BE1026480B1

BE1026480B1 - Opstelling van twijnspanners voor een landbouwbalenpers

Info

Publication number: BE1026480B1
Application number: BE20185523A
Authority: BE
Inventors: Sven Monbaliu; Kenny Maelfeyt
Original assignee: Cnh Ind Belgium Nv
Priority date: 2018-07-19
Filing date: 2018-07-19
Publication date: 2020-02-19
Also published as: US20200022311A1; EP3597030A1; EP3597030B1; BE1026480A1

Abstract

Landbouwbalenpers (10) bestaande uit een chassis, (12), een assysteem (14, 16), een hoofdbalenkamer (42) gedragen door het chassis (12), en een knoopgeheel (50) dat ontworpen is om in de hoofdbalenkamer (42) een twijn rond een baal te knopen. Waarbij het knoopgeheel (50) een reeks knopers (52) bevat die ondersteund worden door het chassis (12), een naaldjuk (54) waar een reeks naalden (56) aan gekoppeld is, een bovenste spantoestel (58), en een onderste spantoestel (60) dat onder het bovenste spantoestel (58) is gelegen. De landbouwbalenpers (10) is gekenmerkt doordat het assysteem (14, 16) een eerste as (14, 16) bevat en doordat het onderste spantoestel (60) bevestigd is aan de eerste as (14, 16) en dienovereenkomstig met de eerste as (14, 16) meebeweegt.

Description

OPSTELLING VAN TWIJNSPANNERS VOOR EEN LANDBOUWBALENPERS Achtergrond van de uitvinding

1. Toepassingsgebied van de uitvinding

Deze uitvinding heeft betrekking op landbouwbalenpersen, meer bepaald op twijnspanners die gebruikt worden in zulke balenpersen.

2. Beschrijving van de stand van de techniek

Oogstmachines voor landbouwtoepassingen, zoals balenpersen, worden in de landbouw gebruikt om oogstmateriaal samen te voegen en te verpakken om de opslag en de behandeling van het oogstmateriaal voor later gebruik te vergemakkelijken. In het geval van hooi wordt gewoonlijk een maaibord-kneuzer gebruikt om het oogstmateriaal af te snijden en voor te bereiden om het in zwaden in de zon te drogen. In geval van stro ontlaadt een maaidorser vanaf de achterkant van de maaidorser oogstmateriaal dat geen graan is en het stro vormt (bv. tarwe- of haverstro) dat door de balenpers opgeraapt zal worden. Het afgesneden oogstmateriaal wordt gewoonlijk geharkt en gedroogd, en een balenpers, zoals een grote vierkantebalenpers of een rondebalenpers, rijdt schrijlings over en langs de zwaden om het oogstmateriaal op te pikken en er vierkante f ronde balen van te maken.

Op een grote vierkantebalenpers verzamelt een opraapeenheid aan de voorkant van de balenpers het afgesneden en in zwaden neergelegde oogstmateriaal van de grond. De opraapeenheid bevat een opraaprol, en kan facultatief andere onderdelen bevatten zoals zijdelingse afschermingen, eenzijdig gesteunde korte vijzels, een windscherm enz.

Een pakkereenheid wordt gebruikt om het oogstmateriaal vanaf de opraapeenheid toe te voeren aan een toevoerkoker (ook gekend als precompressiekamer”). De pakkereenheid vormt een prop oogstmateriaal binnen de toevoerkoker die daarna overgebracht wordt naar een hoofdbalenkamer. (Voor deze bespreking zal de lading oogstmateriaal in de toevoerkoker een prop genoemd worden, en zal de lading oogstmateriaal na samengeperst te zijn binnen de hoofdbalenkamer een plak genoemd worden). Gewoonlijk bevat zulke pakkereenheid tanden of vorken om

BE2018/5523 het oogstmateriaal vanuit de opraapeenheid tot in de toevoerkoker te verplaatsen. In plaats van een pakkereenheid is ook het gebruik bekend van een rotorsnijeenheid die het oogstmateriaal in kleinere stukken hakt.

Een stouweenheid draagt de prop oogstmateriaal vanuit de toevoerkoker naar de hoofdbalenkamer over. Gewoonlijk bevat zulke volpropeenheid volpropvorken die gebruikt worden om de prop oogstmateriaal vanuit de toevoerkoker naar de hoofdbalenkamer over te brengen, synchroon met de heen-en-weergaande beweging van een plunjer binnen de hoofdbalenkamer.

In de hoofdbalenkamer drukt de plunjer de prop oogstmateriaal samen tot plakken om een baal te vormen, en terzelfder tijd beweegt de baal geleidelijk naar de uitgang van de balenkamer. Eens de baal een volledige (of andere voorafbepaalde) afmeting bereikt, begint een knopenleggercyclus met het binden van de balen in hun rechthoekige vorm.

