NL1030002C1 - Oplegger of aanhanger met verbeterde sturing. - Google Patents

Description

Oplegger of aanhanger met verbeterde sturing.

De huidige uitvinding heeft betrekking op een oplegger of ^ 5 aanhanger met verbeterde sturing.

Meer speciaal, heeft de uitvinding betrekking op een oplegger of aanhanger die, zoals gebruikelijk, is voorzien van middelen om de oplegger of aanhanger aan een 10 trekkend voertuig te kunnen koppelen en die in hoofdzaak bestaat uit een chassis en minstens twee gestuurde wielassen die elk op een steun zijn bevestigd, waarbij elke steun verdraaibaar rond een verticale as op het chassis is aangebracht.

15

Zulke oplegger of aanhangwagen kan voorzien worden van een sturing om tijdens het nemen van een bocht de gestuurde wielassen te verdraaien rond hun verticale as en dit synchroon met de relatieve hoekverdraaiingen van 20 de oplegger of aanhangwagen ten opzichte van het trekkend voertuig.

/

De sturingen van de bekende opleggers en aanhangwagens zijn over het algemeen vrij complex, duur en zwaar.

25

De sturingen van de bekende opleggers en aanhangwagens hebben bovendien het nadeel dat zij relatief sterk uitzwenken, meer speciaal met hun achterste gedeelte, bij het nemen van een bocht.

30 1030002 , 2 l

Dit uitzwenken is niet enkel gevaarlijk voor het omliggend verkeer, maar zorgt ook voor een onstabiliteit van het voertuig door het slingeren van het voertuig en van de lading die zich op de oplegger of aanhanger 5 bevindt en voor verhoogde zijwaartse krachten op het chassis, de ophanging en de assen.

Een ander nadeel is dat slingerbewegingen van het trekkend voertuig worden versterkt doorgegeven aan de 10 oplegger of aanhanger, waardoor de oplegger of aanhanger sterker gaat slingeren dan het trekkend voertuig, hetgeen ten nadele is van de stabiliteit en de manoeuvreerbaarheid.

i 15 Nog een ander nadeel is dat bij de bekende sturingen korte bochten rond een obstakel of een persoon onmogelijk zijn zonder het object te beschadigen of de persoon te kwetsen, waardoor de bestuurder zijn bocht langs de buitenkant van de bocht moet nemen, hetgeen dan weer voor 20 gevaar kan zorgen voor het tegenliggend verkeer in de bocht.

•‘i

Een nadeel dat hieraan is verbonden is het bekende probleem van de dode hoek, waarbij personen aan de 25 binnenkant van de bocht accidenteel kunnen worden gegrepen door de oplegger of aanhanger waarvan de draaicirkel kleiner is dan van het trekkend voertuig.

Nog een nadeel hiervan is dat de banden van zulke 30 oplegger of aanhanger, vooral bij het nemen van korte bochten, sterke zijdelingse wringkrachten ondervinden op 1 030002 3 de baan, hetgeen ten nadele is van slijtage van de banden en van het wegdek en ten nadele is van het brandstofverbruik.

5 De huidige uitvinding heeft tot doel een oplossing te bieden voor één of meer van de voornoemde en andere nadelen.

Hiertoe betreft de uitvinding een oplegger of aanhanger 10 met een verbeterde sturing die hoofdzakelijk bestaat uit een chassis en minstens twee gestuurde wielassen, waarbij elke gestuurde wielas op een steun is bevestigd die verdraaibaar rond een verticale as op het chassis is t aangebracht en voorzien is van een sturing voor het 15 verdraaien van de betreffende wielas rond de betreffende verticale as, evenals middelen om de oplegger of aanhangwagen aan een trekkend voertuig te kunnen koppelen, waarbij elke verdraaibare steun van de gestuurde wielassen een stang bevat die axiaal 20 verschuifbaar is aangebracht in een geleiding van de betreffende verdraaibare steun en waarbij deze beide stangen, respectievelijk elk met een uiteinde, door middel van een verticaal scharnierelement zijn verbonden met gemeenschappelijke sturing in de vorm van een 25 draaitafel die op het chassis is bevestigd en verdraaibaar is rond een verticale as, waarbij deze draaitafel voorzien is van een aandrijving die de draaitafel synchroon beweegt met de relatieve hoekverdraaiingen van de oplegger of aanhanger ten 30 opzichte van het trekkend voertuig.

