BE1020506A3 - Afvalwaterbehandelingsinstallatie. - Google Patents

Afvalwaterbehandelingsinstallatie. Download PDF

Info

Publication number
BE1020506A3
BE1020506A3 BE2012/0314A BE201200314A BE1020506A3 BE 1020506 A3 BE1020506 A3 BE 1020506A3 BE 2012/0314 A BE2012/0314 A BE 2012/0314A BE 201200314 A BE201200314 A BE 201200314A BE 1020506 A3 BE1020506 A3 BE 1020506A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
chamber
water
water level
outlet
level
Prior art date
Application number
BE2012/0314A
Other languages
English (en)
Original Assignee
M H C Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by M H C Nv filed Critical M H C Nv
Priority to BE2012/0314A priority Critical patent/BE1020506A3/nl
Priority to FR1301072A priority patent/FR2990428B1/fr
Application granted granted Critical
Publication of BE1020506A3 publication Critical patent/BE1020506A3/nl

Links

Classifications

    • CCHEMISTRY; METALLURGY
    • C02TREATMENT OF WATER, WASTE WATER, SEWAGE, OR SLUDGE
    • C02FTREATMENT OF WATER, WASTE WATER, SEWAGE, OR SLUDGE
    • C02F3/00Biological treatment of water, waste water, or sewage
    • C02F3/02Aerobic processes
    • C02F3/12Activated sludge processes
    • C02F3/1236Particular type of activated sludge installations
    • C02F3/1242Small compact installations for use in homes, apartment blocks, hotels or the like
    • C02F3/1247Small compact installations for use in homes, apartment blocks, hotels or the like comprising circular tanks with elements, e.g. decanters, aeration basins, in the form of segments, crowns or sectors
    • CCHEMISTRY; METALLURGY
    • C02TREATMENT OF WATER, WASTE WATER, SEWAGE, OR SLUDGE
    • C02FTREATMENT OF WATER, WASTE WATER, SEWAGE, OR SLUDGE
    • C02F9/00Multistage treatment of water, waste water or sewage
    • C02F9/20Portable or detachable small-scale multistage treatment devices, e.g. point of use or laboratory water purification systems
    • CCHEMISTRY; METALLURGY
    • C02TREATMENT OF WATER, WASTE WATER, SEWAGE, OR SLUDGE
    • C02FTREATMENT OF WATER, WASTE WATER, SEWAGE, OR SLUDGE
    • C02F2103/00Nature of the water, waste water, sewage or sludge to be treated
    • C02F2103/002Grey water, e.g. from clothes washers, showers or dishwashers
    • CCHEMISTRY; METALLURGY
    • C02TREATMENT OF WATER, WASTE WATER, SEWAGE, OR SLUDGE
    • C02FTREATMENT OF WATER, WASTE WATER, SEWAGE, OR SLUDGE
    • C02F2103/00Nature of the water, waste water, sewage or sludge to be treated
    • C02F2103/005Black water originating from toilets
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y02TECHNOLOGIES OR APPLICATIONS FOR MITIGATION OR ADAPTATION AGAINST CLIMATE CHANGE
    • Y02ATECHNOLOGIES FOR ADAPTATION TO CLIMATE CHANGE
    • Y02A20/00Water conservation; Efficient water supply; Efficient water use
    • Y02A20/20Controlling water pollution; Waste water treatment
    • Y02A20/208Off-grid powered water treatment
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y02TECHNOLOGIES OR APPLICATIONS FOR MITIGATION OR ADAPTATION AGAINST CLIMATE CHANGE
    • Y02WCLIMATE CHANGE MITIGATION TECHNOLOGIES RELATED TO WASTEWATER TREATMENT OR WASTE MANAGEMENT
    • Y02W10/00Technologies for wastewater treatment
    • Y02W10/10Biological treatment of water, waste water, or sewage

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Water Supply & Treatment (AREA)
  • Hydrology & Water Resources (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Environmental & Geological Engineering (AREA)
  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Organic Chemistry (AREA)
  • Clinical Laboratory Science (AREA)
  • Health & Medical Sciences (AREA)
  • Biodiversity & Conservation Biology (AREA)
  • Microbiology (AREA)
  • Treatment Of Biological Wastes In General (AREA)
  • Biological Treatment Of Waste Water (AREA)

