BE1018324A3 - Werkwijze en inrichting voor het controleren van een insertiesysteem voor een weefmachine. - Google Patents

Werkwijze en inrichting voor het controleren van een insertiesysteem voor een weefmachine. Download PDF

Info

Publication number
BE1018324A3
BE1018324A3 BE2008/0581A BE200800581A BE1018324A3 BE 1018324 A3 BE1018324 A3 BE 1018324A3 BE 2008/0581 A BE2008/0581 A BE 2008/0581A BE 200800581 A BE200800581 A BE 200800581A BE 1018324 A3 BE1018324 A3 BE 1018324A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
fluid flow
measured
shut
value
weaving machine
Prior art date
Application number
BE2008/0581A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Picanol Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Picanol Nv filed Critical Picanol Nv
Priority to BE2008/0581A priority Critical patent/BE1018324A3/nl
Priority to PCT/EP2009/007515 priority patent/WO2010046092A1/en
Priority to CN200980141857.2A priority patent/CN102203334B/zh
Priority to EP09744953.2A priority patent/EP2352869B1/en
Application granted granted Critical
Publication of BE1018324A3 publication Critical patent/BE1018324A3/nl

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D47/00Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
    • D03D47/28Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms wherein the weft itself is projected into the shed
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D47/00Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
    • D03D47/28Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms wherein the weft itself is projected into the shed
    • D03D47/30Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms wherein the weft itself is projected into the shed by gas jet
    • D03D47/3026Air supply systems
    • D03D47/3033Controlling the air supply
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D47/00Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
    • D03D47/28Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms wherein the weft itself is projected into the shed
    • D03D47/30Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms wherein the weft itself is projected into the shed by gas jet
    • D03D47/3026Air supply systems
    • D03D47/3053Arrangements or lay out of air supply systems
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D51/00Driving, starting, or stopping arrangements; Automatic stop motions
    • D03D51/18Automatic stop motions
    • D03D51/34Weft stop motions
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D51/00Driving, starting, or stopping arrangements; Automatic stop motions
    • D03D51/18Automatic stop motions
    • D03D51/44Automatic stop motions acting on defective operation of loom mechanisms

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Textile Engineering (AREA)
  • Looms (AREA)

Abstract

Werkwijze en inrichting voor het controleren van een insertiesysteem (10) voor een weefmachine, waarbij de inrichting (1) een sensorinrichting (2) bevat voor het meten van minstens één actuele waarde van een fluïdumstroom en een met de sensorinrichting (2) verbonden verwerkingsinrichting (6) bevat voor het vergelijken van een gemeten actuele waarde van de fluïdumstroom met een verwachte waarde voor de fluïdumstroom.

