BE1020569A3 - Inrichting voor het vormen van een luchtgordijn voor het afschermen van de toegangsopening van een geacclimatiseerde ruimte,geacclimatiseerde ruimte en transportvoertuig. - Google Patents

Inrichting voor het vormen van een luchtgordijn voor het afschermen van de toegangsopening van een geacclimatiseerde ruimte,geacclimatiseerde ruimte en transportvoertuig. Download PDF

Info

Publication number
BE1020569A3
BE1020569A3 BE201100232A BE201100232A BE1020569A3 BE 1020569 A3 BE1020569 A3 BE 1020569A3 BE 201100232 A BE201100232 A BE 201100232A BE 201100232 A BE201100232 A BE 201100232A BE 1020569 A3 BE1020569 A3 BE 1020569A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
air
housing
acclimatized
space
discharge opening
Prior art date
Application number
BE201100232A
Other languages
English (en)
Inventor
Jan Jansen
Original Assignee
J P Systems B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by J P Systems B V filed Critical J P Systems B V
Application granted granted Critical
Publication of BE1020569A3 publication Critical patent/BE1020569A3/nl

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B60VEHICLES IN GENERAL
    • B60JWINDOWS, WINDSCREENS, NON-FIXED ROOFS, DOORS, OR SIMILAR DEVICES FOR VEHICLES; REMOVABLE EXTERNAL PROTECTIVE COVERINGS SPECIALLY ADAPTED FOR VEHICLES
    • B60J9/00Devices not provided for in one of main groups B60J1/00 - B60J7/00
    • B60J9/04Air curtains
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B60VEHICLES IN GENERAL
    • B60HARRANGEMENTS OF HEATING, COOLING, VENTILATING OR OTHER AIR-TREATING DEVICES SPECIALLY ADAPTED FOR PASSENGER OR GOODS SPACES OF VEHICLES
    • B60H1/00Heating, cooling or ventilating [HVAC] devices
    • B60H1/00007Combined heating, ventilating, or cooling devices
    • B60H1/00014Combined heating, ventilating, or cooling devices for load cargos on load transporting vehicles
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B60VEHICLES IN GENERAL
    • B60HARRANGEMENTS OF HEATING, COOLING, VENTILATING OR OTHER AIR-TREATING DEVICES SPECIALLY ADAPTED FOR PASSENGER OR GOODS SPACES OF VEHICLES
    • B60H1/00Heating, cooling or ventilating [HVAC] devices
    • B60H1/24Devices purely for ventilating or where the heating or cooling is irrelevant
    • B60H1/241Devices purely for ventilating or where the heating or cooling is irrelevant characterised by the location of ventilation devices in the vehicle
    • B60H1/245Devices purely for ventilating or where the heating or cooling is irrelevant characterised by the location of ventilation devices in the vehicle located in the roof
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F24HEATING; RANGES; VENTILATING
    • F24FAIR-CONDITIONING; AIR-HUMIDIFICATION; VENTILATION; USE OF AIR CURRENTS FOR SCREENING
    • F24F9/00Use of air currents for screening, e.g. air curtains

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Physics & Mathematics (AREA)
  • Thermal Sciences (AREA)
  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Combustion & Propulsion (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Cold Air Circulating Systems And Constructional Details In Refrigerators (AREA)
  • Air-Conditioning For Vehicles (AREA)

