BE1020181A3

BE1020181A3 - Hefsysteem voor oogstmachine.

Info

Publication number: BE1020181A3
Application number: BE2011/0467A
Authority: BE
Original assignee: Cnh Belgium Nv; Ennepetaler Schneid Maehtech
Priority date: 2011-07-20
Filing date: 2011-07-20
Publication date: 2013-06-04
Also published as: CN103732052A; BR112014001253A2; BR112014001253B1; EP2734032B1; US9474209B2; UA112190C2; US20140237980A1; CN103732052B; RU2560848C1; EP2734032A1; WO2013011141A1

Abstract

De uitvinding betreft een landbouwmachine geschikt voor het oogsten van gewassen, uitgerust met een in hoogte regelbaar toevoersysteem (3) dat aan zijn achterzijde gekoppeld is aan de machine en waaraan aan zijn voorzijde een maaibord (1) voor gewassen kan bevestigd worden, en waarbij de machine voorzien is van één of meer hefsystemen voorzien van een hefcilinder die kracht uitoefent op een balkvormig element (14) dat scharnierend verbonden is met het toevoersysteem in een scharnierpunt (15) aan de voorkant van het toevoersysteem, en waarbij de cilinder kracht uitoefent op het balkvormig element in een punt (21) dat verder naar achter ligt ten opzichte van het scharnierpunt (15).

Description

HEFSYSTEEM VOOR OOGSTMACHINE

Domein van de uitvinding

De uitvinding heeft betrekking op oogstmachines, in het bijzonder maaidorsers, meer bepaald op het hefsysteem waarmee het toevoersysteem van de maaidorser wordt opgetild.

Stand van de techniek.

Maaidorsers die hedentendage gebruikt worden in de landbouw, zijn uitgerust met een maaibord, dat over zijn volledige breedte voorzien is van messen om de gewassen op het veld af te snijden. Het maaibord is bevestigd aan een toevoersysteem, dikwijls benoemd met de Engelse benaming ‘feeder’, die in het verdere verloop van de tekst zal worden gebruikt. Het geoogste gewas wordt via de feeder verzameld en in de maaidorser zelf ingevoerd, waar het verder verwerkt wordt. Bij gewone machines is de feeder draaibaar verbonden aan het raam van de maaidorser en in hoogte verstelbaar met behulp van een hydraulisch hefsysteem, bestaande uit één of meer hydraulische cilinders die verbonden zijn tussen een scharnierpunt op het raam van de maaidorser en een scharnierpunt op de feeder. Om de hefbeweging met minimale hydraulische druk uit te voeren is het voordelig om het scharnierpunt op de feeder en het scharnierpunt op de maaidorser zo ver mogelijk te plaatsen van de draaias van de feeder ten opzichte van het raam.

Bij de tot nog toe bekende systemen kan dit echter leiden tot problemen wanneer men achter het maaibord ook een bijkomende snij-inrichting, zoals een messentrommel, wil installeren. Bij het oogsten van graanachtige gewassen met moderne maaidorsers kan men ernaar streven enkel het bovenste gedeelte van de gewassen te oogsten, m.a.w. de aren en een (zo klein mogelijk) bovenste deel van de stengels. Hiertoe wordt het maaibord tijdens het oogsten door middel van het hydraulisch hefsysteem op een voldoende grote hoogte van de grond gehouden zodat de voorste messen van het maaibord de stengels op relatief grote hoogte afsnijden. Een manier om de overblijvende stengels te verwerken bestaat erin een messenrol achter het maaibord te bevestigen om de stengels af te maaien en te verhakselen. Dergelijke messenrol (inclusief de behuizing waarin de rol is gemonteerd en diens aandrijving) is ook bekend onder de Engelse benaming ‘chopper’, die ook in deze beschrijving verder zal gebruikt worden. Een voorbeeld van een dergelijk systeem wordt beschreven in octrooidocument EP-A-1483953. De chopper is bij voorkeur een onderdeel dat niet permanent op de machine gemonteerd is, maar dat kan bevestigd en weer verwijderd worden. Bij veel bestaande machines vormt de locatie van de hefcilinder echter een obstakel voor een optimale bevestiging van de chopper. Om hieraan te verhelpen zag men zich tot nu toe verplicht om het aangrijpingspunt van de hefcilinders op de feeder dichter bij het raam van de maaidorser te plaatsen, waardoor echter de benodigde kracht voor de hefbeweging aanzienlijk toeneemt. In EP-A-1483953 ziet men bijvoorbeeld dat het aangrijpingspunt ongeveer halverwege de feeder is geplaatst. Een locatie van dit punt vooraan de feeder zou bij de laagste positie van de feeder de installatie van de chopper immers bemoeilijken.

