BE1020316A3 - Samengesteld element en hoekverbinding hierbij toegepast. - Google Patents

Description

Samengesteld element en hoekverbinding hierbij toegepast.

Deze uitvinding heeft betrekking op een samengesteld element, alsmede op een hoekverbinding die daarbij wordt toegepast.

Meer speciaal beoogt de uitvinding een samengesteld element dat minstens twee paneelvormige elementen bevat, welke onder hoek aan elkaar gekoppeld zijn, respectievelijk aan elkaar gekoppeld kunnen worden, al dan niet met behulp van een tussenstuk. Hierbij betreft de uitvinding elke vorm van samengesteld element dat minstens twee of meer paneelvormige elementen bevat, ongeacht het toepassingsgebied, en ongeacht het feit of het samengesteld element in hoofdzaak uitsluitend uit de paneelvormige elementen bestaat, of deze paneelvormige elementen daar slechts een onderdeel van uitmaken.

Alhoewel de uitvinding in eender welke toepassing kan worden aangewend, is zij in de eerste plaats bedoeld om te worden aangewend in de meubelsector, zowel bij losse meubels, als bij inbouwmeubels, zoals dressingmeubels, kamer-verdelers, en dergelijke.

Meer speciaal nog beoogt de uitvinding verbindingen tussen paneelvormige elementen die vlot kunnen worden gerealiseerd en geëigend zijn te worden ingezet bij meubels die in gedemonteerde toestand verkocht worden en door de koper zelf dienen gemonteerd te worden. Hierbij betreft het in de eerste plaats zogenaamde flat pack meubels.

Nog meer in het bijzonder betreft de uitvinding een samengesteld element dat twee of meer paneelvormige elementen bevat, die ieder een koppelzone bezitten waarin koppeldelen aanwezig zijn in de vorm van een zich telkens in de langsrichting van de betreffende koppelzone uitstrekkende profilering, bij voorkeur in de vorm van respectievelijk een tand en een groef, waarbij deze profileringen toelaten dat de paneelvormige elementen op een vergrendelende wijze en onder hoek aan elkaar kunnen worden gekoppeld. Zulk samengesteld element is ondermeer bekend uit het document DE 20 2009 008 825 UI. Het gebruik van dergelijke profileringen die in de paneelvormige elementen zelf zijn aangebracht, en volledig of grotendeels hiermee eendelig zijn uitgevoerd, biedt het voordeel dat geen afzonderlijke elementen voor het onder hoek verbinden van de paneelvormigé elementen noodzakelijk zijn, zoals bijvoorbeeld metalen verbindingselementen, of althans het gebruik van dergelijke afzonderlijke elementen tot een minimum kan worden beperkt. Nog een voordeel hiervan bestaat erin dat zulke profileringen eenvoudig in de paneelvormige elementen kunnen worden gefreesd en een doorlopende vergrendelende koppeling langsheen de volledige hoekverbinding kan worden gerealiseerd.

Het is duidelijk dat zulke koppeling zowel tijdens het koppelen als nadien onderhevig is aan krachten. Aangezien de profielen echter doorgaans in relatief dunne panelen moeten worden gerealiseerd, en bovendien ook dikwijls moeten geëigend zijn om in spaanplaat te worden gerealiseerd, welke zoals bekend relatief broos is, bieden de bekende profielen slechts een beperkt aantal mogelijkheden tot optimalisatie.

De huidige uitvinding beoogt dan ook dergelijk samengesteld element, in het bijzonder van het type zoals beschreven in het DE 20 2009 008 825 UI, te verbeteren.

Hiertoe heeft de uitvinding volgens een eerste aspect betrekking op een samengesteld element, dat minstens twee paneelvormige elementen bevat die met behulp van een vergrendelende tand- en groefverbinding, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks via een tussenstuk, onder hoek aan elkaar kunnen worden gekoppeld, waarbij de voomoemde verbinding aan minstens één van de paneelvormige elementen een tand of groef bevat welke kan samenwerken met een aan het andere paneelvormige element of aan het tussenstuk aangebrachte groef of tand; waarbij de tand bestaat uit een gespleten tand, met dus minstens een eerste gedeelte en een tweede gedeelte, alsmede een zich daartussen bevindende spleet; en waarbij aan de buitenzijde van minstens het voomoemde eerste gedeelte een vergrendeldeel aanwezig is, met als kenmerk dat de spleet, gezien in dwarsdoorsnede van de tand, minstens één zijde vertoont waarvan het verloop, gezien in doorsnede, afwijkt van de hoofdrichting welke bij de tand behoort. Door gebruik te maken van een spleet waarvan minstens één zijde een afwijkend verloop kent, ontstaat het voordeel dat een nieuwe parameter geschapen wordt, wat nieuwe mogelijkheden biedt voor de optimalisatie van dergelijke koppeling.

In de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm is het tweede gedeelte van de tand vrij van vergrendeldelen. Dit laat toe dat de tand aan het tweede gedeelte altijd vlot in de groef past en de optimalisatie van de inhaking en vergrendeling vrijwel uitsluitend via het tweede gedeelte kan worden gerealiseerd. Volgens een variante zal het tweede gedeelte van de tand wel een vergrendeldeel bezitten, doch dat dan minder uitgesproken is dan het vergrendeldeel dat aan het eerste gedeelte van de tand aanwezig is.

Volgens nog een voorkeurdragend kenmerk zijn de tand en groef ineenwentelbaar, waarbij de hoek vanaf waar ze in elkaar kunnen gewenteld worden een binnenhoek vormt, en is van beide voomoemde gedeelten van de tand, het eerste gedeelte het dichtste bij de binnenhoek gelegen. Dit laat een vlotte inhaking door middel van een wentelbeweging toe.

Meer speciaal nog geniet het de voorkeur dat de tand zich excentrisch bevindt ten opzichte van het paneelvormige element waaraan hij is aangebracht of ten opzichte van het paneelvormige element waarin hij aangrijpt, dit bij voorkeur in de richting van de hiervoor genoemde binnenhoek. Door de excentrische opstelling kan de tand verder van de buitenhoek weggehouden worden, waardoor meer materiaal aan de buitenhoek beschikbaar blijft en bijgevolg een meer massieve opbouw aldaar wordt behouden, waardoor de kans op het uitbreken van materiaaldelen wordt gereduceerd. De excentrische opstelling naar de binnenhoek toe laat ook toe dat de tand vlotter in de groeikan worden gewenteld.

Volgens nog een voorkeurdragend kenmerk is de tand zodanig opgebouwd dat het eerste gedeelte van de tand verder uitsteekt dan het tweede gedeelte van de tand. Het voordeel is dat het eerste gedeelte dan voldoende plaats biedt voor het vergrendeldeel, terwijl het tweede gedeelte kleiner wordt gehouden om een vlotte wentelbeweging toe te laten en/of meer materiaal ter plaatse van de groef te kunnen laten bestaan.

Volgens de uitvinding geniet het de voorkeur dat minstens de zijde van de spleet die zich aan het eerste gedeelte bevindt een verloop kent dat afwijkt van de voomoemde hoofdrichting. Hierdoor wordt verkregen dat de eigenschappen van het eerste deel van de tand, zowel qua sterkte als elasticiteit, kunnen worden beïnvloed en dat zodoende het voordeel ontstaat dat nieuwe parameters worden geschapen voor de constructeur, om in functie van het beoogde resultaat een koppeling te realiseren. Bij het eerste gedeelte van de tand is dit van groot belang, daar dit het belangrijkste vergrendeldeel bezit, en de elastische beweeglijkheid ervan, alsmede de stabiliteit ervan bepalend zijn voor de goede werking en de sterkte van de koppeling. Meer specifiek geniet het de voorkeur dat de voomoemde zijde naar binnen toe in de spleet hoofdzakelijk nadert naar het vlak dat bepaald is door het oppervlak van het paneelvormige element dat zich aan dezelfde zijde van het eerste gedeelte van de tand bevindt. Hierdoor wordt verkregen dat het uiteinde van het eerste gedeelte relatief massief en sterk blijft, hetgeen nuttig is voor de sterkte van het erop aangebracht vergrendeldeel, terwijl meer naar binnen toe meer elasticiteit wordt gecreëerd hetgeen van belang is om een geschikte elasticiteit te creëren waarmee het eerste gedeelte van de tand en het bijhorende vergrendeldeel kunnen worden verplaatst. Doordat beide eigenschappen zodoende op twee verschillende locaties door de technische vorm aldaar worden bepaald, ontstaat ook het voordeel dat de constructeur deze eigenschappen onafhankelijk kan beïnvloeden.