1030002 4

Door tijdens het nemen van een bocht de voornoemde aandrijving te activeren, wordt de gemeenschappelijke draaitafel en dus ook de scharnierbare uiteinden van de stangen over een gepaste hoek verdraaid, waardoor deze 5 stangen op hun beurt de gestuurde assen over een gepaste hoek zullen verdraaien, zodat de oplegger beter door de bocht kan worden gestuurd.

Door een gemeenschappelijke sturing in de vorm van een 10 gemeenschappelijke draaitafel, bekomt men verassend genoeg een voertuig met een zeer goede wegligging en stabiliteit.

Door het toepassen van een gemeenschappelijke draaitafel 15 die gepositioneerd is tussen de gestuurde wielassen, kan men ervoor zorgen dat beide wielassen van de oplegger of aanhanger bij het nemen van een bocht in tegengestelde zin worden verdraaid en bovendien over een verschillende hoek, waardoor de sturing makkelijk kan worden aangepast 20 aan de geometrie van elke oplegger of aanhanger.

Dit fenomeen van ongelijke aansturing van de assen kan nog worden aangepast door de draaitafel excentrisch op te stellen tussen de voornoemde gestuurde wielassen en dus 25 op een verschillende afstand van elk van deze gestuurde wielassen.

Bij voorkeur is het voornoemde scharnierelement waarmee elke stang is verbonden met de draaitafel, een 30 gemeenschappelijk scharnierelement en is elke voornoemde geleiding van een stang van de gestuurde wielassen dwars 1030002 5 f gericht op de lengterichting van de betreffende gestuurde I wielas, zodat bij het rechtdoor rijden het scharnierelement zich in een voorste of achterste positie bevindt.

5

Dit biedt het voordeel dat de sturing bij het nemen van zwakke bochten minder gevoelig reageert dan bij het nemen van korte scherpe bochten, hetgeen een voordeel is, aangezien het slingeren op de baan wordt afgezwakt, 10 terwijl het toelaat bij het nemen van scherpe bochten een korte draaicirkel te verwezenlijken zonder gevaar accidenteel tegen een persoon of een obstakel aan de binnenzijde van de bocht te rijden.

15 Het minder slingeren komt de stabiliteit en de manoeuvreerbaarheid van het voertuig ten goede en zorgt voor een mindere zijdelingse belasting van het chassis, de wielen en de ophanging, waardoor minder slijtage.

20 Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven van een oplegger en een aanhanger met verbeterde sturing volgens de uitvinding, 25 met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin: figuur 1 schematisch een aanzicht weergeeft van een voertuig bestaande uit een trekkend voertuig en een daaraan gekoppelde oplegger die voorzien is van twee 30 gestuurde assen en een verbeterde sturing volgens de uitvinding; 1 030002 i r 6 figuur 2 op grotere schaal een doorsnede weergeeft volgens lijn II-II in figuur 1; figuur 3 het voertuig van figuur 1 weergeeft, doch tijdens het nemen van een bocht; 5 figuur 4 een variante weergeeft van figuur 1; figuur 5 het voertuig van figuur 4 weergeeft tijdens het nemen van een bocht; figuur 6 een variant weergeeft waarbij de oplegger voorzien is van een bijkomende starre as; 10 figuur 7 het voertuig van figuur 6 weergeeft tijdens het nemen van een bocht; figuur 8 een vergelijking weergeeft van het stuurgedrag van een voertuig met een oplegger met een verbeterde sturing volgens de uitvinding ten 15 opzichte van een vergelijkbaar voertuig met een bekende sturing; figuur 9 een variant weergeeft van figuur 4, doch met een aanhanger in plaats van een oplegger.

20 Het voertuig 1 van figuur 1 wordt gevormd door een trekkend voertuig 2 en een daaraan gekoppelde oplegger 3 die in hoofdzaak bestaat uit een chassis 4 dat in dit geval gesteund wordt door twee gestuurde wielassen 5 en 6 met wielen 7.

25

De oplegger 3 is aan het trekkend voertuig 2 gekoppeld door middel van een klassieke kingpin 8 die draaibaar kan samenwerken met een koppelschotel 9 op het trekkend voertuig 2.

30 1030002 7

De gestuurde wielassen 5 en 6 zijn elk op een steun 10 bevestigd die verdraaibaar rond een verticale as 11 op het chassis 4 is aangebracht.

5 De oplegger 3 is voorzien van een verbeterde sturing volgens de uitvinding die in het weergegeven voorbeeld van figuur 1 een draaitafel 12 bevat in de vorm van een plaat 13 die door middel van een draaikrans 14 verdraaibaar rond een verticale as X-X' op het chassis 4 10 is bevestigd, waarbij deze draaikrans 14, zoals bekend, bestaat uit een binnenste ring 15 waarmee de draaikrans 14 aan het chassis 4 is bevestigd en een buitenste ring 16 waarop de voornoemde plaat .13 is vast gemaakt en kogellagers 17 die de verdraaiing van de buitenste ring 15 16 rond de binnenste ring 15 mogelijk maken.

