WERKWIJZE VOOR HET VERVAARDIGEN VAN WEEFSELS METGESNEDEN POOL MET MINSTENS ÉÉN ZONE MET EEN GROTEREPOOLHOOGTE DAN DE NORMALE POOLHOOGTE VAN DE GESNEDEN
POOL
De uitvinding betreft enerzijds een werkwijze voor het vervaardigen van weefsels met gesneden pool met minstens één zone met een grotere poolhoogte dan de normale poolhoogte van de gesneden pool, waarbij een grondweefsel geweven wordt uit grondkettinggarens en inslaggarens, en waarbij één of meerdere poolkettinggarens over één of meerdere inslaggarens afgebonden worden en vervolgens doorgesneden worden ten einde gesneden pool te vormen.
Anderzijds betreft de uitvinding een weefsel geweven volgens een dergelijke werkwij ze.
Er valt een sterke tendens waar te nemen om poolweefsels te realiseren met verschillende structuren binnen hetzelfde weefsel.
Zo bijvoorbeeld wordt in EP 1 347 087 een werkwijze en een inrichting omschreven om in dubbelstuk weeftechniek weefsels te vervaardigen die een grote variëteit in weefselstructuur bevatten. Zo kunnen quasi oneindige combinaties gemaakt worden van gesneden pool met poollussen en met figuurvormende kettinggarens die aan de poolzijde over één of meerdere inslagen vlotten alvorens afgebonden te worden (de zogenaamde flat weave). Om dergelijke weefsels te vervaardigen zijn hiervoor aangepaste weefmachines vereist, i.e. driegrijperweefmachines die uitgerust zijn met een dubbele rij afstandshouders die aan bepaalde vormvereisten moeten voldoen en de weefmachine dient ook uitgerust te zijn met een universele 4-positie jacquardinrichting. Dergelijke weefmachines bieden heel wat mogelijkheden maar vragen veelal naar een specifieke investering in nieuwe weefmachines.
Weefsels die een combinatie bevatten van zones van gesneden pool en zones met flat weave (zonder zones met lussenpool) bieden ook een ruime mogelijkheid om een variatie in structuur in een poolweefsel in te brengen. Deze kunnen gerealiseerd worden met dubbelgrijperweefmachines die uitgerust zijn met zowel een 3-positie open gaap-jacquardinrichting als met een niet-open gaap jacquardinrichting zoals gekend is uit EP 459 586.
Niet alleen in het dubbelstuk weven maar ook in het enkelstuk weven is deze tendens tot het realiseren van verschillende structuren binnen hetzelfde weefsel gekend, o.a. in het roedenweven is het bijv. gekend om door het alternerend inzetten van lussenroeden en snijdroeden alternerend weefsellijnen van gesneden pool en lussenpool aan het weefsel toe te voegen. Lussenroeden zijn roeden waarover, eenmaal de roede is ingebracht, poolkettinggarens gelegd worden die volgens het patroon poollussen dienen te vormen. na het uittrekken van een lussenroede hebben de genoemde poolkettinggarens een poollus gevormd. Snijdroedes vervullen een gelijkaardige functie, waarbij weliswaar op het einde van de snijdroede een snijdinrichting voorzien is die de gevormde poollussen doorsnijdt tot gesneden pool. De afwisseling van lussenroeden en snijdroeden kan ook in andere volgordes gebeuren dan alternerend.
Het is eveneens gekend uit Weave Catalogue 1983 Michel Van de Wiele, Ludo Smissaert, p.89, Wire Carpet om in een weefsel vervaardigd op een roedenweefmachine verschillende poolhoogtes te realiseren. Hiervoor worden één of meerdere lussenroedes uitgevoerd als zogenaamde lepelroedes. Een lepelroede is een lussenroede die aan zijn uiteinde voorzien is van een uitstekend gedeelte. Wanneer in het ritme van het uittrekken van roeden op de roedenweefmachine een lepelroede uit het weefsel getrokken wordt volgend op een snijdroede, zal het uitstekende gedeelte aan de top van de lepelroede de gevormde poollus in hoogte willen verhogen en op deze wijze het poolkettinggaren daar wegtrekken waar dit het zwakst vastgehouden is, met name waar het in de vorige cyclus, waarbij de roeden worden uitgetrokken, doorgesneden werd.