Description

Inrichting voor het vormen van een luchtgordijn voor het afschermen van de toegangsopening van een geacclimatiseerde ruimte, geacclimatiseerde ruimte en transportvoertuig
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het vormen van een luchtgordijn voor het afschermen van de toegangsopening van een geacclimatiseerde ruimte, omvattende een behuizing, die is voorzien van ten minste één toevoer voor het toevoeren van lucht vanuit de geacclimatiseerde ruimte, ten minste één langwerpige afvoeropening op afstand gelegen van de ten minste ene toevoer en luchtverplaatsingsmiddelen voor het verplaatsen van lucht vanuit de ten minste ene toevoer door de ten minste ene langwerpige eerste afvoeropening tot buiten de behuizing voor het vormen van een luchtgordijn dat zich in hoofdzaak in een vlak uitstrekt. De uitvinding heeft eveneens betrekking op een geacclimatiseerde ruimte. De uitvinding heeft verder betrekking op een transportvoertuig.
Luchtgordijnen worden gebruikt voor het afschermen van de toegangsopening van een geacclimatiseerde ruimte. Daartoe wordt er een luchtstroom onder druk langs de toegangsopening van de geacclimatiseerde ruimte geblazen, bijvoorbeeld langs een deuropening. De plaatselijke overdruk die door het luchtgordijn wordt teweeggebracht waarborgt dat er geen lucht van buiten de ruimte door de toegangsopening de geacclimatiseerde ruimte binnenkomt. Bijgevolg wordt, zonder de ruimte fysiek af te schermen zoals bijvoorbeeld door middel van een deur, het risico op ongewenste temperatuurvariaties van de lucht in de geacclimatiseerde ruimte verlaagd. Dit is voordelig voor personen als producten in de ruimte of een van beide, in het bijzonder producten waarvan wordt geëist dat ze in een vooraf bepaald temperatuurbereik worden opgeslagen.
Bekende inrichtingen voor het vormen van een luchtgordijn zijn ontworpen om compact te zijn en omvatten een behuizing die is voorzien van ten minste één langwerpige afvoeropening, een toevoer die is gericht op de ruimte welke moet worden afgeschermd en een ventilator voor het aanzuigen van lucht door de toevoer en het blazen van de lucht tot buiten de behuizing door de langwerpige afVoeropening voor het vormen van een luchtgordijn dat zich in hoofdzaak in een vlak uitstrekt. Gemiddeld is de breedte van de langwerpige afvoeropening ongeveer 10 mm, waarbij de dikte van het luchtgordijn toeneemt met toenemende afstand vanaf de afvoeropening tot ongeveer 20 - 40 cm nabij het uiteinde van het luchtgordijn.
Een bekend voorbeeld van het gebruik van een luchtgordijn is het afschermen van de toegangsopening van een geacclimatiseerde laad- of vrachtruimte van een transportvoertuig. Afhankelijk van de producten die moeten worden vervoerd en het klimaat langs de transportroute, wordt de geacclimatiseerde laadruimte verwarmd door een verwarmingsinrichting en/of gekoeld door een airconditioning, in het geval dat de temperatuur welke de laadruimte omgeeft respectievelijk betrekkelijk laag en betrekkelijk hoog is. Wanneer de toegangsdeur wordt geopend, bijvoorbeeld gedurende het (gedeeltelijk) laden en lossen van de laadruimte, dan verkleint het luchtgordijn het risico dat lucht van buiten de ruimte de laadruimte binnenkomt. Als de lucht vanuit de geacclimatiseerde laadruimte naar de inrichting voor het vormen van een luchtgordijn wordt gezogen, dan kan de gewenste luchttemperatuur in de laadruimte gemakkelijk worden aangehouden.
Transportvoertuigen en hun laadruimtes hebben de neiging om groter te worden. Er wordt gebruik gemaakt van koel- of verwarmingsinrichtingen voor het klimatiseren van de laadruimte met een verhoogde capaciteit of van meervoudige inrichtingen om de gewenste temperatuur aan te houden binnen een voorkeursbereik in hoofdzakelijk de gehele betrekkelijk grote laadruimte. Bijgevolg vergt het acclimatiseren van betrekkelijk grote ruimtes veel energie. In het geval dat de geacclimatiseerde ruimte een laadruimte is van een transportvoertuig leidt dit tot een verhoogd brandstofverbruik, wat betrekkelijk duur is, milieuonvriendelijk en leidt tot een afgenomen bereik van het transportvoertuig.
Het is een doel van de onderhavige uitvinding om een inrichting te verschaffen voor het vormen van een luchtgordijn, die ten minste gedeeltelijk de bovengaand vermelde nadelen opheft.
Volgens de uitvinding wordt één van de doelen bereikt door middel van een inrichting voor het vormen van een luchtgordijn voor het afschermen van de toegangsopening van een geacclimatiseerde ruimte, omvattende een behuizing, die is voorzien van ten minste één toevoer voor het toevoeren van lucht vanuit de geacclimatiseerde ruimte, ten minste één langwerpige eerste afVoeropening die op afstand is gelegen van de ten minste ene toevoer en luchtverplaatsingsmiddelen voor het verplaatsen van lucht vanuit de ten minste ene toevoer door de ten minste ene langwerpige eerste afVoeropening tot buiten de behuizing voor het vormen van een luchtgordijn dat zich in hoofdzaak in een vlak uitstrekt, waarbij de behuizing verder is voorzien van ten minste één tweede afvoeropening die op afstand is gelegen van de ten minste ene toevoer en luchtverplaatsingsmiddelen voor het verplaatsen van lucht vanuit de ten minste ene toevoer door de ten minste ene tweede afvoeropening tot buiten de behuizing en buiten het vlak van het luchtgordijn. Door het blazen van lucht tot buiten de behuizing en buiten het vlak van het luchtgordijn wordt er een luchtstroom in de geacclimatiseerde ruimte gevormd, die lucht door ten minste een deel van de geacclimatiseerde ruimte verdeelt. Bijgevolg zijn variaties van de luchttemperatuur in de geacclimatiseerde ruimte afgenomen.