Description

Afvalwaterbehandelingsinstallatie
De uitvinding heeft betrekking op een compacte behandelingsinstallatie om huishoudelijk afvalwater te behandelen.
In die specificatie verwijst "zwart afvalwater" naar afvalwater dat fecaliën en urine bevat, dus afvalwater van toiletten. "Grijs afvalwater" verwijst naar afvalwater afkomstig van huishoudelijke activiteiten zoals wassen, douchen, afwassen, baden, enz. "Hemelwater" verwijst naar regen, sneeuw en hagel, met inbegrip van dooiwater.
In bekende installaties wordt het zwart afvalwater naar een septische put of een ander type voorbehandelingsinstallatie gevoerd, waarbij het effluent ervan met het grijs afvalwater en het hemelwater direct geloosd wordt in een oppervlaktewater, zoals een waterloop, of in een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater. De behandeling van het zwart afvalwater is niet optimaal in die installatie, terwijl het grijs afvalwater niet behandeld wordt.
In andere bekende installaties worden grijs afvalwater en zwart afvalwater samen naar een septische put of een ander type voorbehandelingsinstallatie gevoerd. Het effluent ervan wordt achteraf met hemelwater geloosd in een oppervlaktewater, zoals een waterloop, of in een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater. De behandeling van het zwart afvalwater met grote hoeveelheden grijs afvalwater is ook niet optimaal.
In nog andere behandelingsinstallaties worden zwart afvalwater, grijs afvalwater en hemelwater (bijvoorbeeld afkomstig van het dak van een huis) samen in eenzelfde behandelingskamer gevoerd. De behandeling van het afvalwater in zo een installatie is ook niet optimaal.
De aanvrager heeft nu een compacte installatie uitgevonden die een optimale behandeling van grijs afvalwater, alsook van zwart afvalwater toelaat.
De installatie volgens de uitvinding is een compacte behandelingsinstallatie voor het behandelen van grijs afvalwater, alsook zwart afvalwater, afkomstig van één of een paar gebouwen, waarbij die installatie bevat: - een tank 2 waarin zich binnenwanden 3,4 bevinden om vier kamers 10,20,30,40 te vormen in het volume van de tank 2, waarbij elke kamer 10,20,30,40 vrijwel een gemiddeld maximaal volume heeft dat 15% tot 50%, bij voorkeur 15% tot 30%, liever nagenoeg 25%, van het volume van de tank 2 bedraagt, en - bij voorkeur een deksel 5 om tenminste gedeeltelijk de tank 2 af te dichten, waarbij het deksel 5, bij voorkeur, voorzien is van minstens een mangat 6,7 om toegang te hebben naar de kamers 10,20,30,40.
Door die binnenwanden zijn de volgende vier kamers gedefinieerd: (a) een eerste kamer 10 die bestemd is om grijs afvalwater, alsook hemelwater, op te vangen en te voorzien van een voorbehandeling, waarbij die eerste kamer 10 voorzien is van een inlaat 11, bij voorkeur voorzien van een middel 12, en een uitlaat 50A, bij voorkeur voorzien van een middel 51, (b) een tweede kamer 20 die bestemd is om water van de eerste kamer 10, alsook minstens hemelwater, op te vangen en te bufferen, waarbij die tweede kamer 20 voorzien is van een inlaat 50B, bij voorkeur voorzien van een middel 52, en, bij voorkeur, een uitlaat 21, bij voorkeur voorzien van een middel 22, (c) een derde kamer 30 voor het behandelen, bij voorkeur op een biologische manier, van minstens zwart afvalwater, waarbij die derde kamer 30 voorzien is van een inlaat 31, bij voorkeur voorzien van een middel 32, en een uitlaat 80A, bij voorkeur voorzien van een middel 81, en (d) een vierde kamer 40 voor het opvangen van water dat uit de derde kamer 30 vloeit, waarbij die vierde kamer 40 voorzien is van een inlaat 80B, bij voorkeur voorzien van een middel 82, en een uitlaat 41, bij voorkeur voorzien van een middel 42, en waarbij die vierde kamer bij voorkeur voorzien is van een middel 100 om slib te vervoeren van de vierde kamer 40 naar de eerste kamer 10 en, bij voorkeur, een slibgeleidingssysteem 101.
De installatie is van een middel 50 voorzien dat de uitlaat 50A van de eerste kamer 10 verbindt met de inlaat 5 0B van de tweede kamer 20, om water van de eerste kamer 10 naar de tweede kamer 20 te vervoeren of te laten vloeien zodra het waterpeil in de eerste kamer 10 boven een maximaal waterpeil in de eerste kamer 10 ligt dat minstens onder, bij voorkeur minstens 2 cm onder, de inlaat 11 ligt en/of zolang het waterpeil in de tweede kamer 20 onder een maximaal waterpeil in de tweede kamer 20 ligt dat minstens onder, bij voorkeur minstens 2 cm onder, het vloeipeil van de inlaat 11 en/of de inlaat 50B ligt, en/of zolang het waterpeil in de eerste kamer 10 boven een bepaald minimaal waterpeil in de eerste kamer 10 ligt dat minstens 10 cm onder, bij voorkeur minstens 20 cm onder, het maximaal waterpeil in de eerste kamer 10 ligt en/of minstens boven, bij voorkeur minstens 10 cm boven, het maximaal slibopslagniveau in de eerste kamer 10 ligt.
De installatie is ook van een middel 80 voorzien dat de uitlaat 80A van de derde kamer 30 met de inlaat 80B van de vierde kamer 40 verbindt, om water van de derde kamer 30 naar de vierde kamer 40 te vervoeren of te laten vloeien, zodra het waterpeil in de derde kamer 30 boven een maximaal waterpeil in de derde kamer 30 ligt dat minstens onder, bij voorkeur minstens 2 cm onder, de inlaat 31 ligt.
De installatie is ook van een middel 70 voorzien, bij voorkeur een pompsysteem, om een bepaald volume aan water van de tweede kamer 20 naar de derde kamer 30 te vervoeren of te laten vloeien.
De installatie is ook van een middel 60 voorzien om hemelwater te vervoeren of te laten vloeien naar de eerste kamer 10 minstens zolang het waterpeil in de eerste kamer 10 lager is dan een bepaald maximaal waterpeil in de eerste kamer 10 en/of het waterpeil in de tweede kamer 20 lager is dan een bepaald maximaal waterpeil in de tweede kamer 20, en om minstens een deel van het hemelwater te vervoeren of te laten vloeien naar de tweede kamer 20 zodra het waterpeil in de eerste kamer 10 hoger is dan bovengenoemd maximaal waterpeil in de eerste kamer 10 en/of het waterdebiet aan de inlaat 11 groter is dan een bepaald waterdebiet en dit zolang het waterpeil in de tweede kamer 20 het bovengenoemd maximaal waterpeil in de tweede kamer 20 niet overschrijdt, en/of minstens een deel van het hemelwater te vervoeren of te laten vloeien naar de uitlaat 21 van de tweede kamer 20 zodra het waterpeil in de tweede kamer 20 hoger is dan bovengenoemd maximaal waterpeil in de tweede kamer 20 en/of het waterdebiet aan de inlaat 11 groter is dan een bepaald waterdebiet.
Het zwart afvalwater kan bij voorkeur een voorbehandeling hebben ondergaan (bv. in een septische put of een voorbezinker). Daar ook hemelwater in de installatie terechtkomt, kan men ook zeggen dat het om een compacte behandelingsinstallatie voor het behandelen van grijs afvalwater en/of hemelwater, alsook zwart afvalwater gaat.
De uitvinding heeft ook betrekking op een werkwijze voor het behandelen van grijs afvalwater en van zwart afvalwater dat afkomstig is van één of een beperkt aantal gebouwen of woningen, waarbij dat afvalwater behandeld wordt in een behandelingsinstallatie, waarin grijs afvalwater naar de eerste kamer 10 gevoerd wordt of vloeit om behandeld te worden, terwijl het zwarte afvalwater naar de derde kamer 30 gevoerd wordt of vloeit om behandeld te worden, waarin water afkomstig van de eerste kamer 10 in de tweede kamer 20 vloeit, waarin, als het waterpeil in de eerste kamer 10 te laag is, alsook als het waterpeil in de tweede kamer 20 te laag is, hemelwater in de eerste kamer 10 en in de tweede kamer 20 gevoerd wordt of vloeit, waarin water van de tweede kamer 20 naar de derde kamer 30 gevoerd wordt om de behandeling van het zwarte afvalwater in de derde kamer 30 te controleren, alsook bij voorkeur grijs afvalwater te behandelen, en waarin water van de derde kamer 30 naar de vierde kamer 40 gevoerd wordt of vloeit, waarbij het aldus behandelde afvalwater de behandelingsinstallatie via een uitlaat 41 voorzien bij de vierde kamer 40 verlaat.
Details en kenmerken van uitvoeringsvormen van de behandelingsinstallatie volgens de uitvinding, alsook van de werkwijze volgens de uitvinding zijn in de conclusies gegeven.
Kenmerken en details van de uitvinding zullen uit de volgende beschrijving voortvloeien, waarin verwezen is naar de bijgevoegde tekeningen van voordelige uitvoeringsvormen van behandelingsinstallaties volgens de uitvinding.
In die tekeningen toont: - figuur 1 (Fig 1) een bovenaanzicht van een behandelingsinstallatie volgens de uitvinding; - figuur 2 (Fig 2) een aanzicht in doorsnede van de installatie van figuur 1 (Fig 1) langs de lijn II-II; - figuur 3 (Fig 3) een aanzicht in doorsnede van de installatie van figuur 1 (Fig 1) langs de lijn III-III; - figuur 4 (Fig 4) een bovenaanzicht van een detail van de eerste kamer 10 en de tweede kamer 20 van een voordelige uitvoeringsvorm van een installatie volgens de uitvinding, waarin details van de kamers 30,40, alsook van de middelen 12,22,50,52 en 70 niet getekend zijn; - figuur 5 (Fig 5) een aanzicht in doorsnede van de installatie van figuur 4 (Fig 4) langs de lijn V-V; - figuur 6 (Fig 6) een bovenaanzicht van een detail van de eerste kamer 10 en de tweede kamer 20 van een andere uitvoeringsvorm van een installatie volgens de uitvinding, waarin details van de kamers 30,40, alsook van de middelen 12,22,50,52 en 70 niet getekend zijn, en - figuur 7 (Fig 7) een aanzicht in doorsnede van de installatie van figuur 6 (Fig 6) langs de lijn VII-VII.
De compacte behandelingsinstallaties die in de figuren zijn afgebeeld zijn installaties die bestemd zijn om grijs afvalwater, alsook zwart afvalwater, afkomstig van één of een paar gebouwen, te behandelen. Die installaties zijn voorbeelden van voordelige uitvoeringsvormen volgens de uitvinding.