In de knopenleggercyclus wordt een reeks twijnlussen, bestaande uit bovenste en onderste twijnlussen, overlangs rond de balen gewikkeld door middel van respectieve knopenleggers, naalden en bovenste en onderste spantoestellen die respectievelijk elke respectieve twijnlus gespannen houden. De knopenleggers, die over het algemeen aan de bovenkant van de hoofdbalenkamer geplaatst zijn, bevatten draaiende knoperbekken om in elke respectieve twijnlus een knoop te leggen. De naalden, die over het algemeen onder de hoofdbalenkamer geplaatst zijn, transporteren de onderste twijnlus omhoog naar de knopenleggers. De naalden zijn gekoppeld aan een naaldjuk dat de naalden in een boogvormig bewegingspad tussen een neergelaten en opgeheven positie doet zwenken. De bovenste en onderste spanners kunnen spanarmen, veren en nokken bevatten om te helpen bij de geregelde vrijgave van de respectieve twijnlussen wanneer ze uit respectieve bovenste en onderste twijntoevoerrollen getrokken worden. De bovenste spanners zijn verbonden in de buurt van de bovenkant van de hoofdbalenkamer en de onderste spanners zijn verbonden met het frame in een positie in de buurt van de bodem van de hoofdbalenkamer.

Tijdens de knopenleggercyclus transporteren de naalden, eens de baal een gewenste afmeting heeft bereikt, de onderste twijnlussen omhoog tot het niveau van de bovenste twijnlussen en voeren beide twijnlussen toe aan de knopenleggers, die twee

BE2018/5523 knopen leggen om de lussen van een vorige baal met een knoop af te werken, en nieuwe lussen te beginnen voor een eropvolgende baal. Zodoende beginnen de twijnlussen rond het uiteinde van de baal gewikkeld te worden, wanneer een baal gevormd wordt en groter wordt, en achterwaarts beweegt naar de uitgang van de hoofdbalenkamer. Daarna transporteren de naalden de onderste twijnlussen opwaarts en herhaalt het proces zich. Nadat de baal geknoopt is, wordt de baal uit de achterkant van de balenpers gestoten.

Grote vierkantebalenpersen bevatten gewoonlijk tandemassen om het gewicht van de balenpers en de balen binnen de balenpers te dragen. De tandemassen zijn gewoonlijk gekoppeld aan het chassis van de balenpers met behulp van een omgekeerde “Y”- of jukopstelling aan het uiteinde van de assen, waarbij de hoogste punt van het juk scharnierbaar gekoppeld is met het chassis van de balenpers. Deze mechanische verbinding tussen de assen stelt de assen in staat samen te bewegen wanneer de balenpers op een oneffen bodem rijdt. Deze types tandemasopstellingen kunnen ook “draaistel” genoemd worden. Zulke asopstelling werkt goed bij het rijden over een ongelijkmatige bodem, maar kan de totale hoogte van de balenpers doen toenemen. Voor sommige toepassingen kan het wenselijk zijn om op de balenpers banden met een grotere diameter te gebruiken, en de combinatie van de banden met een grotere diameter en de typische mechanische verbinding tussen de assen zou de balenpers te hoog boven de grond doen komen. Verder kunnen bepaalde asopstellingen in hoge mate de knopenleggercyclus hinderen omdat het nodig kan zijn om het onderste spantoestel naar een niet-ideale positie op het frame te bewegen, die dienovereenkomstig de spanmogelijkheid van het onderste spantoestel aanzienlijk kan hinderen.

Wat ten opzichte van de stand van de techniek nodig is, is een landbouwbalenpers die effectief over ongelijkmatige grond kan rijden en terzelfder tijd het gebruik mogelijk maakt van banden met verschillende of grotere diameters zonder de spanmogelijkheid van het onderste spantoestel te hinderen.

BE2018/5523

SAMENVATTING VAN DE UITVINDING

Deze uitvinding verschaft een landbouwbalenpers met voorste en een achterste assen en een knoopgeheel dat ontworpen is om twijn rond de baal te knopen. Het knoopgeheel bevat een bovenste spantoestel en een onderste spantoestel die respectieve twijnlussen spannen. De eerste as is scharnierbaar verbonden met het chassis van de landbouwbalenpers en het onderste spantoestel is vast bevestigd aan de eerste as.

De uitvinding is in één vorm gericht op een landbouwbalenpers, bestaande uit een chassis, een assysteem dat gekoppeld is met het chassis, een hoofdbalenkamer gedragen door het chassis en een knoopgeheel dat ontworpen is om in de hoofdbalenkamer een twijn rond een baal te knopen. Het knoopgeheel bestaat uit een reeks knopenleggers die door het chassis gedragen worden, een naaldjuk waar een reeks naalden aan gekoppeld is, een bovenste spantoestel, en een onderste spantoestel dat onder het bovenste spantoestel geplaatst is. De landbouwbalenpers is gekenmerkt doordat het assysteem een eerste as bevat en doordat het onderste spantoestel bevestigd is aan de eerste as en dienovereenkomstig met de eerste as meebeweegt.