Het is duidelijk dat volgens de uitvinding, al dan niet in combinatie met de voorgaande ondergeschikte kenmerken, ook aan de zijde van de spleet die zich aan het tweede gedeelte bevindt een verloop kan worden toegekend dat afwijkt van de voomoemde hoofdrichting. Op zich biedt dit ook het voordeel dat een nieuwe parameter wordt gecreëerd die door een constructeur kan worden ingezet om de technische kenmerken van de tand- en groefkoppeling in functie van het gewenste effect te optimaliseren. Ook in dit geval geniet het de voorkeur dat de betreffende zijde naar binnen toe in de spleet hoofdzakelijk nadert naar het vlak toe dat bepaald is door het oppervlak van het paneelvormige element dat zich aan dezelfde zijde als het eerste gedeelte van de tand bevindt. Door zulk verloop wordt het onder meer mogelijk de basis van het tweede gedeelte relatief massief en dus ook stabiel uit te voeren, doch de tip ervan slank te houden, zodanig dat ter hoogte van deze tip meer plaats vrijkomt, waardoor deze plaats dan weer kan worden ingenomen om de tip van het eerste gedeelte meer stabiel te maken.

De zijden die zoals voomoemd een van de hoofdrichting afwijkend verloop vertonen, strekken zich bij voorkeur hoofdzakelijk globaal schuin uit, en meer speciaal over het grootste gedeelte van hun lengte rechtlijnig. Meer speciaal nog geniet het de voorkeur dat de spleet zich globaal gezien onder een hoek uitstrekt, bij voorkeur met parallelle zijden, meer speciaal gemaakt door een insnijding. Dit laat toe om zulke zijde, en zelfs de volledige spleet, eenvoudig met een zaagfrees te realiseren. Zulke schuin gerichte en over de lengte even brede spleet kan aldus minstens drie voordelen in zich combineren, met name de gemakkelijke realisatie ervan; de optimalisatie van het eerste gedeelte en de optimalisatie van het tweede gedeelte.

Bij voorkeur strekt de spleet zich dieper uit dan de basis van de tand, en zal de zijde, respectievelijk zullen de zijden die afwijken van de hoofdrichting zulk afwijkend verloop minstens vertonen voor het gedeelte van de spleet dat dieper dan de voomoemde basis reikt. Op deze wijze zijn niet alleen de uistekende gedeelten van de tand verantwoordelijk voor het gedrag van de tand tijdens het samenvoegen, doch ook het meer naar binnen gelegen randgedeelte van het paneel vormige element krijgt nu een invloed daarop, met als voordeel dat verdere vrijheden voor de constructeur ter beschikking staan. Verder geniet het hierbij de voorkeur dat de zijde, respectievelijk de zijden die afwijken van de hoofdrichting zulk afwijkend verloop minstens vertonen voor dat gedeelte van de spleet dat dieper dan de voomoemde basis reikt. In combinatie hiermee geniet het ook de voorkeur dat de afstand waarmee de spleet zich vanaf voomoemde basis, respectievelijk voomoemd sluitvlak, naar binnen in het paneelvormige element of hulpstuk uitstrekt groter is dan de grootste afstand waarmee de tand tot buiten het sluitvlak en/of buiten zijn basis reikt.

Opgemerkt wordt dat de tand zich bij voorkeur op de kopse rand van een paneelvormig element bevindt en dat onder het bij de tand horende vlak een vlak dient te worden verstaan waarin het paneelvormige element gelegen is.

Volgens voorkeurdragende uitvoeringsvormen kan het samengesteld element nog één of meer van volgende kenmerken vertonen: de tand en groef vertonen een zodanige configuratie dat zij door een snapbeweging in elkaar kunnen worden gestoken; de tand en de groef vertonen een zodanig profiel dat zij zowel door middel van een wentelbeweging als door middel van een verplaatsing naar elkaar toe, welke verplaatsing gepaard gaat met een snapwerking, in een onderling gekoppelde toestand kunnen worden gebracht; de tand is ééndelig met een paneelvormig element uitgevoerd, en bij voorkeur uit het materiaal zelf gevormd van een basisplaat waarmee het paneelvormige element gevormd is; de groef bevindt zich inde zijkant van een paneelvormig element; de groef is ééndelig in een paneelvormig element uitgevoerd, en bij voorkeur in het materiaal zelf gevormd van een basisplaat waarmee het paneelvormige element gevormd is.

Verder vertoont het samengesteld element, voor wat betreft het materiaal ervan, bij voorkeur één of meer van volgende kenmerken: - de paneelvormige elementen bestaan in hoofdzaak uit een basisplaat die een houtgebaseerde geperste plaat is; - de paneelvormige elementen bestaan in hoofdzaak uit een basisplaat gevormd uitMDF ofHDF; - de paneelvormige elementen bestaan in hoofdzaak uit een basisplaat gevormd uit spaanplaat; - de paneelvormige elementen zijn gevormd uit gemelamineerde plaat.

- de paneelvormige elementen bevatten een lichtgewichtplaat, eventueel met omrandingen uit een ander materiaal; - de paneelvormige elementen zijn opgevat als een holle plaat, of als een plaat voorzien van holtes, bijvoorbeeld met een honingraatkem, eventueel met omrandingen uit een ander materiaal.

Bovengenoemde materialen bieden het voordeel dat zij relatief goedkoop zijn. Het gebruik van omrandingen is nuttig wanneer de plaat zelf niet toelaat om profielen hierin te vormen, zoals bijvoorbeeld bij honingraatpanelen. De omrandingen kunnen dan bijvoorbeeld bestaan uit latten waarin wel de gewenste profielen kunnen worden aangebracht.

Volgens een tweede onafhankelijk aspect heeft de uitvinding betrekking op een samengesteld element, dat minstens twee paneelvormige elementen bevat die met behulp van een vergrendelende tand- en groefverbinding, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks via een tussenstuk, onder hoek aan elkaar kunnen worden gekoppeld, waarbij de voomoemde verbinding aan minstens één van de paneelvormige elementen een tand of groef bevat welke kan samenwerken met een aan het andere paneelvormige element of aan het tussenstuk aangebrachte groef of tand, en waarbij de tand bestaat uit een gespleten tand, met dus minstens een eerste en een tweede gedeelte en een zich daartussen bevindende spleet, waarbij aan de buitenzijde van uitsluitend het eerste gedeelte een vergrendeldeel aanwezig, is en waarbij de tand door middel van een wentelbeweging in de groef past, met als kenmerk dat de tand en de groef een sluitvlak definiëren en de spleet zich dieper dan dit sluitvlak uitstrekt; dat de voomoemde twee gedeelten van de tand minstens twee contactpunten definiëren waar de tand en groef in de gemonteerde toestand met elkaar in contact zijn, respectievelijk een eerste contactpunt dat gevormd wordt door het dichtst bij het sluitvlak gelegen contact tussen het eerste gedeelte van de tand en de groef, en een tweede contactpunt dat gevormd wordt door het verst van het sluitvlak gelegen contact tussen het tweede gedeelte van de tand en de groef; en dat het eerste contactpunt zich dichter bij het sluitvlak bevindt dan het tweede contactpunt. Het voordeel van dit tweede aspect zal uit de verdere beschrijving blijken.

Opgemerkt wordt dat het sluitvlak bij voorkeur gedefinieerd is als de zijde van het paneelvormige element of het tussenstuk waarin groef is aangebracht.

Volgens een derde onafhankelijk aspect heeft de uitvinding betrekking op een samengesteld element, dat minstens twee paneelvormige elementen bevat die met behulp van een vergrendelende tand- en groefVerbinding, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks via een tussenstuk, onder hoek aan elkaar kunnen worden gekoppeld, waarbij de voomoemde verbinding aan minstens één van de paneelvormige elementen een tand of groef bevat welke kan samenwerken met een aan het andere paneelvormige element of aan het tussenstuk aangebrachte groef of tand; waarbij de tand bestaat uit een gespleten tand, met dus minstens een eerste gedeelte en een tweede gedeelte en een zich daartussen bevindende spleet; en waarbij aan de buitenzijde van het eerste gedeelte een vergrendeldeel aanwezig is, terwijl aan de buitenzijde van het tweede gedeelte een minder uitgesproken en bij voorkeur zelfs geen vergrendeldeel aanwezig is; met als kenmerk dat de tand en de groef een sluitvlak definiëren en dat het tweede gedeelte van de tand met een lengte buiten het sluitvlak uitsteekt die kleiner is dan 0,75 keer de lengte waarmee het eerste gedeelte van de tand buiten het sluitvlak uitsteekt. De voordelen hiervan zullen ook uit de verdere beschrijving blijken.