Description

Werkwijze en inrichting voor het controleren van een insertiesysteem voor een weefmachine.
De uitvinding betreft een werkwijze en een inrichting voor het controleren van een insertiesysteem voor een weefmachine, meer in het bijzonder voor een luchtweefmachine.
Gekende insertiesystemen voor het in een weefvak brengen van inslagdraden bij weefmachines bevatten onder meer een voorraadtank met fluïdum, fluïdumleidingen, ventielen en mondstukken. Het verbruik van het voor de insertie van inslagdraden aangewende fluïdum dient zo laag mogelijk gehouden te worden. Om het verbruik zo laag mogelijk te houden, is een controle van de fluïdumstroom aangewezen, zodat optredende problemen, bijvoorbeeld omwille van defecten in de fluïdumleidingen en/of omwille van verstopte mondstukken snel ontdekt kunnen worden, en onmiddellijk hersteld kunnen worden.
Uit DE 19936071 Cl is een controlesysteem voor een luchtweefmachine bekend, die als luchtleidingen flexibele drukslangen bevat, waarbij de drukslangen zijn uitgerust met elektrische stroomvoerende geleiders die bij een optredend defect van de drukslang de stroom onderbreken, om in de sturing van de weefmachine een signaal te genereren, waardoor een weefstop veroorzaakt wordt.
Het is gekend uit JP 2002138346 A om een luchtstroom niet rechtstreeks te meten, maar te berekenen op basis van een in een voorraadtank aanwezige persluchtdruk, het aantal blazers, de efficiëntie van de blazers, het oppervlak van de doorsnede van de blazers en de opening van een bijhorend ventiel.
Het is ook gekend om door middel van een sensor een actuele waarde van een fluïdumstroom te bepalen en de bepaalde waarde op een weergavetoestel weer te geven, bijvoorbeeld door middel van een wijzer en/of door middel van een monitor.
Het is een opgave van deze uitvinding een werkwijze en een inrichting voort te brengen, waarbij aan de hand van een gemeten fluïdumstroom op eenvoudige en betrouwbare wijze een controle mogelijk is.
Deze opgave wordt opgelost door een werkwijze voor het controleren van een insertiesysteem van een weefmachine, waarbij minstens één actuele waarde van een fluïdumstroom door middel van een sensorinrichting wordt gemeten en met een verwachte waarde wordt vergeleken.
Door het vergelijken van de actuele waarde met een verwachte waarde zijn fouten of onregelmatigheden op eenvoudige wijze vast te stellen, zodat een snelle ingreep mogelijk is. Het meten van een actuele waarde is daarbij continu en/of volgens bepaalde intervallen mogelijk. Een controle is zowel tijdens het weven alsook tijdens een stilstand van de weefmachine mogelijk. Bij voorkeur wordt een fluïdumstroom over een bepaalde meetperiode gemeten, waarbij een gemiddelde waarde van de fluïdumstroom over de meetperiode als actuele waarde wordt bepaald. De gemiddelde waarde wordt bij deze uitvoeringsvorm met een verwachte waarde vergeleken, om zo de invloed van kortstondig optredende schommelingen te minimaliseren.
Volgens een voordelige uitvoeringsvorm wordt een hoofdfluïdumstroom in een hoofdtoevoerleiding van een weefmachine gemeten. Een insertiesysteem voor inslagdraden van een weefmachine bevat bijvoorbeeld een hoofdvoorraadtank, fluïdumleidingen, ventielen en mondstukken. De sensorinrichting is daarbij bijvoorbeeld tussen een compressor, om een gecomprimeerd fluïdum te leveren, en de hoofdvoorraadtank geplaatst. Daardoor laat een fluïdumverbruik van de weefmachine zich in zijn geheel meten, meer in het bijzonder het verbruik van fluïdum dat aan de weefmachine wordt geleverd.
Aan een hoofdvoorraadtank voor een weefmachine zijn normaal meerdere ventielen aangesloten, waarbij aan elk ventiel een groep bijblazers en/of hoofdblazers zijn aangesloten. Bij voorkeur wordt door het instellen van referentieparameters van de ventielen, dit wil onder meer zeggen door het gepast openen en sluiten van de afsluitventielen, het gepast instellen van de smoorventielen en/of het gepast instellen van de drukregelventielen, in een bijhorende referentie-instelling van de weefmachine voorzien. Daarbij kan een verwachte waarde en/of een actuele waarde voor de fluïdumstroming voor die referentie-instelling bepaald worden. Op deze wijze kunnen meerdere referentie-instellingen bekomen worden en kunnen verschillende bouwgroepen door een sensorinrichting worden gecontroleerd.
Volgens een uitvoeringsvorm wordt een aanwezige lekfluïdumstroom in de hoofdtoevoerleiding gemeten. Hiervoor worden bijvoorbeeld de afsluitventielen die op de hoofdvoorraadtank zijn aangesloten volledig gesloten. Indien in bepaalde leidingen een smoorventiel voorzien is, dan wordt bijvoorbeeld de doorstroming door het smoorventiel geminimaliseerd door de smoring van het smoorventiel maximaal in te stellen. Een verwachte waarde voor een dergelijke configuratie is laag. Bijvoorbeeld ligt een verwachte waarde voor het debiet, meer in het bijzonder voor het massadebiet van de fluïdumstroom bij ongeveer 0,2 tot 0,8 Nm3/h (normaal kubieke meter per uur). Wordt bijvoorbeeld een hogere actuele waarde gemeten, dan kan daaruit een defect in het leidingensysteem blijken.
Volgens een andere uitvoeringsvorm wordt minstens één verwachte waarde voor de fluïdumstroom door middel van een meting voor een referentie-instelling bepaald, waarbij bijvoorbeeld slechts één afsluitventiel is geopend. Voor zover de bouwgroep die aangesloten is op het afsluitventiel tevens met een smoorventiel of meerdere smoorventielen is uitgerust, gebeurt de meting voor een referentie-instelling met maximaal geopend smoorventiel of smoorventielen, om zo een maximale fluïdumstroom door de bouwgroep te bereiken. Daarbij kunnen bij bepaalde uitvoeringsvormen voor aparte mondstukken horende bij een afsluitventiel eigen smoorventielen aangesloten zijn. Door het aansturen van deze smoorventielen kunnen bij deze bepaalde uitvoeringsvormen de fluïdumstromen door aparte mondstukken bepaald worden. Volgens andere uitvoeringsvormen kunnen meerdere sensoren voorzien worden, waarmee fluïdumstromen uit aparte of groepen mondstukken meetbaar zijn.
Bij voorkeur wordt om verwachte waarden te bepalen een fluïdumstroom volgens een referentie-instelling van de weefmachine gemeten. De verwachte waarde komt daarbij overeen met een waarde bij een bepaalde referentie-instelling van de weefmachine. Zonder veranderingen aan de randvoorwaarden mag daarbij ook geen verandering van de actuele waarde waar te nemen zijn. Daardoor is het mogelijk de in bedrijf optredende veranderingen snel op te merken, welke veranderingen bijvoorbeeld ontstaan door fouten.
Volgens een uitvoeringsvorm wordt een fluïdumstroom gemeten uit minstens één bijblazer die op een afsluitventiel is aangesloten en/of uit minstens één hoofdblazer die op een afsluitventiel is aangesloten, om een actuele waarde van de fluïdumstroom voor de minstens één bijblazer en/of voor de minstens één hoofdblazer te bepalen.
Volgens een andere uitvoeringsvorm wordt een verwachte waarde voor een fluïdumstroom uit een mondstuk of een groep mondstukken, zoals uit een bijblazer, uit een groep bijblazers, uit een hoofdblazer en/of uit een groep hoofdblazers bepaald. De fluïdumstroom uit een mondstuk van een groep, zoals uit een bijblazer van een groep bijblazers en/of uit een hoofdblazer van een groep hoofdblazers kan bepaald worden via een correctiefactor met inachtneming van het aantal mondstukken van de groep, zoals het aantal bijblazers van de groep en/of van het aantal hoofdblazers van de groep. Aan een afsluitventiel zijn gewoonlijk twee of drie bijblazers aangesloten. Er kunnen echter ook meer of minder bijblazers op één afsluitventiel zijn aangesloten. Door de correctiefactor kan rekening worden gehouden met hoe het aantal blazers van een op één afsluitventiel aangesloten groep met blazers invloed heeft op de verwachte waarde voor de fluïdumstroom door deze groep. Daarbij is het bijvoorbeeld denkbaar dat een verwachte waarde voor een fluïdumstroom door een groep met drie blazers die aangesloten zijn op een afsluitventiel wordt bepaald op grond van een gemeten waarde van een vergelijkbare groep met twee blazers die aangesloten zijn op een afsluitventiel, waarbij door een correctiefactor met het verschillende aantal blazers per groep rekening kan worden gehouden. Gewoonlijk hangen het aantal blazers en een fluïdumstroom niet lineair van elkaar af. Door bijkomende leidingen, door de beperkte doorstroomopening van de ventielen en dergelijke moet bij een groep met meerdere blazers meestal rekening worden gehouden met hogere verliezen. Door de correctiefactor laten aparte groepen met een verschillend aantal mondstukken of blazers zich echter toch met elkaar vergelijken. Een actuele waarde van een fluïdumstroom hangt onder meer af van de aanwezige toevoerdruk van het fluïdum, die bijvoorbeeld door een drukregelventiel kan worden ingesteld.
