BE1019275A3 - Opbouweenheid voor opbouw op een getrokken voertuig, evenals getrokken voertuig waarop zulke opbouweenheid is aangebracht. - Google Patents

Opbouweenheid voor opbouw op een getrokken voertuig, evenals getrokken voertuig waarop zulke opbouweenheid is aangebracht. Download PDF

Info

Publication number
BE1019275A3
BE1019275A3 BE2010/0221A BE201000221A BE1019275A3 BE 1019275 A3 BE1019275 A3 BE 1019275A3 BE 2010/0221 A BE2010/0221 A BE 2010/0221A BE 201000221 A BE201000221 A BE 201000221A BE 1019275 A3 BE1019275 A3 BE 1019275A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
cable
towed vehicle
disc
slewing ring
building unit
Prior art date
Application number
BE2010/0221A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Drive Nv X
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Drive Nv X filed Critical Drive Nv X
Priority to BE2010/0221A priority Critical patent/BE1019275A3/nl
Application granted granted Critical
Publication of BE1019275A3 publication Critical patent/BE1019275A3/nl

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B60VEHICLES IN GENERAL
    • B60DVEHICLE CONNECTIONS
    • B60D1/00Traction couplings; Hitches; Draw-gear; Towing devices
    • B60D1/01Traction couplings or hitches characterised by their type
    • B60D1/02Bolt or shackle-type couplings
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B60VEHICLES IN GENERAL
    • B60DVEHICLE CONNECTIONS
    • B60D1/00Traction couplings; Hitches; Draw-gear; Towing devices
    • B60D1/01Traction couplings or hitches characterised by their type
    • B60D1/015Fifth wheel couplings
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B62LAND VEHICLES FOR TRAVELLING OTHERWISE THAN ON RAILS
    • B62DMOTOR VEHICLES; TRAILERS
    • B62D13/00Steering specially adapted for trailers
    • B62D13/02Steering specially adapted for trailers for centrally-pivoted axles
    • B62D13/025Steering specially adapted for trailers for centrally-pivoted axles the pivoted movement being initiated by the coupling means between tractor and trailer

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Transportation (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Combustion & Propulsion (AREA)
  • Vehicle Body Suspensions (AREA)

Abstract

Opbouweenheid voor een getrokken voertuig met : - een draaikrans voorzien van een eerste draaikransgedeelte dat koppelbaar is aan het getrokken voertuig en een daaraan verdraaibaar tweede draaikransgedeelte dat koppelbaar is aan een trekker; - een kabelgeleider met een ondersteuning die koppelbaar is met het getrokken voertuig op een zekere afstand van de draaikrans en die is voorzien van een verticale as waarond een schijfgedeelte verdraaibaar is aangebracht; en, - een telescopische verbindingsstaaf waarvan één uiteinde vast verbonden met het schijfgedeelte en een ander uiteinde scharnierbaar is om een verticale as op het tweede draaikransgedeelte.