Wanneer de hoogte van het uitsteeksel voldoende hoog gekozen is, zal het poolkettinggaren als langere gesneden pool vrijgemaakt worden, en zal naast het gesneden poolbeentje dat een normale poolhoogte heeft ten gevolge van het doorsnijden door de snijdroede, een poolbeentje gecreëerd worden met een beduidend grotere poolhoogte. Deze techniek laat toe om in eenzelfde weefsel verschillende poolhoogtes te realiseren.
Het roedenweven heeft echter enkele nadelen, i.e.
- de productiviteit ligt laag gezien slechts één weefsel per keer geproduceerd kan worden;
- het uittrekken van roeden heeft een belangrijke warmte-ontwikkeling tot gevolg waardoor niet alle garentypes kunnen ingezet worden aangezien niet alle garentypes tegen dergelijke temperaturen bestand zijn en bijgevolg kunnen smelten;
- de weefeffecten worden gerealiseerd per weefsellijn aangezien een lepelroede, en ook een snijdroede alle poolkettinggarens die over de roede gelegd worden in een bepaalde cyclus uittrekt, respectievelijk snijdt;
- het weefsel kan na het weven enkel nog geschoren worden op de hoogste poolhoogte aangezien twee verschillende poolhoogtes ontstaan tijdens het weven.
Het doel van de uitvinding is dus enerzijds te voorzien in een werkwijze volgens de kop van de eerste conclusie, waarbij enkel- en dubbelstukweefsels met minstens één zone met een grotere poolhoogte dan de normale poolhoogte van de gesneden pool gerealiseerd kunnen worden, waarbij de werkwijze de bovenvermelde nadelen van de stand van de techniek niet vertoont, waarbij poolkettinggarens volgens een willekeurig patroon grotere pool kunnen vormen, en waarbij het weefsel nog geschoren kan worden op de normale poolhoogte die bepaald wordt door de positie van het snijmes bij dubbelstukweefsels of door de hoogte van de snijdroede bij enkelstukweefsels.
Dit doel wordt opgelost door te voorzien in een werkwijze voor het vervaardigen van weefsels met gesneden pool met minstens één grotere poolhoogte dan de normale poolhoogte van de gesneden pool, waarbij een grondweefsel geweven wordt uit grondkettinggarens en inslaggarens, en waarbij één of meerdere poolkettinggarens over één of meerdere inslaggarens afgebonden worden en vervolgens doorgesneden worden ten einde gesneden pool te vormen,
minstens één poolkettinggaren
- over minstens één eerste inslag stevig afgebonden wordt,
- over minstens één tweede naastliggende inslag aan de poolzijde van het weefsel vlot,
- over minstens één derde inslag die naast de tweede inslagen ligt, zwak afgebonden wordt, minstens ter hoogte van de zwakke afbinding doorgesneden wordt, waarna het
poolkettinggaren losgemaakt wordt van de genoemde derde inslagen, ten einde na het doorsnijden gesneden pool met een grotere poolhoogte dan de normale poolhoogte te bekomen.
Op deze manier wordt een werkwijze voor het vervaardigen van weefsels met gesneden pool voor het vervaardigen van weefsels met gesneden pool met minstens één zone met grotere poolhoogte dan de normale poolhoogte van de gesneden pool bekomen, waarbij het weefsel nog geschoren kan worden op de normale poolhoogte die bepaald wordt door de positie van het snijmes bij dubbelstukweefsels of door de hoogte van de snijdroede bij enkelstukweefsels, gezien de langere pool pas na het weven, in het bijzonder na het scheren, in zijn uiteindelijke positie in het weefsel gebracht wordt.
In een eerste uitvoeringsvorm van een werkwijze volgens de uitvinding, gebeurt de stevige afbinding van het poolkettinggaren door het afbinden van het poolkettinggaren over één of meerdere eerste inslagen die zich ten opzichte van de zich tussen de inslagen bewegende dode pool aan de rugzijde van het weefsel bevinden.