De tweede afvoeropening kan heel dichtbij of zelfs naast de eerste afvoeropening gelegen zijn. De eerste en tweede afvoeropeningen kunnen zelfs deel zijn van een uiteinde van een enkele doorvoer. Een klep die bij het uiteinde van de doorvoer is gelegen kan zodanig gericht zijn dat de lucht vanuit de eerste en/of tweede afvoeropening in de voorkeursrichting stroomt. Bij voorkeur bevinden de ten minste ene tweede afvoeropening en de ten minste ene langwerpige eerste afvoeropening zich op enige afstand van elkaar. Dit is voordelig doordat de lucht die uit de ten minste tweede afvoeropening stroomt geen of ten minste een geringe invloed heeft op het luchtgordijn dat wordt gevormd door lucht die uit de ten minste ene eerste afvoeropening stroomt. Bijgevolg is de inrichting ingericht om lucht in de ruimte te verdelen, wat leidt tot kleinere temperatuurvariaties, zonder het effect van het luchtgordijn voor het afschermen van de toegangsopening van de ruimte te beïnvloeden.
De tweede afvoeropening is aangebracht en/of gericht voor het blazen van lucht naar buiten het vlak van het luchtgordijn. De lucht kan worden geblazen tot buiten de behuizing van de inrichting op een afstand van het luchtgordijn, in een richting parallel aan het luchtgordijn. De ten minste ene tweede afvoeropening kan bijvoorbeeld gelegen zijn op 1,0 meter van de eerste afvoeropening, waarbij een tweede luchtgordijn tot stand wordt gebracht voor het verdelen van lucht in de ruimte. De afvoeropening kan eveneens zodanig zijn aangebracht en/of gericht dat de lucht tot buiten de behuizing van de inrichting wordt geblazen onder een hoek ten opzichte van het luchtgordijn. Dit kan verrassenderwijs leiden tot een significante afname van de variaties van de luchttemperatuur in de geacclimatiseerde ruimte. Er wordt een betrekkelijk eenvoudige constructie verkregen in het geval dat de ten minste ene eerste en tweede afvoeropeningen zijn gelegen in eerste en tweede wanddelen van de behuizing, welke eerste en tweede wanddelen zich in een onderling in hoofdzaak loodrechte richting uitstrekken.
De inrichting kan op verschillende wijzen worden ontworpen. Bij een uitvoering zijn de luchtverplaatsingsmiddelen gelegen in de ten minste ene toevoer. Dit leidt tot een eenvoudig ontwerp van de behuizing, omdat luchtverplaatsingsmiddelen op slechts één locatie in de behuizing voldoende kunnen zijn voor het blazen van lucht door de ten minste ene en eerste afvoeropeningen tot buiten de behuizing van de inrichting.
Om de operationele flexibiliteit van de inrichting te vergroten omvat de behuizing eerste luchtverplaatsingsmiddelen voor het verplaatsen van lucht door de ten minste ene eerste afvoeropening en tweede luchtverplaatsingsmiddelen voor het verplaatsen van lucht door de ten minste ene tweede afvoeropening. Op deze wijze kan de lucht door de ten minste ene eerste en tweede afvoeropeningen onafhankelijk worden gestuurd. Een betrekkelijk kleine luchtstroom door de ten minste ene eerste afvoeropening kan aldus worden gecombineerd met een betrekkelijk grote luchtstroom door de ten minste ene tweede afvoeropening.
Bij een andere uitvoering omvat de behuizing een eerste toevoer in verbinding met de ten minste ene eerste afvoeropening en een tweede toevoer in verbinding met de ten minste ene tweede afvoeropening. Op deze wijze kan het ontwerp van de inrichting verder worden verbeterd afhankelijk van de specifieke omstandigheden. Bijvoorbeeld kan de eerste toevoer voor de ten minste ene eerste afvoeropening voor het vormen van een luchtgordijn zijn aangebracht en/of gericht voor het toevoeren van lucht met de temperatuur van de geacclimatiseerde ruimte, terwijl de tweede toevoer kan zijn aangebracht en/of gericht voor het toevoeren van lucht met een temperatuur die afwijkt van de gewenste temperatuur, voor het blazen van lucht naar een inrichting voor het verwarmen van of het afkoelen van lucht. De inrichting voor het verwarmen van of afkoelen van lucht zal de temperatuur van de lucht met een temperatuur die afwijkt van de gewenste temperatuur aanpassen, wat verder leidt tot het afnemen van de variaties van de luchttemperatuur in de geacclimatiseerde ruimte, en de inrichting voor het koelen en/of het verwarmen van de lucht verbruikt minder energie, omdat zij geen lucht zal bewerken die de gewenste luchttemperatuur heeft of een temperatuur heeft dichtbij de gewenste luchttemperatuur.
Bij nog een andere uitvoering omvat de behuizing luchttemperatuur-aanpassingsmiddelen voor het aanpassen van de temperatuur van de lucht in de behuizing. Op deze wijze heeft de lucht die tot buiten de behuizing door de ten minste ene eerste en/of tweede afvoeropening wordt geblazen de gewenste temperatuur of heeft een temperatuur dichtbij de gewenste temperatuur van de geacclimatiseerde ruimte. Dit is in het bijzonder voordelig in betrekkelijk grote ruimtes, zoals grote vrachtruimtes.