Description

Opbouweenheid voor opbouw op een getrokken voertuig, evenals getrokken voertuig waarop zulke opbouweenheid is aangebracht.
De huidige uitvinding heeft eerst en vooral betrekking op een opbouweenheid voor opbouw op een getrokken voertuig, zoals een oplegger of een aanhangwagen.
Meer bepaald heeft de huidige uitvinding betrekking op zulke opbouweenheid voor het aansturen van één of meer verdraaibaar gestuurde wielassen van het getrokken voertuig.
Er bestaan volgens de stand van de techniek reeds vele configuraties voor het aansturen van verdraaibare wielassen op een getrokken voertuig, zoals bijvoorbeeld voor het aansturen van verdraaibare wielassen van een oplegger of van een aanhangwagen of dergelijke.
Het is bijvoorbeeld bekend de verdraaibare wielassen op een getrokken voertuig aan te sturen door middel van een kabelaandrijving die voorzien is van twee ten opzichte van het chassis van de opligger verdraaibare kabelschijven, meer bepaald een eerste kabelschijf die concentrisch rondom een koppeldeel is aangebracht dat bij een oplegger doorgaans gevormd wordt door een zogenaamde king pin, en welke eerste kabelschijf koppelbaar is aan een trekker, en een tweede kabelschijf op een zekere afstand daar vandaan en die gekoppeld is aan een draaikrans van een te sturen verdraaibare wielas.
Hierbij wordt rondom de beide kabelschijven een kabel gespannen teneinde de verdraaiingen van de kabelschijven aan elkaar te koppelen.
Zodoende resulteert een verdraaiing van de trekker ten opzichte van het getrokken voertuig in een verdraaiing van de eerste kabelschijf ten opzichte van het getrokken voertuig en, door de koppeling via de kabel, tevens in een verdraaiing van de tweede kabelschi jf en dus ook van de gestuurde wielas ten opzichte van het getrokken voertuig.
Een nadeel van deze bekende configuraties is dat ze moeilijk te ontwerpen en te installeren zijn, aangezien er weinig ruimte voorhanden is voor het plaatsen van het gedeelte van de kabelaandrijving ter hoogte van het voornoemde koppeldeel voor koppeling van het getrokken voertuig aan een trekker.
In het geval van een oplegger, waarbij het voornoemde koppeldeel gevormd wordt door een zogenaamde king pin, rust de oplegger immers op de trekker ter plaatse van de king pin.
Bovendien is er in zulk geval een substantieel niveauverschil tussen de onderzijde van het chassis aan de voorzijde van de oplegger waar de king pin zich bevindt en de onderzijde van het chassis ter plaatse van de ophanging van de wielen.
Dit niveauverschil is moeilijk te overbruggen bij een configuratie met kabelaandrijving, aangezien de voornoemde kabelschijven en de kabel die de kabelschijven koppelt uiteraard best in eenzelfde horizontaal vlak zijn gelegen.
De installatie van zulke kabelaandrijving vergt bovendien vele handelingen, die erg tijdrovend en dus kostelijk zijn.
Voorts dient het ontwerp ervan aangepast te worden in functie van het type trekker en van het type getrokken voertuig, waarbij de trekker vele verschillende vormen kan aannemen, doch tevens het getrokken voertuig een oplegger, een aanhangwagen of dergelijke kan zijn met zeer uiteenlopende afmetingen en vormen, waardoor vele variante uitvoeringsvormen noodzakelijk zijn met grote productiekosten en stockagekosten tot gevolg.
Nog een nadeel van de bekende configuraties bestaat erin dat de overbrengingsverhouding tussen een relatieve verdraaiing van een getrokken voertuig. en trekker en een relatieve verdraaiing van de te sturen wielas en het getrokken voertuig moeilijk of niet is in te stellen zonder grote aanpassingen en/of op niet erg precieze wijze.
De huidige uitvinding heeft tot doel aan de voornoemde en andere nadelen een oplossing te bieden.
Hiertoe betreft de uitvinding een opbouweenheid voor opbouw op een getrokken voertuig voor het aansturen van één of meer verdraaibaar gestuurde wielassen van het getrokken voertuig, welke opbouweenheid minstens voorzien is van: • een draaikrans met een eerste draaikransgedeelte en een tweede draaikransgedeelte die verdraaibaar zijn ten opzichte van elkaar, waarbij het eerste draaikransgedeelte koppelbaar is aan het getrokken voertuig en het tweede draaikransgedeelte koppelbaar is aan een trekker; • een kabelgeleider met een schijfgedeelte en een ondersteuning die koppelbaar is met het getrokken voertuig op een zekere afstand van de voornoemde draaikrans, waarbij de ondersteuning is voorzien van een verticale as waarrond het schijfgedeelte van de kabelgeleider verdraaibaar is aangebracht; en, • een telescopisch uitgevoerde verbindingsstaaf waarvan één uiteinde vast is verbonden met het schijfgedeelte van de kabelgeleider en een ander uiteinde scharnierbaar om een verticale as is bevestigd aan het tweede draaikransgedeelte.
Een eerste groot voordeel van zulke opbouweenheid volgens de uitvinding bestaat erin dat het tweede draaikransgedeelte is gekoppeld aan de kabelgeleider door middel van een telescopische verbindingsstaaf, zodat er aan het voorste gedeelte van het getrokken voertuig geen kabel moet worden voorzien, wat tot problemen zou kunnen leiden tijdens en na de montage van de opbouweenheid op het getrokken voertuig.
Nog een groot voordeel van een opbouweenheid volgens de uitvinding is dat ze op eenvoudige wijze universeel kan worden uitgevoerd voor een installatie op velerlei modellen van trekkers en getrokken voertuigen.
Hiertoe is een opbouweenheid volgens de uitvinding trouwens bij voorkeur zodanig uitgevoerd dat de draaikrans en de kabelgeleider elk voorzien zijn van een eigen behuizing, die zodanig zijn, dat de opbouweenheid zonder meer op het getrokken voertuig kan worden geïnstalleerd door een koppeling van elk van de voornoemde behuizingen met het getrokken voertuig, bijvoorbeeld door de behuizingen erop vast te bouten of te lassen of dergelijke meer.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van een opbouweenheid volgens de uitvinding bestaat het schijfgedeelte van de kabelgeleider uit twee gelijke schijfsegmenten die radiaal tegenover elkaar zijn aangebracht ter vorming van een vlindervormig schij fgedeelte.
Liefst nog zijn hierbij op de buitenzijde van het gedeelte van de telescopisch uitgevoerde verbindingsstaaf dat verbonden is met de kabelgeleider aansluitmiddelen voorzien voor het vastkoppelen van een kabel aan de verbindingsstaaf, waarbij de telescopische verbindingsstaaf zich uitstrekt in het vlak van de schijf.
De voornoemde aansluitmiddelen bestaan bijvoorbeeld simpelweg uit een paar ogen of haken waarmee een kabel aan de verbindingsstaaf kan worden gekoppeld.