De draaitafel 12 is in het weergegeven voorbeeld tussen de twee gestuurde wielassen 5 en 6 aangebracht en is, meer speciaal, excentrisch opgesteld ten opzichte van het 20 midden M van de centerlijn tussen de draaiassen 11 van de gestuurde wielassen 5 en 6, waarbij de draaitafel 12 over een afstand B meer naar voor is verplaatst en met andere woorden het center van de draaitafel 12 zich op een kleinere afstand C bevindt van de voorste gestuurde 25 wielas 5 dan de afstand D tot de achterste gestuurde wielas 6.

De verbeterde sturing wordt verder gevormd door twee stangen 18 die elk axiaal verschuifbaar zijn aangebracht 30 in een geleiding 19 van elk van de voornoemde verdraaibare steunen 10, welke stangen 18 met een 1030002 1 t 8 uiteinde 20 door middel van een, in dit geval, gemeenschappelijk verticaal scharnierelement 21 is verbonden met de voornoemde draaitafel 12 en dit op een afstand van de draaias X-X' van de draaitafel 12.

5

De geleidingen 19 worden, in dit geval, gevormd door bussen waarin de betreffende stangen 18 verschuifbaar zijn aangebracht en die op de respectievelijke steunen 10 van de gestuurde wielassen 5 en 6 zijn bevestigd volgens 10 een richting dwars op de lengterichting van elke betreffende gestuurde wielas 5, 6 en gaande door de verticale draaias 11 van de betreffende steun 10.

De draaitafel 12 is voorzien van een aandrijving 22 die, 15 in dit geval, wordt gevormd door een kabelaandrijving met een kabel 23 die, enerzijds, over een eerste kabelschijf 24 is geleid die op de buitenste ring 16 van de draaikrans 14 is bevestigd en, anderzijds, over een tweede kabelschijf 25 is geleid die, door middel van een 20 tweede niet in de figuren weergegeven draaikrans, verdraaibaar op het chassis 4 is bevestigd in een ten opzichte van de voornoemde kingpin 8, gecenterde positie en die kan samenwerken met de koppelschotel 9 van het trekkend voertuig 2 doordat op de tweede kabelschijf 25 25 een wig 26 is bevestigd die, in gekoppelde toestand, gevat zit in een spievormige gleuf 27 van de koppelschotel 9.

De werking van de verbeterde sturing volgens de 30 uitvinding is zeer eenvoudig en als volgt.

1030002 9

Wanneer het trekkend voertuig 2 rechtdoor rijdt, bevinden de gestuurde wielassen 5 en 6 zich, zoals weergegeven in figuur 1, in een neutrale positie dwars op de lengterichting van de oplegger 3.

5

Wanneer het trekkend voertuig 2 een bocht uitvoert, zoals weergegeven in figuur 3, ontstaat er een onderlinge hoekverdraaiing A tussen het trekkend voertuig 2 en de oplegger 3, waardoor de draaitafel 12 door de 10 kabelaandrijving 22 synchroon met deze hoekverdraaiing A wordt verdraaid over een evenredige hoek of in het weergegeven voorbeeld, waarbij de kabelschijven 24 en 25 een zelfde diameter vertonen, over een zelfde hoek A.

15 Door de verdraaiing van de draaitafel 12 wordt het gemeenschappelijk scharnierelement 21 tussen de uiteinden 20 van de stangen 18 meegenomen in deze draaibeweging, waardoor deze stangen 18 de wielassen gestuurde 5 en 6 in tegengestelde zin verdraaien, respectievelijk over hoeken 20 E en F die onderling verschillend zijn, zodat de wielen 7 volgens de kromming van de bocht worden gericht en de oplegger 3 zich beter gedraagt in de bocht.

Dankzij het feit dat de stangen worden gestuurd door een 25 draaitafel, kunnen de gestuurde wielassen over grotere hoeken worden verdraaid dan bij de bekende sturingen, hetgeen voordelig is bij het nemen van korte bochten.

In figuur 4 is een variant weergegeven van een voertuig 1 30 van figuur 1, waarbij, in dit geval, het gemeenschappelijk scharnierelement 21 zich in een naar de 1030002 10 achterzijde van de oplegger 3 gerichte positie bevindt wanneer de gestuurde wielassen 5 en 6 in een neutrale positie zijn gedraaid om rechtdoor te kunnen rijden.