Het kan zijn dat een enkele inrichting voor het verwarmen en/of koelen van de luchttemperatuur in de geacclimatiseerde ruimte geen capaciteit heeft die groot genoeg is om de lucht in de geacclimatiseerde ruimte op de gewenste temperatuur te houden of dat de inrichting een zodanig grote capaciteit heeft dat er andere nadelen aanwezig kunnen zijn, zoals een overmatig groot bouwvolume of een luchttemperatuur nabij de afvoeropening van de verwarmings- en/of koelinrichting, die aanzienlijk afwijkt van de gewenste luchttemperatuur, om een gewenste temperatuur in de ruimte te waarborgen op afstand van de verwarmings- en/of koelinrichting. Dit gaat in het bijzonder op ingeval producten moeten worden opgeslagen in een bepaald temperatuurbereik, zoals groenten. Indien dergelijke producten enkele graden boven 0°C moeten worden opgeslagen en de temperatuur nabij de afvoeropening van de verwarmings- en/of koelinrichting onder 0°C is, dan kan dit de kwaliteit van de producten verlagen of de producten zelfs waardeloos maken.
De aanpassingsmiddelen voor de luchttemperatuur kunnen op verschillende wijzen worden ontworpen. Betrouwbare en energie-effïciënte verwarmingsmiddelen voor het verwarmen van de lucht omvatten een houder voor een vloeibaar medium en verwarmingsmiddelen voor het verwarmen van het medium. In het geval dat het gewenst is om de lucht in de behuizing te koelen worden de temperatuuraanpassingsmiddelen ontworpen om de lucht af te koelen, zoals een airconditioning.
Hoewel het niet is uitgesloten dat de lucht met een aangepaste luchttemperatuur tot buiten de behuizing wordt geblazen door de tweede of zowel de eerste als de tweede afvoeropening of een van beide, zijn de aanpassingsmiddelen voor de luchttemperatuur en/of de behuizing bij voorkeur ingericht voor het verplaatsen van lucht met een aangepaste temperatuur vanuit de ten minste ene toevoer door de ten minste ene langwerpige eerste afvoeropening tot buiten de behuizing voor het vormen van een luchtgordijn dat zich in hoofdzaak in een vlak uitstrekt. Op deze wijze kan een betrekkelijk groot volume van de geacclimatiseerde ruimte op een gewenste temperatuur worden gehouden, omdat lucht met de gewenste luchttemperatuur of dichtbij de gewenste temperatuur door het luchtgordijn tot buiten de behuizing in de geacclimatiseerde ruimte wordt geblazen, zonder de noodzaak van een afzonderlijke inrichting voor het aanpassen van de luchttemperatuur, die eveneens luchtverplaatsingsmiddelen vergt en aldus betrekkelijk veel energie verbruikt.
De inrichting volgens de uitvinding kan worden ontworpen met verschillende capaciteiten. Bij voorkeur worden de luchtverplaatsingsmiddelen ingericht voor het verplaatsen van ten minste 800 kubieke meter per uur, bij voorkeur ten minste 1000 kubieke meter per uur en met de meeste voorkeur ten minste 1200 kubieke meter per uur door de ten minste ene eerste en/of tweede afvoeropening. Dergelijke inrichtingen kunnen voordelig worden gebruikt in laadruimtes voor transportvoertuigen, zoals containers voor vrachtwagens en schepen, waarbij een voldoende goede luchtverdeling in de ruimte kan worden verkregen, zonder overmatig energieverbruik.
Eenvoudige en betrouwbare luchtverplaatsing vanuit de ten minste ene toevoer door de ten minste ene eerste en/of tweede afvoeropening kan worden verkregen in het geval dat de luchtverplaatsingsmiddelen ten minste één ventilator omvatten.
Om de verstoring van de luchtstroom voor het vormen van het luchtgordijn te verminderen is de ten minste ene eerste en/of tweede afvoeropening gelegen op een afstand van ten minste 1,0 meter van de ten minste ene toevoer. Om verder de verstoring van het luchtgordijn te verminderen is de behuizing voorzien van ten minste twee op onderlinge afstand gelegen eerste en/of tweede toevoeren. De toevoeren kunnen gelegen zijn aan de zijden van de behuizing, bij voorkeur op een in hoofdzaak parallelle wijze of in hoofdzaak op één lijn.
Bij nog een andere uitvoering zijn de ten minste twee toevoeren gelegen in onderling verplaatsbare wanddelen van de behuizing voor het aanpassen van de afstand tussen de toevoeren. Dit maakt het mogelijk dat de inrichting wordt opgesteld en doelmatig kan werken in ruimtes met verschillende dimensies.
De uitvinding verschaft eveneens een geacclimatiseerde ruimte die is voorzien van een inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de ten minste ene eerste afvoeropening is gericht op het afschermen van de toegangsopening van de geacclimatiseerde ruimte en waarbij de ten minste ene tweede afvoeropening een richtingscomponent heeft parallel aan een wanddeel van de geacclimatiseerde ruimte.
De voordelen van de geacclimatiseerde ruimte komen bijgevolg overeen met de bovengaand vermelde voordelen met betrekking tot de inrichting voor het vormen van een luchtgordijn voor het afschermen van de toegangsopening van een geacclimatiseerde ruimte volgens de uitvinding.
Bij een uitvoering strekt de ten minste ene eerste afvoeropening zich in hoofdzaak uit langs het plafond van de geacclimatiseerde ruimte. Dit kan leiden tot aanzienlijke afname van temperatuurvariaties in de geacclimatiseerde ruimte.