Op deze wijze wordt een zeer lichte constructie bekomen die bovendien eenvoudig is te monteren.
Inderdaad, zoals reeds werd gesteld, is eerst en vooral de opbouweenheid zelf gemakkelijker op een getrokken voertuig aan te brengen dan de bekende kabelaandrijvingen.
Voorts kan een kabel bijvoorbeeld eerst met zijn ene uiteinde aan de verbindingsstaaf worden gekoppeld gebruik makende van de aansluitmiddelen, daarna omheen de kabelgeleider en de onderdelen van de te sturen wielas of -assen worden geleid om tot slot zijn andere uiteinde aan de verbindingsstaaf te koppelen.
Zulks is veel eenvoudiger dan het aansluiten van een kabel in een oneindige lus.
Bovendien kan de kabel worden gemonteerd over onderdelen die goed bereikbaar zijn, wat niet het geval is bij de bekende systemen.
De uitvinding heeft ook betrekking op een getrokken voertuig met één of meerdere verdraaibaar gestuurde wielassen waarop een opbouweenheid volgens de uitvinding van het type, zoals hiervoor uiteengezet werd, is aangebracht, waarbij minstens één van de verdraaibaar gestuurde wielassen voorzien is van een kabelschijf die via een draaikrans is verbonden met het getrokken voertuig en waarbij de kabelschijf is gekoppeld met de kabelgeleider van de opbouweenheid met behulp van een kabel.
Zoals hierboven aangetoond, is een groot voordeel van zulk getrokken voertuig dat de montage van de stuurinrichting van de verdraaibare assen veel gemakkelijker is dan bij de gekende getrokken voertuigen.
Bovendien kan het getrokken voertuig lichter worden uitgevoerd door de eenvoudige vorm van de kabelgeleider.
Nog een voordeel van zulk getrokken voertuig is dat de transmissieverhouding tussen het verdraaien van de trekker en het verdraaien van een wielas ten opzichte van het getrokken voertuig gemakkelijk kan worden gewijzigd en afgesteld.
Bijvoorbeeld is het eenvoudig de kabel opnieuw los te maken om de kabel over een kabelschijf met een andere diameter te voeren.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van een getrokken voertuig overeenkomstig de uitvinding is een verdraaibare wielas van het getrokken voertuig liefst voorzien van een speciaal soort kabelschijf in de vorm van een gietstuk met een opstaande kraag die voorzien is van één of meerdere kabelgoten en een flens, enerzijds, ter bevestiging van de kabelschijf aan de draaikrans voor een verdraaibare koppeling met het getrokken voertuig omheen een verticale as en, anderzijds, ter bevestiging van de kabelschijf aan de betreffende wielas voor een ophanging van deze wielas aan het getrokken voertuig.
Zulke kabelschijven volgens de uitvinding bieden nog meer motagemogelijkheden, zoals hierna nog zal worden aangetoond.
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, is hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven van een opbouweenheid volgens de uitvinding, evenals een getrokken voertuig volgens de uitvinding waarop zulke opbouweenheid is aangebacht, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin: figuur 1 in perspectief een eerste mogelijke uitvoeringsvorm van een opbouweenheid volgens de uitvinding weergeeft, waarbij het schijfgedeelte van de kabelgeleider vlindervormig is uitgevoerd; figuren 2 tot en met 4 schematisch in bovenaanzicht verschillende standen weergeven van de gedeelten van de opbouweenheid uit figuur 1 ter illustratie van de werking ervan na montage op een oplegger en trekker, met name tijdens het draaien van deze trekker ten opzichte van de oplegger; figuur 5 een langse doorsnede weergeeft overeenkomstig de pijlen V-V in figuur 1 echter voor een andere uitvoeringsvorm van een opbouweenheid volgens de uitvinding, waarbij het schijfgedeelte van de kabelgeleider uitgevoerd is als een gehele schijf; figuur 6 in doorsnede een voorkeurdragende uitvoeringsvorm weergeeft van een kabelschijf die kan gemonteerd worden op een wielas van een getrokken voertuig volgens de uitvinding, voor het aansturen van de wielas met behulp van een opbouweenheid volgens de uitvinding; figuren 7 en 8 de kabelschijf uit figuur 6 weergeeft respectievelijk in onderaanzicht volgens pijl F7 en in bovenaanzicht volgens de pijl F8 in figuur 6; figuur 9 in doorsnede een wielas volgens de uitvinding weergeeft waarop een kabelschijf overeenkomstig figuur 6 is aangebracht; figuren 10 tot en met 23 schematisch enkele mogelijke configuraties weergeven waarbij één of meerdere verdraaibare wielassen op een oplegger volgens de uitvinding zijn aangebracht, evenals een voornoemde opbouweenheid volgens de uitvinding, en waarbij een kabelaandrijving is voorzien voor het aansturen van de wielassen; en, figuur 24 analoog aan figuur 2 een aanhangwagen weergeeft waarop een opbouweenheid volgens de uivinding is gemonteerd.
De in figuur 1 weergegeven opbouweenheid 1 volgens de uitvinding is bedoeld om te worden opgebouwd op een getrokken voertuig, zoals bijvoorbeeld een oplegger of een aanhangwagen, voor het aansturen van één of meer verdraaibaar gestuurde wielassen van dit getrokken voertuig.
Hiertoe is de opbouweenheid eerst en vooral voorzien van een draaikrans 2 met een eerste draaikransgedeelte 3 en een tweede draaikransgedeelte 4 die verdraaibaar zijn ten opzichte van elkaar.
Het eerste draaikransgedeelte 3 is koppelbaar aan het getrokken voertuig, bijvoorbeeld aan een oplegger, en wel concentrisch rond een koppeldëel van het getrokken voertuig, welk koppeldeel bij een oplegger typisch een zogenaamde kingpin van de oplegger is.
Het tweede draaikransgedeelte 4 is koppelbaar aan een trekker.
Voorts is de opbouweenheid 1 voorzien van een kabelgeleider 5 met een schi j f gedeelte 6 en een ondersteuning 7 die koppelbaar is met het betreffende getrokken voertuig op een zekere afstand van de voornoemde draaikrans 2.
De ondersteuning 7 is hierbij in de uitvoeringsvorm van figuur 1 voorzien van een verticale as 8 waarrond het schijfgedeelte 6 van de kabelgeleider 5 verdraaibaar is aangebracht.
Verder is de opbouweenheid 1 tevens nog voorzien van een telescopisch uitgevoerde verbindingsstaaf 9 waarvan één uiteinde 10 vast is verbonden met het schijfgedeelte 6 van de kabelgeleider 5 en een ander uiteinde 11 scharnierbaar om een verticale as 12 is bevestigd aan het tweede draaikransgedeelte 4.
Om de opbouweenheid 1 gemakkelijk op een getrokken voertuig zoals een oplegger te kunnen opbouwen zijn de draaikrans 2 en de kabelgeleider 5 elk bij voorkeur voorzien van de gepaste middelen daartoe, bijvoorbeeld in de vorm van een behuizing, welke in dit geval voor de eenvoud niet in de figuren zijn weergegeven.