5 De werking van deze variant is analoog aan deze van figuur 1, met dit verschil dat bij het nemen van een bocht, zoals weergegeven in figuur 5, de gestuurde wielassen 5 en 6 over andere hoeken worden verdraaid dan in het geval van figuur 3.

10

In figuur 6 wordt een variant weergegeven van figuur 4 met een oplegger met drie assen, waarbij, in dit geval, tussen de gestuurde wielassen 5 en 6 bijkomend een starre as 28 is voorzien.

15

Het stuurgedrag van een dergelijke variant, zoals afgebeeld in figuur 7, is analoog aan deze van de vorige variant.

20 In figuur 8 wordt met de curve G schematisch het traject weergegeven van het middenpunt van de voorzijde van het trekkend voertuig 2 tijdens het afleggen van een slingerparcours en worden met de curven H en I de overeenstemmende afgelegde trajecten weergegeven van het 25 middenpunt van de achterzijde van een oplegger 3, respectievelijk met een sturing volgens de uitvinding en met een gekende sturing.

Een vergelijking van de trajecten H en I toont duidelijk 30 aan dat een oplegger 3 met een sturing volgens de uitvinding naar de binnenzijde van het traject G wordt 1 030002 11 gestuurd, terwijl een oplegger met vergelijkbare lengte en met een klassieke sturing naar de buitenzijde van het traject G wordt gestuurd en dat bovendien de slingerbeweging H van een oplegger met een sturing 5 volgens de uitvinding wordt afgezwakt, terwijl de slingerbeweging I van een oplegger met een klassieke sturing eerder wordt versterkt.

Proeven hebben aangetoond dat met een sturing volgens de 10 uitvinding, de maximale zijdelingse afwijking LI tussen de curven G en H van de orde van grootte van 20 cm is, daar waar de maximale uitwijking L2 tussen de curven G en I veel groter is.

15 In figuur 9 is een variant weergegeven waarbij een verbeterde sturing volgens de uitvinding wordt toegepast op een aanhanger 29, waarbij de middelen om de aanhanger aan een trekkend voertuig 2 te koppelen worden gevormd door een trekhaak 30 op het trekkend voertuig 2 en een 20 daarmee samenwerkende zogenaamde dissel 31 die verdraaibaar op de aanhanger 29 is aangebracht rond een draaipunt 32 en waarbij de tweede kabelschijf 25 gecenterd op het chassis is aangebracht ten opzichte van dit draaipunt 32 en wordt verdraaid door de relatieve 25 bewegingen van de dissel 31.

Alhoewel in de figuren de draaitafel 12 is voorzien van een kabelaandrijving 22, is het niet uitgesloten andere aandrijvingen te voorzien in de vorm van een 30 hydraulische, pneumatische, elektrische of andere mechanische aandrijving.

1 030002 % · 12

Het is duidelijk dat de uitvinding kan worden toegepast op een oplegger 3 met meer dan twee gestuurde assen en met meerdere starre assen.

5

De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch een oplegger of aanhanger met een verbeterde sturing volgens de uitvinding kan in allerlei 10 vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

1030002

Claims (12)

1.- Oplegger of aanhanger met verbeterde sturing die in 5 hoofdzaak; bestaat uit een chassis (4) en minstens twee gestuurde wielassen (5,6), waarbij elke gestuurde wielas (5,6) op een steun (10) is bevestigd die verdraaibaar rond een verticale as (11) op het chassis (4) is aangebracht en voorzien is van een sturing voor het 10 verdraaien van de betreffende wielas (5,6) rond de betreffende verticale as (11), evenals middelen om de oplegger (3) of aanhangwagen (29) aan een trekkend voertuig (2) te kunnen koppelen, daardoor gekenmerkt dat elke verdraaibare steun (10) van de gestuurde wielassen 15 (5,6) een stang (18) bevat die axiaal verschuifbaar is aangebracht in een geleiding (19) van de betreffende verdraaibare steun (10), waarbij deze beide stangen (18), respectievelijk elk met een uiteinde (20), door middel van een verticaal scharnierelement (21) zijn verbonden 20 met een gemeenschappelijke sturing in de vorm van een draaitafel (12) die op het chassis (4) is bevestigd en verdraaibaar is rond een verticale as (X-X'), waarbij deze draaitafel (12) voorzien is van een aandrijving (22) die de draaitafel (12) synchroon beweegt met de relatieve 25 hoekverdraaiingen (A) van de oplegger (3) of aanhanger (29) ten opzichte van het trekkend voertuig (2).