In het bijzonder door het vergelijken van de fluïdumstromen door de verschillende groepen mondstukken die gevoed worden met eenzelfde toevoerdruk is een betrouwbare controle mogelijk, omdat in dit geval bij een vergelijking van de fluïdumstromen door de verschillende groepen, de toevoerdruk niet relevant is.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm worden groepen mondstukken, bijvoorbeeld groepen bijblazers, elk via een bijhorend afsluitventiel met een bepaalde voorraadtank verbonden, waarbij de fluïdumstroom voor elk van een aantal groepen mondstukken die op een bijhorend afsluitventiel zijn aangesloten met een sensorinrichting wordt gemeten, waarbij als verwachte waarde een gemiddelde waarde voor de fluïdumstroom voor een aantal van deze groepen mondstukken wordt bepaald. Hierbij kan voor elke groep mondstukken de actuele gemeten waarde voor de fluïdumstroom vergeleken worden met de voornoemde verwachte waarde voor de fluïdumstroom en kan bepaald worden dat het verschil tussen de actuele waarde en de verwachte waarde voor de fluïdumstroom voor een bepaalde groep mondstukken wezenlijk is in functie van de standaardafwijking van de gemeten waarden waarmee de voornoemde gemiddelde waarde werd bepaald. Het volgens deze werkwijze bepalen of een wezenlijk verschil voorhanden is, is vooral voordelig om te bepalen of een bepaald mondstuk, bijvoorbeeld een bepaalde bijblazer vervuild is.
De opgave wordt verder opgelost door een inrichting voor het controleren van een insertiesysteem voor een weefmachine, waarbij de inrichting een sensorinrichting bevat voor het meten van minstens één actuele waarde van een fluïdumstroom en waarbij de inrichting een met de sensorinrichting verbonden verwerkingsinrichting bevat voor het vergelijken van een gemeten actuele waarde van de fluïdumstroom met een verwachte waarde voor de fluïdumstroom. Door het vergelijken van de actuele waarden met verwachte waarden is een beoordeling van een actuele waarde mogelijk. Hierdoor is een vroege en snelle foutdetectie mogelijk. Onder "een met de sensorinrichting verbonden verwerkingsinrichting" wordt in de context van de uitvinding een willekeurige verbinding bedoeld, bijvoorbeeld over draden of draadloos, bijvoorbeeld een radioverbinding, waardoor tussen de sensorinrichting en de verwerkingsinrichting gegevensoverdracht of signaaloverdracht minstens unidirectionaal van de sensorinrichting naar de verwerkingsinrichting mogelijk is. Volgens een variante is een bidirectionale gegevensoverdracht of signaaloverdracht tussen beide mogelijk.
Volgens een uitvoeringsvorm bevat de sensorinrichting een in een hoofdtoevoerleiding van de weefmachine aangebrachte sensor. Als sensor is bijvoorbeeld een debietmeter voor fluïdum bruikbaar, die onafhankelijk van de druk van het fluïdum een fluïdumhoeveelheid over een bepaald tijdsinterval kan bepalen of meten. Als debietmeter kan een "massadebietsensor" aangewend worden die bijvoorbeeld gebruik maakt van thermische eigenschappen van de fluïdumstroom om het massadebiet te bepalen. Door de plaatsing van de sensor in de hoofdtoevoerleiding is het mogelijk om met slechts één sensor het verbuik aan fluïdum dat opgenomen wordt door de weefmachine te controleren. Daarbij wordt benut dat afsluitventielen en/of smoorventielen onafhankelijk van elkaar kunnen worden geschakeld, om zo verschillende vergelijkingstoestanden of referentie-instellingen te creëren, waarbij in de verwerkingsinrichting informatie ter beschikking wordt gesteld over welke toestanden of instellingen de afsluitventielen en/of de smoorventielen vertonen, om zo vast te stellen door welke leidingen het fluïdum stroomt.
Alternatief of aanvullend kan de sensorinrichting een bij minstens één mondstuk horende sensor vertonen, bijvoorbeeld een bij minstens één bijblazer en/of een bij minstens één hoofdblazer horende sensor.
Volgens een andere uitvoeringsvorm bevat de inrichting een opslaginrichting, waarin minstens één verwachte waarde voor de fluïdumstroom opgeslagen is, meer in het bijzonder een verwachte waarde die aan de hand van een referentie-instelling werd bepaald. De opslaginrichting bevat bij voorkeur een meermaals overschrijfbaar geheugen, zodat de verwachte waarden aan gewijzigde configuraties kunnen worden aangepast. Bij voorkeur wordt na het instellen van de weefmachine een meetcyclus gestart om de verwachte waarden bij een referentie-instelling of bij meerdere referentie-instellingen te meten en vervolgens in de opslaginrichting op te slaan.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm zijn in de opslaginrichting correctiefactoren opgeslagen voor aparte bijblazers en/of voor meerdere op afsluitventielen aangesloten bijblazers, waardoor voor de bijhorende verwachte waarden rekening kan worden gehouden met het aantal op een afsluitventiel aangesloten bijblazers. De correctiefactoren zijn bij voorkeur eveneens in een overschrijfbaar geheugen opgeslagen, om zo een aanpassing aan een wijziging van het aantal per afsluitventiel aangesloten bijblazers te kunnen opnemen.
Volgens een uitvoeringsvorm is de opslaginrichting met een invoerinrichting verbonden, waarmee gegevens zoals correctiefactoren en/of verwachte waarden invoerbaar zijn, in het bijzonder manueel invoerbaar zijn. Daardoor is een eenvoudige instelling mogelijk. De opslaginrichting is tevens met de sensorinrichting verbonden voor het opslaan van gemeten waarden door de sensorinrichting, waarbij de sensorinrichting bijvoorbeeld via de verwerkingsinrichting met de opslaginrichting is verbonden.
De verwerkingsinrichting is bij voorkeur verbonden met een weergave-inrichting, waarop gemeten waarden, verwachte waarden en/of daarvan afgeleide waarden zoals afwijkingen tussen gemeten en verwachte waarden kunnen weergegeven worden, bijvoorbeeld optisch en/of akoestisch. Als weergave-inrichting dient bij voorkeur het weergavescherm of display van de weefmachine. De weergegeven waarden kunnen in de vorm van getallenwaarden en/of door grafische voorstellingen worden afgebeeld. Indien de weefmachine niet met een inrichting volgens de uitvinding is uitgerust, kan dit op het weergavescherm van de weefmachine op een overeenkomstige wijze worden weergegeven.
Verdere kenmerken en voordelen van de uitvinding vloeien voort uit de hierna volgende beschrijving van de in de tekeningen weergegeven uitvoeringsvoorbeelden.
Figuur 1 toont een schematische weergave van een weefmachine met een inrichting volgens de uitvinding.
Figuur 2 toont een schematische voorstelling van een insertiesysteem voor een luchtweefmachine, dat geschikt is voor het aanwenden van een werkwijze volgens de uitvinding.
Figuren 3 tot 5 tonen variante uitvoeringsvormen voor een insertiesysteem gelijkaardig aan dit van figuur 2.
De in figuur 1 weergegeven weefmachine bevat een inrichting 1 volgens de uitvinding. De inrichting 1 bevat een sensorinrichting 2 voor het meten van minstens één actuele waarde van een fluid um stroom, bijvoorbeeld voor het meten van het actuele debiet van een fluidumstroom. De sensorinrichting 2 is ter hoogte van het gestel 3 van de weefmachine aangebracht. De sensorinrichting 2 is tevens ter hoogte van de hoofdtoevoerleiding 4 van de weefmachine aangebracht. De sensorinrichting 2 bevat een sensor 5 die verbonden is met een verwerkingsinrichting 6. Tevens bevat de inrichting 1 een opslaginrichting 7, een invoerinrichting 8 en een weergave-inrichting 9.
Zoals weergegeven in figuur 2 bevat de inrichting 1, meer in het bijzonder de verwerkingsinrichting 6 van de inrichting 1, een opslaginrichting 7 voor het opslaan van waarden. De verwerkingsinrichting 6, meer in het bijzonder de opslaginrichting 7 van de verwerkingsinrichting 6, wordt met een invoerinrichting 8 verbonden. De verwerkingsinrichting 6 van de inrichting 1 is tevens verbonden met een weergave-inrichting 9, meer in het bijzonder met het weergavescherm van de weefmachine. De opslaginrichting 7 en de invoerinrichting 8 zijn tevens verbonden met de weergave-inrichting 9. De invoerinrichting 8 wordt bijvoorbeeld gevormd door een invoerbus die kan samenwerken met een elektronisch systeem, zoals een USB invoerbus of enig andere invoerbus. Volgens een variante uitvoeringsvorm kan de invoerinrichting 8 tevens fungeren als uitvoerinrichting. Volgens nog een variante kan de weergave-inrichting 9 tevens fungeren als invoerinrichting, bijvoorbeeld kan deze als zogenaamd "touch screen" uitgevoerd worden. Met "verbonden" wordt ook hier een willekeurige verbinding bedoeld, waardoor gegevensoverdracht of signaaloverdracht minstens unidirectionaal of bij voorkeur bidirectionaal mogelijk is.
In figuur 2 wordt schematisch een insertiesysteem 10 voor een weefmachine voorgesteld, meer in het bijzonder voor een luchtweefmachine. Bij het in figuur 2 weergegeven insertiesysteem 10 wordt als fluïdum perslucht aangewend. Hierbij bestaat de fluïdumstroom uit een persluchtstroom. Uiteraard is deze beschrijving tevens voor een ander fluïdum toepasbaar. De luchtweefmachine bevat een aantal groepen mondstukken 11, 12, 13, 14 en 15 die in het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld bestaan uit een bijblazer. De bijblazers 11, 12 zijn via een bijhorend afsluitventiel 16, 17 verbonden met een voorraadtank 21, terwijl de bijblazers 13, 14, 15 via een bijhorend afsluitventiel 18, 19, 20 verbonden zijn met een voorraadtank 22. De voorraadtank 21 is via een drukregelventiel 23 verbonden met een hoofdvoorraadtank 25, terwijl de voorraadtank 22 via een drukregelventiel 24 verbonden is met een hoofdvoorraadtank 25. De hoofdvoorraadtank 25 is via een drukregelventiel 26 verbonden met een toevoersysteem 27 dat fluïdum onder druk kan toevoeren. Het toevoersysteem 27 bevat bijvoorbeeld een compressor voor het leveren van perslucht.