Zulke behuizingen zijn dan liefst zodanig dat de opbouweenheid 1 zonder meer op het getrokken voertuig, bijvoorbeeld een oplegger of aanhangwagen, kan worden geïnstalleerd door een koppeling van elk van de voornoemde behuizingen met het getrokken voertuig, bijvoorbeeld door elke behuizing op het getrokken voertuig vast te bouten of erop vast te lassen of dergelijke.
De draaikrans 2 is in de getoonde voorbeelden van de figuren 1 tot en met 6 uitgevoerd met een binnenste ring 13 en een buitenste ring 14, die respectievelijk deel uitmaken van het eerste draaikransgedeelte. 3 en het tweede draaikransgedeelte 4.
Tussen deze binnenste ring 13 en de buitenste ring 14 van de draaikrans 2 zijn rolelementen 15 aangebracht, zodat de binnenste ring 13 en de buitenste ring 14 ten opzichte van elkaar verdraaibaar zijn.
De kabelgeleider 5 is bedoeld om middels een kabel 16 een draaikrans 17 van een verdraaibare wielas 18 aan te sturen.
Hiertoe is in de getoonde uitvoeringsvormen van de figuren 1 tot en met 5 het schijfgedeelte 6 van de kabelgeleider 5 aan haar buitenste radiale rand 19 voorzien van een groef of groeven ter vorming van een kabelgoot 20.
In de uitvoeringsvorm van de figuren 1 tot en met 4 bestaat het schi j f gedeelte 6 van de kabelgeleider 5 uit twee gelijke schijfsegmenten 21 die radiaal tegenover elkaar zijn aangebracht ter vorming van een vlindervormig schijfgedeelte 6.
Hierbij zijn op de buitenzijde van het gedeelte 22 van de telescopisch uitgevoerde verbindingsstaaf 9 dat verbonden is met de kabelgeleider 5 aansluitmiddelen 23 voorzien waarmee een kabel 16 aan de verbindingsstaaf 9 kan worden vas tgekoppeld.
Het is de bedoeling dat zulke kabel 16 in een kabelgoot 20 van de kabelgeleider 5 wordt ingebracht en aan de aansluitmiddelen 23 wordt gekoppeld, waarbij deze kabel 16 tevens wordt gekoppeld aan de draaikrans 17 van de aan te sturen wielas 18.
Bijgevolg is de telescopische verbindingsstaaf 9 in deze uitvoeringsvorm van de figuren 1 tot en met 4 liefst gelegen in het vlak van het schijfgedeelte 6, zodat de kabel 16 in de kabelgoten 20 niet geneigd is uit de kabelgoten 20 te springen door koppeling van de kabel 16 aan aansluitmiddelen 23 die uit het vlak van het schijfgedeelte 6 gelegen zijn.
Om de beweging van een trekker 24 ten opzichte van een getrokken voertuig in dit geval in de vorm van een oplegger 25, waarop een opbouweenheid 1 volgens de uitvinding is gemonteerd, te kunnen overbrengen op de draaikrans 2 van de opbouweenheid 1, zijn het tweede draaikransgedeelte 4 en de trekker 24 bij voorkeur voorzien van losmaakbare meeneemmiddelen die complementair aan elkaar zijn.
Bijvoorbeeld kunnen zulke meeneemmiddelen worden gevormd door een tand en een complementaire gleuf.
In een meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm worden de voornoemde meeneemmiddelen gevormd door een wigvormige tand 26 op het tweede draaikransgedeelte 4 en een complementaire gleuf in de trekker 24.
Op deze wijze kan worden bekomen dat bij een verdraaiing van de trekker 24 ten opzichte van de oplegger 25, het tweede draaikransgedeelte 4 wordt meegenomen door de trekker 24 en dus tevens verdraait ten opzichte van de oplegger 25, terwijl het eerste draaikransgedeelte 3, dat vast verbonden is met de oplegger 25, geen verdraaiing ondergaat ten opzichte van de oplegger 25.
In de figuren 2 tot en met 4 is ter illustratie schematisch zulke wigvormige tand 26 weergegeven, die op het tweede draaikransgedeelte 4 is voorzien en die de beweging van een trekker 24 ten opzichte van een oplegger 25 koppelt aan de beweging van het tweede draaikransgedeelte 4 ten opzichte het eerste draaikransgedeelte 3.
In de stand van de figuur 2 zijn de oplegger 25 en trekker 24 uitgelijnd, waarbij de wigvormige tand 26 is uitgelijnd met de telescopische verbindingsstaaf 9.
De uitschuifbare gedeelten van de telescopische verbindingsstaaf 9 zijn hierbij maximaal in elkaar geschoven en de kabelgeleider 5 bevindt zich in een neutrale, niet verdraaide positie ten opzichte van de oplegger 25.
Hierbij zijn de lengte van het gedeelte 27 van de kabel 16 dat gelegen is tussen het eerste uiteinde van de kabel 16 en de draaikrans 17 van de wielas 18 even groot als het gedeelte 28 van de kabel 16 dat gelegen is tussen het andere uiteinde van de kabel 16 en de draaikrans 17 van de wielas 18, waardoor de wielas 18 in onverdraaide stand ten opzichte van de oplegger 25 wordt gehouden.
In figuur 3 is een stand weergegeven waarbij de trekker 24 is gedraaid over 90° in tegenwijzerzin ten opzichte van de oplegger 25.
Het uiteinde van de telescopische verbindingsstaaf 9 dat scharnierbaar is verbonden omheen de verticale as 12 op het tweede draaikransgedeelte 4 wordt tijdens deze beweging van de trekker 24 onvermijdelijk meegenomen, zodat de verbindingsstaaf 9 in een verdraaide positie komt te staan ten opzichte van de oplegger, waarbij tevens de uitschuifbare gedeelten van de telescopische verbindingsstaaf 9 uit elkaar worden geschoven.
Een verdraaiing van de verbindingsstaaf 9 resulteert tevens in een verdraaiing van het schijfgedeelte 6 van de kabelgeleider 5, gezien de verbindingsstaaf 9 vast is verbonden met het schijfgedeelte 6.
Het schijfgedeelte 6 draait hierbij in tegenovergestelde zin ten opzichte van de oplegger 25 vergeleken met de draaizin van de trekker 24 ten opzichte van de oplegger 25.
In het geval van figuur 2 verdraait het schijfgedeelte 6 dus in wijzerzin.
Bovendien is de hoekverdraaiing van het schijfgedeelte 6 ten opzichte van de oplegger 25 kleiner dan de hoekverdraaiing van de trekker 24 ten opzichte van de oplegger 25.
De factor waarmee de hoekverdraaiing wordt verkleind, neemt toe naarmate de afstand L stijgt tussen de verticale as 12 waarmee de verbindingsstaaf 9 aan het tweede draaikransgedeelte 4 en de verticale as 8 waarrond het schijfgedeelte 6 roteert.
Deze factor waarmee de hoekverdraaiing wordt verkleind, neemt echter af naarmate de diameter E stijgt van de draaicirkel omheen het middelpunt van de draaikraris 2 waarop de verbindingsstaaf 9 om de verticale as 12 is bevestigd op het tweede draaikransgedeelte 4.
Door de voornoemde verdraaiing van het schijfgedeelte 6 van de kabelgeleider 5 neemt de lengte van het gedeelte 27 van de kabel 16 dat gelegen is tussen het eerste uiteinde van de kabel 16 en de draaikrans 17 van de wielas 18 af en neemt de lengte van het gedeelte 28 van de kabel 16 dat gelegen is tussen het andere uiteinde van de kabel 16 en de draaikrans 17 van de wielas 18 toe, waardoor de wielas 18 tevens een verdraaiing ondergaat ten opzichte van de oplegger 25 in dezelfe zin als het schijfgedeelte 6, dus in wij zerzin.