Volgens een vierde onafhankelijk aspect heeft de uitvinding betrekking op een samengesteld element, dat minstens twee paneelvormige elementen bevat die met behulp van een vergrendelende tand- en groefverbinding, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks via een tussenstuk, onder hoek aan elkaar kunnen worden gekoppeld, waarbij de voomoemde verbinding aan minstens één van de paneelvormige elementen een tand of groef bevat welke kan samenwerken met een aan het andere paneelvormige element of aan het tussenstuk aangebrachte groef of tand; waarbij de tand bestaat uit een gespleten tand, met dus minstens een eerste gedeelte en een tweede gedeelte en een zich daartussen bevindende spleet; waarbij aan de buitenzijde van het eerste gedeelte een vergrendeldeel aanwezig is, terwijl aan de buitenzijde van het tweede gedeelte een minder uitgesproken en bij voorkeur zelfs geen vergrendeldeel aanwezig is; waarbij het vergrendeldeel aan het eerste gedeelte van de tand een vergrendelvlak heeft dat samenwerkt met een vergrendelvlak aan de groef; en waarbij de tand en de groef een sluitvlak definiëren en de voomoemde spleet zodanig diep reikt dat zij zich uitstrekt tot voorbij het sluitvlak; met als kenmerk dat het tweede gedeelte van de tand met een lengte buiten het sluitvlak uitsteekt die kleiner is dan 1,5 keer de gemiddelde afstand waarmee de vergrendelvlakken zich van het sluitvlak bevinden, en beter nog kleiner dan 1,4 keer deze afstand. De voordelen hiervan zullen uit de verdere gedetailleerde beschrijving blijken.

Volgens een vijfde onafhankelijk aspect betreft de uitvinding een samengesteld element, dat minstens twee paneelvormige elementen bevat die met behulp van een vergrendelende tand- en groefVerbinding, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks via een tussenstuk, onder hoek aan elkaar kunnen worden gekoppeld, waarbij de voomoemde verbinding aan minstens één van de paneelvormige elementen een tand of groef bevat welke kan samenwerken met een aan het andere paneelvormige element of aan het tussenstuk aangebrachte groef of tand; waarbij de tand bestaat uit een gespleten tand, met dus minstens een eerste gedeelte en een tweede gedeelte en een zich daartussen bevindende spleet; waarbij aan de buitenzijde van het eerste gedeelte een vergrendeldeel aanwezig is, terwijl aan de buitenzijde van het tweede gedeelte een minder uitgesproken en bij voorkeur zelfs geen vergrendeldeel aanwezig is; waarbij het vergrendeldeel aan het eerste deel van de tand een vergrendelvlak heeft dat samenwerkt met een vergrendelvlak aan de groef; en waarbij de tand en de groef een sluitvlak definiëren; met als kenmerk dat het deel van het eerste gedeelte van de tand dat zich tussen het sluitvlak en de vergrendelvlakken uitstrekt een gemiddelde dikte vertoont die groter is dan de gemiddelde dikte van het tweede gedeelte van de tand . Voordelen hiervan zullen ook uit de verdere beschrijving blijken.

Volgens een zesde onafhankelijk aspect betreft de uitvinding een samengesteld element, dat minstens twee paneelvormige elementen bevat die met behulp van een vergrendelende tand- en groefVerbinding, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks via een tussenstuk, onder hoek aan elkaar kunnen worden gekoppeld, waarbij de voomoemde verbinding aan minstens één van de paneelvormige elementen een tand of groef bevat welke kan samenwerken met een aan het andere paneelvormige element of aan het tussenstuk aangebrachte groef of tand; waarbij de tand bestaat uit een gespleten tand, met dus minstens een eerste gedeelte en een tweede gedeelte en een zich daartussen bevindende spleet; waarbij de spleet in de gekoppelde toestand vrij blijft; waarbij aan de buitenzijde van minstens één van de voomoemde gedeelten een vergrendeldeel aanwezig is; en waarbij de tand en de groef een sluitvlak definiëren en de voomoemde spleet zodanig diep reikt dat zij zich uitstrekt tot voorbij het sluitvlak; met als kenmerk dat de spleet in de gekoppelde toestand vanaf het sluitvlak naar binnen reikt over een afstand die groter is dan de grootste afstand waarmee de tand buiten het sluitvlak reikt. Zulke uitvoering biedt het voordeel dat een relatief grote elasticiteit aan één of beide gedeelten van de tand kan worden meegegeven, zonder dat de uitstekende gedeelten van de tand ver buiten het sluitvlak moeten uitsteken.

Volgens een zevende onafhankelijk aspect betreft de uitvinding een samengesteld element, dat minstens twee paneelvormige elementen bevat die met behulp van een vergrendelende tand- en groefverbinding, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks via een tussenstuk, onder hoek aan elkaar kunnen worden gekoppeld, waarbij de voomoemde verbinding aan minstens één van de paneelvormige elementen een tand of groef bevat welke kan samenwerken met een aan het andere paneelvormige element of aan het tussenstuk aangebrachte groef of tand; waarbij de tand en de groef door middel van een wentelbeweging in een vergrendelde toestand met elkaar kunnen worden gekoppeld; waarbij de tand slechts aan één zijde een vergrendeldeel bevat, zulks aan de zijde vanaf waar de tand in de groef kan worden gewenteld; en waarbij het vergrendeldeel een vergrendelvlak heeft dat samenwerkt met een vergrendelvlak aan de groef; met als kenmerk dat de tand en de groef een zodanige configuratie vertonen dat bij het ineenwentelen tegen het einde van de inwentelbeweging een krachtpiek moet overwonnen worden, zodanig dat ook bij het terug uit elkaar wentelen een kracht moet overwonnen worden. Het nut hiervan zal uit de verdere beschrijving blijken.

Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van het zevende aspect bevat de tand aan de zijde waar geen vergrendeldeel aanwezig is een gedeelte dat bij het ineen- of uiteenwentelen theoretisch overlapt met een gedeelte aan de groef zodat een vervormingskracht in een dood punt moet overwonnen worden

Volgens een ander voorkeurdragende uitvoeringsvorm van het zevende aspect bezitten de tand en groef ter hoogte van de vergrendeldelen gedeelten die door een theoretische overlapping tijdens het wentelen erin voorzien dat een vervormingskracht in een dood punt moet overwonnen worden

Het is duidelijk dat de uitvinding ook betrekking heeft op elementen die bedoeld zijn om samen met één of meer andere elementen, een samengesteld element volgens één van de voorgaande aspecten te vormen, waarbij het minstens van een tand of een groef zoals hiervoor beschreven, is voorzien. Ook heeft de uitvinding betrekking op hoekverbindingen op zich, welke zoals hiervoor beschreven zijn uitgevoerd.

Opgemerkt wordt dat alle voomoemde aspecten naar willekeur kunnen worden gecombineerd in zoverre zij geen tegenstrijdige kenmerken vertonen, dit volgens alle combinaties die tussen deze aspecten mogelijk zijn. Ook kunnen alle ondergeschikte kenmerken die aan de hand van het eerste aspect zijn beschreven naar willekeur worden toegepast in combinatie met het tweede, derde, vierde, vijfde, zesde en zevende aspect, dit ook in zoverre zulke combinaties geen tegenstrijdige kenmerken opleveren.

Opgemerkt wordt dat in de voomoemde spleet een elastisch element of vulmiddel kan aanwezig zijn, bijvoorbeeld om de elasticiteit van het beweegbare eerste gedeelte te ondersteunen.

Verdere kenmerken van de uitvinding zullen blijken uit de hiernavolgende beschrijving en de aangehechte conclusies.

Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin· figuur 1 schematisch een samengesteld element volgens de uitvinding weergeeft; figuur 2 op een grotere schaal een doorsnede weergeeft volgens lijn II-II in figuur 1; figuur 3 op een grotere schaal het gedeelte weergeeft dat in figuur 2 met F3 is aangeduid; figuren 4 en 5 twee wijzen vertonen om de verbinding van figuur 3 te realiseren; figuur 6 op een grotere schaal het gedeelte weergeeft dat in figuur 5 met F6 is aangeduid; figuur 7 een doorsnede weergeeft volgens lijn VII-VII in figuur 4, uitsluitend van het paneel dat de groef bevat.

In figuren 1 en 2 is een voorbeeld van een samengesteld element 1 volgens de uitvinding weergegeven, in de vorm van een meubel, meer speciaal een kast, die in hoofdzaak is samengesteld uit paneelvormige elementen welke onder hoek met elkaar verbonden zijn. De paneelvormige elementen dragen algemeen de referentie 2, doch zijn ter onderscheiding met 2A, 2B, 2C en 2D aangeduid, waarbij deze in het voorbeeld respectievelijk de rechter zijwand 3, de onderwand 4, de linker zijwand 5 en de bovenwand 6 vormen. Verder bevat dit meubel een plint 7, een rugdeel 8 en twee legplanken 9-10.

Zoals uit de verschillende zichten van de figuren 2 tot 6 blijkt, bezitten de betreffende paneelvormige elementen 2 koppelzones 11-12 waarin koppeldelen 13-14 aanwezig zijn in de vorm van een zich telkens in de langsrichting van de betreffende koppelzone uitstrekkende profilering, waarbij deze profileringen toelaten dat telkens twee paneel vormige elementen 2 op een vergrendelende wijze en onder hoek aan elkaar kunnen worden gekoppeld. In het weergegeven voorbeeld wordt hierbij gebruik gemaakt van koppeldelen 13-14 met profileringen in de vorm van een gespleten tand 15 welke samen werkt met een groef 16. Zulk type van hoekverbindingen met koppeldelen die op zich gebruik maken van een gespleten tand en een groef zijn op zichzelf reeds bekend uit het DE 20 2009 008 825 UI.