De in Fig 1 afgebeelde compacte behandelingsinstallatie is een installatie voor het behandelen van grijs afvalwater, alsook van zwart afvalwater, bij voorkeur van voorbehandeld zwart afvalwater, afkomstig van één of een paar gebouwen. Die installatie bevat: - een tank 2 waarin zich binnenwanden 3,4 bevinden om vier kamers 10,20,30,40 te vormen in het volume van de tank 2, waarbij elke kamer vrijwel een gemiddeld maximaal volume heeft dat 15% tot 50%, bij voorkeur 15% tot 30%, liever nagenoeg 25%, van het volume van de tank 2 bedraagt, en - bij voorkeur een deksel 5 om tenminste gedeeltelijk de tank af te dichten, waarbij het deksel bij voorkeur voorzien is van minstens een mangat 6,7 om toegang te hebben naar de kamers 10,20,30,40.
In Fig 1 bevat de tank 2 twee binnenwanden 3,4. Het is duidelijk dat de tank voorzien kan zijn van drie of meer binnenwanden om die kamers te definiëren. Bijvoorbeeld worden de vier kamers gevormd met drie binnenwanden, die evenwijdig aan elkaar geplaatst worden. In de afgebeelde uitvoeringsvormen heeft elke kamer nagenoeg 25% van het totaal volume. Kamers kunnen verschillende volumes hebben, bijvoorbeeld om over een grotere tweede kamer 20 te kunnen beschikken, waardoor een groter volume hemelwater gebufferd kan worden. De variatie aan toekomende debieten en volumes is voornamelijk van belang voor de grootte van de tweede kamer 20.
Bij voorkeur dekt het deksel 5 vrijwel volledig de bovenopening van de tank 2. Het deksel kan een los deksel zijn dat onafhankelijk staat van de kuip. In andere uitvoeringsvormen kan het deksel één geheel vormen met de tank. Het deksel kan van één of meerdere mangaten voorzien zijn. Volgens een mogelijke uitvoeringsvorm is het deksel 5 van een inlaat 11 voorzien, waardoor hemelwater gevoerd kan worden naar de eerste kamer 10, waarbij die inlaat 11 op een bepaald peil ligt, en dat de uitlaat 21 van de tweede kamer 20 op een peil onder het peil van bovengenoemde inlaat 11 ligt.
Door de binnenwanden 3,4, zijn de volgende vier kamers in de tank gedefinieerd: (a) een eerste kamer 10 die bestemd is om grijs afvalwater op te vangen, alsook hemelwater, op te vangen en te voorzien van een voorbehandeling, waarbij die eerste kamer 10 voorzien is van een inlaat 11 en een uitlaat 50A, (b) een tweede kamer 20 die bestemd is om water van de eerste kamer 10, alsook minstens hemelwater, op te vangen en te bufferen, waarbij die tweede kamer 20 voorzien is van een inlaat 50B en, bij voorkeur, van een uitlaat 21, (c) een derde kamer 30 voor het behandelen, bij voorkeur op een biologische manier, van minstens zwart afvalwater, waarbij die derde kamer 30 voorzien is van een inlaat 31 en een uitlaat 80A, en (d) een vierde kamer 40 voor het opvangen van water dat uit de derde kamer 30 vloeit, waarbij die vierde kamer 40 voorzien is van een inlaat 80B en een uitlaat 41.
In de eerste kamer 10 ondergaat grijs afvalwater en/of hemelwater een voorbehandeling. Dit kan bijvoorbeeld om een gravitaire afscheiding van niet in het water opgeloste deeltjes gaan (zoals een voorbezinking). Water kan in de eerste kamer 10 terechtkomen via de inlaat 11 van de eerste kamer 10, alsook via het middel 60 dat grijs afvalwater en/of hemelwater van de inlaat 11 naar de eerste kamer 10 brengt. Water kan de eerste kamer 10 verlaten via de uitlaat 50A van de eerste kamer 10.
De eerste kamer 10 is voorzien van een inlaat 11 voor water. In zijn meest eenvoudige uitvoeringsvorm is de inlaat 11 van de eerste kamer 10 een opening in de wand van de eerste kamer 10, bv. in de laterale wand van de tank 2 en/of van het deksel 5.
De inlaat 11 is, bij voorkeur, voorzien van een middel 12 om water (grijs afvalwater en/of hemelwater) in de eerste kamer 10 te laten vloeien of te vervoeren op een peil dat gelegen is onder het waterpeil in de eerste kamer 10, bij voorkeur tot onder de drijvende laag bij de voorbehandeling afgescheiden deeltjes. De onderzijde van het middel 12 ligt daarnaast ook op een peil dat hoog genoeg is ten opzichte van de laag van bezonken materiaal die zich heeft afgescheiden tijdens de voorbehandeling in de eerste kamer 10. In een voordelige uitvoeringsvorm is het middel 12 voorzien van een ontluchting (bv. via openingen of gleuven).
In een uitvoeringsvorm is het middel 12 opgebouwd uit een buisstuk 12A gelegen in een vrijwel horizontaal vlak of horizontale richting, verbonden met een buisstuk 12B gelegen in een vrijwel verticaal vlak of verticale richting. Het buisstuk 12B is voorzien van een opening 12C aan de onderzijde van het buisstuk 12B door dewelke water in de eerste kamer 10 wordt gebracht en/of een opening 12D aan de bovenzijde van het buisstuk 12D waardoor lucht uit het middel 12 kan ontsnappen. Het peil van de opening 12C bevindt zich minstens 10 cm onder, bij voorkeur minstens 20 cm onder, het maximaal waterpeil in de eerste kamer 10 en minstens boven, bij voorkeur minstens 10 cm boven, het maximaal slibopslagniveau in de eerste kamer 10, terwijl het peil van de opening 12D zich minstens boven, bij voorkeur minstens 10 cm boven, het maximaal waterpeil in de eerste kamer 10 bevindt. Volgens een detail van de uitvoeringsvorm van de installatie van Fig 1 en Fig 2 is het middel 12 een T-vormig buissysteem. Ook andere uitvoeringsvormen zijn mogelijk, zoals bv. een buissysteem met bochtstuk.
Het middel 12 kan worden voorzien op de inlaat 11 en/of het middel 60.
De eerste kamer 10 is eveneens voorzien van een uitlaat 50A voor water. In zijn meest eenvoudige uitvoeringsvorm is de uitlaat 50A van de eerste kamer 10 een opening in de wand van de eerste kamer 10, bv. in de binnenwand 3.
De uitlaat 50A is, bij voorkeur, voorzien van een middel 51. Dit middel 51 is zodanig geconcipieerd dat er wordt vermeden dat een drijflaag van de eerste kamer 10 naar de tweede kamer 20 vloeit. Hiertoe ligt de onderzijde van het middel 51 voldoende diep onder het maximaal waterpeil in de eerste kamer 10. De onderzijde van het middel 51 ligt daarnaast ook op een peil dat hoog genoeg is ten opzichte van de laag van bezonken materiaal die zich heeft afgescheiden tijdens de voorbehandeling in de eerste kamer 10. In een voordelige uitvoeringsvorm is het middel 51 voorzien van een ontluchting (bv. via openingen of gleuven).
In een uitvoeringsvorm is het middel 51 opgebouwd uit een buisstuk 51A gelegen in een vrijwel horizontaal vlak of horizontale richting, verbonden met een buisstuk 51B gelegen in een vrijwel verticaal vlak of verticale richting. Het buisstuk 51B is voorzien van een opening 5IC aan de onderzijde van het buisstuk 51B door dewelke water uit de eerste kamer 10 kan vloeien of vervoerd worden en/of een opening 51D aan de bovenzijde van het buisstuk 51B waardoor lucht uit het middel 51 kan ontsnappen. Het peil van de opening 5IC bevindt zich minstens 10 cm onder, bij voorkeur minstens 20 cm onder, het maximaal waterpeil in de eerste kamer 10 en minstens boven, bij voorkeur minstens 10 cm boven, het maximaal slibopslagniveau in de eerste kamer, terwijl de opening 51D minstens 10 cm, bij voorkeur minstens 20 cm, boven het maximaal waterpeil van de eerste kamer 10 ligt. Volgens een detail van de uitvoeringsvorm van de installatie van Fig 1 en Fig 2 is het middel 51 een T-vormig buissysteem. Ook andere uitvoeringsvormen zijn mogelijk, zoals bv. een buissysteem met bochtstuk.
In de tweede kamer 20 wordt grijs afvalwater en/of hemelwater opgevangen en gebufferd. Water kan in de tweede kamer 20 terechtkomen via de inlaat 50B van de tweede kamer 20, alsook via het middel 60 dat grijs afvalwater en/of hemelwater van de inlaat 11 naar de tweede kamer 20 brengt. Water kan de tweede kamer 20 verlaten via het middel 70 dat water vervoert of laat vloeien van de tweede kamer 20 naar de derde kamer 30, alsook, in een uitvoeringsvorm, via de uitlaat 21 van de tweede kamer 20.
De tweede kamer 20 is voorzien van een inlaat 50B voor water. In zijn meest eenvoudige uitvoeringsvorm is de inlaat 5 0B van de tweede kamer 20 een opening in de wand van de tweede kamer 20, bv. in de binnenwand 3.
De inlaat 50B is, bij voorkeur, voorzien van een middel 52 om water (grijs afvalwater en/of hemelwater) in de tweede kamer 20 te laten vloeien of te vervoeren op een dusdanige manier dat optimale condities voor het opvangen en bufferen van water in de tweede kamer 20 gerealiseerd worden. In een voordelige uitvoeringsvorm is het middel 52 voorzien van een ontluchting (bv. via openingen of gleuven).
In een uitvoeringsvorm is het middel 52 opgebouwd uit een buisstuk 52A, gelegen in een vrijwel horizontaal vlak of horizontale richting, dat verbonden is met een buisstuk 52B, gelegen in een vrijwel verticaal vlak of verticale richting. Het buisstuk 52B is voorzien van een opening 52C onderaan het buisstuk 52B, via dewelke water in de tweede kamer 20 kan worden gebracht en/of een opening 52D aan de bovenzijde van het buisstuk 52B waardoor lucht uit het middel 52 kan ontsnappen. Het niveau van de opening 52C bevindt zich minstens 10 cm onder, bij voorkeur minstens 20 cm onder, het maximaal waterpeil in de tweede kamer 20. Bij voorkeur bevindt het niveau van de opening 52C zich minstens onder het minimaal waterpeil in de tweede kamer 20. Het niveau van de opening 52D bevindt zich minstens boven, bij voorkeur minstens 10 cm boven, het maximale waterpeil in de tweede kamer 20. Volgens een detail van de uitvoeringsvorm van de installatie van Fig 1 en Fig 2 is het middel 52 een T-vormig buissysteem. Ook andere uitvoeringsvormen zijn mogelijk, zoals bv. een buissysteem met bochtstuk.