Op deze wijze wordt aldus een sturing van een verdraaibare wielas 18 van een oplegger 25 bekomen.
In figuur 4 is op verder volledig analoge wijze een verdraaiing van de trekker 24 over een hoek van 90° in wijzerzin ten opzichte van de oplegger weergegeven.
Dit resulteert in een rotatie in tegenwijzerzin van het schijfgedeelte 6 en dus tevens van de aan te sturen wielas 18.
Het is duidelijk dat een opbouweenheid 1 volgens de uitvinding gemakkelijk op een oplegger 25 is te monteren, doch tevens op aanhangwagens of anderssoortige getrokken voertuigen.
Bovendien is ze erg geschikt om universeel te worden toegepast op allerhande soorten opleggers 25 en trekkers 24.
Voorts kan de diameter E van de draaicirkel waarop de verbindingsstaaf 9 van de opbouweenheid 1 op het tweede draaikransgedeelte 4 wordt bevestigd gemakkelijk worden gewijzigd.
Ook kan de voornoemde afstand L tussen de draaias 8 van de kabelgeleider 5 en de as 12 waarmee de verbindingsstaaf 9 met het tweede draaikransgedeelte 4 is gekoppeld gemakkelijk worden aangepast.
Bijgevolg kan door een aanpassing van de voornoemde parameters E en L gemakkelijk een gewenste overbrengingsverhouding worden ingesteld tussen een hoekverdraaing van de trekker 24 ten opzichte van de oplegger 25 en een hoekverdraaiing van de wielas 18 ten opzichte van de oplegger 25.
Hieruit blijken des te meer de mogelijkheden die een opbouweenheid 1 volgens de uitvinding biedt.
De uitvoeringsvorm van figuur 5 verschilt van deze van de figuren 1 tot en met 4 eerst en vooral doordat het schijfgedeelte 6 anders is uitgevoerd.
In de uitvoeringsvorm van figuur 5 is het schijfgedeelte 6 van de kabelgeleider 5 als een volledige schijf 29 uitgevoerd die aan haar buitenste radiale rand 19 is voorzien van de voornoemde groef ter vorming van een kabelgoot 20.
Het is de bedoeling dat een kabel 16 rondom deze schijf 29 kan worden gespannen, zodat de telescopische verbindingsstaaf 9 zich in deze uitvoeringsvorm bij voorkeur parallel uitstrekt aan de schijf 29 op een zekere afstand van het eigenlijke vlak van de schijf 29.
Immers, anders zou de verbindingsstaaf 9 een belemmering vormen voor het omspannen van de schijf 29 met behulp van een kabel 16 in de kabelgoot 20.
Een gecombineerde uitvoeringsvorm waarbij het schijfgedeelte 6 als een gehele schijf 29 wordt uitgevoerd en toch aansluitmiddelen 23 zijn voorzien op de telescopische verbindingsstaaf'9 is echter niet uitgesloten volgens de uitvinding.
Nog een verschil tussen de uitvoeringsvorm van de figuren 1 tot 4 en die van figuur 5 is de wijze waarop het schijfgedeelte 6 roteerbaar is opgesteld op een ondersteuning 7 voor een verdraaibare montage ten opzichte van een oplegger 25.
In de uitvoeringsvorm van figuur 5 vormt het schijfgedeelte 6 de buitenste ring 30 van een draaikrans 31 die roteerbaar is om een binnenste ring 32 van de draaikrans 31 met behulp van rolelementen 33.
In de uitvoeringsvorm van figuur 5 wordt bij een verdraaiing van het schijfgedeelte 6 de kabel 16 rechtstreeks meegenomen, wat niet het geval is in de uitvoeringsvorm van de figuren 1 tot 4.
Hieruit volgt ook dat beide uitvoeringsvormen een ietwat anders gedrag vertonen voor wat betreft het verwezenlijken van bepaalde overbrengingsverhoudingen bij het aansturen van de wielas 18.
De opbouweenheden 1 volgens de beide uitvoeringsvormen hebben verder echter een compleet analoge werking.
Teneinde de mogelijkheden die kunnen worden verkregen met een opbouweenheid 1 volgens de uitvinding nog te vergroten, wordt voor het aansturen van een verdraaibare wielas 18 op een getrokken voertuig zoals een oplegger 25 bij voorkeur gebruik gemaakt van een kabelschijf 34, waarvan een voorbeeld is weergegeven in de figuren 6 tot 8.
Deze kabelschijf 34 is speciaal uitgevoerd en is namelijk een gietstuk 34 met een opstaande kraag 35 die voorzien is van één of meerdere kabelgoten 36 en een flens 37.
De flens 37 is, enerzijds, bedoeld ter bevestiging van de kabelschijf 34 aan de draaikrans 17 voor een verdraaibare koppeling met de oplegger 25 omheen een verticale as AA'.
Anderzijds, is de flens 37 bedoeld ter bevestiging van de kabelschijf 34 aan de betreffende wielas 18 voor een ophanging van deze wielas 18 aan de oplegger 25 of een ander getrokken voertuig.
De montage van zulke kabelschijf 34 tussen een wielas 18 en een draaikrans 17 op een oplegger 25 is in doorsnede weergegeven in figuur 9.
Zoals in figuur 7 is weergegeven, zijn er aan de onderzijde van de kabelschijf 34 steungedeelten 38 voorzien voor het het ondersteunen van gedeelten van de ophanging van de wielas 18, zoals bijvoorbeeld een luchtbalg 39 of spiraalvering of dergelijke meer.
Zoals in figuur 8 is weergegeven, bevat de kabelschijf 34 aan de bovenzijde tevens een steungedeelte 40 teneinde een gedeelte van de draaikrans 17 te kunnen ondersteunen.
Zulke kabelschijf 34 is uiterst interessant, aangezien de opstaande kraag 35 zeer gemakkelijk met meerdere kabelgoten 36 kan worden uitgevoerd.
Bovendien kan ervoor gezorgd worden dat deze kabelgoten 36 een verschillende diameter hebben, bijvoorbeeld door ze te voorzien op een conisch gedeelte van de kraag 35 of er kan gemakkelijk een andere diameter worden uitgekozen door een aangepast ontwerp van de kabelschijf 34, bijvoorbeeld met een cilindrische kraag 35 die een andere diameter heeft, wat eenvoudig mogelijk is door de dimensies van de flens 37 aan te passen.
Nog een voordeel van een kabelschijf 34 zoals in de figuren 6 tot 8 is weergegeven, bestaat erin dat voor het koppelen van de kabelschijf 34 aan een draaikrans 17 of wielas 18 het chassis van de oplegger 25 of een ander getrokken voertuig slechts met de dikte T van de kabelschijf 34 wordt verhoogd, wat ook het aantal kabelgoten 36 is.
Al deze kenmerken maken de kabelschijf 34 zeer interessant voor het gebruik in velerlei verschillende configuraties van opleggers 25 of andere getrokken voertuigen met meer of minder aan te sturen verdraaibare wielassen 18.
In de figuren 10 tot en met 23 zijn een heel aantal mogelijke voorbeelden weergegeven voor het geval van een oplegger 25.
Bovenaan in de figuren is telkens schematisch een zijaanzicht weergegeven van de oplegger 25 in de betreffende configuratie.