De uitvinding verschaft verder een transportvoertuig dat is voorzien van een geacclimatiseerde laadruimte met een toegangsopening, waarbij de geacclimatiseerde ruimte is voorzien van een inrichting voor het vormen van een luchtgordijn voor het afschermen van de toegangsopening van de geacclimatiseerde ruimte volgens de uitvinding. In het bijzonder in geval van transportvoertuigen kan de uitvinding voordelig worden gebruikt. Het gebruik van de inrichting voor het vormen van een luchtgordijn voor het afschermen van de toegangsopening van de geacclimatiseerde laadruimte van een transportvoertuig leidt tot een energie-efficiëntere wijze van acclimatiseren van een laad- of vrachtruimte, wat leidt tot een afname van brandstof gedurende de werking. Het gebruik van brandstof is betrekkelijk duur, milieuonvriendelijk en leidt tot een kleiner bereik van het transportvoertuig. Het transportvoertuig kan een auto, vrachtwagen, trein, schip of zelfs een vliegtuig zijn voor het vervoer van producten, zoals voedsel, of personen.
Bij een eerste uitvoering is de inrichting gelegen op een afstand van de toegangsopening, wat leidt tot een afname van de verstoring van het luchtgordijn door uitwendige factoren, zoals wind en zonnestraling, waarbij de luchttemperatuur achter het luchtgordijn in de geacclimatiseerde laadruimte wordt vastgehouden.
Het is voordelig als de inrichting op een afstand van ten minste een vijfde en bij voorkeur ten minste een kwart van de hoogte van de toegangsopening is gelegen. Het aanbrengen van de inrichting op dergelijke afstanden van de toegangsopening leidt tot een goede afscherming van de toegangsopening en geen of slechts weinig verstoring van het luchtgordijn door uitwendige factoren, terwijl het volume van de laadruimte achter het luchtgordijn in de laadruimte in geringe mate beperkt wordt.
Bij een voorkeursuitvoering wordt de inrichting aangebracht op een afstand van ten minste 0,5 meter en bij voorkeur ten minste 0,7 meter van de toegangsopening, wat leidt tot minimale verstoring van het luchtgordijn.
Bij een andere uitvoering heeft de geacclimatiseerde laadruimte een in hoofdzaak rechthoekige dwarsdoorsnede, waarbij de ten minste ene toevoer van de inrichting is aangebracht in een bovenhoek van de dwarsdoorsnede. Een dergelijke plaats van de inrichting neemt weinig van het effectieve volume van de laadruimte in, waarbij de laad- of vrachtruimte zo doelmatig mogelijk kan worden gebruikt voor producten en of personen.
De uitvinding zal nu verder worden verduidelijkt onder verwijzing naar de volgende schematische figuren, zonder hiertoe evenwel te zijn beperkt.
Figuur 1 toont op schematische wijze een perspectivisch aanzicht van een inrichting voor het vormen van een luchtgordijn voor het afschermen van de toegangsopening van een geacclimatiseerde ruimte, omvattende een behuizing volgens de uitvinding; figuur 2 toont een dwarsdoorsnede van de inrichting uit figuur 1 door de lijnen A-A uit figuur 1 ; en de figuren 3 en 4 tonen een transportvoertuig met een geacclimatiseerde vrachtruimte, voorzien van een inrichting volgens de uitvinding voor het vormen van een luchtgordijn voor het afschermen van de toegangsopening van de geacclimatiseerde vrachtruimte 1.
Onder verwijzing naar figuur 1 wordt een inrichting 1 voor het vormen van een luchtgordijn voor het afschermen van de toegangsopening van een geacclimatiseerde ruimte getoond (zie ook de figuren 3 en 4). De inrichting omvat een behuizing 2, voorzien van twee kanalen 2a,2b die zich in een parallelle richting uitstrekken, en een derde kanaal 2c, dat bij een eerste uiteinde van de kanalen 2a,2b is verbonden met de kanalen 2a,2b. Het derde kanaal 2c strekt zich in loodrechte richting ten opzichte van de kanalen 2a,2b uit. Het kanaal 2c is opgebouwd uit twee hoofddelen en een tussenliggend deel 2d. De twee hoofddelen van het kanaal 2c zijn verplaatsbaar in het tussenliggende deel 2d, zodat de totale lengte van het kanaal 2c instelbaar is. Dit maakt het aanpassen van de breedte van de behuizing 2 mogelijk, zodat de behuizing 2 kan worden aangebracht in ruimtes met verschillende dimensies. Bij de respectievelijke uiteinden van het kanaal 2c omvat de behuizing 2 bevestigingselementen 2e voor het bevestigen van de behuizing 2 aan wanddelen van de ruimte waarin de inrichting 1 moet worden aangebracht. Bij de onderzijden van de kanalen 2a,2b zijn de kanalen 2a,2b van de behuizing 2 voorzien van een toevoer, respectievelijk 3a,3b, voor het toevoeren van lucht vanuit een geacclimatiseerde ruimte naar de behuizing 2. Bij de onderzijden van het kanaal 2c,2d is het kanaal 2c voorzien van een langwerpige eerste afvoeropening 4, op een afstand A van 1 meter van de toevoeren 3a,3b. De langwerpige eerste afvoeropening 4 strekt zich langs de lengte van de kanaal 2c uit en heeft een breedte van 10 mm. De behuizing 2 omvat eveneens een eerste ventilator (zie figuur 2) voor het verplaatsen van lucht vanuit de toevoeren 3 a,3b door de ten minste ene langwerpige eerste afvoeropening 4 tot buiten de behuizing 2 voor het vormen van een luchtgordijn dat zich in hoofdzaak in een vlak uitstrekt (zie ook de figuren 3 en 4). Bij tweede uiteinden van de kanalen 