Het middel 52 kan worden voorzien op de inlaat 50B en/of het middel 60.
In een uitvoeringsvorm is de tweede kamer 20 voorzien van een uitlaat 21 voor water. Het peil van de uitlaat 21 ligt hoger dan het maximaal waterpeil in de tweede kamer 20 en, bij voorkeur, onder het peil van de inlaat 11 voor water. Dit laatste is niet vereist wanneer water van de eerste kamer 10 naar de tweede kamer 20 wordt verpompt. In de uitvoeringsvormen van Fig 2, Fig 5 en Fig 7 ligt de uitlaat 21 van de tweede kamer 20 op een peil dat onder het maximaal waterpeil van de eerste kamer 10 ligt. In zijn meest eenvoudige uitvoeringsvorm is de uitlaat 21 van de tweede kamer 20 een opening in de wand van de tweede kamer 20, bv. in de laterale wand van de tank 2.
De uitlaat 21 van de tweede kamer 20 is, bij voorkeur, voorzien van een middel 22 om water uit de tweede kamer 20 naar de uitlaat 21 van de tweede kamer 20 te vervoeren of te laten vloeien.In een voordelige uitvoeringsvorm is het middel 22 voorzien van een ontluchting (bv. via openingen of gleuven).
In een uitvoeringsvorm is het middel 22 opgebouwd uit een buisstuk 22A, gelegen in een vrijwel horizontaal vlak of horizontale richting, verbonden met een buisstuk 22B, gelegen in een vrijwel verticaal vlak of verticale richting. Het buisstuk 22B is voorzien van een opening 22C onderaan het buisstuk 22B via dewelke het water uit de tweede kamer 20 kan worden vervoerd of kan vloeien en/of een opening 22D bovenaan het buisstuk 22B zodat lucht uit het middel 22 kan ontsnappen. De opening 22C bevindt zich op een niveau dat minstens 10 cm onder, bij voorkeur minstens 20 cm onder, het maximaal waterpeil in de tweede kamer 20 is gelegen. Bij voorkeur bevindt de opening 22C zich op een niveau dat minstens onder het minimaal waterpeil in de tweede kamer 20 is gelegen. Het niveau van de opening 22D bevindt zich minstens boven, bij voorkeur minstens 10 cm boven, het maximaal waterpeil in de tweede kamer 20. Volgens een detail van de uitvoeringsvorm van de installatie van Fig 1 en Fig 2 is het middel 22 een T-vormig buissysteem. Ook andere uitvoeringsvormen zijn mogelijk zoals bv. een buissysteem met bochtstuk.
In een voordelige uitvoeringsvorm is de uitlaat 21 van de tweede kamer 20 of het middel 22 of het verticaal buisstuk 22B van een filtersysteem 22E voorzien. Dit om te vermijden dat vaste deeltjes uit de tweede kamer 20 zouden vloeien.
Het middel 22 kan worden voorzien op de uitlaat 21 en/of het middel 60.
In de derde kamer 30 wordt zwart afvalwater behandeld. Dit bij voorkeur op een biologische manier. In de derde kamer 30 wordt naast zwart afvalwater ook het water van de tweede kamer 20 behandeld. Water kan in de derde kamer 30 terechtkomen via de inlaat 31 van de derde kamer 30, alsook via het middel 70 dat grijs afvalwater en/of hemelwater van de tweede kamer 20 naar de derde kamer 30 brengt. Water kan de derde kamer 30 verlaten via de uitlaat 80A van de derde kamer 30.
Bij voorkeur is de installatie van een systeem voorzien om minstens het zwart afvalwater in de derde kamer 30 (al dan niet gemengd met water van de tweede kamer 20) te beluchten en/of te roeren en/of te verdunnen. De derde kamer 30 kan ook voorzien zijn van een drager 35 waaraan slib zich kan hechten en waarop zich een biofilm kan vormen. In dat geval is het niet nodig het water van de derde kamer 30 te roeren of te verdunnen.
De derde kamer 30 is voorzien van een inlaat 31 voor water. In zijn meest eenvoudige uitvoeringsvorm is de inlaat 31 van de derde kamer 30 een opening in de wand van de derde kamer 30, bv. in de laterale wand van de tank 2 en/of van het deksel 5.
De inlaat 31 kan worden voorzien van een middel 32 zodat het water op een dergelijke manier in de derde kamer 30 wordt ingébracht dat de behandeling kan verlopen onder optimale condities: het water wordt op een welbepaalde diepte in de derde kamer 30 ingebracht zodat het toekomende water effectief aan een behandeling wordt onderworpen en niet meteen naar de uitlaat 80A stroomt. In een voordelige uitvoeringsvorm is het middel 12 voorzien van een ontluchting (bv. via openingen of gleuven).
In een uitvoeringsvorm is het middel 32 opgebouwd uit een buisstuk 32A, gelegen in een vrijwel horizontaal vlak of horizontale richting, dat verbonden is met een buisstuk 32B, gelegen in een vrijwel verticaal vlak of verticale richting. Het buisstuk 32B is voorzien van een opening 32C aan de onderzijde van het buisstuk 32 via dewelke water naar de derde kamer 30 wordt vervoerd of vloeit en/of een opening 32D aan de bovenzijde van het buisstuk via dewelke lucht kan ontsnappen uit het middel 32. Het niveau van de opening 32C bevindt zich minstens 30 cm onder, bij voorkeur minstens 60 cm onder, het waterpeil in de derde kamer 30. Het niveau van de opening 32D bevindt zich minstens boven, bij voorkeur minstens 10 cm boven, het maximale waterpeil in de derde kamer 30.
In een voordelige uitvoeringsvorm is het middel 32 / het buisstuk 32B voorzien van perforaties 32E (openingen of sleuven) om water in de derde kamer 30 in te brengen. De diameter van de perforatie-openingen, de sleufbreedte en de opening 32C is kleiner dan de afmeting van de drager 35 zodat vermeden wordt dat de drager via het middel 32 en de inlaat 31 de derde kamer 30 kan verlaten.
In een voordelige uitvoeringsvorm is het middel 32 / de opening 32D voorzien van een middel om water dat, via het middel 70, uit de tweede kamer 20 wordt vervoerd of vloeit aan te sluiten op het middel 32 / de opening 32D.
Het middel 32 kan worden voorzien op de inlaat 31 en/of het middel 70.
De derde kamer 30 is voorzien van een uitlaat 80A voor water. In zijn meest eenvoudige uitvoeringsvorm is de uitlaat 80A van de derde kamer 30 een opening in de wand van de derde kamer 30, bv. in de binnenwand 3.
De uitlaat 80A van de derde kamer 30 kan worden uitgerust met een middel 81. Het middel 81 heeft tot doel het water uit de derde kamer 30 naar de uitlaat 80A te geleiden en te vermijden dat een eventuele drager 35 uit de derde kamer 30 naar de vierde kamer 40 wordt afgevoerd. Hiertoe is het middel 81 voorzien van perforaties (openingen of gleuven) met een diameter of gleufbreedte kleiner dan of gelijk aan de afmetingen van de drager 35. In een basisuitvoeringsvorm is dit middel 81 een geperforeerde stop die op de uitlaat 80A wordt geplaatst.
In een andere uitvoeringsvorm is het middel 81 opgebouwd uit een buisstuk 81A, gelegen in een vrijwel horizontaal vlak of horizontale richting, verbonden met een buisstuk 81B, gelegen in een vrijwel verticaal gelegen vlak of verticale richting. Het buisstuk 81B is voorzien van perforaties (openingen of sleuven) om water, maar niet de drager 35, door te laten.
In de vierde kamer 40 ondergaat het in de derde kamer 30 (biologisch) behandelde water een nabehandeling. Dit kan bv. om een gravitaire afscheiding van niet in het water opgeloste deeltjes gaan (i.c. een nabezinking). Water kan in de vierde kamer 40 terechtkomen via de inlaat 80B van de vierde kamer 40. Water kan de vierde kamer 40 verlaten via de uitlaat 41 van de vierde kamer 40.
De vierde kamer 40 is voorzien van een inlaat 80B voor water. In zijn meest eenvoudige uitvoeringsvorm is de inlaat 80B van de vierde kamer 40 een opening in de wand van de vierde kamer 40, bv. in de binnenwand 3.
De inlaat 80B van de vierde kamer kan worden uitgerust met een middel 82. Het middel 82 heeft tot doel het water uit de derde kamer 30 op een welbepaalde diepte in de vierde kamer 40 in te brengen om al zo optimale condities te creëren voor de nabehandeling in de vierde kamer 40 (i.c. een nabezinking) van het in de derde kamer 30 behandelde water. Het water moet op een voldoende diep niveau ingébracht worden opdat de nabehandeling onder optimale condities kan gebeuren. Langs de andere kant mag het in de vierde kamer 40 bezonken materiaal niet verstoord worden door de inbreng van het water uit de derde kamer 30. In een voordelige uitvoeringsvorm is het middel 82 voorzien van een ontluchting (bv. via openingen of gleuven).
In een uitvoeringsvorm is het middel 82 opgebouwd uit een buisstuk 82A, gelegen in een vrijwel horizontaal vlak of horizontale richting, verbonden met een buisstuk 82B, gelegen in een vrijwel verticaal vlak of verticale richting. Het buisstuk 82B is voorzien van een opening 82C onderaan het buisstuk 82B via dewelke het water in de vierde kamer 40 wordt ingebracht en/of een opening 82D bovenaan het buisstuk zodat er een ontluchting van het middel 82 is voorzien.
De vierde kamer 40 is voorzien van een uitlaat 41 voor water. In zijn meest eenvoudige uitvoeringsvorm is de uitlaat 41 van de vierde kamer 40 een opening in de wand van de vierde kamer 40, bv. in de laterale wand van de tank 2.
De uitlaat 41 van de vierde kamer kan worden voorzien van een middel 42 dat verhindert dat een drijflaag tezamen met het in de vierde kamer 40 nabehandelde water via uitlaat 41 de installatie verlaat. In een voordelige uitvoeringsvorm is het middel 42 voorzien van een ontluchting (bv. via openingen of gleuven).
In een uitvoeringsvorm is het middel 42 opgebouwd uit een buisstuk 42A, gelegen in een vrijwel horizontaal vlak of horizontale richting, dat verbonden is met een buisstuk 42B, gelegen in een vrijwel verticaal vlak of verticale richting. Het buisstuk 42B is voorzien van een opening 42C aan de onderzijde van het buisstuk via de welke water uit de vierde kamer 40 de installatie via het middel 42 en de uitlaat 41 kan verlaten en/of een opening 42D aan de bovenzijde van het buisstuk 42B via dewelke lucht uit het middel 42 kan ontsnappen. De opening 42C bevindt zich op een niveau dat minstens 10 cm onder, bij voorkeur minstens 20 cm onder, het waterpeil in de vierde kamer 40 is gelegen en op een niveau dat minstens boven, bij voorkeur minstens 10 cm boven, het maximaal slibopslagniveau in de vierde kamer 40 is gelegen. Het niveau van de opening 42D bevindt zich minstens boven, bij voorkeur minstens 10 cm boven, het maximaal waterpeil in de vierde kamer 40.