In een andere uitvoeringsvorm bevat het onderste spantoestel een montagebeugel die vast bevestigd is aan de eerste as.

In een andere uitvoeringsvorm bevat de montagebeugel een eerste stel montagevoorzieningen, een tweede stel montagevoorzieningen en een derde stel montagevoorzieningen.

In een andere uitvoeringsvorm bevat de montagebeugel een C-beugel met een bovenste element, een zij-element en een onderste element, en is het eerste stel montagevoorzieningen verbonden met en strekt zich uit boven het bovenste element, is het tweede stel montagevoorziening verbonden met het zij-element, en is het derde montagevoorzieningen verbonden met en strekt zich uit onder het onderste element.

In een andere uitvoeringsvorm bevat het onderste spantoestel verder een reeks klemmen die aangebracht zijn op het eerste stel montagevoorzieningen, een reeks voorspanelementen, aangebracht op het tweede stel montagevoorzieningen, en een reeks

BE2018/5523 spanarmen, die scharnierbaar aangebracht zijn op het derde stel montagevoorzieningen en verbonden zijn met de reeks voorspanelementen.

In een andere uitvoeringsvorm is de eerste as scharnierbaar tussen een eerste positie en een tweede positie, en is de reeks spanarmen ontworpen om een slap part in de twijn op te nemen wanneer de eerste as van de eerste positie naar de tweede positie scharniert.

In een andere uitvoeringsvorm bevindt het onderste spantoestel zich onder de hoofdbalenkamer, vlak onder de reeks naalden.

In een andere uitvoeringsvorm bevat het assysteem de eerste as en een tweede as die achter de eerste as is aangebracht.

In een andere uitvoeringsvorm bevat de landbouwbalenpers verder minstens één langwerpig element dat de tweede as met de eerste as verbindt om ruwweg horizontaal gerichte belastingen op de tweede as op te nemen.

In een andere uitvoeringsvorm bevat het minstens één langwerpig element een buis die zich tussen de tweede as en de eerste as uitstrekt, en verder een paar L-beugels, waarbij elke beugel zich vanuit de buis naar de tweede as uitstrekt, en daarbij een ruwweg driehoekige versterkingsstructuur vormen.

In een andere uitvoeringsvorm is het minstens één langwerpig element gekoppeld aan de eerste as via een scharnierverbinding of een starre verbinding.

In een andere uitvoeringsvorm bevat de landbouwbalenpers verder een eerste paar ophangcilinders die verbonden zijn met de eerste as en het chassis, en een tweede paar ophangcilinders die verbonden zijn met de tweede as en het chassis, en kunnen het eerste en tweede paar ophangcilinders ruwweg verticaal gerichte belastingen opnemen.

In een andere uitvoeringsvorm bevat de landbouwbalenpers verder een toevoerkoker die ondersteund wordt door het chassis, en bevat de eerste as een paar bladveren die aan de respectieve tegenovergestelde uiteinden van de eerste as gepositioneerd zijn, waarbij de toevoerkoker een structureel element bevat dat aan het chassis gekoppeld is, en waarbij de bladveren van de eerste as scharnierbaar gekoppeld zijn aan de toevoerkoker, en daarbij d.m.v. de toevoerkoker onrechtstreeks aan het chassis gekoppeld zijn.

BE2018/5523

In een andere uitvoeringsvorm is elke bladveer een ruwweg horizontaal opgestelde bladveer, zodat elke bladveer een respectieve zijdelingse stabilisatie van de eerste as verschaft.

In een andere uitvoeringsvorm is de eerste as achter de toevoerkoker aangebracht en zorgt deze daarbij voor een effectieve verlaging van de ashoogte van de eerste as.

KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN

De bovenvermelde en andere kenmerken en voordelen van deze uitvinding en de manier om ze te bereiken, zullen duidelijker worden en de uitvinding zal beter begrepen kunnen worden door verwijzing naar de volgende beschrijving van uitvoeringsvormen van de uitvinding samen met de bijbehorende tekeningen waarbij:

Figuur 1 een opengewerkt perspectiefaanzicht is dat een uitvoeringsvorm van een grote vierkantebalenpers illustreert die een assysteem bevat en een onderste spantoestel dat aan het assysteem is bevestigd;

Figuur 2 een zijaanzicht in perspectief is van een gedeelte van de balenpers;

Figuur 3 een perspectiefaanzicht is van het onderste spantoestel dat bevestigd is aan de eerste as;

Figuur 4 een zijaanzicht is van het onderste spantoestel;

Figuur 5 een perspectiefaanzicht is van de montagebeugel van het onderste spantoestel;

Figuur 6 een zijaanzicht is van een gedeelte van de balenpers met de eerste as in een neergelaten positie; en

Figuur 7 een zijaanzicht is van een gedeelte van de balenpers met de eerste as in een opgeheven positie.