Meer speciaal zijn de koppeldelen 13-14 hoofdzakelijk als profileringen in de vorm van een tand 15 en een groef 16 uitgevoerd die vergrendeldelen 17-18 bevatten die in de gekoppelde toestand het uit elkaar bewegen van de tand 15 en groef 16 tegenwerken, meer speciaal verhinderen. Deze vergrendeldelen 17-18 zijn zoals weergegeven bij voorkeur als ribben of randen uitgevoerd die deel uitmaken van de voomoemde profileringen.

Zoals weergegeven geniet het hierbij de voorkeur dat de tand 15 zich telkens aan een distaai uiteinde 19 van het betreffend paneelvormig element 2, meer speciaal 2D in figuur 3, bevindt, terwijl de groef 16 zich in de zijwand 20 van het andere paneelvormige element 2, meer speciaal 2C in figuur 3, bevindt, met andere woorden in één van de grote vlakken ervan. De koppelzone 11 wordt in het voorbeeld dan gevormd door de kopse rand van het betreffende paneelvormige element waaraan de tand zich bevindt. De koppelzone 12 bestaat dan telkens uit een zone van het andere paneelvormige element waartegen de voomoemde kopse rand van zulk paneelvormig element aansluit.

De tand 15 bestaat uit een gespleten tand, met dus minstens twee gedeelten 21-22 en een zich daartussen bevindende spleet 23. De spleet is begrensd door zijden 24 en 25, die zich respectievelijk aan de gedeelten 21 en 22 bevinden, alsmede door een bodem 26. De voomoemde twee gedeelten 21 en 22, die hierna respectievelijk eerste gedeelte 21 en tweede gedeelte 22 genoemd worden, bezitten in het weergegeven voorbeeld een verschillende lengte, respectievelijk LI en L2.

Opgemerkt wordt dat, volgens een niet weergegeven varianten, de tand ook uit meer dan twee gedeelten zou kunnen bestaan, bijvoorbeeld wanneer zich parallel in de spleet nog een extra materiaaldeel zou bevinden . De voorheen bedoelde spleet wordt dan als het ware in twee spleten opgedeeld.

De buitenzijden 27-28 van de in de figuren weergegeven gedeelten 21-22 werken samen met de zijwanden 29-30 van de groef 16. De groef 16 vertoont verder een bodemwand 31. Deze bodemwand is zoals weergegeven qua vorm bij voorkeur aangepast aan de verschillende lengtes LI en L2, en vertoont dus een dieper gedeelte 32 en een minder diep gedeelte 33, waardoor extra materiaal 34 ter plaatse van het minder diep gedeelte 33 behouden blijft. Het behoud van zulk materiaalgedeelte 34 is minder belangrijk bij T-verbindingen, doch wel van belang bij enkelvoudige hoekverbindingen om zodoende een stabieler geheel te behouden en de kans op het zijdelings uitbreken van het materiaal dat de groef begrenst te vermijden. Omwille hiervan geniet het de voorkeur dat de gedeelten 32 en 33 van de bodemwand 31 in de gekoppelde toestand bij voorkeur niet meer dan 2 mm van de verste distale uiteinden van de gedeelten 21 en 22 verwijderd blijven, met andere woorden de globale vorm van de tand 15 volgen.

In de zijwand 29 is een uitsparing 35 gevormd, zodanig dat het daarvoor gelegen gedeelte als vergrendeldeel 18 fungeert. De vergrendeldelen 17 en 18 definiëren met elkaar samenwerkende vergrendelvlakken 36-37.

Het vergrendeldeel 17 bevindt zich aan het voomoemde eerste gedeelte 21 van de tand.

Opgemerkt wordt dat het eerste gedeelte 21 zoals weergegeven in de figuren is voorzien van het voomoemde vergrendeldeel 17, terwijl het tweede gedeelte 22 zoals weergegeven bij voorkeur vrij is van een vergrendeldeel. Zulke opbouw laat toe dat de tand zoals weergegeven in figuur 5 gemakkelijk in de groeikan worden gewenteld, met een wentelbeweging W, zonder dat grote krachten in de koppeldelen worden gegenereerd. De uitvinding sluit evenwel niet uit dat ook aan het tweede gedeelte 22 een vergrendeldeel aanwezig is, dat bij voorkeur dan wel minder uitgesproken is dan het vergrendeldeel 17. Zulk minder uitgesproken, of dus kleiner vergrendeldeel is bij wijze van voorbeeld in streeplijn in figuur 4 weergegeven en met referentie 38 aangeduid, waarbij dit vergrendeldeel als een plaatselijk uitsteeksel is uitgevoerd dat met een uitsparing 39, welke eveneens in streeplijn is afgebeeld, kan samenwerken.

In overeenstemming met de uitvinding vertoont de spleet 23, gezien in dwarsdoorsnede van de tand 15, minstens één zijde waarvan het verloop, gezien in doorsnede, afwijkt van de hoofdrichting Dl welke bij de tand behoort, en bij voorkeur zich schuin uitstrekt onder een hoek ten opzichte van voomoemde hoofdrichting Dl. In het weergegeven voorbeeld zijn zelfs beide zijden 24 en 25 schuin uitgevoerd, in het voorbeeld parallel aan elkaar, zodanig dat de spleet 23 in de tand zich globaal gezien schuin uitstrekt ten opzichte van de voomoemde hoofdrichting.

Hierbij strekt de zijde 24 die het eerste gedeelte 21 van de tand 15 begrenst zich globaal gezien in een zodanige richting schuin uit ten opzichte van de voomoemde hoofdrichting Dl, dat deze zijde 24 vanaf het distaai uiteinde van de spleet 23 naar het proximaal uiteinde zich nadert naar het oppervlak 40 dat zich aan dezelfde zijde als het eerste gedeelte 21 van de gespleten tand bevindt, met andere woorden in een zodanige richting schuin dat het eerste gedeelte 21 en/of het gedeelte van het paneelvormige element waaraan het eerste gedeelte 21 is aangebracht zich naar het proximale einde toe globaal verdund, in vergelijking tot uitvoeringen waarbij de spleet niet schuin zou verlopen. Het is duidelijk dat het eerste gedeelte 21 hierdoor relatief vlot elastisch verplaatsbaar is.

De zijde 25 van de spleet 23 die het tweede gedeelte 22 begrenst, strekt zich globaal gezien schuin uit ten opzichte van de voomoemde hoofdrichting Dl, zodanig dat deze zijde vanaf het distaai uiteinde van de spleet naar het proximaal uiteinde zich verwijderd van het oppervlak 41 dat zich aan dezelfde zijde als het tweede gedeelte 22 bevindt, of anders gezegd strekt deze zijde 25 zich schuin weg uit in eenzelfde richting als de zijde 24. Dit draagt er in het weergegeven voorbeeld toe bij dat de basis van het eerste gedeelte 22 massiever en steviger wordt.

Het geheel is hierbij bij voorkeur zodanig opgevat dat het eerste gedeelte 21, en in het bijzonder het vergrendeldeel 17 ervan, vlotter elastisch verplaatsbaar is dan het tweede gedeelte 22, welk laatste eerder star is. De vlotte elastische verplaatsing van het vergrendeldeel 17 wordt verkregen doordat het eerste gedeelte 21 op zich langer is dan het tweede gedeelte 22, doch nog meer doordat het eerste gedeelte 21 aansluit en gedragen wordt door een door middel van de spleet 23 vrij gesneden dun materiaaldeel van het paneelvormig element 2D, namelijk het gedeelte van het eigenlijke paneel vormige element dat zich tussen de zijde 24 van de spleet en het oppervlak 40 bevindt. Doordat de zijde 24 zich in de weergegeven richting schuin uitstrekt, wordt nabij het meest naar binnen gelegen uiteinde van de spleet een relatief dun materiaaldeel behouden, dat bovendien op een relatief grote afstand van het vergrendeldeel is gelegen, hetgeen een vlotte elastisch buiging ter hoogte van dit materiaaldeel bevordert.

Het is duidelijk dat onder de “spleet” zowel het deel daarvan dient te worden verstaan dat de tand opsplitst als de diepere voortzetting hiervan in het paneelvormige element.

De globale richting van de zijde 24 en/of de globale of gemiddelde richting D2 van de spleet 23 wijkt in het voorbeeld van de hoofdrichting Dl af over een hoek die is aangeduid met Al. De grootte van deze hoek is bij voorkeur gelegen tussen 2 en 20 graden. Bij een koppeling met een normale sterkte zal bij voorkeur gewerkt worden met hoeken Al tussen 2 en 8 graden, en bij voorkeur in de orde van grootte van 4 graden. Wanneer een minder stroeve koppeling gewenst is, met andere woorden een koppeling die vlot in elkaar kan worden gesnapt, zal bij voorkeur gewerkt worden met hoeken Al van 8 tot 20 graden.

In het weergegeven voorbeeld bevindt de tand 15 zich aan de kopse rand van het betreffende paneelvormig element. Hierbij dient onder de bij de tand horende hoofdrichting Dl de richting te worden verstaan van het vlak waarin het paneelvormige element 2D gelegen is.