Daaronder zijn er telkens twee onderaanzichten op de oplegger 25, respectievelijk wanneer de wielen 41 rechtdoor zijn gestuurd en wanneer de wielen 41 in een verdraaide positie zijn gestuurd.
Tot slot geven de twee onderste delen van elke figuur schematisch enkel de kabelaandrijving zelf weer waarmee de de wielen 41 in de voornoemde beide posities wordt gestuurd.
De meest eenvoudige configuratie is weergegeven in figuur 10 en stemt overeen met deze van de figuren 2 tot en met 4.
Hierbij is een opbouweenheid 1 en meer bepaald de draaikrans 2 van deze opbouweenheid 1 rondom een kingpin 42 van een oplegger 25 gemonteerd, terwijl de kabelgeleider 5 op een zekere afstand daarvan op een meer naar de achterkant gelegen gedeelte van de oplegger 25 is aangebracht.
Nog meer naar achteren op de oplegger 25 is een wielas 18 op verdraaibare wijze aangebracht op de oplegger 25 waarbij de wielas 18 is opgehangen op een draaikrans 17 met behulp van een kabelschijf 34 zoals hiervoor beschreven.
Een kabel 16 is hierbij gespannen in een kabelgoot 3 6 van deze kabelschijf 34, evenals over het schijfgedeelte 6 van de kabelgeleider 5.
Hierbij is elk van de beide uiteinden van de kabel 16 vastgemaakt aan de verbindingsstaaf 9 van de opbouweenheid 1 die de draaikrans 2 en de kabelgeleider 5 van de opbouweenheid 1 met elkaar verbindt.
Bij een verdraaiing van een trekker, die niet is weergegeven in de figuren, ten opzichte van de oplegger 25 zal het tweede draaikransgedeelte 4 van de draaikrans 2 waarmee de trekker is verbonden tevens een verdraaiing ondergaan ten opzichte van de oplegger 25, wat resulteert in een verdraaiing van de kabelgeleider 5 en via de kabel 16 uiteindelijk in een verdraaiing van de wielas 18.
Op deze wijze wordt een sturing van de wielas 18 bekomen.
In het geval van figuur 10 betreft het de aansturing van één enkele wielas 18 die aan elk van zijn beide uiteinden voorzien is van één enkel wiel 41.
Een voordeel van de voornoemde elementen van de kabelsturing, namelijk de opbouweenheid 1 en de kabelschijf 34 is dat ze toelaten op zeer eenvoudige wijze door een gepaste combinatie vele soorten configuraties kunnen worden gebouwd.
In figuur 11 is bijvoorbeeld een volledig analoge opstelling weergegeven, waarbij echter de kabel 16 in een kabelgoot 36 van een kabelschijf 34 is gespannen waarbij de diameter F van de kabelschijf 34 op de gestuurde wielas 18 verschillend is van de diameter F' van het schijfgedeelte 6 van de kabelgeleider 5 van de opbouweenheid 1.
In dit geval is de diameter F van de kabelschijf 34 kleiner dan de diameter F' van he schijfgedeelte 6.
Op deze wijze wordt een zogenaamde "agressievere" sturing bekomen dan in het geval van figuur 10, waarbij de voornoemde diameters F en F' gelijk of nagenoeg gelijk zijn.
Bij eenzelfde verdraaiing van het schijfgedeelte 6 zal immers in het geval van figuur 11 door het verschil in diameters F en F' een grotere verdraaiing van de wielas 18 worden bekomen dan in het geval van de figuur 10.
In de figuren 12 en 13 is volledig analoog aan de figuren 10 en 11 een oplegger 25 met één wielas 18 weergegeven, respectievelijk met een standaard aansturing en een zogenaamde "agressieve" aansturing, waarbij evenwel aan weerszijden van de wielas 18 telkens twee wielen 41 zijn aangebracht in plaats van slechts één wiel, zoals in de voorgaande gevallen van de figuren 6 en 7.
Uiteraard verandert dit niets essentieels aan de zaak.
De figuren 14 tot en met 18 geven een configuratie weer voor een twee-assige oplegger 25.
Hierbij zijn de figuren 14 tot en met 17 volledig vergelijkbaar met de configuraties van de figuren 10 tot en met 13, waarbij één van de twee wielassen 18 niet verdraaibaar is aangestuurd door de kabelsturing, terwijl de andere wielas 18 opnieuw is voorzien van een kabelschijf 34 zoals hiervoor beschreven die middels een kabel 16 aan de opbouweenheid 1 is gekoppeld voor een verdraaibare aansturing van de wielas 18.
In figuur 18 evenwel zijn de beide wielassen 18 elk verdraaibaar op de oplegger 25 gemonteerd middels een kabelschijf 34.
Hierbij is naast een kabel 16 voor het koppelen van de kabelschijven 34 aan de opbouweenheid 1 tevens een kabel 43 over de kabelschi j ven 1 van de gestuurde wielassen 18 gespannen voor een onderlinge koppeling van de kabelschijven 34 en dus van de verdraaiing die de betrokken wielassen 18 ondergaan.
Deze kabel 43 tussen het paar kabelschijven 34 is gekruist voor een tegengestelde aansturing van de betrokken wielassen 18.
Bovendien zijn de diameters van de betreffende kabelgoten 36 waarrond de kabel 43 is gespannen voor een onderlinge koppeling van de kabelschijven 34 op de betrokken kabelschijven 34 onderling verschillend.
Bijgevolg worden de beide wielassen 18 op verschillende wijze aangestuurd onder invloed van eenzelfde relatieve verdraaiing tussen een trekker 24 en de oplegger 25, wat in sommige gevallen interessant kan zijn.
De figuren 19 tot en met 23 geven nog andere mogelijke configuraties weer voor opleggers 2 5 met drie en meer wielassen 18 die al dan niet worden aangestuurd door middel van een kabelsturing.
Hierbij worden tevens meerdere wielassen 18 voorzien van een kabelschijf 34, zoals hiervoor beschreven, eventueel aan elkaar gekoppeld via een bijkomende kabel 43 die, hetzij recht is gespannen voor een gelijkgerichte aansturing van de betrokken wielassen 18, hetzij kruisgewijs is aangebracht voor een- tegengestelde sturing van de betrokken wielassen 18.
Ook door te spelen met de diameter van de kabelschijf 34 op de gestuurde wielas 18 in functie van de diameter van het schi j f gedeelte 6 van de kabelgeleider 5 van de opbouweenheid l.kan de wijze van aansturen worden aangepast en al dan niet agressiever worden gemaakt.
Zoals hiervoor reeds meermaals werd benadrukt en zoals is weergegeven in figuur 24, kan een opbouweenheid 1 volgens de uitvinding even goed worden gemonteerd op een aanhangwagen 44 met een dissel 45 in plaats van op een oplegger 25.
Hierbij wordt bij voorkeur de dissel 45 van de aanhangwagen 44 met één uiteinde vast gemonteerd op het tweede draaikransgedeel te 4 van de draaikrans 2 van de opbouweenheid 1, terwijl het andere uiteinde van de dissel 45 kan worden gekoppeld aan een trekhaak die op een trekker is voorzien.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvorm van een opbouweenheid 1 en een getrokken voertuig 25 die voorzien is van zulke opbouweenheid 1, doch een opbouweenheid 1 evenals getrokken voertuig 25 volgens de uitvinding kunnen in allerlei vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Claims (21)