Overeenkomstige verwijzingen (nummers en/of letters) geven door alle verschillende aanzichten heen overeenkomstige onderdelen aan. De hier uiteengezette voorbeelden illustreren uitvoeringsvormen van de uitvinding en zulke voorbeelden

BE2018/5523 mogen niet geïnterpreteerd worden alsof ze de reikwijdte van de uitvinding op enige wijze zouden beperken.

GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE UITVINDING

Nu met verwijzing naar de tekeningen, en meer bepaald naar Figuren 1-2, wordt een grote vierkantebalenpers 10 getoond, die verbonden kan worden met en achter een landbouwvoertuig, zoals een tractor (niet weergegeven), getrokken kan worden. De balenpers 10 bevat een chassis 12, een assysteem 14, 16 met een eerste, vooras 14, en een tweede, achteras 16, en een eerste en een tweede paar wielen 18, 20 om een aantal onderdelen van de balenpers (verder beschreven) te dragen.

De balenpers 10 kan met een tweetrapstoevoersysteem werken. Oogstmateriaal wordt met behulp van een opraapeenheid 22 van zwaden opgetild en aan de balenpers 10 toegevoerd. De opraapeenheid 22 kan een draaiende opraaprol 24 met tanden 26 bevatten, één of meer transportrollen of eenzijdig gesteunde korte vijzels (niet genummerd), en/of een geleidingswiel 28. Vanaf de opraapeenheid 22 wordt het oogstmateriaal getransporteerd naar een pakkereenheid 30 die over het algemeen pakkertanden 32 bevat die het oogstmateriaal ineenstrengelen en naar een toevoerkoker 34 drukken om een prop oogstmateriaal te vormen. De toevoerkoker 34 en de pakkertanden 32 werken als eerste stap van het samendrukken van het gewas.

Eens de druk in de toevoerkoker 34 een voorafbepaalde gemeten waarde bereikt, beweegt een stouwereenheid 36 de prop oogstmateriaal opwaarts vanuit de toevoerkoker 34. De stouwereenheid 36 bevat stouwervorken 38 die de gewasprop rechtstreeks tot voor een plunjer 40 drukken. De plunjer 40 beweegt heen en weer binnen een hoofdbalenkamer 42 via een krukarm 44 en een aandrijving 46, die functioneel gekoppeld kunnen zijn aan een aftakas van een landbouwvoertuig. De stouwervorken 38 keren terug naar hun originele stationaire toestand nadat de prop materiaal in de hoofdbalenkamer 42 werd bewogen. De plunjer 40 drukt de proppen oogstmateriaal samen in plakken om een baal te vormen en terzelfder tijd beweegt de baal geleidelijk naar een uitgang 48 van de hoofdbalenkamer 42. Samen werken de plunjer 40 en de hoofdbalenkamer 42 als tweede trap voor het samendrukken van het gewas. Wanneer er genoeg plakken werden toegevoegd en de baal een volledige (of een andere

BE2018/5523 voorafbepaalde) grootte bereikt, wordt een knoopgeheel 50 geactiveerd om twijn rond te baal te wikkelen en te knopen terwijl deze zich nog altijd in de hoofdbalenkamer 42 bevindt.

Het knoopgeheel 50 is ontworpen om een reeks twijnlussen, die uit bovenste en onderste twijnlussen bestaan, rond elke baal te wikkelen wanneer de baal door de hoofdbalenkamer 42 beweegt. Het knoopgeheel 50 kan bestaat uit knopenleggers 52 die ondersteund worden door het chassis 12, een naaldjuk 54 die een reeks naalden 56 bevat die eraan gekoppeld zijn, een bovenste spantoestel 58 en een onderste spantoestel 60 dat onder het bovenste spantoestel 58 is gelegen. In de cyclus van het knoopgeheel 50 bevatten de knopenleggers 52, die ruwweg aan de bovenkant van de hoofdbalenkamer 42 gelegen zijn, draaiende knoperbekken (niet weergegeven) om elke respectieve twijnlus samen te knoppen. De naalden 56 zijn over het algemeen onder de hoofdbalenkamer 42 gelegen en hebben betrekking op de onderste twijnlus. Het naaldjuk 54 beweegt de naalden 56 in een gebogen bewegingspad waarin de naalden 56 tussen overeenkomstige uit elkaar geplaatste gleuven in de hoofdbalenkamer 42 bewegen om de onderste twijnlus naar de knopenleggers 52 te transporteren. In dit opzicht kunnen de knopenleggers 52 en de naalden 56 op een bekende manier werken om elke baal te knopen. Bovendien kan het bovenste spantoestel 58 bovenste spanners bevatten die op een bekende manier werken om de twijn te spannen. Het onderste spantoestel 60, dat hierin verder beschreven is, kan bevestigd worden aan één van de assen in het assysteem, zoals de eerste as 14 of de tweede as 16.