Hoofdkenmerken van de uitvinding

De uitvinding biedt een oplossing voor de hierboven beschreven problemen door een systeem te voorzien zoals beschreven in de aangehechte conclusies.

Volgens een eerste aspect van de uitvinding wordt een landmachine voorzien, geschikt voor het oogsten van gewassen, uitgerust met een in hoogte regelbaar toevoersysteem dat aan zijn achterzijde gekoppeld is aan de machine en waaraan aan zijn voorzijde een eerste snij- of verzamelsysteem voor gewassen kan bevestigd worden, en waarin hydraulische hefmiddelen voorzien zijn om de hoogte van het toevoersysteem te regelen ten opzichte van de machine, gekenmerkt doordat deze hefmiddelen minstens één hefsysteem bevatten, hetwelk hefsysteem de volgende onderdelen bevat: een hydraulische cilinder en een balkvormig element dat scharnierend verbonden is met het toevoersysteem in een eerste scharnierpunt gelegen aan de voorzijde van het toevoersysteem, en waarbij de cilinder geconfigureerd is om aan één uiteinde van de cilinder kracht uit te oefenen op het balkvormig element in een tweede scharnierpunt dat gelegen is op het balkvormig element, op een afstand achter het eerste scharnierpunt.

Het gebruik van de tussenliggende balk laat toe een kortere cilinder te gebruiken, zodat meer plaats wordt vrijgehouden voor de montage van een bijkomend snij- of verzamelsysteem, bv. een messenrol.

Bij voorkeur steunt de cilinder op een beugel die scharnierend verbonden is met de landbouwmachine. Het scharnierpunt van de cilinder op de beugel ligt bij voorkeur boven het scharnierpunt van de beugel op de machine.

Het balkvormig element kan in een verder scharnierpunt verbonden zijn met de bovenkant van de beugel. Zo ontstaat een mechanisme dat een korte beweging van de cilinder omzet in een grotere beweging van de balk en daarmee van het toevoersysteem.

In een voorkeursuitvoeringsvorm helt de beugel naar voor bij de laagste positie van het toevoersysteem en naar achter bij diens hoogste positie. Op deze manier blijft de balk op een beperkte afstand van de onderzijde van het toevoersysteem en neemt hij tijdens zijn verplaatsing hij geen bijkomende ruimte in.

De cilinder kan bevestigd worden op een uitstulping van het balkvormig element, bij voorkeur ter hoogte van diens midden.

Volgens een tweede aspect van de uitvinding wordt een methode voorzien voor het vervangen van een hefsysteem van een landbouwmachine voor het oogsten van gewassen uitgerust met een in hoogte regelbaar toevoersysteem dat aan zijn achterzijde gekoppeld is aan de machine en waaraan aan zijn voorzijde een eerste snij- of verzamelsysteem voor gewassen kan bevestigd worden, en waarin het oorspronkelijke hefsysteem een oorspronkelijke hydraulische cilinder bevat die scharnierend verbonden is met het toevoersysteem in een eerste scharnierpunt gelegen aan de voorzijde van het toevoersysteem en met de machine in een verder scharnierpunt, waarbij de methode de stappen bevat: afkoppelen van een hydraulische leiding van de oorspronkelijke cilinder; en verwijderen van de oorspronkelijke cilinder van tussen het eerste scharnierpunt en het verder scharnierpunt, gekenmerkt doordat de methode de volgende stappen bevat: monteren van een ander hefsysteem tussen het eerste scharnierpunt en het verder scharnierpunt, waarbij het ander hefsysteem de volgende onderdelen bevat: een balkvormig element dat voorzien is voor scharnierende verbinding met het toevoersysteem in een het eerste scharnierpunt, en een andere hydraulische cilinder, die geconfigureerd is om aan één uiteinde van de cilinder kracht uit te oefenen op het balkvormig element in een tweede scharnierpunt dat gelegen is op het balkvormig element, op een afstand achter het eerste scharnierpunt; en aansluiten van genoemde hydraulische leiding op de andere hydraulische cilinder.