2a,2b zijn de kanalen 2a,2b voorzien van tweede afvoeropeningen 5a,5b, welke zijn gelegen op een afstand B van 1 meter van de toevoeren 3a,3b. Nabij de tweede afvoeropeningen 5a,5b zijn tweede ventilatoren in de kanalen 2a,2b (zie figuur 2) gelegen voor het verplaatsen van lucht vanuit de toevoeren 3a,3b door de tweede afvoeropeningen 5a,5b tot buiten de behuizing 2 in een richting loodrecht op het luchtgordijn (zie ook de figuren 3 en 4). De langwerpige eerste afvoeropening 4 is gelegen in een onderste wanddeel van het kanaal 2c en tweede afvoeropeningen 5a,5b zijn gelegen in een zijwanddeel van de kanalen 2a,2b, welke wanddelen zich in een onderling in hoofdzaak loodrechte richting uitstrekken. De ventilatoren omvatten een elektrische motor (niet getoond) voor het aandrijven van de bladen van de ventilatoren, waarbij de elektrische motoren verbindbaar zijn met een bron van elektrische energie, bijvoorbeeld met wisselstroom of een accu. De elektrische motoren, ventilatoren en de behuizing 2 zijn ingericht voor het verplaatsen van een totaal van ten minste 1200 kubieke meter per uur door de eerste langwerpige afvoeropening 4 en de tweede afvoeropeningen 5a,5b.
Onder verwijzing naar figuur 2 wordt een dwarsdoorsnede van de inrichting 1 uit figuur 1 langs de lijnen A-A uit figuur 1 getoond. Gedurende de werking wordt lucht uit een geacclimatiseerde ruimte 20 door de toevoer 3a naar de behuizing 2 gezogen volgens de pijlen 8. De luchtstroom in de behuizing 2 is verdeeld in een eerste deel dat naar de eerste langwerpige afvoeropening 4 wordt gezogen ten gevolge van de werking van de ventilator 6, volgens de pijlen 9, en een tweede deel dat naar de tweede afvoeropening 5a wordt gezogen ten gevolge van de werking van ventilator 7, volgens de pijlen 11.
Het eerste deel van de luchtstroom wordt geblazen tot buiten behuizing 2 door de eerste langwerpige afvoeropening 4, volgens de pijlen 10, waarbij een luchtgordijn wordt gevormd (zie figuur 3). Het tweede deel van de luchtstroom wordt geblazen tot buiten behuizing 2 door tweede afVoeropening 5a,5b, volgens de pijlen 12, waarbij lucht in de geacclimatiseerde ruimte 20 wordt verdeeld (zie figuur 3). Als gevolg van het feit dat de lucht tot buiten de behuizing 2 wordt geblazen volgens de pijlen 12, zijn variaties van de luchttemperatuur in de geacclimatiseerde ruimte 20 afgenomen.
Onder verwijzing naar de figuren 3 en 4 wordt een vrachtwagen 30 getoond. De vrachtwagen 30 bevindt zich in een betrekkelijk hete omgeving met een luchttemperatuur van ongeveer 28°C. De vrachtwagen 30 is voorzien van een geacclimatiseerde laad- of vrachtruimte 20, die een rechthoekige dwarsdoorsnede heeft met een hoogte H van 2,8 meter en een toegangsopening 21. Vrachtruimtes met hoogtes kleiner dan of meer dan 2,8 meter zijn eveneens gewoon. In de geacclimatiseerde vrachtruimte 20 zijn producten 22 aangebracht, die moeten worden opgeslagen bij een betrekkelijk koude temperatuur van ongeveer 8°C. Aan de voorkant 20a van de geacclimatiseerde vrachtruimte 20 bevindt zich een airconditioning 23, die lucht van buiten de vrachtruimte 20 afkoelt tot onder 8°C en de afgekoelde lucht in de ruimte 20 blaast volgens de pijlen 13. Bijgevolg wordt de temperatuur in de vrachtruimte 20 op een voorkeursluchttemperatuur van ongeveer 8°C gehouden. Aan het plafond 20a van de geacclimatiseerde laadruimte 20 en op een afstand C van 0,7 meter van de toegangsopening 21 is de geacclimatiseerde laadruimte 20 voorzien van een inrichting 1 voor het vormen van een luchtgordijn voor het afschermen van de toegangsopening 21 van de geacclimatiseerde laadruimte 20 volgens de uitvinding. De airconditioning 23 en de inrichting 1 zijn verbonden met de accu’s (niet getoond) van de vrachtwagen 30 en de vrachtwagen 30 omvat een stuurinrichting (niet getoond), welke stuurinrichting een scherm omvat dat verscheidene parameters aangeeft, zoals luchttemperatuur, vochtigheid, enzovoort, öp verschillende plaatsen in de vrachtruimte 20. De vrachtruimte 20 omvat daartoe verscheidene detectiemiddelen 25 voor het detecteren van de temperatuur, luchtstroming, vochtigheid, welke communiceren met de stuurinrichting. De stuurinrichting kan vanuit de cabine 30a van de vrachtwagen 30 door de chauffeur worden gebruikt.
Gedurende het transport is de toegangsopening 21 door middel van deuren 24 gesloten. Wanneer de deuren 24 worden geopend, bijvoorbeeld voor het (gedeeltelijk) laden of lossen van producten 22, dan kan de buitenlucht die een betrekkelijk hoge luchttemperatuur heeft, de vrachtruimte 20 binnenkomen. Het luchtgordijn volgens de pijlen 10 voorkomt dat de betrekkelijk hete lucht de vrachtruimte 20 binnenkomt. Bovendien wordt, zowel gedurende het transport als gedurende het (gedeeltelijk) laden of lossen van producten 22, lucht uit tweede afvoeropeningen 5a,5b van de behuizing 2 van de inrichting 1 geblazen, voor het verdelen van lucht in de vrachtruimte 20 volgens de pijlen 12. Deze extra luchtverdeling leidt tot een afname van temperatuurvariaties in de vrachtruimte 20. Bijgevolg is het risico op ongewenste achteruitgang van producten 22 verlaagd en/of kan een airconditioning 23 met kleinere capaciteit worden gebruikt, wat bijgevolg minder energie vergt.