Volgens een aspect van deze uitvinding, en nu specifiek met verwijzing naar Figuur 2, kan de eerste as 14 scharnierbaar verbonden zijn met het chassis 12, en kan de tweede as 16 verbonden zijn met de eerste as 14, waardoor de assen 14, 16 onder de naalden 56 gepositioneerd kunnen worden, en daarbij het profiel van de landbouwbalenpers 10 beperken. De landbouwbalenpers 10 kan verder minstens één langwerpig element 62 bevatten dat de as 14, 16 verbindt, alsook een eerste en een tweede paar ophangcilinders 64, 66, en/of minstens één voorste bladveer 68 die verbonden is met de eerste as 14.

Het minstens één langwerpig element 62 verbindt de tweede as 16 met de eerste as 14 om ruwweg horizontaal gerichte belastingen op de tweede as 16 op te kunnen nemen. Het minstens één langwerpig element 62 kan bv. de vorm hebben van een rechthoekige buis 62 die zich tussen de tweede as 16 en de eerste as 14 uitstrekt. Het

BE2018/5523 langwerpige element 62 kan ook de vorm hebben van een buis met eender welke gewenste dwarsdoorsnede, bv. een ronde, vierkante, rechthoekige enz., dwarsdoorsnede, een massieve stang, een hoekijzer, een U-profiel enz. Bovendien kan de buis 62 hol of vol zijn. Het is denkbaar dat elk langwerpig element 62 geconfigureerd kan zijn als een bladveer. De specifieke configuratie van de bladveren kan variëren van de ene toepassing naar de andere, zoals het aantal bladen waaruit de bladveer is opgebouwd, de afmetingen van de bladveer, de materiaalsoort enz.

Een paar L-beugels 62B kan zich van de buis 62 naar een respectief uiteinde van de tweede as 16 uitstrekken, en daarbij een ruwweg driehoekige versterkingsstructuur vormen. De L-beugels 62B steunen de buitenwaartse uiteinden van de tweede as 16 en er zijn ook andere types of vormen van steunen of versterkingsstructuren mogelijk. De verbinding tussen de L-beugels 62B en de tweede as 16 en/of het langwerpige element 62 kan ook variëren, zoals een boutverbinding, een gelaste verbinding, een kogelgewricht enz.

Het langwerpige element 62 kan een voorwaarts uiteinde bevatten dat gekoppeld is met de eerste as 14 via een beweegbare verbinding zoals een kogelgewricht (ongenummerd). Het kogelgewricht kan een ruwweg verticaal (of horizontaal) lopende scharnieras bevatten en maakt zowel een verticale als een horizontale beweging mogelijk tussen de eerste as 14 en de tweede as 16. Elk langwerpig element 62 kan echter aan de respectieve tegenovergestelde uiteinden via eender welke geschikte verbinding gekoppeld worden met de eerste as 14 en de tweede as 16. Elk langwerpig element 62 kan bijvoorbeeld gekoppeld worden met de eerste as 14 via respectieve scharnierverbindingen, en kan gekoppeld worden met de tweede as 16 via respectieve starre verbindingen of omgekeerd.

Het eerste paar 64 en het tweede paar ophangcilinders 66 kunnen rechtstreeks of onrechtstreeks elk zijdelings uiteinde van de eerste as 14 en de tweede as 16 met het chassis 12 verbinden. De ophangcilinders 64, 66 zijn ruwweg verticaal opgesteld zodat de ophangcilinders 64, 66 ruwweg verticaal gerichte belastingen kunnen opnemen, zoals het gewicht van de baal/balen en de dynamische verticale belastingen wanneer de landbouwbalenpers 10 over een veld rijdt. De ophangcilinders 64, 66 kunnen de vorm hebben van eender welke gewenste pneumatische of hydraulische cilinder.

BE2018/5523

De bladveren 68 verbinden de zijdelingse uiteinden van de eerste as 14 met het chassis 12 om ruwweg horizontaal gerichte belastingen op te kunnen nemen. Deze verbinding tussen de eerste as 14 en het chassis 12 kan rechtstreeks of onrechtstreeks zijn. Bijvoorbeeld kan in één uitvoeringsvorm de toevoerkoker 34 een structureel element definiëren dat met het chassis 12 gekoppeld is. Dit is in tegenstelling tot conventionele constructies, waarbij de toevoerkoker 34 een niet-structureel onderdeel is, gemaakt van lichtmetaal dat het gewas naar de hoofdbalenkamer 42 richt. De bladveren 68 zijn scharnierbaar gekoppeld met de toevoerkoker 34 (Figuur 2); en daarbij is de eerste as 14 onrechtstreeks gekoppeld met het chassis 12 d.m.v. de toevoerkoker 34. De eerste as 14 kan achter de toevoerkoker 34 aangebracht worden, en daardoor op zijn beurt een effectieve ashoogte van de landbouwbalenpers 10 verlagen. De bladveren zijn 68 ruwweg horizontaal opgestelde bladveren 68. Het is echter mogelijk om in andere toepassingen de bladveren 68 anders dan horizontaal op te stellen. Bovendien verschaft elke bladveer 68, in de uitvoeringsvorm van de uitvinding die weergegeven is in de tekeningen, een zijdelingse stabilisatie van de eerste as 14; het is echter mogelijk om in andere toepassingen de zijdelingse steun met andere structuren tot stand te brengen, zoals trekstangen die zich tussen het chassis 12 en de eerste as 14 uitstrekken.