Deze methode laat toe om een langere cilinder die een substantiële ruimte onder het toevoersysteem zou innemen, te vervangen door een hefsysteem dat meer ruimte laat voor montage van bijkomende elementen, zoals een tweede snij- en/of verzamelsysteem. Hierbij is het dan niet nodig structurele elementen aan het raam van de landbouwmachine of de behuizing van het toevoersysteem aan te passen. Ook de oorspronkelijke hydraulische aansluiting van de cilinders wordt verder gebruikt.

Bij voorkeur is hefsysteem zo geconfigureerd is dat een toevoer van hydraulische olie via de hydraulische leiding aan het ander hefsysteem een verplaatsing van het toevoersysteem bewerkstelligt die substantieel gelijk is aan de verplaatsing bewerkstelligd door dezelfde toevoer van hydraulische olie aan het oorspronkelijke hefsysteem. Dit biedt het voordeel dat het niet nodig is de hydraulische sturing te vervangen of aan te passen. Een manier om dit te verwezenlijken is het gebruik van een andere cilinder of stel cilinders waarvan het slagvolume tussen de uiterste standen van het toevoersysteem substantieel gelijk is aan het slagvolume van de oorspronkelijke cilinder tussen dezelfde standen.

Korte beschrijving van de figuren

Figuren 1a tot 1d tonen een oogstmachine volgens de uitvinding in vier opeenvolgende standen van de feeder, van een lage stand naar een hoge stand.

Figuur 2 toont een bovenaanzicht van de voorkant van een machine volgens de uitvinding.

Gedetailleerde beschrijving van geprefereerde uitvoeringsvormen

In Figuur 1a zijn de volgende onderdelen getoond van een maaidorser met een hefsysteem volgens de uitvinding: het maaibord 1, met voorste snij-inrichting 2 die bestaat uit twee stellen messen waarvan minstens één stel ten opzichte van het ander bewogen wordt, aangedreven door een tandwielkast met roterende ingangsas en heen- en weerbewegende uitgangsas (zgn. ‘wobble box’). Verder ziet men de feeder 3, met een voorkant waaraan het maaibord gekoppeld is, en een achterkant die zelf aan het raam van de maaidorser zelf verbonden is. De feeder 3 kan om een horizontale dwarse aslijn 30 worden verdraaid met behulp van een hydraulisch hefsysteem 4 volgens de uitvinding. Aan de achterkant van het maaibord 1 is een bijkomende snij-inrichting, in het bijzonder een chopper 5, bevestigd. Deze bevat een behuizing 6 waarbinnen de messenrol 7 van de chopper draaibaar opgesteld is. De messenrol wordt aangedreven door een aandrijfmechanisme, bv. een motor met riemoverbrenging, die zich bevindt aan één lateraal uiteinde van de chopper. De behuizing 6 van de chopper steunt op de grond via twee of meer steunrollen 8 (één aan elke kant van de chopper). De chopper is bevestigd aan de achterzijde van het maaibord via een systeem 9 van scharnierende draagarmen.

Het hefsysteem 4 wordt hierna in meer detail beschreven. Bij voorkeur is de machine uitgerust met twee van deze systemen, één aan elke kant van de feeder. Het systeem bevat een beugel 10 die voorzien is van drie scharnierpunten: een onderste, 11, een middelste 12 en een bovenst scharnierpunt 13. De beugel kan uitgevoerd zijn als een dubbele plaat waartussen scharnierassen gemonteerd zijn die de drie scharnierpunten definiëren. Via het onderste scharnierpunt 11 is de beugel 10 draaibaar verbonden met de maaidorser. In de getoonde uitvoeringsvorm is het bovenste scharnierpunt 13 bevestigd op een dwarse balk aan de voorkant van het raam van de maaidorser. Via het bovenste scharnierpunt 13 is de beugel draaibaar verbonden met één uiteinde van een balkvormig element 14, dat aan het andere uiteinde scharnierend verbonden is met de feeder 3 via een voorste scharnierpunt 15 gelegen aan de voorzijde van de feeder. De balk 14 heeft ter hoogte van het midden van zijn lengte een uitstulping 20, die uitsteekt ten opzichte van de lengteas van de balk, in een richting weg van de feeder 3. Op deze uitstulping 20 is een scharnierpunt 21 gelegen. Dit scharnierpunt 21 bevindt zich dus onder de lijn die de bovenste en voorste scharnierpunten 13, 15 van de balk 14 verbindt. Tussen het scharnierpunt 21 op de uitstulping 20 en het middelste scharnierpunt 12 op de beugel 10 is een hydraulische cilinder 22 gemonteerd. De balk is bij voorkeur een plaatprofiel met U-vormige doorsnede. De uitstulping 20 kan gevormd worden door twee platen die aan weerszijden op de balk zijn vastgelast en waartussen een bus of een rotatie-as gemonteerd is die het scharnierpunt 21 definieert.