Tevens zijn mondstukken 28, 29, die in het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld bestaan uit een hoofdblazer, via een afsluitventiel 30 en een smoorventiel 31 verbonden met een voorraadtank 32. De voorraadtank 32 is via een drukregelventiel 33 verbonden met de hoofdvoorraadtank 25. Verder zijn nog hulpinrichtingen 34 en 35 voorzien. De hulpinrichting 34 wordt bijvoorbeeld door een strekblazer gevormd en wordt via een afsluitventiel 36 en een smoorventiel 37 verbonden met een voorraadtank 38. De hulpinrichting 35 wordt bijvoorbeeld door een reinigingsblazer gevormd. Volgens een variante kan een hulpinrichting 34 of 35 worden gevormd door een cilinder voor het aandrijven van een draadkiem, door een blazer aanwezig in een zuigmond waarin inslagdraden opgezogen kunnen worden, door een blazer van een kanteninlegger of door nog andere blazers of elementen. De hulpinrichting 35 wordt rechtstreeks verbonden met de voorraadtank 38. Hierbij wordt opgemerkt dat de hulpinrichting 35 continu van fluïdum onder druk wordt voorzien en bijvoorbeeld continu lucht verbruikt. De voorraadtank 38 wordt via een drukregelventiel 39 verbonden met de hoofdvoorraadtank 25. Uiteraard kunnen volgens een niet weergegeven variante nog andere hulpinrichtingen voorzien worden, die via een voorraadtank van fluïdum voorzien worden.
Bij het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld kan een afsluitventiel bestaan uit een magneetventiel. Het smoorventiel kan bestaan uit een motorgestuurd smoorventiel. Het drukregelventiel bestaan uit een manueel instelbaar en/of een motorgestuurd drukregelventiel. In figuur 1 zijn schematisch manueel instelbare drukregelventielen 23, 24, 26, 33, 39 weergegeven die ter hoogte van het gestel van de weefmachine zijn aangebracht.
In de toevoerleiding 4 vanaf het toevoersysteem 27 naar de hoofdvoorraadtank 25 wordt een sensorinrichting 2 volgens de uitvinding aangebracht, die een sensor 5 bevat om een actuele waarde van de fluïdum stroom doorheen de hoofdtoevoerleiding 4 te bepalen. Indien de fluïdumstroom bestaat uit een persluchtstroom wordt als actuele waarde bijvoorbeeld het debiet aan perslucht per tijdseenheid gekozen, meer in het bijzonder het gemeten massadebiet aan perslucht per tijdseenheid. Met massadebiet wordt het debiet bedoeld dat bepaald wordt door de massa van het fluïdum in de fluïdumstroom die ter hoogte van de sensor voorbij komt. Het massadebiet is onafhankelijk van de druk van het fluïdum in de fluïdumstroom.
De sensor 5 bestaat bijvoorbeeld uit een gekende massadebietsensor die een analoog of digitaal signaal genereert dat een meetwaarde is voor het actuele luchtdebiet doorheen de sensor 5. Een voorbeeld van een mogelijke sensor 5 is een sensor van het type SD8000 van IFM Electronics.
Volgens de uitvinding wordt het insertiesysteem 10 gecontroleerd, meer in het bijzonder bewaakt door de door de sensorinrichting 2 gemeten actuele waarde van de fluïdumstroom te vergelijken met een verwachte waarde voor de fluïdumstroom. Dit kan gebeuren door middel van de verwerkingsinrichting 6. Om die vergelijking mogelijk te maken wordt een verwachte waarde voor de fluïdumstroom in de opslaginrichting 7 opgeslagen. Die verwachte waarde kan bijvoorbeeld via de ingave-inrichting 8 ingegeven worden.
Bij voorkeur is de verwachte waarde gelijk aan een waarde die bepaald werd bij een bijhorende referentie-instelling. De gemeten waarden, de verwachte waarden en daarvan afgeleide waarden, zoals het verschil tussen de gemeten en de verwachte waarde kunnen weergegeven worden op een weergave-inrichting 9, zoals op het daartoe voorziene weergavescherm van de weefmachine.
De verwachte waarde kan volgens de uitvinding op verschillende wijzen bepaald worden en vervolgens opgeslagen worden in de opslaginrichting 7. Volgens een eerste mogelijkheid wordt in een referentie-instelling voorzien door het instellen van referentieparameters van de afsluitventielen 16, 17, 18, 19, 20, 30, 36, van referentieparameters voor de smoorventielen 31, 37 en/of van referentieparameters voor de drukregelventielen 23, 24, 26, 33, 39 van de weefmachine. Een referentie-instelling kan bestaan uit een instelling waarbij alle afsluitventielen 16, 17, 18, 19, 20, 30, 36 in afgesloten positie zijn, alle smoorventielen 31, 37 maximaal smoren en alle drukregelventielen 23, 24, 26, 33, 39 op een minimale druk zijn ingesteld. Deze referentie-instelling laat toe een aanwezige lekfluïd urn stroom doorheen de hoofdtoevoerleiding 4 te meten. Indien het insertiesysteem 10 geen lekken bevat wordt hierbij een kleine lekfluïd urn stroom gemeten, die voornamelijk ontstaat ten gevolge van de hulpinrichting 35 die in een continue fluïdumstroom voorziet, bijvoorbeeld om een element te reinigen of te koelen. De gemeten waarde van de lekfluïdumstroom wordt vervolgens in de opslaginrichting 7 opgeslagen. Indien een tijd later de weefmachine terug met die referentie-instelling wordt ingesteld, en indien een grotere lekfluïdumstroom wordt gemeten, kan de verwerkingsinrichting 6 aan de hand van het vergelijken van de actuele lekfluïdumstroom met de opgeslagen waarde van de verwachte lekfluïdumstroom bepalen dat er ergens een bijkomend lek aanwezig is. Deze meting gebeurt bij een weefmachine in stilstand. Op de weergave-inrichting 9 kan het beeld van figuur 2 weergegeven worden, waarbij de gesloten afsluitventielen, de voor maximaal smoren ingestelde smoorventielen en de voor minimale druk ingestelde drukregelventielen bijvoorbeeld elk in een bepaalde kleur zijn aangeduid, waarbij de bepaalde kleur kan betekenen dat die normaal bijna geen fluïdumstroom doorlaten.
Volgens een andere mogelijkheid wordt tijdens het weven van een bepaald artikel een actuele waarde voor de fluïdumstroom gemeten of bepaald, bijvoorbeeld het massadebiet in l\lm3/h (normaal kubieke meter per uur) aan fluïdumstroom bij de instelling aangewend voor het weven. Die actuele waarde wordt als verwachte waarde opgeslagen, met andere woorden als verwachte waarde voor de fluïdumstroom bij de aangewende instelling van de weefmachine tijdens het weven. Vervolgens wordt tijdens het verder weven continu een vergelijking gemaakt tussen de gemeten actuele waarde en de zoals voornoemd opgeslagen verwachte waarde. Voor het bepalen van de actuele waarde kan een gemiddelde waarde over een bepaald tijdsinterval bepaald worden, bijvoorbeeld over 10 seconden. Een verwachte waarde is bijvoorbeeld 58,2 Nm3/h. Indien er bijvoorbeeld een lek ontstaat of een onregelmatigheid kan met behulp van de inrichting volgens de uitvinding bepaald worden dat de waarde van het actuele debiet wezenlijk verschilt van de waarde van het verwachte debiet, en kan een foutmelding gegeneerd worden en weergeven worden via de weergave-inrichting 9. In dit geval kan een operator onderzoeken waar de fout aanwezig is en het nodige verrichten om die te herstellen, zodat steeds met minimaal debiet en/of onder optimale omstandigheden kan geweven worden.
De actuele waarde van het debiet kan hoger zijn indien er bijvoorbeeld een lek voorhanden is, terwijl de actuele waarde van het debiet lager kan zijn indien bijvoorbeeld een afsluitventiel niet opent. Tevens kan hierbij bepaald worden of het debiet gradueel stijgt of daalt en/of het debiet plotseling sterk stijgt of daalt. Die metingen kunnen bijvoorbeeld in een grafiek weergegeven worden op de weergave-inrichting 9 en laten de operator toe te bepalen of er een onregelmatigheid aanwezig is. Indien er een continue daling van de waarde van het actuele debiet vastgesteld wordt, kan dit wijzen op een vervuiling van één of meerdere mondstukken, bijvoorbeeld van bepaalde bijblazers. Vanaf het ogenblik dat de waarde van het actuele debiet een bepaald percentage lager wordt dan de verwachte waarde van het debiet kan bijvoorbeeld via het weergavescherm van de weefmachine en/of via een waarschuwingssysteem, bijvoorbeeld een signaallamp van de weefmachine een melding gegenereerd worden dat de mondstukken dienen gereinigd te worden.
Indien de operator het vermoeden heeft dat een onregelmatigheid aanwezig is, kan de operator een manuele, semiautomatische of automatische controle van het insertiesysteem 10 uitvoeren. Volgens een andere mogelijkheid kan een dergelijke controle automatisch na vooraf bepaalde tijdstippen uitgevoerd worden, bijvoorbeeld elke dag, na elke twintig weefmachinestops, na elke kettingboomwissel of op basis van nog andere parameters.
Volgens nog een mogelijkheid wordt bij een referentie-instelling met bepaalde referentieparameters voor de afsluitventielen, de smoorventielen en/of de drukregelventielen een verwachte waarde voor de fluïdumstroom bepaald en opgeslagen. Daarna kan bij die referentie-instelling op een later ogenblik een actuele waarde bepaald worden en vergeleken worden met de opgeslagen verwachte waarde. Aan de hand van het verschil tussen beide kan een onregelmatigheid vastgesteld worden. Bijvoorbeeld kan een referentie-instelling gekozen worden waarbij de drukregelventielen 23, 24, 26, 33, 39 met referentieparameters zoals tijdens het weven ingesteld zijn en waarbij de smoorventielen 31, 37 eveneens met referentieparameters zoals tijdens het weven ingesteld zijn. Bij die referentie-instelling kunnen elk van de afsluitventielen 17, 18, 19, 20, 30 en 36 met referentieparameter in gesloten toestand zijn, terwijl het afsluitventiel 16 met referentieparameter in geopende toestand is. Hierbij kan bijvoorbeeld een actuele waarde voor de fluïdumstroom, bijvoorbeeld het debiet aan persluchtstroom gemeten worden voor die referentie-instelling en als verwachte waarde opgeslagen worden voor die referentie-instelling. Vervolgens kan opeenvolgend elk van de afsluitventielen geopend worden, terwijl alle andere afsluitventielen gesloten zijn. Op die manier kunnen opeenvolgend verschillende referentie-instellingen met bijhorende referentieparameters ingesteld worden. Dit laat toe voor elke groep mondstukken die aangesloten zijn op een bijhorend afsluitventiel een verwachte waarde bij een bepaalde referentie-instelling op te slaan. Hierbij wordt telkens een verwachte waarde voor de fluïdumstroom bepaald door middel van een meting voor een referentie-instelling waarbij slechts één afsluitventiel is geopend.