2.- Oplegger of aanhanger volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat het voornoemde scharnierelement (21) 30 waarmee elke stang (18) is verbonden met de draaitafel (12) een gemeenschappelijk scharnierelement (21) is dat 1030002 % · zich op een afstand bevindt van de draaias (X-X') van deze draaitafel (12).

3.- Oplegger of aanhanger volgens conclusie 1 of 2, 5 daardoor gekenmerkt dat elke voornoemde geleiding (19) van een stang (18) van de gestuurde wielassen (5,6) dwars is gericht op de lengterichting van de betreffende gestuurde wielas (5,6). 10 4.- Oplegger of aanhanger volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat elke stang (18) van de gestuurde wielassen (5,6) de verticale scharnieras (11) van de steun (10) van de betreffende gestuurde wielas (5,6) kruist. 15

5. Oplegger of aanhanger volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de geleidingen (19) van de stangen (18) worden gevormd door een buis waarin de betreffende stang verschuifbaar is aangebracht en die op de betreffende 20 verdraaibare steun (10) is vastgemaakt.

6. Oplegger of aanhanger volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat· de draaitafel (12) zich tussen de twee gestuurde wielassen (5,6) bevindt. 25

7. Oplegger of aanhanger volgens conclusie 6, daardoor gekenmerkt dat de draaitafel (12) excentrisch is opgesteld tussen de voornoemde gestuurde wielassen (5,6), met andere woorden, op een verschillende afstand (C,D) 30 van elk van deze wielassen (5,6). 1030002

8. Oplegger of aanhanger volgens conclusie 7, daardoor gekenmerkt dat de draaitafel (12) zich op een afstand (C) bevindt van de voorste gestuurde wielas (5) die kleiner is dan de afstand (D) tot de achterste gestuurde wielas 5 (6) .

9. Oplegger of aanhanger volgens één van de conclusies 2 tot 8, daardoor gekenmerkt dat wanneer de gestuurde wielassen (5,6) zich in een neutrale positie bevinden om 10 rechtdoor te rijden, het gemeenschappelijk scharnierelement (21) zich in een naar de achterzijde van de oplegger (3) of aanhanger (29) gerichte positie bevindt. 15 10.- Oplegger of aanhanger volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de aandrijving (22) van de draaitafel (12) wordt gevormd door een kabelaandri j ving met een kabel (23) die over twee kabelschijven is geleid, namelijk een eerste kabelschijf 20 (24) die coaxiaal op de voornoemde draaitafel (12) is bevestigd en een tweede kabelschijf (25) die verdraaibaar op het chassis (4) is bevestigd en die samenwerkt met het trekkend voertuig (2) zodat een relatieve hoekverdraaiing (A) van de oplegger (3) of aanhanger (29) ten opzichte 25 van het trekkend voertuig (2) resulteert in een synchrone verdraaiing van de voornoemde eerste en tweede kabelschijven (24,25).

11.- Oplegger of aanhanger volgens conclusie 10, daardoor 30 gekenmerkt dat beide voornoemde kabelschijven (24,25) een zelfde diameter vertonen. 1030002

12. Oplegger volgens conclusie 10 of 11, daardoor gekenmerkt dat de middelen om de oplegger (3) aan een trekkend voertuig (2) te koppelen, worden gevormd door 5 een koppelschotel (9) op het trekkend voertuig (2) en een daarmee samenwerkende zogenaamde kingpin (8) op de oplegger {3) en dat de tweede kabelschijf (25) gecenterd ten opzichte van de voornoemde kingpin (8) op het chassis (4) is aangebracht en wordt verdraaid door de relatieve 10 bewegingen van de koppelschotel (9).

13. Aanhanger volgens conclusie 10 of 11, daardoor gekenmerkt dat de middelen om de aanhanger (29) aan een trekkend voertuig (2) te koppelen, worden gevormd door 15 een trekhaak (30) op het trekkend voertuig (2) en een daarmee samenwerkende zogenaamde dissel (31) die verdraaibaar op de aanhanger (29) is aangebracht en dat de tweede kabelschijf (25) gecenterd ten opzichte van het draaipunt (32) van de dissel (31) op het chassis van de 20 aanhanger is aangebracht en wordt verdraaid door de relatieve bewegingen van de dissel (31).

14. Oplegger of aanhanger volgens één van de conclusies 1 tot 11, daardoor gekenmerkt dat de slingerbewegingen 25 van de oplegger (3) of aanhanger (29) zwakker zijn dan de slingerbewegingen van het trekkend voertuig (2). 1030002