In Figuren 1a tot 1d is te zien hoe het uitschuiven van de cilinder 22 de hefbeweging van de feeder 3 aandrijft. Een ingeschoven cilinder 22 trekt het middelste scharnierpunt 12 naar het midden van de balk 14, en doet dus achterkant van de beugel 10 naar achter kantelen. Wanneer de cilinder 22 uitschuift, verplaatst het scharnierpunt 21 en de balk 14 naar voor. De beweging van het bovenste scharnierpunt 13 op de balk kantelt de beugel 10 naar voor, rond het onderste scharnierpunt 11. Het naar voor kantelen van het scharnierpunt 12 (waaraan de cilinder bevestigd is) vergroot de verplaatsing van het voorste scharnierpunt 15 en daarmee de maximale hefhoogte van het maaibord 1, ten opzichte van een systeem waarbij de cilinder een vast achterste scharnierpunt heeft ten opzichte van de maaidorser. Hierdoor kan men ondanks de kortere lengte van de cilinder toch vergelijkbare hefhoogtes bekomen als bij de bekende systemen (met aangrijpingspunten van de cilinder aan de voorzijde van de feeder en het raam van de maaidorser).

Zoals te zien is in de figuren, laten de balk 14 en kortere cilinder 22 meer plaats vrij onder de feeder dan een klassiek hefsysteem waarin de cilinder rechtstreeks aangrijpt op de voorkant van de feeder (bvb. in het scharnierpunt 15) en de voorkant van het raam (bvb. in scharnierpunt 11). Daardoor laat dit systeem meer ruimte voor een optimale installatie van de chopper 5. De montage van de cilinder 22 onder het achterste gedeelte van de feeder 3 zorgt ervoor dat deze in geen enkele stand kan interfereren met inrichtingen die onder het voorste gedeelte gemonteerd zijn.

De afstand tussen het bovenste scharnierpunt 13 en het voorste scharnierpunt 15, en dus de lengte van de balk 14, is zo gekozen dat de beugel 10 naar achter helt in de laagste stand van de feeder 3 en naar voor in de hoogste stand. Hierdoor blijft het traject dat beschreven wordt door het bovenste scharnierpunt 13, steeds dicht bij de onderkant van de feeder. Bijgevolg zal ook de balk 14 zich niet ver van de feeder 3 verwijderen en weinig bijkomende ruimte onder de feeder innemen wanneer de feeder omhoog gedraaid wordt.

De krachten op de cilinder 22 zijn ruim dubbel zo groot als de krachten op een cilinder die zoals vroeger gemonteerd is tussen de scharnierpunten 11 en 15. Deze krachten kunnen echter opgevangen worden door een cilinder te kiezen met een doorsnede die twee maal zo groot is als die van de conventionele cilinders. De druk in het hydraulisch systeem zal dan niet toenemen. Door de grotere doorsnede van de cilinder in combinatie met de kinematica van de beugel 10 en de balk 14 bereikt men ook dat met een ongeveer gelijke toevoer aan hydraulische olie de feeder 3 zich over een zelfde hoogte zal opheffen als bij de gewone opstelling. Het slagvolume van de cilinder 22 tussen de uiterste standen van de feeder 3 is substantieel gelijk aan het slagvolume van de vroegere cilinder tussen dezelfde standen.

De uitvinding is niet beperkt tot .maaidorsers die voorzien zijn van een chopper systeem. Het hefsysteem 4 van de uitvinding is immers bruikbaar voor gelijk welke landbouwmachine waarbij een hefbeweging van een toevoersysteem kan uitgevoerd worden. In plaats van een maaibord kan de machine uitgerust zijn met andere snij- of verzamelsystemen.