Zoals weergegeven bevindt de tand 15 zich excentrisch ten opzichte van het middenvlak M van het paneelvormige element waaraan hij zich bevindt, waarbij het samengesteld element 1 minstens aan de zijde naar waar de tand excentrisch verplaatst is een binnenhoek tussen de paneelvormige elementen vormt. Meer speciaal bevindt de tand zich globaal gezien op een zodanige wijze uit het midden van het paneelvormige element 1, dat hij zich dichter bij de zijde die tegen de binnenhoek 22 is gelegen bevindt dan bij de tegenoverliggende zijde.

De tand 15 past door middel van een wentelbeweging W in de groef 16, zoals afgebeeld in figuur 5, waarbij het ingewentelde paneel vormige element, in dit geval 2B, in de haakse toestand zijn eindpositie bereikt. De wentelbeweging W gebeurt langs de zijde van de binnenhoek van het weergegeven samengesteld element. Het los maken van beide paneelvormige elementen gebeurt ofwel door een wentelbeweging in tegengestelde richting, hetzij door de paneelvormige elementen in een richting parallel aan de tand uit elkaar te trekken of uit elkaar te kloppen.

Opgemerkt wordt dat de paneelvormige elementen ook door middel van een snapbeweging in elkaar kunnen worden gevoegd, door de paneelvormige elementen door middel van een onderlinge translatiebeweging S, zoals afgebeeld in figuur 4, naar elkaar te verplaatsen.

Hierbij past de tand 15 door middel van een snapbeweging in de groef 16, dit door het betreffende paneelvormige element met de tand 15 in zijn vlak naar de groef 16 toe te drukken. In de weergegeven uitvoeringsvorm wordt dit bereikt doordat het vergrendeldeel 17 een zijdelingse elastische beweging kan uitvoeren, eventueel in combinatie met een geringe elastische samendrukking in het materiaal van de beide vergrendeldelen 17-18, en dit vergrendeldeel 17 zodoende achter het vergrendeldeel 18 kan aangrijpen, dit alles al dan niet gecombineerd met nog wat samendrukking in het materiaal van tand en groef.

Bij voorkeur vertoont de spleet 23 een breedte die gelijk of groter is dan de maximale zijdelingse verplaatsing die het vergrendelelement 17 ten opzichte van het paneelvormige element waartoe het behoort, uitvoert tijdens het in elkaar snappen;

Verder vertoont de ingang van de groef 16 een geringe insteekhoek A2, welke bij voorkeur kleiner is dan 40 graden, en beter nog in de orde van grootte van 30 graden is.

De tand is globaal gezien conisch uitgevoerd met conische zijden die gevormd zijn door de buitenzijde van het tweede gedeelte 22 en de buitenzijde van het vergrendeldeel van het eerste gedeelte 21.

Het is duidelijk dat het in de figuren weergegeven voorbeeld een tand 15 en groef 16 weergeven die zodanig geconfigureerd zijn dat zij zowel door middel van een snapbeweging via een translatie als door middel van een wentelbeweging in elkaar kunnen worden gebracht, dus op twee wijzen, dit naar keuze van de monteur. Dit blijkt uit de figuren 4 en 5, die respectievelijk de twee koppeltechnieken weergeven voor eenzelfde vorm van tand en groef.

Zoals weergegeven zijn de tand 15 en de groef 16 bij voorkeur eendelig in de paneelvormige elementen uitgevoerd, bijvoorbeeld door middel van freesbewerkingen. De tand 15 bevindt zich hierbij aan de kopse rand van het betreffende paneelvormige element, terwijl de groef in de zijkant van het betreffende paneelvormige element is aangebracht.

Zoals weergegeven in de figuren zijn de paneelvormige elementen bij voorkeur gevormd uit een beklede plaat, met bij voorkeur aan beide zijden een bekledingslaag, respectievelijk 42 en 43. Het betreft bij voorkeur een gemelamineerde plaat, dus een plaat die is voorzien van een laminaatbekleding. In het bijzonder zal de laminaatlaag minstens bestaan uit een van een hars voorziene decorlaag die op de plaat is verperst, dit al dan niet in combinatie met andere lagen. Voorbeelden hiervan zijn HPL (High Pressure Laminate) of DPL (Direct pressure Laminate). Ook kan een folie, laklaag of dergelijke worden toegepast, of enige andere vorm van bekleding.

De basisplaat zelf bestaat bij voorkeur uit MDF, HDF of spaanplaat. Alhoewel spaanplaat dikwijls niet zo stabiel is als MDF of HDF, en gemakkelijker uitbrokkelt, geniet spaanplaat voor meubels wel de voorkeur, aangezien zij lichter is, hetgeen nog belangrijker is wanneer om esthetische redenen verkozen wordt om met relatief dikke wanden te werken, bijvoorbeeld met een dikte van 18 mm of meer. De huidige uitvinding draagt ertoe bij dat zulke profielen ook doeltreffend in spaanplaatmateriaal kunnen worden uitgevoerd.

Aan de randen kunnen de paneelvormige elementen worden voorzien van een afwerkband 44, bijvoorbeeld een laminaatband of een afwerkband uit kunststof, bijvoorbeeld een ABS-band. Figuren 1 en 7 tonen ook dat de uiteinden van de tanden en groeven uit het zicht kunnen worden onttrokken met behulp van zulke afwerkband, door zulke afwerkband over de distale uiteinden van de groef 16 te laten doorlopen, met andere woorden door in een rechte afplakking te voorzien, één en ander zoals beschreven in DE 20 2009 008 825 U1. Dergelijke afplakking gebeurt fabrieksmatig,

In overeenstemming met het voomoemde tweede aspect van de uitvinding is in het weergegeven voorbeeld ook nog een bijzondere verdeling van steunpunten 45-46 aangewend, dit in combinatie met een spleet 23 die zich minstens dieper dan de uitstekende gedeelten van de tand uitstrekt, met andere woorden tot voorbij het sluitvlak 47. Hierbij wordt het eerste contactpunt 45 gedefinieerd als zijnde het dichtst bij het sluitvlak 47 gelegen contact tussen de groef en het eerste gedeelte 21 van de tand 15, terwijl het tweede contactpunt 46 wordt gedefinieerd als zijnde het verst van het sluitvlak 47 gelegen contact tussen de groef en het tweede gedeelte 22 van de tand. De bijzonderheid bestaat erin dat het eerste contactpunt 45 zich dichter bij het sluitvlak 47 bevindt dan het tweede contactpunt 46. Hierdoor wordt enerzijds een betere krachtenverdeling verkregen bij krachten in de koppeling. Tevens wordt verkregen dat in tussentijdse posities bij het monteren van een meubel, waarbij één paneel vormig element neergelegd wordt met de groef 16 naar boven, terwijl een ander paneel vormig element met de tand 15 naar beneden gericht erin aangebracht wordt, verkregen dat dit tweede paneel niet zo vlug de neiging heeft om om te klappen, zelfs wanneer dit wordt losgelaten.

Opgemerkt wordt dat in de gekoppelde toestand het sluitvlak 47 normalerwijze bestaat uit het vlak dat samenvalt met het paneeloppervlak 40 waarin de groef 16 uitmondt.

Zoals weergegeven kan aan de ingang van de groef 16, aan de zijde vanaf waar de tand in de groef wordt gewenteld, een bij voorkeur hoekvormige uitsnijding 48 aan de rand 49 gerealiseerd zijn, wat een vlotter inwentelen toelaat.

De in de figuren weergegeven uitvoeringsvorm past eveneeens het derde onafhankelijke aspect van de uitvinding toe. In verband hiermee zijn de lengtes van het eerste gedeelte 21 en het tweede gedeelte 22 van de tand 15 respectievelijk met LI en L2 aangeduid, terwijl de afstand waarmee het midden van het vergrendel vlak 37 binnen het oppervlak van de betreffende plaat is gelegen met L3 is aangeduid. In overeenstemming met het derde aspect is de tand 15 gespleten en is aan de buitenzijde van het eerste gedeelte 21 een vergrendeldeel 17 aanwezig, terwijl aan de buitenzijde van het tweede gedeelte een minder uitgesproken en bij voorkeur zelfs geen vergrendeldeel aanwezig is. Nog in overeenstemming met de kenmerken van het derde aspect steekt het tweede gedeelte 22 van de tand 15 met een lengte L2 buiten het sluitvlak 47 uit die kleiner is dan 0,75 keer de lengte LI waarmee het eerste gedeelte 21 van de tand 15 buiten het sluitvlak 47 uitsteekt. Door deze verhouding te respecteren wordt het voordeel verkregen dat de tand enerzijds vlot inwentelbaar is daar het tweede gedeelte relatief gezien niet te veel hindert, terwijl aan het eerste gedeelte wel een degelijke aangrijping en vergrendeling kan worden gerealiseerd. Ook kan het minder diep gelegen gedeelte van de bodem wand van de groef verhoudingsgewijs dan nog minder diep worden uitgevoerd, waardoor de wand van de groef bijzonder stevig wordt.