Bijvoorbeeld kan het afsluitventiel dat geopend wordt, hierbij gedurende drie seconden geopend worden, waarbij de meting na één seconde gestart wordt en op drie seconden gestopt wordt. Dit laat toe een meting in regimetoestand van de fluïdumstroom uit te voeren. Na een zekere tijd kan het insertiesysteem terug opeenvolgend in deze referentie-instellingen gebracht worden, waarbij telkens een actuele waarde wordt bepaald. Verschilt de actuele waarde wezenlijk van de verwachte waarde, dan kan een onregelmatigheid vastgesteld worden. Een wezenlijk verschil kan bijvoorbeeld als een percentage bepaald worden, bijvoorbeeld meer dan 5% of meer dan 10% verschil, of kan statistisch bepaald worden in functie van gemiddelde waarden en standaardafwijkingen. Indien de actuele waarde wezenlijk hoger is, kan dit wijzen op een lek. Indien de actuele waarde wezenlijk lager is, kan dit wijzen op een mondstuk dat vervuild is of op een afsluitventiel dat slecht functioneert. Op de weergave-inrichting 9 kan het beeld van figuur 2 weergegeven worden, waarbij de ventielen die horen bij onderdelen waar een onregelmatigheid is vastgesteld bijvoorbeeld rood zijn aangeduid, terwijl de ventielen die horen bij onderdelen waarbij geen onregelmatigheid is vastgesteld bijvoorbeeld groen zijn aangeduid.
Op een gelijkaardige wijze kan voor elke gekozen referentie-instelling voor een bepaald mondstuk of een groep mondstukken een waarde bepaald worden die als verwachte waarde kan opgeslagen worden. Uiteraard kunnen bij een dergelijke referentie-instelling tevens twee of meer afsluitventielen opeenvolgend geopend worden. Tevens kunnen de smoorventielen en/of drukregelventielen in een bij de referentie-instelling horende stand gebracht worden.
Bij het uitvoeringsvoorbeeld van figuur 3 worden groepen bijblazers 11, 12, 13, 14, 15 elk via een bijhorend afsluitventiel 16, 17, 18, 19, 20 met eenzelfde voorraadtank 21 verbonden. De voorraadtank 21 is op zijn beurt via een drukregelventiel 24 met de hoofdvoorraadtank 25 verbonden. Hierbij is de hoofdvoorraadtank 25 via een drukregelventiel 26 en een hoofdtoevoerleiding 4 verbonden met het toevoersysteem 27. In de hoofdtoevoerleiding 4 is een sensorinrichting 2 met een sensor 5 aangebracht. De sensorinrichting 2 wordt verbonden met de verwerkingsinrichting 6 op een wijze zoals weergegeven in figuur 2. Volgens een uitvoeringsvorm worden de afsluitventielen 16 tot 20 elk opeenvolgend geopend terwijl de overige afsluitventielen gesloten zijn en wordt telkens een bijhorende actuele waarde voor de fluïdumstroom bepaald. Dit wil zeggen dat de fluïdumstroom door elk groep bijblazers 11 tot 15 die op een bijhorend afsluitventiel 16 tot 20 zijn aangesloten met de sensorinrichting 2 wordt gemeten. Die metingen voor de fluïdumstroom gebeuren bij een bepaalde instelling van de drukregelventielen 24 en 26, dit betekent dat de metingen gebeuren bij een bepaalde in de voorraadtank 21 aanwezige druk van het fluïdum. Na de metingen wordt een gemiddelde waarde voor de fluïdumstroom voor elke groep bijblazers 11 tot 15 bepaald als een gemiddelde van de zoals voornoemd gemeten waarden en als verwachte waarde opgeslagen. Vervolgens wordt elke gemeten waarde van de fluïdumstroom voor een groep bijblazers 11 tot 15 vergeleken met de verwachte gemiddelde waarde voor de fluïdumstroom. Tevens kan op statistische wijze de standaardafwijking van elke zoals voornoemd gemeten waarde voor de actuele fluïdumstroom voor elke groep bijblazers ten opzichte van de bepaalde gemiddelde verwachte waarde bepaald worden. Indien voor een groep bijblazers de actuele gemeten waarde wezenlijk verschilt van de verwachte waarde, bijvoorbeeld meer dan twee maal de standaardafwijking verschilt van de verwachte waarde, kan gesteld worden dat een fout of onregelmatigheid in het insertiesysteem voorhanden is ter hoogte van de toevoer van fluïdum naar die bepaalde groep bijblazers. Dergelijke uitvoeringsvorm is bijzonder geschikt om vervuiling van bepaalde bijblazers vast te stellen, meer in het bijzonder om vast te stellen dat de fluïdumstroom uit op een afsluitventiel aangesloten bijblazers wezenlijk lager is dan de fluïdumstroom uit op andere afsluitventielen aangesloten bijblazers.
Volgens een variante is het ook mogelijk, nadat voor een groep bijblazers een wezenlijk verschil is vastgesteld, de gemeten actuele waarde voor die groep bijblazers buiten beschouwing te laten en vervolgens een gemiddelde waarde en een standaardafwijking te bepalen voor de resterende gemeten actuele waarden voor de overige groepen bijblazers. De gemiddelde waarde wordt dan terug opgeslagen als verwachte waarde. Vervolgens kan terug de actuele waarde die buiten beschouwing werd gelaten, vergeleken worden met de zoals voornoemd bepaalde verwachte waarde. Indien voor die bepaalde groep bijblazers nog steeds een wezenlijk verschil optreedt, bijvoorbeeld een verschil dat drie maal de standaardafwijking bedraagt, kan gesteld worden dat er voor die groep bijblazers een fout is opgetreden.
Volgens nog een variante kan de gemeten actuele waarde voor een groep bijblazers die op een afsluitventiel zijn aangesloten, vergeleken worden met een verwachte waarde die bepaald wordt als de gemiddelde waarde van de actuele gemeten waarden die horen bij de andere groepen bijblazers die elk op een bijhorend afsluitventiel zijn aangesloten. Dergelijke werkwijze is voordelig indien de groepen bijblazers op eenzelfde voorraadtank zijn aangesloten of met fluïdum op dezelfde druk zijn gevoed. Dit laat toe op een eenvoudige wijze te bepalen of er een onregelmatigheid is opgetreden door te bepalen of de gemeten actuele waarde voor de fluïdumstroom voor een bepaalde groep bijblazers wezenlijk verschilt van de verwachte waarde.
Volgens een variante waarbij groepen bijblazers elk via een bijhorend afsluitventiel met een bepaalde voorraadtank zijn verbonden, kan de fluïdumstroom door elk van het aantal groepen bijblazers die op een bijhorend afsluitventiel zijn aangesloten met de sensorinrichting gemeten worden. Hierbij kan als verwachte waarde een gemiddelde waarde voor de fluïdumstroom voor een aantal van deze groepen bijblazers bepaald worden. Vervolgens kan voor elke groep bijblazers de actuele gemeten waarde voor de fluïdumstroom vergeleken worden met de voornoemde verwachte waarde voor de fluïdumstroom. Dan kan een standaardafwijking voor de gemeten waarden ten opzichte van de als verwachte waarde bepaalde gemiddelde waarde voor de fluïdumstroom bepaald worden. Vervolgens kan bepaald worden of de actuele waarde en de verwachte waarde voor de fluïdumstroom voor een bepaalde groep bijblazers wezenlijk verschillen op basis van de voornoemde standaardafwijking. Dergelijke, werkwijze is meest voordelig indien een groot aantal groepen bijblazers op eenzelfde voorraadtank zijn aangesloten en is bijzonder geschikt om te bepalen of een bepaalde groep bijblazers een vervuilde bijblazer bevat.
De voornoemde werkwijzen laten toe op basis van gemeten actuele waarden te bepalen of bepaalde gemeten actuele waarden een wezenlijk verschil vertonen met de andere gemeten waarden, dit wil zeggen met de verwachte waarden. In dit geval kan volgens de uitvinding eenvoudig en zonder tussenkomst van een operator automatisch een controle van het insertiesysteem 10 uitgevoerd worden, die toelaat te bepalen of de fluïdumstroom naar een bepaalde groep bijblazers wezenlijk groter of kleiner is dan de fluïdumstroom naar de andere groepen bijblazers. Indien de bijblazers van elke groep gelijkaardig zijn uitgevoerd en op eenzelfde voorraadtank zijn aangesloten, mag immers verwacht worden dat deze eenzelfde hoeveelheid fluïdum verbruiken wanneer deze van fluïdum voorzien worden. Dit betekent dat deze werkwijze bij eender welke fluïdumdruk kan uitgevoerd worden, met andere woorden dat bij een dergelijke werkwijze onafhankelijk van de fluïdumdruk een onregelmatigheid kan vastgesteld worden.
De in figuur 4 weergegeven inrichting 10 bevat een aantal groepen mondstukken 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47 in de vorm van bijblazers. Elke groep mondstukken is via een bijhorend afsluitventiel 51, 52, 53, 54, 55, 56, 57 verbonden met eenzelfde voorraadtank 21, die via een drukregelventiel 23 verbonden is met een hoofdvoorraadtank 25. De hoofdvoorraadtank 25 is via een drukregelventiel 26 verbonden met een toevoersysteem 27 dat fluïdum onder druk kan toevoeren. De sensorinrichting 2 met sensor 5 wordt op gelijkaardige wijze als bij de uitvoeringsvormen van figuren 2 en 3 verbonden met de hoofdtoevoerleiding 4, met een verwerkingsinrichting 6, met een opslaginrichting 7, met een invoerinrichting 8 en met een weergave-inrichting 9. De groepen mondstukken 41, 43, 44, 47 bevatten twee mondstukken, terwijl de groepen mondstukken 42, 45, 46 drie mondstukken bevatten.