1. Opbouweenheid (1) voor opbouw op een getrokken voertuig (25) voor het aansturen van één of meer verdraaibaar gestuurde wielassen (18) van het getrokken voertuig (25), daardoor gekenmerkt dat ze minstens voorzien is van: - een draaikrans (2) met een eerste draaikransgedeelte (3) en een tweede draaikransgedeelte (4) die verdraaibaar zijn ten opzichte van elkaar, waarbij het eerste draaikransgedeelte (3) koppelbaar is aan het getrokken voertuig (25) en het tweede draaikransgedeelte (4) koppelbaar is aan een trekker (24) ; - een kabelgeleider (5) met een schijfgedeelte (6) en een ondersteuning (7) die koppelbaar is met getrokken voertuig (25) op een zekere afstand van de voornoemde draaikrans (2), waarbij de ondersteuning (7) is voorzien van een verticale as (8) waarrond het schijfgedeelte (6) van de kabelgeleider (5) verdraaibaar is aangebracht; en, een telescopisch uitgevoerde verbindingsstaaf (9) waarvan één uiteinde (10) vast is verbonden met het schijfgedeelte (6) van de kabelgeleider (5) en een ander uiteinde (11) scharnierbaar om een verticale as (12) is bevestigd aan het tweede draaikransgedeelte (4).
2. Opbouweenheid (1) volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat het eerste draaikransgedeelte (3) koppelbaar is aan het getrokken voertuig (25) en wel concentrisch rond een koppeldeel (41) voor koppeling van het getrokken voertuig (25) aan de trekker (24).
3. Opbouweenheid (1) volgens conclusie 2, daardoor gekenmerkt dat het getrokken voertuig een oplegger (25) is en dat het koppeldeel een kingping (41) van de oplegger (25) is.
4. Opbouweenheid (1) volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat het getrokken voertuig een aanhangwagen (44) is met een dissel (45) die vast is gemonteerd op het tweede draaikransgedeelte (4).
5. Opbouweenheid (1) volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de draaikrans (2) en de kabelgeleider (5) elk voorzien zijn van een behuizing, die zodanig zijn dat de opbouweenheid (1) zonder meer op het getrokken voertuig (25) kan worden geïnstalleerd door een koppeling van elk van de voornoemde behuizingen met het getrokken voertuig (25).
6. Opbouweenheid (1) volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de draaikrans (2) voorzien is van een binnenste ring (13) en een buitenste ring (14), die respectievelijk deel uitmaken van het eerste draaikransgedeelte (3) en het tweede draaikransgedeelte (4).
7. Opbouweenheid (1) volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het tweede draaikransgedeelte (4) en de trekker (24) voorzien zijn van ten opzichte van elkaar losmaakbare meeneemmiddelen die complementair aan elkaar zijn.
8. Opbouweenheid (1) volgens conclusie 7, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde meeneemmiddelen gevormd worden door een tand (26) en een complementaire gleuf.
9. Opbouweenheid (1) volgens conclusie 8, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde meeneemmiddelen gevormd worden door een wigvormige tand (26) op het tweede draaikransgedeelte (4) en een complementaire gleuf in de trekker (24).
10. Opbouweenheid (1) volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het schijfgedeelte (6) van de kabelgeleider (5) aan zijn buitenste radiale rand (19) is voorzien van een kabelgoot (20).
11. Opbouweenheid (1) volgens conclusie 10, daardoor gekenmerkt dat het schi j fgedeelte (6) van de kabelgeleider (5) een volledige schijf (29) is waarrond een kabel (16) kan worden gespannen, waarbij de telescopische verbindingsstaaf (9) zich uitstrekt parallel aan de schijf (29) op een zekere afstand ervan.
12. Opbouweenheid (1) volgens conclusie 10, daardoor gekenmerkt dat het schi j fgedeelte (6) van de kabelgeleider (5) bestaat uit twee gelijke schijfsegmenten (21) die radiaal tegenover elkaar zijn aangebracht ter vorming van een vlindervormig schijfgedeelte (6).
13. Opbouweenheid (1) volgens conclusie 12, daardoor gekenmerkt dat op de buitenzijde van het gedeelte (22) van de telescopisch uitgevoerde verbindingsstaaf (9) die verbonden is met de kabelgeleider (5) aansluitmiddelen (23) zijn voorzien voor het vastkoppelen van een kabel (16) aan de verbindingsstaaf (9), waarbij de telescopische verbindingsstaaf (9) zich uitstrekt in het vlak van het schijfgedeelte (6).
14. Getrokken voertuig (25) met één of meerdere verdraaibaar gestuurde wielassen (18) waarop een opbouweenheid (1) volgens één van de voorgaande conclusies is aangebracht, daardoor gekenmerkt dat minstens één van de verdraaibaar gestuurde wielassen (18) voorzien is van een kabelschijf (34) die via een draaikrans (17) is verbonden met het getrokken voertuig (25), waarbij de kabelschijf (34) is gekoppeld met de kabelgeleider (5) van de opbouweenheid (1) met behulp van een kabel (16).
15. Getrokken voertuig (25) volgens conclusie 14, daardoor gekenmerkt dat de diameter (F) van de kabelschijf (34) op de gestuurde wielas (18) verschillend is van de diameter (F') van het schijfgedeelte (6) van de kabelgeleider (5) van de opbouweenheid (1).
16. Getrokken voertuig (25) volgens conclusie 14 of 15, daardoor gekenmerkt dat de kabelschijf (34) een gietstuk is met een opstaande kraag (35) die voorzien is van één of meerdere kabelgoten (36) en een flens (37), enerzijds ter bevestiging van de kabelschijf (34) aan een draaikrans (17) voor een verdraaibare koppeling met het getrokken voertuig (25) omheen een verticale as (AA') en, anderzijds, ter bevestiging van de kabelschijf (34) aan de betreffende wie las (18) voor een ophanging van deze wielas (18) aan het getrokken voertuig (25).
17. Getrokken voertuig (25) volgens conclusie 16, daardoor gekenmerkt dat het getrokken voertuig (25) is voorzien van meerdere gestuurde wielassen (18) die elk voorzien zijn van een voornoemde kabelschijf (34).
18. Getrokken voertuig (25) volgens conclusie 16, daardoor gekenmerkt dat minstens één paar van de kabelschijven (34) van de voornoemde gestuurde wielassen (18) onderling zijn verbonden door middel van een kabel (43) die is aangebracht in een kabelgoot (36) van de betrokken kabelschijven (34).
19. Getrokken voertuig (25) volgens conclusie 18, daardoor gekenmerkt dat de diameter (F) van de kabelgoten (36) op de voornoemde betrokken kabelschijven (34) onderling verschilt.
20. Getrokken voertuig (25) volgens conclusie 18 of 19, daardoor gekenmerkt dat de kabel (43) tussen het voornoemde paar kabelschijven (34) gekruist is voor een tegengestelde aansturing van de betrokken wielassen (18).
21. Getrokken voertuig (25) volgens conclusie 19 of 20, daardoor gekenmerkt dat de kabel (43) recht is gespannen tussen het voornoemde paar kabelschijven (34) voor een gelijkgerichte aansturing van de betrokken wielassen (18).
BE2010/0221A 2010-04-07 2010-04-07 Opbouweenheid voor opbouw op een getrokken voertuig, evenals getrokken voertuig waarop zulke opbouweenheid is aangebracht. BE1019275A3 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2010/0221A BE1019275A3 (nl) 2010-04-07 2010-04-07 Opbouweenheid voor opbouw op een getrokken voertuig, evenals getrokken voertuig waarop zulke opbouweenheid is aangebracht.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE201000221 2010-04-07
BE2010/0221A BE1019275A3 (nl) 2010-04-07 2010-04-07 Opbouweenheid voor opbouw op een getrokken voertuig, evenals getrokken voertuig waarop zulke opbouweenheid is aangebracht.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1019275A3 true BE1019275A3 (nl) 2012-05-08