De weergegeven uitvoeringsvorm illustreert eveneens het vierde onafhankelijke aspect van de uitvinding, onder meer doordat de spleet 23 zodanig diep reikt dat zij zich uitstrekt tot voorbij het sluitvlak 47 en verder doordat dat het tweede gedeelte 22 van de tand 15 met een lengte L2 buiten het sluitvlak 47 uitsteekt die kleiner is dan 1,5 keer de gemiddelde afstand L3 waarmee de vergrendelvlakken 36-37 zich van het sluitvlak bevinden. Hierdoor wordt verkregen dat de afstand waarmee het tweede gedeelte 22 uitsteekt beperkt wordt gehouden ten opzichte van de plaats waar het eerste gedeelte 21 inhaakt. Door deze beperking wordt uitgesloten dat een te ver uitstekend gedeelte 22 als hinderlijk zal worden ervaren bij het koppelen. Om een stabiele koppeling te garanderen is de lengte L2 bij voorkeur wel groter dan L3.

Doordat de weergegeven uitvoeringsvorm onder meer ook het kenmerk vertoont dat het deel van het eerste gedeelte 21 dat zich tussen het sluitvlak 47 en de vergrendelvlakken 36-37 uitstrekt een gemiddelde dikte Tl vertoont die groter is dan de gemiddelde dikte T2 van het tweede gedeelte 22, vormt deze uitvoeringsvorm ook een voorbeeld van het vijfde aspect van de uitvinding. Het is duidelijk dat door zulke verhouding, uitgaande van eenzelfde totale dikte van de tand 15, verkregen wordt dat het eerste gedeelte 21 massiever en steviger wordt, hetgeen belangrijk is aangezien dit het vergrendeldeel draagt en dus aanzienlijk op krachten wordt belast. Het is duidelijk dat het vijfde aspect vooral tot zijn recht komt bij uitvoeringen waarbij zoals weergegeven de tand excentrisch geplaatst is en de spleet zich tot dieper dan de basis van de tand in het paneelvormige element uitstrekt. Hierdoor wordt immers verkregen dat, niettegenstaande dat het eerste gedeelte op zich stabieler en steviger is, toch nog een aanzienlijke elastische beweeglijkheid kan worden gecreëerd, doordat het eerste gedeelte 21 dan als het ware verlengd wordt door het vrij gesneden materiaaldeel van het paneelvormige element waarop het eerste gedeelte 21 aansluit.

Opgemerkt wordt dat Tl bij voorkeur de gemiddelde dikte is van het gedeelte dat zich over de afstand LI uitstrekt en/of de dikte ervan gemeten halfweg de lengte LI, terwijl T2 de gemiddelde dikte is van het tweede gedeelte 22 en/of de dikte ervan gemeten halfweg de lengte L2. Beide mogelijkheden kunnen worden toegepast afhankelijk van de criteria die de producent wenst te gebruiken.

In overeenstemming met het zesde aspect is de diepte, met andere woorden de afstand L4, waarmee spleet 23 vanaf het sluitvlak 47 naar binnen in het paneelvormige element 2 reikt groter dan de grootste afstand LI waarmee tand 15 tot buiten het sluitvlak reikt. Het is duidelijk dat dit de beweeglijkheid van het eerste gedeelte 21 ten goede komt. Bovendien kunnen de optredende vervormingen daardoor meer naar achteren verlegd worden, zodat de tip van het eerste gedeelte 21 ter plaatse van het vergrendeldeel minder op vervormingen wordt belast.

Volgens het in de inleiding genoemde zevende aspect vertonen de tand en de groef een zodanige configuratie dat bij het ineenwentelen tegen het einde van de inwentelbeweging een krachtpiek moet overwonnen worden, zodanig dat ook bij het terug uit elkaar wentelen een kracht moet overwonnen worden, dit bij een wentelbeweging waarbij nabij de rand 49 contact wordt gehouden, zoals aangeduid met contactpunten 50 en 51 in figuur 6. Op deze wijze wordt verkregen dat vasthoudmiddelen of blokkeermiddelen in de koppeling zelf worden geïntegreerd die minstens in een afremeffect voorzien dat het uit elkaar wentelen van de tand en groef en dus van de paneelvormige elementen tegenwerkt. Dit is ook weer nuttig bij het monteren, om zoals voomoemd te verhinderen dat in bepaalde tussenposities tijdens het opbouwen van een meubel, één paneelvormig element, dat dan voorlopig rechtop in een ander is aangebracht, ten opzichte van het andere neerklapt.

Zoals afgebeeld in figuur 6 kan dit worden gerealiseerd door aan de tand aan de zijde ervan waar geen vergrendeldeel aanwezig is een gedeelte 52 te voorzien dat bij het ineen- of uiteenwentelen theoretisch overlapt met een gedeelte 53 aan de groef zodat een kracht, meer speciaal een vervormingskracht, in een dood punt moet overwonnen worden.

Volgens een alternatief dat eveneens in figuur 6 is weergegeven, kunnen de tand en groef ter hoogte van de vergrendeldelen gedeelten bezitten die door een theoretische overlapping 36A tijdens het wentelen erin voorzien dat een vervormingskracht in een dood punt moet overwonnen worden.

Het is duidelijk dat beide mogelijkheden al dan niet kunnen worden gecombineerd.

Ook kunnen de profileringen zodanig worden uitgevoerd dat in de gekoppelde toestand een spankracht blijft bestaan, met name een zogenaamde voorspanning.

Het is duidelijk dat de voomoemde koppeling op verschillende plaatsen aan een samengesteld element, zoals een meubel, kan worden toegepast om een hoekverbinding, hetzij een gewone hoekverbinding of een T-verbinding, of zelfs kruisverbinding, te realiseren. Dit betekent echter niet dat alle hoekverbindingen van zulk samengesteld element als dusdanig moeten worden gerealiseerd.

Opgemerkt wordt ook dat de uitvinding vooral uitvoeringen beoogt waarbij de tand uit zichzelf voor het koppeleffect instaat, en dus waarbij de tand vrij blijft van externe elementen die bij het koppelen op de tand gaan inwerken, zoals een wig of dergelijke die in de spleet van de tand wordt gedreven, bijvoorbeeld zoals onder meer bekend is uit US 7.654.055. Wel kan de tand op zich vast bij de tand horende elementen bezitten die de koppelkracht geleverd door de tand kunnen ondersteunen, zoals bijvoorbeeld een elastische strip of massa die in de spleet van de tand is aangebracht.

Verder wordt opgemerkt wordt dat, daar waar toepasbaar, de uitvinding zich niet beperkt tot hoekverbindingen die zich in de gemonteerde gebruikstoestand in horizontale richtingen uitstrekken, doch ook van toepassing kan zijn op hoekverbindingen die zich in andere richtingen, bijvoorbeeld de verticale richting uitstrekken. Een voorbeeld van een zich verticaal uitstrekkende verbinding, waarmee bedoeld wordt dat de koppelzones zich in verticale richting uitstrekken, wordt bijvoorbeeld verkregen wanneer twee zijwanden van een kast via een hoekverbinding van de huidige uitvinding aan een rugdeel worden verbonden, analoog als afgebeeld in figuren 54-55 van het voomoemde DE 20 2009 008 825 UI.

Opgemerkt wordt dat onder het hiervoor aangewende begrip “koppelzone” het gedeelte van een paneelvormig element moet worden verstaan waarin de voomoemde profilering, bijvoorbeeld groefprofilering of tandprofilering, zich uitstrekt. Hierbij kan het zowel een randzone betreffen, dus een zone die zich aan of in de directe nabijheid van een rand van het paneelvormige element bevindt, als een zone die duidelijk van de rand van een paneelvormig element verwijderd is, bijvoorbeeld wanneer deze zone bedoeld is een T-koppeling tussen paneelvormige elementen te vormen.

Tevens wordt opgemerkt dat volgens de uitvinding onder een “samengesteld element” zowel een element moet worden verstaan in “samengestelde” als in “nog samen te stellen” toestand. Dit betekent dan bijvoorbeeld ook dat een nog niet gemonteerd en nog verpakt flat pack meubel, dat in de gemonteerde toestand één of meer van de kenmerken van de uitvinding vertoont, ook reeds als “samengesteld element” moet worden aanzien.

Wanneer gebruik wordt gemaakt van een “tussenstuk” is dit een element dat op een hoek tussen twee paneelvormige elementen wordt aangebracht, waarbij de betreffende koppeling dan gebeurt tussen minstens één van de paneelvormige elementen en het tussenstuk. Een voorbeeld van het gebruik van een tussenstuk is bijvoorbeeld weergegeven in figuur 64 van WO 2010/070605.

Wanneer gesteld wordt dat een zijde van de spleet een afwijkend verloop heeft, wordt hiermee wel een essentieel deel van de zijde van de spleet bedoeld en dus bijvoorbeeld geen afronding, afschuining of dergelijke aan het begin of einde van de spleet.