Indien de mondstukken en de afsluitventielen nagenoeg identiek zijn uitgevoerd kan vastgesteld worden dat bij eenzelfde druk van het toegevoerde fluïdum de waarde van de fluïdumstroom door de groepen met drie mondstukken bijvoorbeeld een factor 1,4 maal groter is dan de waarde van de fluïdumstroom door de groepen met twee mondstukken. Er wordt aangenomen dat de fluïdumstroom door één mondstuk van een groep van twee mondstukken gelijk aan "1/2" van de fluïdumstroom door die groep mondstukken. Voor een groep van drie mondstukken is de fluïdumstroom door één mondstuk gelijk aan "1/3" van de fluïdumstroom van de groep mondstukken. Om een vergelijking mogelijk te maken tussen de fluïdumstroom door één mondstuk van een groep van drie mondstukken met de fluïdumstroom door één mondstuk van een groep van twee mondstukken, kan een correctiefactor aangewend worden. In het voornoemde voorbeeld kan voor de groep van twee mondstukken een correctiefactor "1/2" aangewend worden, terwijl voor de groep van drie mondstukken bij de voornoemde factor 1,4 een correctiefactor "1/2,8" kan gekozen worden. Elke correctiefactor wordt hierbij bepaald met inachtneming van het aantal mondstukken van de betreffende groep mondstukken, meer in het bijzonder het aantal bijblazers dat op eenzelfde afsluitventiel is aangesloten. De correctiefactoren kunnen via de invoerinrichting 8 ingegeven worden en in de opslaginrichting 7 opgeslagen worden. Dit betekent indien rekening gehouden wordt met die correctiefactor, dat voor elk apart mondstuk in ideale omstandigheden en bij eenzelfde druk van het toegevoerde fluïdum een gelijke waarde voor de fluïdumstroom, meer in het bijzonder voor het debiet zal bekomen worden. Hierdoor kan de fluïdumstroom ter hoogte van elke mondstuk bepaald worden en met een verwachte waarde vergeleken worden.
Indien de fluïdumstroom door de groep mondstukken 41 bijvoorbeeld 3,2 l\lm3/h bedraagt, dan bedraagt de fluïdumstroom door elk van de mondstukken van de groep mondstukken 41 dan 1,6 Nm3/h. Indien de fluïdumstroom door de groep mondstukken 42 bijvoorbeeld 4,5 l\lm3/h bedraagt, zal de fluïdumstroom door elk mondstuk van de groep mondstukken 42 dan 1,5 l\lm3/h of een derde van de totale fluïdumstroom bedragen. Indien echter rekening gehouden wordt met de correctiefactor dan bedraagt de waarde van de fluïdumstroom 1,6 Nm3/h, dit is een waarde gelijk aan de waarde van de totale fluïdumstroom 4,5 l\lm3/h gedeeld door de correctiefactor 2,8. Dergelijke waarde voor een bijblazer van een groep van drie bijblazers kan zodoende met een zekere nauwkeurigheid vergeleken worden met de waarde voor een bijblazer van een groep van twee bijblazers. Hierbij wordt rekening gehouden met het aantal op een afsluitventiel aangesloten bijblazers om een fluïdumstroom doorheen de bijblazers van groepen met een verschillend aantal bijblazers toch met elkaar te kunnen vergelijken en/of met dezelfde verwachte waarde te kunnen vergelijken. Rekening houdende met de correctiefactoren kunnen voor de uitvoeringsvorm van figuur 4 eveneens alle werkwijzen beschreven aan de hand van figuur 3 op gelijkaardige wijze uitgevoerd worden. Tevens kunnen op gelijkaardige wijze gemiddelde waarden en standaardafwijkingen ten opzichte van de gemiddelde waarden van gemeten waarden voor de fluïdumstroom bepaald worden, meer in het bijzonder voor de fluïdumstroom die met correctiefactoren aangepast werd.
Volgens een andere mogelijkheid kan bij het uitvoeringsvoorbeeld van figuur 2 bij een stilstand van de weefmachine, de hoofdfluïdumstroom in de hoofdtoevoerleiding 4 worden gemeten. Dit kan gebeuren terwijl de smoorventielen 31, 37 en de drukregelventielen 23, 24, 26, 33, 39 zich verder in hun positie van tijdens het weven bevinden. Indien geen afsluitventielen aangestuurd worden, kan deze hoofdfluïdumstroom als lekfluïdumstroom aanzien worden. Indien de lekfluïdumstroom groter is dan de lekfluïdumstroom die na het instellen van de weefmachine op gelijkaardige wijze werd gemeten en werd opgeslagen als verwachte waarde, kan besloten worden dat er een bijkomend lek voorhanden is. In geval van manueel bevolen drukregelventielen 23, 24, 26, 33, 39 is het wenselijk de ingestelde posities van die drukregelventielen bij te houden, bijvoorbeeld op te slaan in de opslaginrichting 7 van de weefmachine. Dit laat toe na de controle volgens de uitvinding het insertiesysteem van de weefmachine terug in te stellen met de voordien ingestelde instelling of parameters. Vervolgens kan eerst het drukregelventiel 23 naar minimale druk ingesteld worden en kan nagegaan worden of de lekfluïdumstroom afneemt. Indien dit het geval is, is aan te nemen dat het lek zich na het drukregelventiel 23 bevindt. Indien dit niet het geval is, kan het drukregelventiel 24 naar minimale druk ingesteld worden en kan terug nagegaan worden indien de lekfluïdumstroom afneemt. Op gelijkaardige wijze kunnen de drukregelventielen 33 en 39 naar minimale druk ingesteld worden en kan een afname van de lekfluïdumstroom nagegaan worden. Indien de lekfluïdumstroom dan nog niet is afgenomen kan vervolgens het drukregelventiel 26 naar minimale druk ingesteld worden. Indien de lekfluïdumstroom dan nog niet is afgenomen, kan besloten worden dat het lek zich ter hoogte van de hoofdtoevoerleiding 4 bevindt. Na die controle kunnen de drukregelaars terug in een positie zoals voor de controle ingesteld worden. Daarna kan het weven terug hervat worden.
Volgens het uitvoeringsvoorbeeld weergegeven in figuur 5 kan de sensorinrichting 2 tevens nog een sensor 48, 49 en/of 50 bevatten die hoort bij minstens één mondstuk. Volgens dit uitvoeringsvoorbeeld hoort de sensor 48 bij een hoofdblazer 28, hoort de sensor 49 bij de groep bijblazers 11 en hoort de sensor 50 bij de hoofdblazer 40. Bij deze uitvoeringsvorm is de hoofdblazer 40 verbonden met het afsluitventiel 36, dat via een smoorventiel 37 verbonden is met de voorraadtank 38. Uiteraard kan nog een sensor aangebracht worden die hoort bij één bijblazer, bij één of meerdere groepen bijblazers, bij één hoofdblazer en/of bij één of meerdere groepen hoofdblazers. De sensoren 48, 49, 50 zijn elk verbonden met de verwerkingsinrichting 6 om analoge of digitale signalen naar de verwerkingsinrichting 6 te sturen en/of van de verwerkingsinrichting 6 te ontvangen.
Zoals schematisch aangeduid in figuur 1 kan de stuureenheid 58 van de weefmachine verbonden worden met de verwerkingsinrichting 6. Op gelijkaardige wijze kan de stuureenheid 58 eveneens verbonden worden met de opslaginrichting 7, de invoerinrichting 8 en de weergave-inrichting 9. De stuureenheid 58 kan eveneens alle elementen van het insertiesysteem 10 bevelen, meer in het bijzonder kan alle voornoemde ventielen volgens een stuurprogramma aandrijven. De verwerkingsinrichting 6, de opslaginrichting 7 en de invoerinrichting 8 kunnen in de praktijk deel uitmaken van één enkele fysische eenheid, bijvoorbeeld een elektronische print met ingangen en uitgangen voor signalen. Dergelijke print kan in de stuureenheid 58 van de weefmachine aangebracht worden.
Het is voordelig het uitvoeren van een werkwijze volgens de uitvinding te laten plaatsvinden bij een geopend weefvak. Op die manier wordt verhinderd dat fluïdum inwerkt op de kettingdraden bij het uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding, wat aanleiding kan geven tot het beschadigen van kettingdraden.
Uiteraard zijn varianten en combinaties mogelijk voor de weergegeven referentie-instellingen. Bij de keuze van de referentie-instellingen kan het gewenst zijn de drukregelventielen maximaal of minimaal in stellen. Op gelijkaardige wijze kunnen de smoorventielen maximaal of minimaal ingesteld worden. Dit om toe te laten bij een geopend afsluitventiel of een aantal geopende afsluitventielen de invloed van de fluïdumstroom door dit afsluitventiel of door die afsluitventielen nauwkeurig te meten, dit betekent zonder wezenlijke invloed van onregelmatigheden ter hoogte van andere elementen of onderdelen van het insertiesysteem.
Uiteraard kan volgens een niet weergegeven variante per afsluitventiel slechts één mondstuk worden voorzien, bijvoorbeeld één bijblazer, of kunnen meer dan drie mondstukken worden voorzien, bijvoorbeeld meer dan drie bijblazers. In dit geval kunnen ook bijhorende correctiefactoren bepaald worden.
Indien een operator het controleren van het insertiesysteem volgens een werkwijze volgens de uitvinding activeert, zal de stuureenheid 58 van de inrichting 1 vooreerst nagaan of een sensorinrichting 2 met minstens één sensor 5, 48, 59, 50 voorhanden is, meer in het bijzonder nagaan of de sensorinrichting 2 een analoog of een digitaal signaal genereert. Indien dit niet het geval is, zal dit aangegeven worden op de weergave-inrichting 9 van de weefmachine en zal de werkwijze volgens de uitvinding niet uitgevoerd worden.
Volgens de uitvinding wordt een fluïdumstroom uit minstens één mondstuk gemeten en vergeleken met een verwachte waarde. Hierbij is het mondstuk niet beperkt tot minstens één bijblazer en/of minstens één hoofdblazer, maar kan het mondstuk bestaan uit eender welk mondstuk aangewend in een weefmachine, bijvoorbeeld een strekblazer voor een inslagdraad, een houdblazer voor een inslagdraad, een kanteninlegblazer voor een inslagdraadeinde, een reinigingsblazer, eender welke andere gekende blazer voor een weefmachine en dergelijke.
De in de uitvoeringsvoorbeelden weergegeven en beschreven inrichting en werkwijze volgens de uitvinding is niet beperkt tot gebruik in een luchtweefmachine, maar kan aangewend worden in eender welk type weefmachine waarbij een inslagdraad door middel van een fluïdum in een weefvak wordt gebracht, bijvoorbeeld ook bij waterstraalweefmachines of andere types fluïdische weefmachines.
De inrichting en de werkwijze volgens de in de conclusies weergegeven uitvinding zijn niet beperkt tot de als voorbeeld weergegeven en beschreven uitvoeringsvoorbeelden, maar kunnen eveneens varianten en combinatie ervan bevatten die onder de conclusies vallen.