In het bovenaanzicht in figuur 2 ziet men de plaats waar het linkse hefsysteem 4 geïnstalleerd is ten opzichte van de breedte van de feeder 3. Bij voorkeur plaatst men dus twee hefsystemen 4, symmetrisch ten opzichte van de lengte-as van de machine.

Bovenstaande beschrijving is niet beperkend voor de draagwijdte van de uitvinding, die enkel bepaald wordt door de conclusies. Bijvoorbeeld een systeem met het scharnierpunt 21 maar waarbij de scharnierpunten 11 en 12 samenvallen, valt eveneens onder de uitvinding, met andere woorden de cilinder kan aan één uiteinde scharnieren in een scharnierpunt dat vast of roterend met de machine verbonden is. In een dergelijk systeem is bij gelijke lengte van de cilinder de hefhoogte meer beperkt, doordat het aanhechtingspunt van de cilinder niet naar voor kantelt, maar het aangrijpingspunt van de cilinder is op een voldoende grote afstand gelegen is van het voorste scharnierpunt 15, zodat het voordeel van de meer optimale installatiemogelijkheden van een chopper nog steeds verzekerd is. De vorm van de balk 14 kan eveneens afwijken van de beschreven vorm. Het scharnierpunt 21 moet ook niet noodzakelijk op een uitstulping 20 gelegen zijn, maar kan eventueel ook dichter bij of zelfs op de lijn tussen de punten 15 en 13 gelegen zijn, hoewel dit niet de ideale situatie is op het vlak van de benodigde krachten voor de hefbeweging. Wat echter telt, is het feit dat het aangrijpingspunt 21 van de cilinder zich bevindt op een afstand achter het aangrijpingspunt 15 van de balk op de feeder. Eventueel kan men de balk 14 enkel ondersteunen in de punten 15 en 21, met andere woorden, het scharnierpunt 13 is niet noodzakelijk.

Claims

1. Een landbouwmachine geschikt voor het oogsten van gewassen, uitgerust met een in hoogte regelbaar toevoersysteem (3) dat aan zijn achterzijde gekoppeld is aan de machine en waaraan aan zijn voorzijde een eerste snij- of verzamelsysteem (1) voor gewassen kan bevestigd worden, en waarin hydraulische hefmiddelen voorzien zijn om de hoogte van het toevoersysteem (3) te regelen ten opzichte van de machine, gekenmerkt doordat deze hefmiddelen minstens één hefsysteem (4) bevatten, hetwelk hefsysteem de volgende onderdelen bevat: een hydraulische cilinder (22) en een balkvormig element (14) dat scharnierend verbonden is met het toevoersysteem (3) in een eerste scharnierpunt (15) gelegen aan de voorzijde van het toevoersysteem (3), en waarbij de cilinder (22) geconfigureerd is om aan één uiteinde van de cilinder kracht uit te oefenen op het balkvormig element (14) in een tweede scharnierpunt (21) dat gelegen is op het balkvormig element (14), op een afstand achter het eerste scharnierpunt (15).

2. Landbouwmachine volgens conclusie 1, waarin het hefsysteem (4) verder uitgerust is met een beugel (10), die scharnierend verbonden is met de machine in een derde scharnierpunt (11), en waarin de cilinder (22) aan het andere uiteinde van de cilinder scharnierend verbonden is met de beugel (10) in een vierde scharnierpunt (12).

3. Landbouwmachine volgens conclusie 2, waarin het vierde scharnierpunt (12) hoger gelegen is dan het derde scharnierpunt (11).

4. Landbouwmachine volgens conclusie 2 of 3, waarin de beugel (10) verder voorzien is van een vijfde scharnierpunt (13) dat hoger gelegen is dan het vierde scharnierpunt (12), in welk vijfde scharnierpunt het achterste uiteinde van het balkvormig element (14) scharnierend verbonden is met de beugel (10).

5. Landbouwmachine volgens enige van de conclusies 2 tot 4, waarin de beugel (10) bij de laagste positie van het toevoersysteem (3) naar achter helt en bij diens hoogste positie naar voor helt.

6. Landbouwmachine volgens één van de voorgaande conclusies, waarin het balkvormig element (14) voorzien is van een uitstulping (20) die van het toevoersysteem (3) weg wijst en het tweede scharnierpunt (21) op het balkvormig element (14), aan hetwelk scharnierpunt de cilinder (22) verbonden is, gelegen is op deze uitstulping (20).