Opgemerkt wordt dat onder een “vergrendelvlak” eventueel ook een lijncontact kan worden verstaan.

Onder een zijde die zich afwijkend van de hoofdrichting Dl uitstrekt, kan ook een zijde worden verstaan die trapvormig verloopt. Ook bijvoorbeeld zou de zijde 24 over het grootste gedeelte parallel aan de richting Dl kunnen verlopen om pas nabij het diepste uiteinde van de spleet naar het oppervlak 40 af te buigen.

Het spreekt vanzelf dat uitvoeringen volgens het tweede tot het zevende aspect niet noodzakelijk een tand 15 moeten bezitten met een schuin verlopende spleet 23. In zulk geval kan de spleet bijvoorbeeld ook parallel aan de betreffende hoofdrichting Dl verlopen, bijvoorbeeld zoals aangeduid met streeplijn 23A in figuur 3.

De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijke samengestelde elementen, en meer speciaal de gedeelten ervan die instaan voor het realiseren van de voomoemde aspecten, kunnen volgens verschillende varianten worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Claims (30)

1. Samengesteld element, dat minstens twee paneelvormige elementen (2) bevat die met behulp van een vergrendelende tand- en groefVerbinding, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks via een tussenstuk, onder hoek aan elkaar kunnen worden gekoppeld, waarbij de voomoemde verbinding aan minstens één van de paneelvormige elementen (2) een tand (15) of groef (16) bevat welke kan samenwerken met een aan het andere paneelvormige element (2) of aan het tussenstuk aangebrachte groef (16) of tand (15); waarbij de tand (15) bestaat uit een gespleten tand (15), met dus minstens een eerste gedeelte (21) en een tweede gedeelte (22), alsmede een zich daartussen bevindende spleet (23); en waarbij aan de buitenzijde van minstens het voomoemde eerste gedeelte (21) een vergrendeldeel (17) aanwezig is, daardoor gekenmerkt dat de spleet (23), gezien in dwarsdoorsnede van de tand (15), minstens één zijde (24, 25) vertoont waarvan het verloop, gezien in doorsnede, afwijkt van de hoofdrichting (Dl) welke bij de tand (15) behoort.

2. Samengesteld element volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat het tweede gedeelte (22) van de tand (15) vrij is van vergrendeldelen.

3. Samengesteld element volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat het tweede gedeelte (22) van de tand (15) een vergrendeldeel (38) bezit, doch dat minder uitgesproken is dan het vergrendeldeel (17) dat aan het eerste gedeelte (21) van de tand (15) aanwezig is.

4. Samengesteld element volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de tand (15) en groef (16) ineen wentelbaar zijn, waarbij de hoek vanaf waar ze in elkaar kunnen gewenteld worden een binnenhoek vormt, en dat van beide voomoemde gedeelten van de tand (15), het eerste gedeelte (21) het dichtste bij de binnenhoek is gelegen.

5. Samengesteld element volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de tand (15) zich excentrisch bevindt, bij voorkeur in de richting van de in conclusie 4 genoemde binnenhoek.

6. Samengesteld element volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het eerste gedeelte (21) van de tand (15) verder uitsteekt dan het tweede gedeelte (22) van de tand (15), dit bij voorkeur gemeten vanaf een gemeenschappelijk sluitvlak (47).

7. Samengesteld element volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat minstens de zijde (24) van de spleet (23) die zich aan het eerste gedeelte (21) bevindt een verloop kent dat afwijkt van de voomoemde hoofdrichting (Dl).

8. Samengesteld element volgens conclusie 7, daardoor gekenmerkt dat de voomoemde zijde (4) naar binnen toe in de spleet (23) hoofdzakelijk nadert naar het vlak toe dat bepaalt is door het oppervlak (40) van het paneelvormige element (2) dat zich aan dezelfde zijde van het eerste gedeelte (21) van de tand (15) bevindt.

9. Samengesteld element volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat minstens de zijde (25) van de spleet (23) die zich aan het tweede gedeelte (22) bevindt een verloop kent dat afwijkt van de voomoemde hoofdrichting (Dl).

10. Samengesteld element volgens conclusie 9, daardoor gekenmerkt dat de voomoemde zijde (25) naar binnen toe in de spleet (23) hoofdzakelijk nadert naar het vlak toe dat bepaalt is door het oppervlak (44) van het paneel vormige element (2) dat zich aan dezelfde zijde als het eerste gedeelte (21) van de tand (15) bevindt.

11. Samengesteld element volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt de zijden (24-25) die zoals voomoemd een van de hoofdrichting (Dl) afwijkend verloop vertonen zich hoofdzakelijk globaal schuin uitstrekken, en meer speciaal, in doorsnede gezien, over het grootste gedeelte van hun lengte rechtlijnig zijn.

12. Samengesteld element volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de spleet (23) zich globaal gezien onder een hoek uitstrekt, bij voorkeur met parallelle zijden (24-25), meer speciaal gemaakt door een insnijding.

13. Samengesteld element volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de spleet (23) zich dieper dan de basis van de tand (15) uitstrekt, en dat de zijde, respectievelijk de zijden die afwijken van de hoofdrichting zulk afwijkend verloop minstens vertonen voor het gedeelte van de spleet (23) dat dieper dan de voomoemde basis reikt

14. Samengesteld element volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de spleet (23) zich dieper dan de basis van de tand (15) uitstrekt, en dat de zijde, respectievelijk de zijden die afwijken van de hoofdrichting zulk afwijkend verloop minstens vertonen voor het gedeelte van de spleet (23) dat dieper dan de voomoemde basis reikt.

15. Samengesteld element volgens conclusie 14, daardoor gekenmerkt dat de spleet (23) zich dieper dan de basis van de tand (15) en/of het sluitvlak (47) van het samengesteld element (1) uitstrekt, en dat de afstand (L4) waarmee de spleet (23) zich vanaf voomoemde basis, respectievelijk voomoemd sluitvlak (47), naar binnen in het paneelvormige element of hulpstuk uitstrekt groter is dan de grootste afstand (LI) waarmee tand (15) tot buiten het sluitvlak (47) en/of buiten zijn basis reikt.

16. Samengesteld element volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de tand (15) zich op de kopse rand van een paneelvormig element (2) bevindt en dat onder het bij de tand (15) horende vlak een vlak dient te worden verstaan waarin het paneelvormige element gelegen is.

17. Samengesteld element volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de tand (15) en de groef (16) een zodanig profiel vertonen dat zij zowel door middel van een wentelbeweging als door middel van een verplaatsing naar elkaar toe, welke verplaatsing gepaard gaat met een snapwerking, in een onderling gekoppelde toestand kunnen worden gebracht.

18. Samengesteld element volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de tand (15) ééndelig met een paneelvormig element (2) is uitgevoerd, en bij voorkeur uit het materiaal zelf gevormd is van een basisplaat waarmee het paneelvormige element gevormd is.

19. Samengesteld element volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de groef (16) zich in zijkant van een paneel vormig element (2) bevindt.

20. Samengesteld element volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de groef (16) ééndelig in een paneelvormig element (2) is uitgevoerd, en bij voorkeur in het materiaal zelf gevormd is van een basisplaat waarmee het paneelvormige element gevormd is.

21. Samengesteld element volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de paneelvormige elementen (2) voor wat betreft het materiaal ervan één of meer van volgende kenmerken vertonen: - de paneelvormige elementen (2) bestaan in hoofdzaak uit een basisplaat die een houtgebaseerde geperste plaat is; - de paneelvormige elementen (2) bestaan in hoofdzaak uit een basisplaat gevormd uit MDF of HDF; - de paneelvormige elementen (2) bestaan in hoofdzaak uit een basisplaat gevormd uit spaanplaat; - de paneelvormige elementen (2) zijn gevormd uit gemelamineerde plaat. - de paneelvormige elementen (2) bevatten een lichtgewichtplaat, eventueel met omrandingen uit een ander materiaal; - de paneelvormige elementen (2) zijn opgevat als een holle plaat, of als een plaat voorzien van holtes, bijvoorbeeld met een honingraatkem, eventueel met omrandingen uit een ander materiaal.