In een voordelige uitvoeringsvorm is het middel 42 / het buisstuk 42B uitgerust met een filtersysteem 42E.
De weg die het grijs afvalwater aflegt is die van de eerste kamer 10, via een middel 50 naar de tweede kamer 20, via een middel 70 naar de derde kamer 30 en dan via een middel 80 naar de vierde kamer 40. De weg die het zwart afvalwater aflegt is die van de derde kamer 30, via een middel 80 naar de vierde kamer 40. Behandeld grijs afvalwater en behandeld zwart afvalwater verlaat de installatie via uitlaat 41. De uitlaat 21 van de tweede kamer 20, die bij voorkeur wordt voorzien, vormt een nooduitlaat voor het geval er te veel water (i.c. hemelwater) in de installatie moet worden opgevangen, water dat niet (biologisch) kan behandeld worden in de derde kamer 30 zonder deze bioreactor te overbelasten of dat niet kan gebufferd worden in de tweede kamer 20.
De installatie is voorzien van een middel 50 om water van de (uitlaat 50A van de) eerste kamer 10 naar de (inlaat 5 0B van de) tweede kamer 20 te vervoeren of te laten vloeien zodra het waterpeil in de eerste kamer 10 boven een maximaal waterpeil in de eerste kamer 10 ligt dat minstens onder, bij voorkeur minstens 2 cm onder, de inlaat 11 van de eerste kamer 10 ligt.
In een uitvoeringsvorm vloeit water of wordt water vervoerd van de eerste kamer 10 naar de tweede kamer 20 zolang het waterpeil in de tweede kamer 20 onder een maximaal waterpeil in de tweede kamer 20 ligt dat minstens onder, bij voorkeur minstens 2 cm onder, het vloeipeil van de inlaat 11 van de eerste kamer 10 en/of de inlaat 50B van de tweede kamer 20 ligt. Is de tweede kamer 20 voorzien van een uitlaat 21, dan bevindt het maximaal waterpeil in de tweede kamer 20 zich minstens onder het peil van de uitlaat 21 van de tweede kamer 20.
In een uitvoeringsvorm vloeit water of wordt water vervoerd van de eerste kamer 10 naar de tweede kamer 20 zolang het waterpeil in de eerste kamer 10 boven een bepaald minimaal waterpeil in de eerste kamer 10 ligt dat minstens 10 cm onder, bij voorkeur minstens 20 cm onder, het maximaal waterpeil in de eerste kamer 10 ligt en/of minstens boven, bij voorkeur minstens 10 cm boven, het maximaal slibopslagniveau in de eerste kamer 10 ligt. Dit om te vermijden dat een in de eerste kamer 10 afgescheiden drijflaag en/of in de eerste kamer 10 bezonken materiaal naar de tweede kamer 20 vloeit of vervoerd wordt.
In de meest eenvoudige uitvoeringsvorm is het middel 50 een opening, bv. in de binnenwand 3, die de uitlaat 50A van de eerste kamer 10 met de inlaat 50B van de tweede kamer 20 verbindt. Het water vloeit dan vanuit de eerste kamer 10 naar de tweede kamer 20. In een andere uitvoeringsvorm wordt het water verpompt van de eerste kamer 10 naar de tweede kamer 20. Het middel 50 is dan een pompsysteem, bv. een dompelpomp of een airlift.
Het middel 50 kan worden uitgerust met een middel 51 om te vermijden dat een drijflaag van de eerste kamer 10 naar de tweede kamer vloeit 20. Het middel 50 kan worden uitgerust met een middel 52 om water in de tweede kamer 20 te laten vloeien of te vervoeren op een dusdanige manier dat optimale condities voor het opvangen en bufferen van water in de tweede kamer 20 gerealiseerd worden.
In een voordelige uitvoeringsvorm is het middel 50 dusdanig uitgevoerd dat de eerste kamer 10, minstens ten dele, als bufferkamer gebruikt wordt. Bij een stijging van het waterpeil in de tweede kamer 20 stijgt dan ook het waterpeil in de eerste kamer 10 eens het waterpeil in de tweede kamer 20 een welbepaald waterpeil overschrijdt. In een voordelige uitvoeringsvorm bevindt het middel 50 zich dan op een niveau dat zich minstens 10 cm, bij voorkeur minstens 20 cm onder, het maximaal waterpeil in de tweede kamer 20 bevindt. In dat geval doet de eerste kamer 10 (ten dele) mee dienst als bufifervolume.
De installatie is uitgerust met een middel 70 om water van de tweede kamer 20 naar de derde kamer 30 te vervoeren. Hierdoor daalt het waterpeil in de tweede kamer 20 waardoor er buffercapaciteit in de tweede kamer 20 vrijkomt. De hoeveelheid water die zo naar de derde kamer 30 wordt gevoerd is een functie van de hoeveelheid water (zwart afvalwater + mengsel grijs afvalwater en hemelwater) die er in de derde kamer 30 kan behandeld worden. Door het vervoeren van water van de tweede kamer 20 naar de derde kamer 30, vloeit bovendien water met overtollige slibdeeltjes van de derde kamer 30 naar de vierde kamer 40, waarin de slibdeeltjes behandeld worden, waarbij die slibdeeltjes bezinken.
In de uitvoeringsvorm zoals afgebeeld in Fig 1 en Fig 2, is de installatie van een pompsysteem 70 voorzien om water van de tweede kamer 20 naar de derde kamer 30 te vervoeren. Het pompsysteem kan een dompelpomp, een airlift, enz. zijn.
In een uitvoeringsvorm kan het middel 70 worden voorzien van een middel 32 zodat het water op een dergelijke manier in de derde kamer 30 wordt ingebracht dat de behandeling kan verlopen onder optimale condities.
In een uitvoeringsvorm wordt de tijd beperkt gedurende dewelke het middel 70 water van de tweede kamer 20 naar de derde kamer 30 vervoert waardoor de hoeveelheid water die in de derde kamer 30 behandeld wordt, beperkt wordt.
In een voordelige uitvoeringsvorm wordt het middel 70 op het middel 32 aangesloten.
De installatie is voorzien van een middel 80 om water van de (uitlaat 80A van de) derde kamer 30 naar de (inlaat 80B van de) vierde kamer 40 te vervoeren of te laten vloeien, zodra het waterpeil in de derde kamer 30 boven een maximaal waterpeil in de derde kamer 30 ligt dat minstens onder, bij voorkeur minstens 2 cm onder, het peil van de inlaat 31 van de derde kamer 30 ligt.
In de meest eenvoudige uitvoeringsvorm is het middel 80 een opening, bv. in de binnenwand 3, die de uitlaat 80A van de derde kamer 30 met de inlaat 80B
van de vierde kamer 40 verbindt. Het water vloeit dan vanuit de derde kamer 30 naar de vierde kamer 40. In een andere uitvoeringsvorm wordt het water verpompt van de derde kamer 30 naar de vierde kamer 40. Het middel 80 is dan een pompsysteem, bv. een dompelpomp of een airlift.
Het middel 80 kan worden uitgerust met een middel 81 om te vermijden dat een eventuele drager 35 uit de derde kamer 30 naar de vierde kamer 40 wordt afgevoerd. Het middel 80 kan worden uitgerust met een middel 82 om het water uit de derde kamer 30 op een welbepaalde diepte in de vierde kamer 40 in te brengen om al zo optimale condities te creëren voor de nabehandeling in de vierde kamer 40 van het in de derde kamer 30 behandelde water.
De installatie kan worden voorzien van een middel 100, bv. een pompsysteem, bv. een dompelpomp of een airlift, om slib van de vierde kamer 40 naar de eerste kamer 10 te vervoeren. Door het vervoeren van slib naar de eerste kamer 10, heeft men opgemerkt dat een betere behandeling van grijs afvalwater in de eerste kamer 10 bekomen kon worden, terwijl de installatie na een langere werkingsperiode gestopt moet worden voor het verwijderen van slib.
In een voordelige uitvoeringsvorm is de installatie ook van een slibgeleidingssysteem 101 voorzien dat het slib concentreert en verzamelt op een welbepaalde plaats, die bij voorkeur onder een mangat 6 ligt, van de vierde kamer 40 zodat dode zones vermeden worden en het slib op een efficiënte manier aan de hand van het middel 100 kan vervoerd worden naar de eerste kamer 10.
De installatie is voorzien van een middel 60, uitgerust met een middel 62, om hemelwater te vervoeren of te laten vloeien naar de eerste kamer 10, minstens zolang het waterpeil in de eerste kamer 10 lager is dan een bepaald maximaal waterpeil in de eerste kamer 10 en/of het waterpeil in de tweede kamer 20 lager is dan een bepaald maximaal waterpeil in de tweede kamer 20.
Het middel 60, uitgerust met een middel 64, vervoert minstens een deel van het hemelwater of laat minstens een deel van het hemelwater vloeien naar de tweede kamer 20 zodra het waterpeil in de eerste kamer 10 hoger is dan een bepaald maximaal waterpeil in de eerste kamer 10 en/of het waterdebiet aan de inlaat 11 groter is dan een bepaald waterdebiet en dit zolang het waterpeil in de tweede kamer 20 het bovengenoemd maximaal waterpeil in de tweede kamer 20 niet overschrijdt.
In een uitvoeringsvorm vervoert het middel 60, uitgerust met een middel 66, minstens een deel van het hemelwater of laat het middel 60, uitgerust met een middel 66, minstens een deel van het hemelwater vloeien naar de uitlaat 21 van de tweede kamer 20 zodra het waterpeil in de tweede kamer 20 hoger is dan een bepaald maximaal waterpeil in de tweede kamer 20 en/of het waterdebiet aan de inlaat 11 groter is dan een bepaald waterdebiet.
In de uitvoeringsvorm van Fig 4, Fig 5 bevat het middel 60 om water te vervoeren ofte laten vloeien een verbindingselement 61, dat de inlaat 11 verbindt met de uitlaat 21 van de tweede kamer 20, waarbij dit verbindingselement 61 voorzien is van een middel 62,64,66. In Fig. 4, zijn de kamers 30,40 gelijkaardig aan de kamers 30,40 van de uitvoeringsvorm van Fig 1.
Het verbindingselement 61 is van een middel 62 voorzien om hemelwater te vervoeren of te laten vloeien naar de eerste kamer 10, minstens zolang het waterpeil in de eerste kamer 10 lager is dan een bepaald maximaal waterpeil in de eerste kamer 10 en/of het waterpeil in de tweede kamer 20 lager is dan een bepaald maximaal waterpeil in de tweede kamer 20.