Family

ID=43242744

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2010/0221A BE1019275A3 (nl) 2010-04-07 2010-04-07 Opbouweenheid voor opbouw op een getrokken voertuig, evenals getrokken voertuig waarop zulke opbouweenheid is aangebracht.

Country Status (1)

Country Link
BE (1) BE1019275A3 (nl)

Citations (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US2223781A (en) * 1939-12-06 1940-12-03 Henry Schaefer Jr Tractor-semitrailer combination
BE668994A (nl) * 1964-09-01 1965-12-16
US3690698A (en) * 1970-11-30 1972-09-12 Carl E Humes Steering assembly for trailers
DE2450469A1 (de) * 1974-10-24 1976-05-06 Spier & Sohn Sattelkraftfahrzeug
EP0043628A1 (en) * 1980-07-03 1982-01-13 Welgro B.V. Vehicle
EP0593376A1 (fr) * 1992-10-12 1994-04-20 Rémy Diebolt Direction mécanique forcée, en particulier pour semi-remorques extensibles
FR2875779A1 (fr) * 2004-09-30 2006-03-31 Christophe Gaussin Chassis de remorque modulable

Patent Citations (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US2223781A (en) * 1939-12-06 1940-12-03 Henry Schaefer Jr Tractor-semitrailer combination
BE668994A (nl) * 1964-09-01 1965-12-16
US3690698A (en) * 1970-11-30 1972-09-12 Carl E Humes Steering assembly for trailers
DE2450469A1 (de) * 1974-10-24 1976-05-06 Spier & Sohn Sattelkraftfahrzeug
EP0043628A1 (en) * 1980-07-03 1982-01-13 Welgro B.V. Vehicle
EP0593376A1 (fr) * 1992-10-12 1994-04-20 Rémy Diebolt Direction mécanique forcée, en particulier pour semi-remorques extensibles
FR2875779A1 (fr) * 2004-09-30 2006-03-31 Christophe Gaussin Chassis de remorque modulable

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US10369917B2 (en) Trailer
US9242672B2 (en) Utility vehicle
RU2482992C2 (ru) Устройство гусеничного полотна и лесохозяйственная машина
NL1038290C2 (nl) Stuurinrichting van een getrokken voertuig voor het aansturen van een of meerdere verdraaibaar gestuurde wielassen.
CN110177737A (zh) 用于机动车辆的悬架总成,用于机动车辆的车轮总成,机动车辆的前端及其机动车辆
DE602004007345T2 (de) Verbesserungen bei und im zusammenhang mit anhängerkupplungen
NL1030002C1 (nl) Oplegger of aanhanger met verbeterde sturing.
NL1034591C2 (nl) Staande draagconstructie voor een kermisattractie, in het bijzonder een reuzenrad.
BE1019275A3 (nl) Opbouweenheid voor opbouw op een getrokken voertuig, evenals getrokken voertuig waarop zulke opbouweenheid is aangebracht.
AU622450B2 (en) Multiple axle trailers
AU2009217231A1 (en) A castor wheel
EP1396358A2 (en) Compound steering mechanism
US8870295B1 (en) Cargo hauling attachment for a tractor
JPH06510721A (ja) 商業車両用の車軸構造
US9315141B1 (en) Load support carrier and methods of use
US6779808B2 (en) Limited articulation trailer and hitch system
NL1038723C2 (nl) Kabelschijf voor de aansturing van een verdraaibaar gestuurde wielas van een getrokken voertuig, eveneens wielas waarop zulke kabelschijf is gemonteerd en getrokken voertuig dat voorzien is van zulke wielas.
KR101685415B1 (ko) 로봇 이동 장치
NL1032998C2 (nl) Systeem voor het instellen van één of meerdere wielen op de as van een landbouwvoertuig en landbouwvoertuig voorzien van een dergelijk systeem.
NL1028614C2 (nl) Rijtuig.
RU2093369C1 (ru) Ходовая часть автомобиля
BE1017055A3 (nl) Draaikrans.
NL1041351B1 (nl) Hydraulische stuurinrichting en getrokken voertuig dat voorzien is van zulke hydraulische stuurinrichting.
JP6826513B2 (ja) ステアリング機構を備えたトレーラ
US20040084875A1 (en) Articulated vehicle

Legal Events

Date Code Title Description
PD Change of ownership

Owner name: X-DRIVE BV; NL

Free format text: DETAILS ASSIGNMENT: CHANGE OF OWNER(S), AFFECTATION / CESSION; FORMER OWNER NAME: X-DRIVE, NAAMLOZE VENNOOTSCHAP

Effective date: 20170309

Owner name: SAF BENELUX B.V.; NL

Free format text: DETAILS ASSIGNMENT: CHANGE OF OWNER(S), CESSION; FORMER OWNER NAME: X-DRIVE BV

Effective date: 20190725

HC Change of name of the owners

Owner name: IMS GROUP B.V.; NL

Free format text: DETAILS ASSIGNMENT: CHANGE OF OWNER(S), CHANGE OF OWNER(S) NAME; FORMER OWNER NAME: SAF BENELUX B.V.

Effective date: 20210423