Claims (15)

1. Werkwijze voor het controleren van een insertiesysteem (10) voor een weefmachine, waarbij minstens één actuele waarde van een fluïdumstroom door middel van een sensorinrichting (2) wordt gemeten, daardoor gekenmerkt dat de gemeten actuele waarde van de fluïdumstroom met een verwachte waarde wordt vergeleken.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat een hoofdfluïdumstroom in een hoofdtoevoerleiding (4) van de weefmachine wordt gemeten.
3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat voor het bepalen van een verwachte waarde en/of een actuele waarde in een referentie-instelling wordt voorzien door het instellen van referentieparameters van de ventielen (16,17,18,19,20, 30,36; 31,37; 23,24,26,33,39; 51,52,53,54,55,56,57) van de weefmachine.
4. Werkwijze volgens conclusie 3, daardoor gekenmerkt dat een aanwezige lekfluïdumstroom in de hoofdtoevoerleiding (4) wordt gemeten.
5. Werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot 4, daardoor gekenmerkt dat minstens één verwachte waarde voor de fluïdumstroom door middel van een meting voor een referentie-instelling wordt bepaald, waarbij slechts één afsluitventiel (16,17,18,19,20,30,36; 51,52,53,54,55,56,57) is geopend.
6. Werkwijze volgens conclusie 5, daardoor gekenmerkt dat om de verwachte waarden te bepalen een fluïdumstroom volgens een referentie-instelling van de weefmachine wordt gemeten.
7. Werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot 6, daardoor gekenmerkt dat de fluïdumstroom voor elk van een aantal groepen mondstukken (11,12,13,14,15; 41,42,43,44,45,46,47) die op een bijhorend afsluitventiel (16,17,18,19,20; 51,52,53,54,55,56,57) zijn aangesloten dat op een bepaalde voorraadtank (21) is aangesloten met de sensorinrichting (2) wordt gemeten, waarbij als verwachte waarde een gemiddelde waarde voor de fluidumstroom voor een aantal van deze groepen mondstukken (11,12,13,14,15; 41,42,43,44,45,46,47) wordt bepaald.
8. Werkwijze volgens conclusie 7, daardoor gekenmerkt dat in functie van een standaardafwijking van de gemeten waarden waarmee de voornoemde gemiddelde waarde voor de fluïdumstroom werd bepaald, bepaald wordt of een wezenlijk verschil tussen een gemeten waarde voor de fluïdumstroom en de verwachte waarde voor de fluïdumstroom voorhanden is.
9. Werkwijze volgens één van de conclusies 5 tot 8, daardoor gekenmerkt dat de fluïdumstroom uit een mondstuk van een groep mondstukken (11,12,13,14,15; 41,42,43,44,45,46,47) via een correctiefactor met inachtneming van het aantal mondstukken van de groep bepaald wordt.
10. Werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot 9, daardoor gekenmerkt dat een fluïdumstroom uit minstens één bijblazer (11,12,13,14,15; 41,42,43,44,45,46,47) die op een afsluitventiel is aangesloten en/of uit minstens één hoofdblazer (28, 29; 40) die op een afsluitventiel is aangesloten, wordt gemeten.
11. Inrichting voor het controleren van een insertiesysteem (10) voor een weefmachine, waarbij de inrichting (10) een sensorinrichting (2) bevat voor het meten van minstens één actuele waarde van een fluïdumstroom, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) een met de sensorinrichting (2) verbonden verwerkingsinrichting (6) bevat voor het vergelijken van een gemeten actuele waarde van de fluïdumstroom met een verwachte waarde voor de fluïdumstroom.
12. Inrichting volgens conclusie 11, daardoor gekenmerkt dat de sensorinrichting (2) een in een hoofdtoevoerleiding (4) van de weefmachine aangebrachte sensor (5) bevat.
13. Inrichting volgens conclusie 11 of 12, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) een opslaginrichting (7) bevat, waarin minstens één verwachte waarde voor de fluïdumstroom is opgeslagen.
14. Inrichting volgens conclusie 13, daardoor gekenmerkt dat in de opslaginrichting (7) correctiefactoren voor aparte mondstukken en/of voor meerdere op afsluitventielen (16,17,18,19,20,30,36; 51,52,53,54,55,56,57) aangesloten mondstukken zijn opgeslagen, waardoor voor de bijhorende verwachte waarden rekening kan worden gehouden met het aantal op een afsluitventiel aangesloten mondstukken (11,12,13,14,15; 41,42,43,44,45,46,47).
15. Inrichting volgens één van de conclusies 11 tot 14, daardoor gekenmerkt dat de sensorinrichting (2) een bij een bijblazer, een groep bijblazers, een hoofdblazer en/of een groep hoofdblazers horende sensor (48, 49, 50) bevat.
BE2008/0581A 2008-10-22 2008-10-22 Werkwijze en inrichting voor het controleren van een insertiesysteem voor een weefmachine. BE1018324A3 (nl)