Het verbindingselement 61 is van een middel 64 voorzien om minstens een deel van het hemelwater te vervoeren of te laten vloeien naar de tweede kamer 20 zodra het waterpeil in de eerste kamer 10 hoger is dan een bepaald maximaal waterpeil in de eerste kamer 10 en/of het waterdebiet aan de inlaat 11 groter is dan een bepaald waterdebiet en dit zolang het waterpeil in de tweede kamer 20 het bovengenoemd maximaal waterpeil in de tweede kamer 20 niet overschrijdt.
Het verbindingselement 61 is van een middel 66 voorzien om minstens een deel van het hemelwater te vervoeren of te laten vloeien naar de uitlaat 21 van de tweede kamer 20 zodra het waterpeil in de tweede kamer 20 hoger is dan een bepaald maximaal waterpeil in de tweede kamer 20 en/of het waterdebiet aan de inlaat 11 groter is dan een bepaald waterdebiet.
In een uitvoeringsvorm bezit het verbindingselement 61 een helling, bij voorkeur van minstens 1 cm/m, in de richting van de uitlaat 21 van de tweede kamer 20, waardoor water naar de uitlaat 21 kan vloeien.
Zoals afgebeeld in Fig 4 en Fig 5, bevat het middel 60 minstens de volgende elementen: - een verbindingselement 61 (hier in de vorm van een pijp) dat in de eerste kamer 10 en in de tweede kamer 20 loopt, - een eerste middel 62 met een buisstuk 62A, gelegen in een vrijwel horizontaal vlak of horizontale richting, dat het middel 62 verbindt met het verbindingselement 61 of de inlaat 11, verbonden met een buisstuk 62B, gelegen in een vrijwel verticaal vlak of verticale richting, dat voorzien is van een opening 62C waardoor water in de eerste kamer 10 kan vloeien, verbonden met een buisstuk 62F, gelegen in een vrijwel horizontaal vlak of horizontale richting, dat het middel 62 verbindt met het verbindingselement 61, - een tweede middel 64, voorzien van een buisstuk 64A, gelegen in een vrijwel horizontaal vlak of horizontale richting, dat het middel 64 verbindt met het verbindingselement 61, verbonden met een buisstuk 64B, gelegen in een vrijwel verticaal vlak of verticale richting, dat voorzien is van een opening 64C waardoor water in de tweede kamer 20 kan vloeien, verbonden met een buisstuk 64F, gelegen in een vrijwel horizontaal vlak of horizontale richting, dat het middel 64 verbindt met het verbindingselement 61, en - een derde middel 66 voorzien van een buisstuk 66A, gelegen in een vrijwel horizontaal vlak of horizontale richting, dat het middel 66 verbindt met het verbindingselement 61 of de uitlaat 21 van de tweede kamer 20, verbonden met een buisstuk 66F, gelegen in een vrijwel horizontaal vlak of horizontale richting, dat het middel 66 verbindt met het verbindingselement 61.
Het verbindingselement 61 / het middel 62 is van een opening 62C voorzien om hemelwater naar de eerste kamer 10 te vervoeren of te laten vloeien, het verbindingselement 61/ het middel 64 is van een opening 64C voorzien om hemelwater naar de tweede kamer 20 te vervoeren of te laten vloeien en het verbindingselement 61 / het middel 66 is van een buisstuk 66 A voorzien om hemelwater naar een uitlaat van de tweede kamer 20 te vervoeren of te laten vloeien. De opening 62C heeft bijvoorbeeld een doorgangsoppervlak dat kleiner is dan het doorgangsoppervlak van de opening 64C, alsook kleiner dan het doorgangsoppervlak van de uitlaat 21.
In een uitvoeringsvorm is de opening 62C aan een systeem gekoppeld om die opening 62C minstens gedeeltelijk af te dichten of te verkleinen zodra het waterpeil in de eerste kamer 10 boven een bepaald maximaal waterpeil in de eerste kamer 10 ligt en/of zodra het waterpeil in de tweede kamer 20 boven een bepaald maximaal waterpeil in de tweede kamer 20 ligt, bij voorkeur zodra het waterpeil in de eerste kamer 10 vrijwel boven het bovengenoemd maximaal waterpeil in de eerste kamer 10 reikt. Zo een systeem is bijvoorbeeld een klepmechanisme met een vlotter.
In een uitvoeringsvorm wordt het middel 66 uitgerust met een filtersysteem 66E om te vermijden dat deeltjes uit de tweede kamer 20 zouden vloeien. Het middel 64 kan ook voorzien zijn van een filter om te vermijden dat deeltjes in de tweede kamer 20 zouden vloeien.
In een voordelige uitvoeringsvorm worden het middel 62 en het middel 12 geconcipieerd als één geheel.
In een voordelige uitvoeringsvorm, weergegeven in Fig 6 en Fig 7, worden het middel 64 en het middel 66 geconcipieerd als één geheel.
In een voordelige uitvoeringsvorm worden het middel 66 en het middel 22 geconcipieerd als één geheel.
In een voordelige uitvoeringsvorm worden het middel 64, het middel 66 en het middel 22 geconcipieerd als één geheel.
Volgens een detail van uitvoeringsvormen is het middel 62 voorzien van een systeem waardoor zodra het waterdebiet aan de inlaat 11 hoger dan een bepaald waterdebiet is, minstens een deel van het waterdebiet niet in de eerste kamer 10 vloeit. Zulk een systeem is schematisch afgebeeld in Fig 6 en Fig 7. Een buisstuk 200, gelegen in een vrijwel horizontaal vlak of horizontale richting, wordt met de inlaat 11 (of het verbindingselement 61) verbonden. Dat buisstuk 200 is van een bochtstuk 201 voorzien, gelegen in een vrijwel verticaal vlak of verticale richting, om water naar de eerste kamer 10 te laten vloeien. Dat bochtstuk 201 is met buisstuk, gelegen in een vrijwel verticaal vlak of verticale richting, verbonden. Om het buisstuk 200 wordt een buisstuk 203, gelegen in een vrijwel horizontaal vlak of horizontale richting, geschoven met een diameter die groter is dan die van het buisstuk 200. Het buisstuk 200 is van één of meerdere openingen voorzien, bijvoorbeeld langs een bovenkant van het buisstuk 200 (bv. door een gedeelte van het dak van het buisstuk 200 weg te zagen), zodat een deel van het water dat doorheen het buisstuk stroomt, over de aldus gecreëerde overlooprand uit het buisstuk kan stromen wanneer het waterpeil in het buisstuk en dus ook het waterdebiet een bepaalde waterpeil of debiet overschrijdt. Het water dat in het buisstuk 203 stroomt vloeit dan via het verbindingselement 61 naar de uitlaat 21 en/of naar het middel 64 om water naar de tweede kamer 20 te vervoeren. Het bochtstuk 201 wordt in een T-stuk 204, gelegen in een vrijwel verticaal vlak of verticale richting, geplaatst. Dit T-stuk 204 is met het buisstuk 203 verbonden en sluit aan op het verbindingselement 61. Het T-stuk 204 heeft een onderopening die afgedicht wordt, maar waardoor het buisstuk 202 loopt.
Ook het middel 64 van de tweede kamer 20 kan ook van een dergelijk systeem voorzien zijn, waardoor van zodra het waterdebiet hoger is dan een bepaald waterdebiet, minstens een deel van het waterdebiet niet in de tweede kamer 20, maar direct naar de uitlaat 21 vloeit of vervoerd wordt.
Volgens één specifiek kenmerk van een uitvoeringsvorm, is de behandelingsinstallatie van een middel 60 voorzien om water te vervoeren of te laten vloeien naar de eerste kamer 10 minstens zolang het waterpeil in de eerste kamer 10 lager is dan een bepaald maximaal waterpeil in de eerste kamer 10 en/of het waterpeil in de tweede kamer 20 lager is dan een bepaald maximaal waterpeil in de tweede kamer 20, en om minstens een deel van het water te vervoeren of te laten vloeien naar de tweede kamer 20 zodra het waterpeil in de eerste kamer 10 hoger is dan een bepaald maximaal waterpeil in de eerste kamer 10 en/of het waterdebiet aan de inlaat 11 groter is dan een bepaald waterdebiet en dit zolang het waterpeil in de tweede kamer 20 een bepaald maximaal waterpeil in de tweede kamer 20 niet overschrijdt, en/of minstens een deel van het water te vervoeren of te laten vloeien naar de uitlaat 21 van de tweede kamer 20 zodra het waterpeil in de tweede kamer 20 hoger is dan een bepaald maximaal waterpeil in de tweede kamer 20 en/of het waterdebiet aan de inlaat 11 groter is dan een bepaald waterdebiet, waarbij dit middel 60 voorzien is van een systeem waardoor van zodra het waterdebiet hoger is dan een bepaald waterdebiet, minstens een deel van het waterdebiet naar de tweede kamer 20 en/of naar de uitlaat 21 van de tweede kamer 20 gevoerd wordt of vloeit.
In de uitvoeringsvorm van Fig 1, bezit de installatie één enkele inlaat 11 voor grijs afvalwater en hemelwater. Het is duidelijk dat de installatie aparte inlaten kan bezitten voor grijs afvalwater en voor hemelwater. In dat geval vloeit het grijs afvalwater rechtstreeks in de eerste kamer 10, terwijl hemelwater rechtstreeks in de eerste kamer 10 en de tweede kamers 20 kan vloeien.
De afgebeelde installaties zijn geschikt voor het behandelen van grijs afvalwater en van zwart afvalwater dat afkomstig is van één of een beperkt aantal gebouwen of woningen, waarbij grijs afvalwater naar de eerste kamer 10 gevoerd wordt of vloeit om behandeld te worden, terwijl zwart afvalwater naar de derde kamer 30 gevoerd wordt of vloeit om behandeld te worden, waarbij water afkomstig van de eerste kamer 10 in de tweede kamer 20 vloeit, waarbij, als het waterpeil in de eerste kamer 10 te laag is, alsook als het waterpeil in de tweede kamer 20 te laag is, hemelwater (eventueel gemengd met grijs afvalwater) in de eerste kamer 10 en in de tweede kamer 20 gevoerd wordt of vloeit, waarbij water van de tweede kamer 20 naar de derde kamer 30 gevoerd wordt om de behandeling van het zwart afvalwater in de derde kamer 30 te controleren, alsook om grijs afvalwater in de derde kamer 30 te behandelen, en waarbij water van de derde kamer 30 naar de vierde kamer 40 gevoerd wordt of vloeit, waarbij het aldus behandelde afvalwater de behandelingsinstallatie via een uitlaat voorzien bij de vierde kamer 40 verlaat. Het behandelde afvalwater verlaat dan de installatie via de uitlaat 41.