22. Samengesteld element, dat minstens twee paneelvormige elementen (2) bevat die met behulp van een vergrendelende tand- en groefverbinding, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks via een tussenstuk, onder hoek aan elkaar kunnen worden gekoppeld, waarbij de voomoemde verbinding aan minstens één van de paneelvormige elementen (2) een tand (15) of groef (16) bevat welke kan samenwerken met een aan het andere paneelvormige element of aan het tussenstuk aangebrachte groef (16) of tand (15), en waarbij de tand (15) bestaat uit een gespleten tand (15), met dus minstens een eerste gedeelte (21) en een tweede gedeelte (22) en een zich daartussen bevindende spleet (23), waarbij aan de buitenzijde van uitsluitend het eerste gedeelte (21) een vergrendeldeel (17) aanwezig, is en waarbij de tand (15) door middel van een wentelbeweging in de groef (16) past, daardoor gekenmerkt dat de tand (15) en de groef (16) een sluitvlak (47) definiëren en de spleet (23) zich dieper dan dit sluitvlak (47) uitstrekt; dat de voomoemde twee gedeelten van de tand (15) minstens twee contactpunten definiëren waar de tand (15) en groef (16) in de gemonteerde toestand met elkaar in contact zijn, respectievelijk een eerste contactpunt (45) dat gevormd wordt door het dichtst bij het sluitvlak (47) gelegen contact tussen het eerste gedeelte (21) van de tand (15) en de groef (16), en een tweede contactpunt (46) dat gevormd wordt door het verst van het sluitvlak (47) gelegen contact tussen het tweede gedeelte (22) van de tand (15) en de groef (16); en dat het eerste contactpunt (45) zich dichter bij het sluitvlak (47) bevindt dan het tweede contactpunt (46).

23. Samengesteld element, dat minstens twee paneelvormige elementen (2) bevat die met behulp van een vergrendelende tand - en groefVerbinding, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks via een tussenstuk, onder hoek aan elkaar kunnen worden gekoppeld, waarbij de voomoemde verbinding aan minstens één van de paneelvormige elementen (2) een tand (15) of groef (16) bevat welke kan samenwerken met een aan het andere paneelvormige element (2) of aan het tussenstuk aangebrachte groef (16) of tand (15); waarbij de tand (15) bestaat uit een gespleten tand (15), met dus minstens een eerste gedeelte (21) en een tweede gedeelte (22) en een zich daartussen bevindende spleet (23); en waarbij aan de buitenzijde van het eerste gedeelte (21) een vergrendeldeel (17) aanwezig is, terwijl aan de buitenzijde van het tweede gedeelte (22) een minder uitgesproken en bij voorkeur zelfs geen vergrendeldeel aanwezig is; daardoor gekenmerkt dat de tand (15) en de groef (16) een sluitvlak (47) definiëren en dat het tweede gedeelte (22) van de tand (15) met een lengte (L2) buiten het sluitvlak (47) uitsteekt die kleiner is dan 0,75 keer de lengte (LI) waarmee het eerste gedeelte (21) van de tand (15) buiten het sluitvlak (47) uitsteekt.

24. Samengesteld element, dat minstens twee paneelvormige elementen (2) bevat die met behulp van een vergrendelende tand- en groefverbinding, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks via een tussenstuk, onder hoek aan elkaar kunnen worden gekoppeld, waarbij de voomoemde verbinding aan minstens één van de paneelvormige elementen (2) een tand (15) of groef (16) bevat welke kan samenwerken met een aan het andere paneelvormige element of aan het tussenstuk aangebrachte groef (16) of tand (15); waarbij de tand (15) bestaat uit een gespleten tand (15), met dus minstens een eerste gedeelte (21) en een tweede gedeelte (22) en een zich daartussen bevindende spleet (23); waarbij aan de buitenzijde van het eerste gedeelte (21) een vergrendeldeel (17) aanwezig is, terwijl aan de buitenzijde van het tweede gedeelte (22) een minder uitgesproken en bij voorkeur zelfs geen vergrendeldeel (38) aanwezig is; waarbij het vergrendeldeel (17) aan het eerste gedeelte (21) van de tand (15) een vergrendelvlak (36) heeft dat samenwerkt met een vergrendelvlak (37) aan de groef (16); en waarbij de tand (15) en de groef (16) een sluitvlak (47) definiëren en de voomoemde spleet (23) zodanig diep reikt dat zij zich uitstrekt tot voorbij het sluitvlak (47); daardoor gekenmerkt dat het tweede gedeelte (22) van de tand (15) met een lengte (L2) buiten het sluitvlak (47) uitsteekt die kleiner is dan 1,5 keer de gemiddelde afstand (L3) waarmee de vergrendelvlakken (36-37) zich van het sluitvlak (47) bevinden.

25. Samengesteld element, dat minstens twee paneelvormige elementen (2) bevat die met behulp van een vergrendelende tand- en groefverbinding, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks via een tussenstuk, onder hoek aan elkaar kunnen worden gekoppeld, waarbij de voomoemde verbinding aan minstens één van de paneelvormige elementen (2) een tand (15) of groef (16) bevat welke kan samenwerken met een aan het andere paneelvormige element (2) of aan het tussenstuk aangebrachte groef (16) of tand (15); waarbij de tand (15) bestaat uit een gespleten tand (15), met dus minstens een eerste gedeelte (21) en een tweede gedeelte (22) en een zich daartussen bevindende spleet (23); waarbij aan de buitenzijde van het eerste gedeelte (21) een vergrendeldeel (17) aanwezig is, terwijl aan de buitenzijde van het tweede gedeelte (22) een minder uitgesproken en bij voorkeur zelfs geen vergrendeldeel aanwezig is; waarbij het vergrendeldeel (17) aan het eerste gedeelte (21) van de tand (15) een vergrendelvlak (36) heeft dat samenwerkt met een vergrendelvlak (37) aan de groef (16); en waarbij de tand (15) en de groef (16) een sluitvlak (47) definiëren; daardoor gekenmerkt dat het deel van het eerste gedeelte (21) van de tand (15) dat zich tussen het sluitvlak (47) en de vergrendel vlakken (36-37) uitstrekt een gemiddelde dikte Tl vertoont die groter is dan de gemiddelde dikte T2 van het tweede gedeelte (22) van de tand (15).

26. Samengesteld element, dat minstens twee paneelvormige elementen (2) bevat die met behulp van een vergrendelende tand- en groefverbinding, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks via een tussenstuk, onder hoek aan elkaar kunnen worden gekoppeld, waarbij de voomoemde verbinding aan minstens één van de paneelvormige elementen (2) een tand (15) of groef (16) bevat welke kan samenwerken met een aan het andere paneelvormige element (2) of aan het tussenstuk aangebrachte groef (16) of tand (15); waarbij de tand (15) bestaat uit een gespleten tand (15), met dus minstens een eerste gedeelte (21) en een tweede gedeelte (22) en een zich daartussen bevindende spleet (23); waarbij de spleet (23) in de gekoppelde toestand vrij blijft; waarbij aan de buitenzijde van minstens één van de voomoemde gedeelten een vergrendeldeel (17) aanwezig is; en waarbij de tand (15) en de groef (16) een sluitvlak (47) definiëren en de voomoemde spleet (23) zodanig diep reikt dat zij zich uitstrekt tot voorbij het sluitvlak (47); daardoor gekenmerkt dat de spleet (23) in de gekoppelde toestand vanaf het sluitvlak (47) naar binnen reikt over een afstand (L4) die groter is dan de grootste afstand (LI) waarmee de tand (15) buiten het sluitvlak (47) reikt.

27. Samengesteld element, dat minstens twee paneelvormige elementen (2) bevat die met behulp van een vergrendelende tand- en groefverbinding, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks via een tussenstuk, onder hoek aan elkaar kunnen worden gekoppeld, waarbij de voomoemde verbinding aan minstens één van de paneelvormige elementen (2) een tand (15) of groef (16) bevat welke kan samenwerken met een aan het andere paneelvormige element of aan het tussenstuk aangebrachte groef (16) of tand (15); waarbij de tand (15) en de groef (16) door middel van een wentelbeweging in een vergrendelde toestand met elkaar kunnen worden gekoppeld; waarbij de tand (15) slechts aan één zijde een vergrendeldeel (17) bevat, zulks aan de zijde vanaf waar de tand (15) in de groef (16) kan worden gewenteld; en waarbij het vergrendeldeel (17) een vergrendelvlak (36) heeft dat samen werkt met een vergrendelvlak (37) aan de groef (16); daardoor gekenmerkt dat de tand (15) en de groef (16) een zodanige configuratie vertonen dat bij het ineenwentelen tegen het einde van de inwentelbeweging een krachtpiek moet overwonnen worden, zodanig dat ook bij het terug uit elkaar wentelen een kracht moet overwonnen worden

28. Samengesteld element volgens conclusie 27, daardoor gekenmerkt dat de tand (15) aan de zijde waar geen vergrendeldeel (17) aanwezig is een gedeelte (52) bevat dat bij het ineen- of uiteenwentelen theoretisch overlapt met een gedeelte (53) aan de groef (16) zodat een vervormingskracht in een dood punt moet overwonnen worden

29. Samengesteld element volgens conclusie 27 of 28, daardoor gekenmerkt dat de tand (15) en groef (16) ter hoogte van de vergrendeldelen (36-37) gedeelten bezit die door een theoretische overlapping tijdens het wentelen erin voorzien dat een vervormingskracht in een dood punt moet overwonnen worden

30. Element, daardoor gekenmerkt dat het een element (2) is dat bedoeld is samen met één of meer andere elementen, een samengesteld element (1) volgens één van de voorgaande conclusies te vormen, waarbij het minstens van een tand (15) of een groef (16) zoals in deze conclusies beschreven, is voorzien.