Claims (22)

1. Inrichting voor het vormen van een luchtgordijn voor het afschermen van een toegangsopening van een geacclimatiseerde ruimte, omvattende een behuizing, voorzien van: ten minste één toevoer voor het toevoeren van lucht vanuit de geacclimatiseerde ruimte; en ten minste één op afstand van de ten minste ene toevoer gelegen langwerpige eerste afvoeropening; en luchtverplaatsingsmiddelen voor het vanuit de ten minste ene toevoer door de ten minste ene langwerpige eerste afvoeropening tot buiten de behuizing verplaatsen van lucht voor het vormen van een luchtgordijn dat zich in hoofdzaak in een vlak uitstrekt, waarbij de behuizing verder is voorzien van ten minste één op afstand van de ten minste ene toevoer gelegen tweede afvoeropening en luchtverplaatsingsmiddelen voor het vanuit de ten minste ene toevoer door de ten minste ene tweede afvoeropening tot buiten de behuizing en uit het vlak van het luchtgordijn verplaatsen van lucht.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de ten minste ene tweede afvoeropening en de ten minste ene eerste afvoeropening onderling op afstand zijn gelegen.
3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk dat de ten minste ene tweede afvoeropening is ingericht voor het in een richting in hoofdzaak loodrecht op het vlak van het luchtgordijn uit de behuizing blazen van lucht.
4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk dat de ten minste ene eerste en tweede afvoeropeningen zijn gelegen in eerste en tweede wanddelen van de behuizing, welke eerste en tweede wanddelen zich onderling in hoofdzaak loodrecht op elkaar uitstrekken.
5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de luchtverplaatsingsmiddelen in de ten minste ene toevoer zijn gelegen.
6. Inrichting volgens een der conclusies 1 - 4, met het kenmerk dat de behuizing eerste luchtverplaatsingsmiddelen omvat voor het door de eerste afvoeropening verplaatsen van lucht en tweede luchtverplaatsingsmiddelen voor het door de tweede afvoeropening verplaatsen van lucht.
7. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de behuizing een eerste in verbinding met de ten minste ene eerste afvoeropening staande toevoer omvat en een tweede in verbinding met de ten minste ene tweede afvoeropening staande toevoer.
8. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de behuizing luchttemperatuur-aanpassingsmiddelen omvat voor het aanpassen van de luchttemperatuur in de behuizing.
9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk dat de luchttemperatuur-aanpassingsmiddelen en/of de behuizing zijn ingericht voor het vanuit de ten minste ene toevoer door de ten minste ene langwerpige eerste afvoeropening tot buiten de behuizing verplaatsen van lucht voor het vormen van een luchtgordijn dat zich in hoofdzaak in een vlak uitstrekt.
10. Inrichting volgens conclusie 8 of 9, met het kenmerk dat de luchttemperatuur-aanpassingsmiddelen een houder voor vloeibaar medium en verwarmingsmiddelen voor het verwarmen van het vloeibare medium omvatten.
11. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de luchtverplaatsingsmiddelen zijn ingericht voor het verplaatsen van ten minste 800 kubieke meter per uur, bij voorkeur ten minste 1000 kubieke meter per uur en met de meeste voorkeur ten minste 1200 kubieke meter per uur door de ten minste ene eerste en/of tweede afvoeropening.
12 Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk dat de luchtverplaatsingsmiddelen ten minste één ventilator omvatten.
13. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat ten minste één eerste en/of tweede afvoeropening op een afstand van ten minste 1 meter van de ten minste ene toevoer is gelegen.
14. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de behuizing is voorzien van ten minste twee op onderlinge afstand gelegen eerste en/of tweede toevoeren.
15. Inrichting volgens conclusie 14, met het kenmerk dat ten minste twee toevoeren zijn gelegen in onderling verplaatsbare wanddelen van de behuizing voor het variëren van de afstand tussen de toevoeren.
16. Geacclimatiseerde ruimte voorzien van een inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de ten minste ene eerste afvoeropening is gericht voor het afschermen van een toegangsopening van de geacclimatiseerde ruimte en waarbij de ten minste tweede afvoeropening een richtingscomponent parallel aan een wanddeel van de behuizing heeft.
17. Geacclimatiseerde ruimte volgens conclusie 16, met het kenmerk dat de ten minste ene eerste afvoeropening zich in hoofdzaak langs het plafond van de geacclimatiseerde ruimte uitstrekt.
18. Transportvoertuig voorzien van een geacclimatiseerde laadruimte die een toegangsopening heeft, waarbij de geacclimatiseerde ruimte is voorzien van een inrichting voor het vormen van een luchtgordijn voor het afschermen van een toegangsopening van de geacclimatiseerde laadruimte volgens een der conclusies 1 -15.
19. Transportvoertuig volgens conclusie 18, met het kenmerk dat de inrichting op afstand van de toegangsopening is gelegen.
20. Transportvoertuig volgens conclusie 19, met het kenmerk dat de inrichting op een afstand van de toegangsopening is gelegen van ten minste een vijfde en bij voorkeur ten minste een vierde van de hoogte van de toegangsopening.
21. Transportvoertuig volgens conclusie 19 of 20, met het kenmerk dat de inrichting op een afstand van de toegangsopening is gelegen van ten minste 0,5 meter en bij voorkeur ten minste 0,7 meter van de toegangsopening.
22. Transportvoertuig volgens een der conclusies 18 of 21, met het kenmerk dat de geacclimatiseerde laadruimte een in hoofdzaak rechthoekige dwarsdoorsnede heeft, waarbij ten minste één toevoer van de inrichting is aangebracht in een bovenhoek van de dwarsdoorsnede.
BE201100232A 2010-04-21 2011-04-21 Inrichting voor het vormen van een luchtgordijn voor het afschermen van de toegangsopening van een geacclimatiseerde ruimte,geacclimatiseerde ruimte en transportvoertuig. BE1020569A3 (nl)