De beweging van het naaldjuk 54 kan gehinderd worden door de bevestiging van de eerst as 14 en/of achteras 16 aan het chassis 12. Een omgekeerde Y-juk- of draaistel-opstelling aan de buitenwaartse uiteinden van de tweede as 16 kan onmogelijk of onhaalbaar zijn. Bijvoorbeeld, zoals weergegeven in Figuur 2, kan de landbouwbalenpers 10 geen draaistelopstelling bevatten, en is de tweede as 16 gekoppeld met de eerste as 14 om ruwweg horizontaal gerichte belastingen op te nemen. De balenpers 10 kan echter eender welke gewenste asopstelling hebben, bijvoorbeeld een tandemsysteem of een draaistelsysteem.

Aangezien deze uitvoeringsvorm de eerste as 14 en de tweede as 16 vlak onder het naaldjuk 54 en de naalden 56 voorstelt, kan het onderste spantoestel 60 bevestigd worden aan de eerste 14 as of de achteras 16 in plaats van op een gedeelte van het frame, zoals typisch is in conventionele constructies. Zoals weergegeven in Figuur 2, is het onderste spantoestel 60 vast bevestigd aan de eerste as 14 en beweegt dienovereenkomstig met de beweging van de eerste as 14 meer wanneer die tussen zijn respectieve posities scharniert. Vandaar is het onderste spantoestel 60 ook onder de hoofdbalenkamer 42 en vlak onder de punten van de naalden 56 geplaatst.

BE2018/5523

Nu met verwijzing naar de Figuren 3-5, wordt een onderste spantoestel 60 meer in detail getoond. Het onderste spantoestel 60 kan een montagebeugel 70 bevatten die vast bevestigd is aan de eerste as 14 of de tweede as 16, en spanners die bestaan uit klemmen 72, voorspanelementen 74 en spanelementen 76 om de twijn aan te spannen. Het onderste spantoestel 60 kan ook instelelementen 78 en een bovenste plaat 80 bevatten om het bovenste gedeelte van het onderste spantoestel 60 te grotendeels te bedekken of op een andere wijze te beschermen.

De montagebeugel 70 kan bestaan uit een C-beugel 70 met een bovenste element 70U, een zij-element 70S en een onderste element 70L. De montagebeugel 70 kan verder een eerste stel montagevoorzieningen 82, een tweede stel montagevoorzieningen 84 en een derde stel montagevoorzieningen 86 bevatten, die respectievelijk de vorm hebben van bovenste beugels 82, verbonden met en zich uitstrekkend boven het bovenste element 70U, zijbeugels 84, verbonden met het zijelement 70S en zich naar buiten ervan uitstrekkend, en onderste beugels 86, verbonden met en zich uitstrekkend onder het onderste element 70L (Figuur 5). Op hun beurt zijn de klemmen 72 op de bovenste beugels 82 aangebracht, zijn de voorspanelementen 74 op de zijbeugels 84 aangebracht en zijn de spanarmen 76 scharnierbaar op de onderste beugels 86 en op de voorspanelementen 74 aangebracht. De beugels 82, 84 en/of 86 kunnen een geheel vormen met de montagebeugel 70 of kunnen verwijderbaar of vast bevestigd zijn aan de montagebeugel 70. Bijvoorbeeld kunnen de beugels 82, 84, 86 op de montagebeugel 70 gelast zijn of er anders aan bevestigd zijn.

Elke klem 72 kan een paar nokken bevatten om een respectieve twijnlus gedoseerd toe te voeren wanneer de twijn van de twijnrol en door een respectieve geleidingsring (ongenummerd) wordt getrokken. De voorspanelementen 74 kunnen de vorm hebben van spiraalveren 74. De voorspanelementen 74 kunnen inhaken in de uiteinden van de zijbeugels 84 aan één uiteinde en kunnen aan het andere uiteinde scharnierbaar met de spanarmen 76 koppelen. Elke spanarm 76 is scharnierbaar verbonden met de onderste beugel 84. Het bovenste uiteinde van elke spanarm 76 kan een rol bevatten waarrond de twijn loopt, en het onderste uiteinde van de spanarm 76 is scharnierbaar gekoppeld met voorspanelement 74, dat een voorspanning aanlegt op de spanarm 76 in een richting om de slapte in de respectieve twijnlussen op te nemen. Daarbij kunnen de spanarmen 76 gedraaid worden, bijvoorbeeld tussen een eerste

BE2018/5523 positie en een tweede positie (weergegeven in streeplijn in Figuur 3), om slapte op te nemen in de twijn tijdens de werking van de knopenleggers 52 en de naalden 56. Bijvoorbeeld kunnen de spanarmen een slap part van 400 mm tot 700 mm twijn opnemen, bv. een slap part van ongeveer 685 mm twijn, plus of min 10 mm.