7. Landbouwmachine volgens één van de voorgaande conclusies, waarin het tweede scharnierpunt (21) dat gelegen is op het balkvormig element (14) aan hetwelk scharnierpunt (21) de cilinder (22) verbonden is, gelegen is ter hoogte van het midden van het balkvormig element (14).

8. Landbouwmachine volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij een eerste snij- of verzamelsysteem (1) bevestigd is aan de voorkant van de het toevoersysteem (3) en een bijkomend snij- of verzamelsysteem (5) bevestigd is aan de achterzijde van het eerste snij- of verzamelsysteem.

9. Landbouwmachine volgens conclusie 8, waarin het eerste snij- of verzamelsysteem op het toevoersysteem (3) een maaibord (1) omvat en/of het bijkomend snij- of verzamelsysteem (5) een messenrol (7) omvat.

10. Methode voor het vervangen van een hefsysteem van een landbouwmachine voor het oogsten van gewassen uitgerust met een in hoogte regelbaar toevoersysteem (3) dat aan zijn achterzijde gekoppeld is aan de machine en waaraan aan zijn voorzijde een eerste snij- of verzamelsysteem (1) voor gewassen kan bevestigd worden, en waarin het oorspronkelijke hefsysteem een oorspronkelijke hydraulische cilinder bevat die scharnierend verbonden is met het toevoersysteem (3) in een eerste scharnierpunt (15) gelegen aan de voorzijde van het toevoersysteem (3) en met de machine in een verder scharnierpunt (11), waarbij de methode de stappen bevat: afkoppelen van een hydraulische leiding van de oorspronkelijke cilinder; en verwijderen van de oorspronkelijke cilinder van tussen het eerste scharnierpunt (15) en het verder scharnierpunt (11), gekenmerkt doordat de methode de volgende stappen bevat: monteren van een ander hefsysteem (4) tussen het eerste scharnierpunt (15) en het verder scharnierpunt (11), waarbij het ander hefsysteem de volgende onderdelen bevat: een balkvormig element (14) dat voorzien is voor scharnierende verbinding met het toevoersysteem (3) in een het eerste scharnierpunt (15), en een andere hydraulische cilinder (22), die geconfigureerd is om aan één uiteinde van de cilinder kracht uit te oefenen op het balkvormig element (14) in een tweede scharnierpunt (21) dat gelegen is op het balkvormig element (14), op een afstand achter het eerste scharnierpunt (15); en aansluiten van genoemde hydraulische leiding op de andere hydraulische cilinder (22).

11. Methode volgens conclusie 10, waarin het ander hefsysteem (4) uitgerust is met een beugel (10), die voorzien is voor scharnierende verbinding in een derde scharnierpunt (11), dat samenvalt met genoemd verder scharnierpunt op de machine, en waarin de andere cilinder (22) aan het andere uiteinde van de cilinder scharnierend verbonden is met de beugel (10) in een vierde scharnierpunt (12).

12. Methode volgens conclusie 11, waarin de beugel (10) verder voorzien is van een vijfde scharnierpunt (13) dat hoger gelegen is dan het vierde scharnierpunt (12), in welk vijfde scharnierpunt het achterste uiteinde van het balkvormig element (14) scharnierend verbonden is met de beugel (10).

13. Methode volgens enige van de conclusies 10 tot 12, waarin het ander hefsysteem zo geconfigureerd is dat een toevoer van hydraulische olie via de hydraulische leiding aan het ander hefsysteem (4) een verplaatsing van het toevoersysteem (3) bewerkstelligt die substantieel gelijk is aan de verplaatsing bewerkstelligd door dezelfde toevoer van hydraulische olie aan het oorspronkelijke hefsysteem.

14. Methode volgens conclusie 13, waarin het slagvolume van de andere cilinder (22) tussen de uiterste standen van het toevoersysteem (3) substantieel gelijk is aan het slagvolume van de oorspronkelijke cilinder tussen dezelfde standen.

15. Methode volgens enige van de conclusies 10 tot 14, verder de stap bevattend van: monteren van een eerste snij- of verzamelsysteem (1) op de voorzijde van het toevoersysteem (3), waarbij het eerste snij- of verzamelsysteem (1) aan zijn achterzijde voorzien is van een bijkomend snij- of verzamelsysteem (5).