meer dikteplaatjes 57 aan te brengen, wordt de holle as 46 omhooggekrikt tot de band 44 van de grond is losgekomen. De bouten 52 worden verwijderd en de asstomp 48 wordt uit de holle as 46 geschoven tot de gewenste breedte is bereikt. De asstomp 48 met de wielnaaf 58 zal naar de grond toe kantelen. De moeren van de bouten 64 worden losgedraaid om meer ruimte te verschaffen tussen de binnenwand van de holle as 46 en de compensatieplaat 56. Een of meer dikteplaatjes 57 met een gewenste dikte worden binnen in de holle as 46 geplaatst aan het buitenboordse uiteinde 60 ervan. De twee bouten 64 met platte kop worden weer aangehaald met de moeren aan de bovenkant van het buitenboordse uiteinde 60. Reservedikteplaatjes 57 kunnen bewaard worden onder de moeren aan de bovenkant van het buitenboordse uiteinde 60 indien gewenst. Dezelfde installatieprocedure kan gebruikt worden voor elke band 44.

Wanneer de spoorbreedte de gewenste waarde heeft en toch overdreven slijtage wordt opgemerkt tijdens de werking, kan de bovenstaande installatiewijze gedeeltelijk gebruikt worden. In dit geval wordt de holle as 46 omhoog gekrikt tot de band 44 van de grond vrijkomt. De asstomp 48 met de wielnaaf 58 zal naar de grond toe kantelen. De moeren van de bouten 64 worden losgedraaid om meer ruimte te verschaffen tussen de binnenwand van de holle as 46 en de compensatieplaat 56. Een of meer dikteplaatjes 57 met een gewenste dikte worden binnen in de holle as 46 geplaatst aan het buitenboordse uiteinde 60 ervan. De twee bouten 64 met platte kop worden weer aangehaald met de moeren aan de bovenkant van het buitenboordse uiteinde 60.

Hoewel deze uitvinding beschreven werd met betrekking tot minstens één uitvoeringsvorm kan ze verder gewijzigd worden binnen de geest en de reikwijdte van deze onthulling. Deze octrooiaanvraag is dan ook bedoeld om alle eventuele variaties, gebruiken of aanpassingen van de uitvinding te dekken door de algemene principes ervan te gebruiken. Verder is deze octrooiaanvraag bedoeld om zulke afwijkingen van deze onthulling te dekken die mogelijk zijn binnen bekende of gebruikelijke praktijken volgens de stand van de techniek waarop deze uitvinding betrekking heeft en die binnen de grenzen van de bijgevoegde conclusies vallen.

Claims

CONCLUSIES

1. Een onderstel (40) voor een landbouwmachine (10), waarvan het onderstel (40) bestaat uit: - een holle as (46); - een asstomp (48) die verschuifbaar binnen in de holle as (46) zit; - een borgopstelling (50) voor het blokkeren van een overlangs positie van de asstomp (48) ten opzichte van de holle as (46); gekenmerkt doordat minstens één instelvoorziening (57) geplaatst is aan een buitenboords uiteinde (60) van de holle as (46) om een afstand tussen de asstomp (48) en de holle as (46) aan te passen.
2. Onderstel (40) van conclusie 1, met het kenmerk dat de instelvoorziening om de afstand tussen de asstomp (48) en de holle as (46) aan te passen aan de bovenkant van de asstomp (48) is geplaatst.
3. Onderstel (40) van conclusie 1 of 2, met het kenmerk dat de instelvoorziening tussen de asstomp (48) en de holle as (46) is geplaatst.
4. Onderstel (40) volgens één van voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de minstens één instelvoorziening (57) een dikteplaatje is, en dat verder minstens één bout (64) bevat, waarbij elke bout (64) door een gat (66) in het buitenboordse uiteinde (60) van de holle as (46) steekt en door een uitgelijnde opening (68) in het minstens één dikteplaatje (57).
5. Onderstel (40) volgens conclusie 4, met het kenmerk dat elke bout (64) een bout is met een platte kop.
6. Onderstel (40) volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk dat de minstens één bout (64) uit twee bouten bestaat.
7. Onderstel (40) volgens één van de conclusies 4 tot 6, met het kenmerk dat elke opening (68) een sleuf is die zich uitstrekt vanaf een rand van het dikteplaatje (57).
8. Onderstel (40) volgens één van de conclusies 4 tot 7, met het kenmerk dat het minstens één dikteplaatje (57) uit een aantal dikteplaatjes bestaat.
9. Onderstel (40) volgens één van voorgaande conclusies, dat verder een plaat (70) bevat die permanent binnen in de holle as (46) is aangebracht op een bodem (72) van de holle as (46).
10. Onderstel (40) volgens conclusie 9, met het kenmerk dat de plaat (70) aangebracht is op een afstand van het buitenboordse uiteinde (60) van de holle as (46).
11. Onderstel (40) volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de borgopstelling (50) minstens één bout (52) bevat die zich uitstrekt door uitgelijnde boutgaten (54) die gevormd zijn in elke holle as (46) en in de asstomp (48).
12. Onderstel (40) volgens conclusie 11, met het kenmerk dat de boutgaten (54) over het algemeen horizontale boutgaten (54) zijn, waarbij de boutgaten een diameter hebben die groter is dan een overeenkomstige bout (52) zodat het mogelijk is dikteplaatjes aan te brengen om een verticale opvulling van de asstomp (48) binnen in de holle as (46) mogelijk te maken.
13. Onderstel (40) volgens conclusie 11 of 12, met het kenmerk dat de minstens één bout (52) uit meerdere bouten bestaat.
14. Onderstel (40) volgens één van voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de landbouwmachine (10) een gesleept landbouwwerktuig is.
15. Onderstel (40) volgens één van voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de landbouwmachine (10) een grote vierkantebalenpers is.