Nu met verwijzing naar de Figuren 6-7, wordt de landbouwbalenpers 10 getoond in een eerste en een tweede positie waarin de eerste as 14 zich in een eerste, neergelaten positie bevindt (Figuur 6) en een tweede, opgeheven positie (Figuur 7). Men dient in te zien dat de eerste as 14 tussen een groot aantal posities kan scharnieren, en dat de eerste positie bijvoorbeeld een tussenpositie kan zijn en dat de tweede positie een opgeheven positie kan zijn. Men dient ook in te zien dat de assen 14, 16 wielen van verschillende afmetingen kunnen bevatten. Bijvoorbeeld kan de eerste as 14 tussen bepaalde posities scharnierend bewogen worden om wielen met verschillende afmetingen aan te brengen. Meer in detail kan de eerste as 14 kan grote of kleine wielen bevatten, binnen een reeks posities zodat de bodemvrijheid van de landbouwbalenpers 10 tussen 250 mm en 400 mm kan liggen.

Zoals hierboven besproken, zijn de spanarmen 76 ontworpen om de slapte in de twijn tijdens de werking van de knopenleggers 52 en de naalden 56 op te nemen, en verder kunnen de spanarmen 76 ook de slapte opnemen in de twijn wanneer de eerste as 14 van de eerste positie naar de tweede positie scharniert. Bijvoorbeeld wanneer de eerste as 14 scharnierend wordt bewogen vanaf zijn laagste positie naar zijn hoogste, opgeheven positie, kunnen de spanarmen 76 400-700 mm twijnslapte opnemen, bv. 410 mm of 500 mm twijnslapte. Bovendien bijvoorbeeld wanneer de eerste as 14 scharnierend wordt bewogen vanuit een tussenpositie naar zijn hoogste, opgeheven positie, kunnen de spanarmen 76 400-700 mm twijnslapte opnemen, bv. 560 mm twijnslapte.

In de hierboven weergegeven en beschreven uitvoeringsvorm bevat de landbouwbalenpers 10 de eerste as 14 en de tweede as 16. Het kan echter ook mogelijk zijn om de asopstelling van deze uitvinding met meer dan twee assen te ontwerpen, bv. met drie, vier of meer assen. Het kan bijvoorbeeld mogelijk zijn om de asopstelling van deze uitvinding met drie assen te ontwerpen, waarbij de derde as gekoppeld is met de tweede as d.m.v. een of meer andere langwerpige elementen die de derde as (niet weergegeven) verbinden met de tweede as om ruwweg horizontale gerichte belastingen

BE2018/5523 op de derde as op te nemen. Dus kan het concept van deze uitvinding uitgebreid worden naar een asopstelling met twee of meer assen. Men dient in te zien dat aangezien het assysteem 14, 16 eender welke gewenste asopstelling kan hebben, zoals een tandemopstelling of een asopstelling in een draaistel, en eender welk aantal assen en dat 5 het onderste spantoestel 60 verbonden kan worden met eender welke gewenste as van het assysteem 14, 16.

Hoewel deze uitvinding werd beschreven met betrekking tot minstens één uitvoeringsvorm, kan deze uitvinding verder gewijzigd worden binnen de geest en de reikwijdte van deze onthulling. Deze octrooiaanvrage is dan ook bedoeld om alle variaties en of aanpassingen van de uitvinding te omvatten door gebruik te maken van de algemene principes ervan. Verder is deze octrooiaanvraag bedoeld om zulke afwijkingen van deze onthulling te dekken die mogelijk zijn binnen bekende of gebruikelijke praktijken volgens de stand van de techniek waarop deze uitvinding betrekking heeft en die binnen de grenzen van de bijgevoegde conclusies vallen.

Claims

CONCLUSIES

1. Landbouwbalenpers (10) bestaande uit:

een chassis (12);

een assysteem (14, 16) gekoppeld met de chassis (12);

een hoofdbalenkamer (42) gedragen door het chassis (12); en een knoopgeheel (50) dat ontworpen is om in de hoofdbalenkamer een twijn rond een baal (42) te knopen, waarbij het knoopgeheel (50) bestaat uit:

een reeks knopers (52) ondersteund door het chassis (12);

een naaldjuk (54) waar een reeks naalden (56) aan gekoppeld is; en een bovenste spantoestel (58) en een onderste spantoestel (60), waarbij het onderste spantoestel (60) onder het bovenste spantoestel (58) is gelegen;

gekenmerkt doordat:

het assysteem (14, 16) een eerste as (14, 16) bevat en het onderste spantoestel (60) bevestigd is aan en meebeweegt met de eerste as (14, 16).
2. Landbouwbalenpers (10) volgens conclusie 1, waarbij het onderste spantoestel (60) een montagebeugel (70) bevat die vast bevestigd is aan de eerste as (14, 16).
3. Landbouwbalenpers (10) volgens conclusie 2, waarbij de montagebeugel (70) een eerste stel montagevoorzieningen (82), een tweede stel montagevoorzieningen (84), en een derde stel montagevoorzieningen (86) bevat.
4. Landbouwbalenpers (10) volgens conclusie 3, waarbij de montagebeugel 70 uit een C-beugel (70) bestaat met een bovenste element (70U), een zij-element (70S), en een onderste element (70L), en het eerste stel montagevoorzieningen (82) verbonden is met en zich uitstrekt boven het bovenste element (70U), het tweede stel montagevoorzieningen (84) verbonden is met het zij-element (70S) en is het derde

BE2018/5523 montagevoorzieningen (86) verbonden is met en zich uitstrekt onder het onderste element (70L).
5. Landbouwbalenpers (10) volgens conclusie 3 of 4, waarbij het onderste spantoestel (60) verder een reeks klemmen (72) bevat die aangebracht zijn op het eerste stel montagevoorzieningen (82), een reeks voorspanelementen (74) die aangebracht zijn op het tweede stel montagevoorzieningen (84), en een reeks spanarmen (76) die scharnierbaar aangebracht zijn op het derde stel montagevoorzieningen (86) en verbonden zijn met de reeks voorspanelementen (74).
6. Landbouwbalenpers (10) volgens conclusie 5, waarbij de eerste as (14) scharnierbaar is tussen een eerste positie en een tweede positie ten opzichte van het chassis (12), en de reeks spanarmen (76) ontworpen is om een slap part in de twijn op te nemen wanneer de eerste as (14) van de eerste positie naar de tweede positie scharniert.
7. Balenpers (10) volgens een van de vorige conclusies, waarbij het onderste spantoestel (60) onder de hoofdbalenkamer (42) en vlak onder de punten van de naalden (56) geplaatst is.
8. Balenpers (10) volgens een van de vorige conclusies, waarbij het assysteem (14, 16) de eerste as (14) bevat en een tweede as (16) die achter de eerste as (14) is aangebracht.
9. Landbouwbalenpers (10) volgens conclusie 8, die verder minstens één langwerpig element (62) bevat dat de tweede as (16) met de eerste as (14) verbindt om ruwweg horizontaal gerichte belastingen op de tweede as (16) op te kunnen nemen.
10. Landbouwbalenpers (10) volgens conclusie 9, waarbij het minstens één langwerpig element (62) een buis (62) bevat die zich tussen de tweede as (16) en de eerste as (14) uitstrekt, en verder een paar L-beugels (62B) bevat, waarbij de beugels

BE2018/5523 (62B) zich vanuit de buis (62) naar de tweede as (16) uitstrekken en daarbij een ruwweg driehoekige versterkingsstructuur vormen.
11. Landbouwbalenpers (10) volgens conclusie 9 of 10, waarbij het minstens één langwerpig element (62) gekoppeld is aan de eerste as (14) via een scharnierverbinding of een starre verbinding.
12. Balenpers (10) volgens een van de conclusies 8 tot 11, die verder het volgende bevat: een eerste paar ophangcilinders (64) dat verbonden is met de eerste as (14) en het chassis (12), en een tweede paar ophangcilinders (66) dat verbonden is met de tweede as (16) en het chassis (12), en waarbij het eerste en tweede paar ophangcilinders (64, 66) ruwweg verticaal gerichte belastingen op kunnen nemen.
13. Landbouwbalenpers (10) volgens conclusie 8, die verder een toevoerkoker (34) bevat die ondersteund wordt door het chassis (12), en waarbij de eerste as (14) een paar bladveren (68) bevat die aan de respectieve tegenovergestelde uiteinden van de eerste as (14) gepositioneerd zijn, waarbij de toevoerkoker (34) een structureel element definieert dat gekoppeld is met het chassis (12), en waarbij de bladveren (68) van de eerste as (14) scharnierbaar gekoppeld zijn aan de toevoerkoker (34), en daardoor onrechtstreeks gekoppeld zijn aan het chassis (12) d.m.v. de toevoerkoker (34).
14. Landbouwbalenpers (10) volgens conclusie 13, waarbij elke bladveer (68) een ruwweg horizontaal opgestelde bladveer (68) is, zodat elke bladveer (68) een respectieve zijdelingse stabilisatie van de eerste as (14) verschaft.
15. Landbouwbalenpers (10) volgens conclusie 13 of 14, waarbij de eerste as (14) achter de toevoerkoker (34) is aangebracht, en daarbij voor een effectieve verlaging van de ashoogte van de eerste as (14) zorgt.