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2004589A NL2004589C2 (en) 2010-04-21 2010-04-21 Device for forming an air-curtain for screening the entrance of an acclimated space, acclimated space and transport vehicle.
NL2004589 2010-04-21

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1020569A3 true BE1020569A3 (nl) 2014-01-07

Family

ID=42615641

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE201100232A BE1020569A3 (nl) 2010-04-21 2011-04-21 Inrichting voor het vormen van een luchtgordijn voor het afschermen van de toegangsopening van een geacclimatiseerde ruimte,geacclimatiseerde ruimte en transportvoertuig.

Country Status (2)

Country Link
BE (1) BE1020569A3 (nl)
NL (1) NL2004589C2 (nl)

Families Citing this family (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
ES2488716T3 (es) * 2011-04-29 2014-08-28 H.Opdam Management B.V. Una cortina de aire, y un vehículo provisto de dicha cortina de aire

Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CH435344A (de) * 1964-09-17 1967-05-15 Staufen Fahrzeugwerke Eislinge Kraftfahrzeug mit geschlossenem Kastenaufbau und Kühlaggregat
DE29518108U1 (de) * 1995-11-15 1996-01-04 LKS Luft- und Klimaservice Christian Israel, 09125 Chemnitz Gerät zur Belüftung von Räumen
DE10029543A1 (de) * 2000-06-15 2002-01-03 Christiani Gmbh Luftschleiergerät
DE202007002883U1 (de) * 2007-02-28 2007-05-16 Klaar, Ralph Zonenlüftung zur räumlichen Aufteilung von Nichtraucher- und Raucherbereichen innerhalb gemeinsamer Umschließungsflächen
NL2001326C2 (nl) * 2008-02-27 2009-08-31 J P Systems B V Inrichting voor het vormen van een luchtgordijn, geacclimatiseerde ruimte en geacclimatiseerd transportvoertuig.

Patent Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CH435344A (de) * 1964-09-17 1967-05-15 Staufen Fahrzeugwerke Eislinge Kraftfahrzeug mit geschlossenem Kastenaufbau und Kühlaggregat
DE29518108U1 (de) * 1995-11-15 1996-01-04 LKS Luft- und Klimaservice Christian Israel, 09125 Chemnitz Gerät zur Belüftung von Räumen
DE10029543A1 (de) * 2000-06-15 2002-01-03 Christiani Gmbh Luftschleiergerät
DE202007002883U1 (de) * 2007-02-28 2007-05-16 Klaar, Ralph Zonenlüftung zur räumlichen Aufteilung von Nichtraucher- und Raucherbereichen innerhalb gemeinsamer Umschließungsflächen
NL2001326C2 (nl) * 2008-02-27 2009-08-31 J P Systems B V Inrichting voor het vormen van een luchtgordijn, geacclimatiseerde ruimte en geacclimatiseerd transportvoertuig.

Also Published As

Publication number Publication date
NL2004589C2 (en) 2011-10-25

Similar Documents

Publication Publication Date Title
EP3628519B1 (en) Methods and systems for autonomous climate control optimization of a transport vehicle
EP2443050B1 (en) Temperature-controlled cargo container with air distribution
US3680468A (en) Air flow control device
US20120198866A1 (en) Spatial control of conditioned gas delivery for transport refrigeration system to include cargo spatial temperature distribution, and methods for same
CA2826476A1 (en) A ventilation system for a passenger transit vehicle
EP2517909B1 (en) An air curtain, and a vehicle provided with such an air curtain
EP2384916A1 (en) Transport cooling system
US11448438B2 (en) Transport climate control system with auxilary cooling
BE1020569A3 (nl) Inrichting voor het vormen van een luchtgordijn voor het afschermen van de toegangsopening van een geacclimatiseerde ruimte,geacclimatiseerde ruimte en transportvoertuig.
EP3271210B1 (en) Heat and dust shield
JP6187317B2 (ja) 調温貯蔵装置
US20170248359A1 (en) Simplified and energy efficient multi temperature unit
EP3339068B1 (en) Systems and methods of dynamic airflow control within an internal space
WO2018135034A1 (ja) 調温貯蔵装置
DE202011005395U1 (de) Vorrichtung zum Bilden eines Luftschleiers zum Abschirmen des Eingangs eines akklimatisierten Raumes, akklimatisierter Raum und Transportfahrzeug
NL2001326C2 (nl) Inrichting voor het vormen van een luchtgordijn, geacclimatiseerde ruimte en geacclimatiseerd transportvoertuig.
EP3369597B1 (en) An air curtain, and a vehicle comprising an air curtain
JP2016161179A (ja) 調温貯蔵装置
EP3069911B1 (en) Heat deflector for tractor-trailer refrigeration system
EP3490827B1 (en) Air supply system comprising a trailer, a refrigeration unit and an air supply nozzle
JP5518781B2 (ja) 液体保冷型タンクローリ
US11400791B2 (en) On-vehicle air conditioner
EP3549802B1 (en) An air curtain, and a vehicle comprising an air curtain
US20190344961A1 (en) Shading device
JP2006007901A (ja) 鉄道車両