Claims (27)

1. Compacte behandelingsinstallatie voor het behandelen van grijs afvalwater, alsook van zwart afvalwater, bij voorkeur van voorbehandeld zwart afvalwater, afkomstig van één of een paar gebouwen, waarbij die installatie bevat: - een tank 2 waarin zich binnenwanden 3,4 bevinden om vier kamers 10,20,30,40 te vormen in het volume van de tank 2, waarbij elke kamer 10,20,30,40 vrijwel een gemiddeld maximaal volume heeft dat 15% tot 50%, bij voorkeur 15% tot 30%, liever nagenoeg 25%, van het volume van de tank 2 bedraagt, en - bij voorkeur een deksel 5 om tenminste gedeeltelijk de tank 2 af te dichten, waarbij het deksel 5 bij voorkeur voorzien is van minstens een mangat 6,7 om toegang te hebben naar de kamers 10,20,30,40; waarbij door die binnenwanden de volgende vier kamers gedefinieerd zijn: (a) een eerste kamer 10 die bestemd is om grijs afvalwater, alsook hemelwater, op te vangen en te voorzien van een voorbehandeling, waarbij die eerste kamer 10 voorzien is van een inlaat 11 en een uitlaat 50A, (b) een tweede kamer 20 die bestemd is om water van de eerste kamer 10, alsook minstens hemelwater, op te vangen en te bufferen, waarbij die tweede kamer 20 voorzien is van een inlaat 50B en, bij voorkeur, een uitlaat 21, (c) een derde kamer 30 voor het behandelen, bij voorkeur op een biologische manier, van minstens zwart afvalwater, waarbij die derde kamer 30 voorzien is van een inlaat 31 en een uitlaat 80A, en (d) een vierde kamer 40 voor het opvangen van water dat uit de derde kamer 30 vloeit, waarbij die vierde kamer 40 voorzien is van een inlaat 80B en een uitlaat 41, waarbij de installatie voorzien is van een middel 50 dat de uitlaat 50A van de eerste kamer 10 verbindt met de inlaat 5 0B van de tweede kamer 20, om water van de eerste kamer 10 naar de tweede kamer 20 te vervoeren of te laten vloeien zodra het waterpeil in de eerste kamer 10 boven een maximaal waterpeil in de eerste kamer 10 ligt dat minstens onder, bij voorkeur minstens 2 cm onder, de inlaat 11 ligt en/of zolang het waterpeil in de tweede kamer 20 onder een maximaal waterpeil in de tweede kamer 20 ligt dat minstens onder, bij voorkeur minstens 2 cm onder, het vloeipeil van de inlaat 11 en/of de inlaat 50B ligt en/of zolang het waterpeil in de eerste kamer 10 boven een bepaald minimaal waterpeil in de eerste kamer 10 ligt dat minstens 10 cm onder, bij voorkeur minstens 20 cm onder, het maximaal waterpeil in de eerste kamer 10 ligt en/of minstens boven, bij voorkeur minstens 10 cm boven, het maximaal slibopslagniveau in de eerste kamer 10 ligt, waarbij de installatie voorzien is van een middel 80 dat de uitlaat 80A van de derde kamer 30 met de inlaat 80B van de vierde kamer 40 verbindt, om water van de derde kamer 30 naar de vierde kamer 40 te vervoeren of te laten vloeien, zodra het waterpeil in de derde kamer 30 boven een maximaal waterpeil in de derde kamer 30 ligt dat minstens onder, bij voorkeur minstens 2 cm onder, de inlaat 31 ligt, waarbij de installatie is voorzien van een middel 70, bij voorkeur een pompsysteem, om een bepaald volume aan water van de tweede kamer 20 naar de derde kamer 30 te vervoeren of te laten vloeien, en waarbij de behandelingsinstallatie voorzien is van een middel 60 om hemelwater te vervoeren of te laten vloeien naar de eerste kamer 10, minstens zolang het waterpeil in de eerste kamer 10 lager is dan een bepaald maximaal waterpeil in de eerste kamer 10 en/of het waterpeil in de tweede kamer 20 lager is dan een bepaald maximaal waterpeil in de tweede kamer 20, en om minstens een deel van het hemelwater te vervoeren of te laten vloeien naar de tweede kamer 20 zodra het waterpeil in de eerste kamer 10 hoger is dan bovengenoemd maximaal waterpeil in de eerste kamer 10 en/of het waterdebiet groter is dan een bepaald waterdebiet en dit zolang het waterpeil in de tweede kamer 20 het bovengenoemd maximaal waterpeil in de tweede kamer 20 niet overschrijdt, en/of minstens een deel van het hemelwater te vervoeren of te laten vloeien naar de uitlaat 21 van de tweede kamer 20 zodra het waterpeil in de tweede kamer 20 hoger is dan bovengenoemd maximaal waterpeil in de tweede kamer 20 en/of het waterdebiet groter is dan een bepaald waterdebiet.
2. Installatie volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de tweede kamer 20 is voorzien van een uitlaat 21 voor water, waarbij die uitlaat 21 hoger ligt dan het maximaal waterpeil in de tweede kamer 20 en bij voorkeur onder het peil van de inlaat 11 van de eerste kamer 10.
3. Compacte behandelingsinstallatie volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk dat de tank 2 of het deksel 5 ervan een inlaat 11 heeft waardoor minstens hemelwater gevoerd kan worden naar de eerste kamer 10, waarbij die inlaat 11 op een bepaald peil ligt, en dat de uitlaat 21 van de tweede kamer 20 op een peil ligt dat onder het peil van bovengenoemde inlaat 11 gelegen is.
4. Compacte behandelingsinstallatie volgens één der voorgaande conclusies , met het kenmerk dat het middel 60 om water te vervoeren of te laten vloeien een verbindingselement 61 bevat, dat de inlaat 11 verbindt met de uitlaat 21 van de tweede kamer 20, waarbij dit verbindingselement 61 voorzien is van een middel 62,64,66 om hemelwater te vervoeren of te laten vloeien naar de eerste kamer 10 minstens zolang het waterpeil in de eerste kamer 10 lager is dan een maximaal waterpeil in de eerste kamer 10 en/of zolang het waterpeil in de tweede kamer 20 lager is dan een maximaal waterpeil in de tweede kamer 20, en om minstens een deel van het hemelwater te vervoeren of te laten vloeien naar de tweede kamer 20 of naar de uitlaat 21 van de tweede kamer 20 zodra het waterpeil in de eerste kamer 10 hoger is dan bovengenoemd maximaal waterpeil en/of zodra het waterdebiet aan de inlaat 11 groter is dan een bepaald waterdebiet.
5. Compacte behandelingsinstallatie volgens conclusie 4, waarbij dit verbindingselement 61 voorzien is van een middel om minstens een deel van het hemelwater te vervoeren of te laten vloeien naar de tweede kamer 20 zodra het waterpeil in de eerste kamer 10 hoger is dan het bovengenoemd maximaal waterpeil in de eerste kamer 10 en/of het waterdebiet aan de inlaat 11 groter is dan een bepaald waterdebiet en dit zolang het waterpeil in de tweede kamer 20 het bovengenoemd maximaal waterpeil in de tweede kamer 20 niet overschrijdt, en/of om minstens een deel van het hemelwater te vervoeren of te laten vloeien naar de uitlaat 21 van de tweede kamer 20 zodra het waterpeil in de tweede kamer 20 hoger is dan bovengenoemd maximaal waterpeil in de tweede kamer 20 en/of het waterdebiet aan de inlaat 11 groter is dan een bepaald waterdebiet.
6. Compacte behandelingsinstallatie volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk dat het verbindingselement 61 van een eerste opening 62C voorzien is om hemelwater naar de eerste kamer 10 te vervoeren of te laten vloeien, van een tweede opening 64C om hemelwater naar de tweede kamer 20 te vervoeren of te laten vloeien, en van een buisstuk 66A om hemelwater naar een uitlaat 21 van de tweede kamer 20 te vervoeren of te laten vloeien.
7. Compacte behandelingsinstallatie volgens conclusie 6, met het kenmerk dat de eerste opening 62C een doorgangsoppervlak heeft dat kleiner is dan het doorgangsoppervlak van de tweede opening 64C, alsook kleiner dan het doorgangsoppervlak van de uitlaat 21.
8. Compacte behandelingsinstallatie volgens conclusie 6 of 7, met het kenmerk dat de eerste opening 62C gekoppeld is aan een systeem om die opening 62C minstens gedeeltelijk af te dichten of te verkleinen zodra het waterpeil in de eerste kamer 10 boven het bovengenoemd maximaal waterpeil in de eerste kamer 10 ligt en/of zodra het waterpeil in de tweede kamer 20 boven het bovengenoemd maximaal waterpeil in de tweede kamer 20 ligt, bij voorkeur zodra het waterpeil in de eerste kamer 10 vrijwel boven het bovengenoemd maximaal waterpeil in de eerste kamer 10 reikt.
9. Compacte behandelingsinstallatie volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat het middel 60 minstens de volgende elementen bevat: - een verbindingselement 61 dat in de eerste kamer 10 en in de tweede kamer 20 loopt, - een eerste middel 62 met een buisstuk 62A, gelegen in een vrijwel horizontaal vlak of horizontale richting, dat het middel 62 verbindt met de inlaat 11 van de eerste kamer 10, verbonden met een buisstuk 62B, gelegen in een vrijwel verticaal vlak of verticale richting, dat voorzien is van een opening 62C waardoor water in de eerste kamer 10 kan vloeien, verbonden met een buisstuk 62F, gelegen in een vrijwel horizontaal vlak of horizontale richting, dat het middel 62 verbindt met het verbindingselement 61, - een tweede middel 64 voorzien van een buisstuk 64A, gelegen in een vrijwel horizontaal vlak of horizontale richting, dat het middel 64 verbindt met het verbindingselement 61, verbonden met een buisstuk 64B, gelegen in een vrijwel verticaal vlak of verticale richting, dat voorzien is van een opening 64C waardoor water in de tweede kamer 20 kan vloeien, verbonden met een buisstuk 64F, gelegen in een vrijwel horizontaal vlak of horizontale richting, dat het middel 64 verbindt met het verbindingselement 61, en - een derde middel 66 voorzien van een buisstuk 66A, gelegen in een vrijwel horizontaal vlak of horizontale richting, dat het middel 66 verbindt met de uitlaat 21 van de tweede kamer 20, verbonden met een buisstuk 66F, gelegen in een vrijwel horizontaal vlak of horizontale richting, dat het middel 66 verbindt met het verbindingselement 61.
10. Compacte behandelingsinstallatie volgens één van de conclusies 4 t/m 9, met het kenmerk dat het verbindingselement 61 een helling bezit van minstens 1 cm/m in de richting van de uitlaat 21.
11. Compacte behandelingsinstallatie volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de uitlaat 21 van de tweede kamer 20 van een filtersysteem 22E voorzien is.
12. Compacte behandelingsinstallatie volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de installatie voorzien is van een pompsysteem 70 om water van de tweede kamer 20 naar de derde kamer 30 te vervoeren.
13. Compacte behandelingsinstallatie volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat het middel 50 om water van de eerste kamer 10 naar de tweede kamer 20 te vervoeren of te laten vloeien zodra het waterpeil in de eerste kamer 10 boven een maximaal waterpeil ligt een middel 51 bevat, dat is opgebouwd uit een buisstuk 51B, gelegen in een vrijwel verticaal vlak of verticale richting, met een onderopening 5IC en een bovenopening 51D en dat gekoppeld is aan een buisstuk 5 IA, gelegen in een vrijwel horizontaal vlak of horizontale richting, waarbij het buisstuk 51B zich in de eerste kamer 10 bevindt, zodat de onderopening 51C minstens 10 cm onder, bij voorkeur minstens 20 cm onder het maximaal waterpeil van de eerste kamer 10 ligt, terwijl de bovenopening 51D minstens 10cm boven, bij voorkeur minstens 20 cm boven, het maximaal waterpeil van de eerste kamer 10 ligt.
14. Compacte behandelingsinstallatie volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de uitlaat 21 van de tweede kamer 20 voorzien is van een middel 22 om water uit de tweede kamer 20 naar de uitlaat 21 van de tweede kamer 20 te vervoeren of te laten vloeien.
15. Compacte behandelingsinstallatie volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat het middel 22 om water uit de tweede kamer 20 naar de uitlaat 21 van de tweede kamer 20 te vervoeren of te laten vloeien voorzien is van een buisstuk 22 A, gelegen in een vrijwel horizontaal vlak of horizontale richting, verbonden met een buisstuk 22B, gelegen in een vrijwel verticaal vlak of verticale richting, waarbij het buisstuk 22B voorzien is van een opening 22C onderaan het buisstuk 22B via dewelke het water uit de tweede kamer 20 kan worden vervoerd of kan vloeien en/of een opening 22D bovenaan het buisstuk 22B zodat er een ontluchting van het middel 22 is voorzien, waarbij de opening 22C zich op een niveau bevindt dat minstens 10 cm onder, bij voorkeur 20 cm onder, het maximaal waterpeil in de tweede kamer 20 is gelegen, waarbij de opening 22C zich bij voorkeur bevindt op een niveau dat minstens onder het minimaal waterpeil in de tweede kamer 20 is gelegen, en waarbij het niveau van de opening 22D zich bevindt minstens boven, bij voorkeur minstens 10 cm boven, het maximaal waterpeil in de tweede kamer 20.
16. Compacte behandelingsinstallatie volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de installatie voorzien is van een pompsysteem 100 om slib van de vierde kamer 40 naar de eerste kamer 10 te vervoeren.
17. Compacte behandelingsinstallatie volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de installatie één enkele inlaat 11 bezit voor grijs afvalwater en hemelwater.
18. Compacte behandelingsinstallatie volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de installatie voorzien is van een systeem om minstens het zwart afvalwater in de derde kamer 30 te beluchten en/of te roeren en/of te verdunnen.
19. Compacte behandelingsinstallatie volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de uitlaat 21 van de tweede kamer 20 op een peil ligt dat onder het maximaal waterpeil van de eerste kamer 10 ligt.
20. Compacte behandelingsinstallatie volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de inlaat 11 of het middel 60 of 62 of 64 voorzien is van een systeem waardoor zodra het waterdebiet hoger dan een bepaald waterdebiet is, minstens een deel van het waterdebiet niet in de eerste kamer 10 vloeit.
21. Compacte behandelingsinstallatie volgens de voorgaande conclusie, met het kenmerk dat de inlaat 1 l of het verbindingselement 61 verbonden is met een buisstuk 200, gelegen in een vrijwel horizontaal vlak of horizontale richting, met een bochtstuk 201, gelegen in een vrijwel verticaal vlak of verticale richting, om water naar de eerste kamer 10 te laten vloeien, waarbij een buisstuk 203, gelegen in een vrijwel horizontaal vlak of horizontale richting, om het buisstuk 200 geschoven wordt, waarbij het buisstuk 203 een diameter heeft die groter is dan die van het buisstuk 200, waarbij het buisstuk 200 van één of meerdere openingen 62 voorzien is, zodat een deel van het water dat doorheen het buisstuk 200 stroomt, door één of meerdere openingen uit het buisstuk 200 kan stromen wanneer het waterpeil in het buisstuk 200 en dus ook het waterdebiet een bepaald waterpeil of debiet overschrijdt.
22. Compacte behandelingsinstallatie volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de behandelingsinstallatie voorzien is van een middel 60 om water te vervoeren of te laten vloeien naar de eerste kamer 10 minstens zolang het waterpeil in de eerste kamer 10 lager is dan een bepaald maximaal waterpeil in de eerste kamer 10 en/of het waterpeil in de tweede kamer 20 lager is dan een bepaald maximaal waterpeil in de tweede kamer 20, en om minstens een deel van het water te vervoeren of te laten vloeien naar de tweede kamer 20 zodra het waterpeil in de eerste kamer 10 hoger is dan bovengenoemd maximaal waterpeil in de eerste kamer 10 en/of het waterdebiet groter is dan een bepaald waterdebiet en dit zolang het waterpeil in de tweede kamer 20 het bovengenoemd maximaal waterpeil in de tweede kamer 20 niet overschrijdt, en/of minstens een deel van het water te vervoeren of te laten vloeien naar de uitlaat 21 van de tweede kamer 20 zodra het waterpeil in de tweede kamer 20 hoger is dan bovengenoemd maximaal waterpeil in de tweede kamer 20 en/of het waterdebiet groter is dan een bepaald waterdebiet, waarbij dit middel 60 voorzien is van een systeem waardoor zodra het waterdebiet aan de inlaat 11 hoger dan een bepaald waterdebiet is, minstens een deel van het waterdebiet naar de tweede kamer 20 en/of naar de uitlaat 21 van de tweede kamer 20 gevoerd wordt of vloeit.
23. Compacte behandelingsinstallatie volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de derde kamer 30 van een drager voor slib voorzien is.
24. Werkwijze voor het behandelen van grijs afvalwater en van zwart afvalwater afkomstig van één of een beperkt aantal gebouwen of woningen, waarbij dat afvalwater behandeld wordt in een behandelingsinstallatie volgens één der voorgaande conclusies, waarin grijs afvalwater naar de eerste kamer 10 gevoerd wordt of vloeit om behandeld te worden, terwijl het zwarte afvalwater naar de derde kamer 30 gevoerd wordt of vloeit om behandeld te worden, waarin water afkomstig van de eerste kamer 10 in de tweede kamer 20 vloeit, waarin, als het waterpeil in de eerste kamer 10 te laag is, alsook als het waterpeil in de tweede kamer 20 te laag is, hemelwater in de eerste kamer 10 en in de tweede kamer 20 gevoerd wordt of vloeit, waarin water van de tweede kamer 20 naar de derde kamer 30 gevoerd wordt om de behandeling van zwart afvalwater in de derde kamer 30 te controleren, en waarin water van de derde kamer 30 naar de vierde kamer 40 gevoerd wordt of vloeit, waarbij het aldus behandelde afvalwater de behandelingsinstallatie via een uitlaat 41 voorzien bij de vierde kamer 40 verlaat.
25. Werkwijze volgens conclusie 24, waarbij water de behandelingsinstallatie via een uitlaat 21 voorzien bij de tweede kamer 20 verlaat.
26. Werkwijze volgens conclusie 24 of 25, waarin water van de tweede kamer 20 naar de derde kamer 30 gevoerd wordt om het zwart afvalwater te verdunnen en/of om slibdeeltjes die op de bioreactor vastgehecht zijn te verwijderen, en/of om slibdeeltjes naar de bezinkingskamer te vervoeren of te laten vloeien.
27. Werkwijze volgens één der conclusies 24 t/m 26, waarin slib van de derde kamer 30 gepompt wordt naar de eerste kamer 10, die ook als slibstockage werkt.
BE2012/0314A 2012-05-11 2012-05-11 Afvalwaterbehandelingsinstallatie. BE1020506A3 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2012/0314A BE1020506A3 (nl) 2012-05-11 2012-05-11 Afvalwaterbehandelingsinstallatie.
FR1301072A FR2990428B1 (fr) 2012-05-11 2013-05-10 Installation de traitement des eaux usees.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2012/0314A BE1020506A3 (nl) 2012-05-11 2012-05-11 Afvalwaterbehandelingsinstallatie.
BE201200314 2012-05-11