Priority Applications (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2008/0581A BE1018324A3 (nl) 2008-10-22 2008-10-22 Werkwijze en inrichting voor het controleren van een insertiesysteem voor een weefmachine.
PCT/EP2009/007515 WO2010046092A1 (en) 2008-10-22 2009-10-20 Method and device for monitoring an insertion system for a weaving machine
CN200980141857.2A CN102203334B (zh) 2008-10-22 2009-10-20 用于监测织机的引纬系统的方法和设备
EP09744953.2A EP2352869B1 (en) 2008-10-22 2009-10-20 Method and device for monitoring an insertion system for a weaving machine

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2008/0581A BE1018324A3 (nl) 2008-10-22 2008-10-22 Werkwijze en inrichting voor het controleren van een insertiesysteem voor een weefmachine.
BE200800581 2008-10-22

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1018324A3 true BE1018324A3 (nl) 2010-09-07

Family

ID=41050866

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2008/0581A BE1018324A3 (nl) 2008-10-22 2008-10-22 Werkwijze en inrichting voor het controleren van een insertiesysteem voor een weefmachine.

Country Status (4)

Country Link
EP (1) EP2352869B1 (nl)
CN (1) CN102203334B (nl)
BE (1) BE1018324A3 (nl)
WO (1) WO2010046092A1 (nl)

Families Citing this family (8)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP2721206B1 (en) 2011-06-15 2016-08-03 Picanol Air supply system for an airjet weaving machine
JP5780102B2 (ja) * 2011-10-11 2015-09-16 株式会社豊田自動織機 エアジェット織機におけるエア漏れ検知方法
JP5958296B2 (ja) * 2012-11-16 2016-07-27 株式会社豊田自動織機 エアジェット織機における圧縮エア流量表示装置
JP6119557B2 (ja) * 2013-10-29 2017-04-26 株式会社豊田自動織機 エアジェット織機おける圧縮エア圧力制御装置
JP6319262B2 (ja) * 2015-10-12 2018-05-09 株式会社豊田自動織機 エアジェット織機における緯入れ制御装置
CN105544068B (zh) * 2016-01-20 2018-05-04 吴江市日春纺织机械有限公司 一种喷水织机的供水引纬装置及其供水方法
JP7388322B2 (ja) 2020-09-07 2023-11-29 株式会社豊田自動織機 エアジェット織機の緯入れ装置
JP7489003B2 (ja) * 2021-01-29 2024-05-23 株式会社豊田自動織機 エアジェット織機の緯入れ装置

Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
JPH02160958A (ja) * 1988-12-07 1990-06-20 Tsudakoma Corp 空気噴射式織機用変形筬の良否判定装置
JPH02175956A (ja) * 1988-12-28 1990-07-09 Tsudakoma Corp 流体噴射式織機のよこ入れ異常検出装置
EP1731645A2 (en) * 2005-06-09 2006-12-13 Smit S.p.A. - Unipersonale Air feeding and control device for the pneumatic transporting of the weft in air-jet weaving machines

Family Cites Families (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CN2898072Y (zh) * 2006-05-31 2007-05-09 江苏万工科技集团有限公司 喷气织机的进气装置
CN1932106B (zh) * 2006-06-15 2011-03-30 江苏万工科技集团有限公司 引纬槽气流探测器的气电控制装置
DE502008002034D1 (de) * 2007-02-02 2011-02-03 Itema Switzerland Ltd Verfahren und Vorrichtung zum Eintragen eines Schussfadens in eine Webmaschine

Patent Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
JPH02160958A (ja) * 1988-12-07 1990-06-20 Tsudakoma Corp 空気噴射式織機用変形筬の良否判定装置
JPH02175956A (ja) * 1988-12-28 1990-07-09 Tsudakoma Corp 流体噴射式織機のよこ入れ異常検出装置
EP1731645A2 (en) * 2005-06-09 2006-12-13 Smit S.p.A. - Unipersonale Air feeding and control device for the pneumatic transporting of the weft in air-jet weaving machines

Also Published As

Publication number Publication date
CN102203334B (zh) 2013-06-19
EP2352869B1 (en) 2013-11-27
EP2352869A1 (en) 2011-08-10
WO2010046092A1 (en) 2010-04-29
WO2010046092A8 (en) 2011-06-23
CN102203334A (zh) 2011-09-28

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1018324A3 (nl) Werkwijze en inrichting voor het controleren van een insertiesysteem voor een weefmachine.
JP3820168B2 (ja) リークテスタ
US9377374B2 (en) Leak testing methods and systems
CN108765704B (zh) 自动售货系统补货控制方法、装置、设备及存储介质
US8463446B2 (en) Operating method for a cooling section having centralized detection of valve characteristics and objects corresponding thereto
US20110019877A1 (en) Method and Apparatus For Monitoring a Production Line
JP2019537783A (ja) 製造プロセスの監視方法、系統的依存性の間接的な推定方法、品質の適合方法、製造プロセスの開始方法、押出製品の製造方法、および押出製品の製造システム
CN101550617B (zh) 纺纱装置
US20170307245A1 (en) Monitoring device, monitoring system, monitoring method, and non-transitory storage medium
JP2004517318A (ja) 検査装置および方法
US20160113165A1 (en) Component mounting machine
KR20050069686A (ko) 유압밸브 성능 시험 장치 및 방법
BE1021489B1 (fr) Procede de dectection d'une fuite d'air dans un metier a tisser a jet d'air
JP7029580B2 (ja) 冷却水管理装置及び当該装置を組み込んだ冷却水管理ユニット
GB2374267A (en) Method of determining source and sensor life in x-ray inspection apparatus
JP6645796B2 (ja) ガス充填装置
CN107059180A (zh) 调节工作台和在纱线制造纺织机上的清纱器(纱线质量传感器)的方法
JP2019100696A (ja) 熱交換器の状態監視方法および熱交換器
JP6824878B2 (ja) ラベリング・プロセスをモニタリングするための方法およびデバイス
KR102271644B1 (ko) 수도미터 지침값 영상인식 자동 수도미터 시험장치
KR101902383B1 (ko) 사출물의 불량 판별 장치 및 방법
BE1026843B1 (nl) Gasnetwerk en werkwijze voor het detecteren van obstructies in een gasnetwerk onder druk of onder vacuüm
JP4742548B2 (ja) 液化ガスタンクの監視方法及び監視装置
TWI537195B (zh) 漏氣率偵測系統及漏氣率偵測方法
JP2002267562A (ja) ガス漏洩判定装置及びガス漏洩判定方法