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1020506A3 true BE1020506A3 (nl) 2013-11-05

Family

ID=49487442

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2012/0314A BE1020506A3 (nl) 2012-05-11 2012-05-11 Afvalwaterbehandelingsinstallatie.

Country Status (2)

Country Link
BE (1) BE1020506A3 (nl)
FR (1) FR2990428B1 (nl)

Citations (11)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB1037843A (en) * 1964-01-24 1966-08-03 Schreiber August Improvements in or relating to activated sludge plant for the biological purification of sewage
DE1924273A1 (de) * 1969-05-12 1970-12-17 Schreiber August Kleinklaeranlage fuer die Abwasserreinigung nach dem Belebtschlammverfahren
AT300685B (de) * 1970-07-06 1972-08-10 Schreiber August Kleinkläranlage zur Abwasserreinigung nach dem Belebtschlammverfahren
US4306968A (en) * 1978-10-10 1981-12-22 Mcneil Corporation Sewage treatment system
DE9104168U1 (nl) * 1990-05-08 1991-07-18 Envicon Klaertechnik Gmbh, 4220 Dinslaken, De
WO1997043218A1 (en) * 1996-05-14 1997-11-20 Alliedsignal Inc. Immobilized cell bioreactor and method of biodegrading pollutants in a fluid
EP1127848A1 (en) * 2000-02-22 2001-08-29 Kia Loong Phua Integrated wastewater treatment apparatus
EP1167302A1 (de) * 2000-06-23 2002-01-02 Nassar Delphin Group Ltd. Verfahren zur biologischen und/oder physikalischen Elimination unerwünschter Wasserinhaltsstoffe aus Wasser
WO2009047230A1 (en) * 2007-10-08 2009-04-16 Biokube International A/S A plant for waste water treatment
DE102008018270A1 (de) * 2008-04-10 2009-10-22 Martin Bergmann Kunststoffbehälter
DE202011103744U1 (de) * 2011-07-15 2011-12-16 Köver GmbH & Co. KG Metall- und Kunststoffverarbeitung Behälter für Anwendungen der Abwasser- und Regenwassertechnik

Patent Citations (11)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB1037843A (en) * 1964-01-24 1966-08-03 Schreiber August Improvements in or relating to activated sludge plant for the biological purification of sewage
DE1924273A1 (de) * 1969-05-12 1970-12-17 Schreiber August Kleinklaeranlage fuer die Abwasserreinigung nach dem Belebtschlammverfahren
AT300685B (de) * 1970-07-06 1972-08-10 Schreiber August Kleinkläranlage zur Abwasserreinigung nach dem Belebtschlammverfahren
US4306968A (en) * 1978-10-10 1981-12-22 Mcneil Corporation Sewage treatment system
DE9104168U1 (nl) * 1990-05-08 1991-07-18 Envicon Klaertechnik Gmbh, 4220 Dinslaken, De
WO1997043218A1 (en) * 1996-05-14 1997-11-20 Alliedsignal Inc. Immobilized cell bioreactor and method of biodegrading pollutants in a fluid
EP1127848A1 (en) * 2000-02-22 2001-08-29 Kia Loong Phua Integrated wastewater treatment apparatus
EP1167302A1 (de) * 2000-06-23 2002-01-02 Nassar Delphin Group Ltd. Verfahren zur biologischen und/oder physikalischen Elimination unerwünschter Wasserinhaltsstoffe aus Wasser
WO2009047230A1 (en) * 2007-10-08 2009-04-16 Biokube International A/S A plant for waste water treatment
DE102008018270A1 (de) * 2008-04-10 2009-10-22 Martin Bergmann Kunststoffbehälter
DE202011103744U1 (de) * 2011-07-15 2011-12-16 Köver GmbH & Co. KG Metall- und Kunststoffverarbeitung Behälter für Anwendungen der Abwasser- und Regenwassertechnik

Also Published As

Publication number Publication date
FR2990428B1 (fr) 2016-03-04
FR2990428A1 (fr) 2013-11-15

Similar Documents

Publication Publication Date Title
EP2251072B1 (en) Separator and separation method
KR100800559B1 (ko) 카트리지 나선형 스크린을 포함하는 초기우수처리장치
KR100907290B1 (ko) 저류 시스템
EP2995735B1 (en) Rainwater discharge chamber capable of discharging rainwater and soil
CN105107241A (zh) 一种可提高有机废水出水质量的二次沉淀池系统及处理方法
NL7900528A (nl) Werkwijze en inrichting voor de behandeling van rioolafvalwater.
US11414852B2 (en) Removable trash filter basket with hinged wier for catch basins
BE1020506A3 (nl) Afvalwaterbehandelingsinstallatie.
KR20100086610A (ko) 와류와 여과기능을 이용한 비점오염저감시설
CN107558599A (zh) 一种易维护雨水深度过滤装置
KR20050116814A (ko) 염수 침입 방지 시스템
EP2712846A1 (en) Device and method for water treatment
CN208995244U (zh) 一种便于刮油的隔油器曝气集油罐
KR100545746B1 (ko) 슬러지의 침전효율과 수처리효율이 우수한 개선된 구조의침전조
CN109761392B (zh) 一种虹吸式污水处理装置
KR101263353B1 (ko) 빗물처리장치
AU2018297054B2 (en) Grey water treatment systems and methods of treating grey water
KR101403882B1 (ko) 수처리조 및 수처리시스템
CN207713572U (zh) 一种新型污水处理系统
JPWO2009060510A1 (ja) 水槽装置
JPWO2008111643A1 (ja) 有機汚水処理装置
CN114477368B (zh) 废水处理系统中的浮渣收集系统及方法
JP2019088343A (ja) トイレ装置
CN207761037U (zh) 一种易维护雨水深度过滤装置
US20150159360A1 (en) System and method for minimizing sediment accumulation in pond inlets

Legal Events

Date Code Title Description
PD Change of ownership

Owner name: ECOBETON WATER TECHNOLOGIES NV; BE

Free format text: DETAILS ASSIGNMENT: CHANGE OF OWNER(S), ASSIGNMENT; FORMER OWNER NAME: M.H.C. NV

Effective date: 20211203