In een tweede uitvoeringsvorm van een werkwijze volgens de uitvinding, gebeurt de stevige afbinding van het poolkettinggaren door het poolkettinggaren in een Wbinding over opeenvolgende eerste inslagen af te binden. Onder W-bindingen worden zowel de afbindingen over 3 opeenvolgende inslagen (echte W vorm met één "tussenbeentje") gecatalogeerd, als de afbindingen over 5, 7, etc. inslagen, waarbij de W voorzien wordt van meerdere "tussenbeentjes".
In een voorkeurdragende werkwijze volgens de uitvinding, gebeurt de zwakke afbinding van het poolkettinggaren door het afbinden van het poolkettinggaren over één of meerdere derde inslagen die zich ten opzichte van de zich tussen de inslagen bewegende dode pool aan de poolzijde van het weefsel bevinden.
In een meer voorkeurdragende werkwijze volgens de uitvinding, bevinden de één of meerdere derde inslagen waarover het poolkettinggaren zwak afbindt zich ter hoogte van de afbinding buiten het grondweefsel. Op deze manier wordt de afbinding nog zwakker en interessanter voor toepassing volgens de werkwijze volgens de uitvinding.
In een voordelige werkwijze volgens de uitvinding, wordt het poolkettinggaren van de genoemde derde inslagen losgemaakt door middel van losmaakmiddelen die onder de vlottende gedeeltes van het poolkettinggaren ingrijpen, waarbij door een opwaartse beweging van de losmaakmiddelen het poolkettinggaren omhoog beweegt waardoor het doorgesneden poolkettinggaren op de zwak afgebonden plaats loskomt van de genoemde derde inslagen.
In een meer voordelige werkwijze volgens de uitvinding, bestaan de losmaakmiddelen uit één of meerdere dummy-inslagen die over hun volledige lengte ingebracht zijn in het genoemde vlottend gedeelte van het poolkettinggaren die zich ten opzichte van de zich tussen de inslagen bewegende dode pool aan de poolzijde van het weefsel bevinden, en die over hun volledige lengte buiten het grondweefsel gelegen zijn.
In een nog meer voordelige werkwijze volgens de uitvinding, zijn de genoemde dummy-inslagen zo dicht mogelijk tegen de genoemde derde inslag gelegen.
In een voordelige werkwijze volgens de uitvinding, kan voor het vormen van de gesneden pool met een grotere poolhoogte hetzelfde poolkettinggaren toegepast worden als voor het vormen van de gesneden pool met de normale hoogte.
In dit geval echter zullen de zones met gesneden langere pool een relatief lage bezettingsgraad hebben, aangezien de grootte van de vlottende gedeeltes voor het realiseren van de gesneden pool met grotere poolhoogte bepalend is voor het aantal poolbeentjes die zullen gerealiseerd worden over een bepaald aantal inslagen.
Om deze variatie in dichtheden te verminderen, kan daarbij in een zone waarin hetzelfde poolkettinggaren toegepast wordt voor gesneden pool met zowel de normale als de grotere poolhoogte, slechts om de twee of meer poolkettinggangen gesneden pool met een grotere poolhoogte voorzien worden .
Een andere werkwijze volgens de uitvinding kan er in bestaan dat de poolkettinggarens voor het vormen van gesneden pool met zowel de normale als de grotere poolhoogte in één of meerdere poolkettinggangen dubbel worden voorzien.
Ten einde bij het dubbelstukweven twee nagenoeg gelijke weefsels te verkrijgen, worden de poolkettinggarens voor het vormen van de grotere poolhoogte in één of meerdere poolkettinggangen bij voorkeur dubbel voorzien, waarbij beide dubbel voorziene poolkettinggarens per kettinggang in tegenfase werken.
Een andere oplossing bij het dubbelstukweven bestaat er in alternerend in een eerste poolkettinggang het dubbel voorziene poolkettinggaren in te zetten voor vorming van gesneden pool met grotere poolhoogte in het bovenweefsel, en in een tweede naastliggende poolkettinggang dit dubbel voorziene poolkettinggaren te laten werken voor vorming van gesneden pool met de grotere poolhoogte in het onderweefsel.
Anderzijds is het doel van de uitvinding te voorzien in een weefsel met minstens één zone met een grotere poolhoogte dan de normale poolhoogte van de gesneden pool volgens een willekeurig patroon.
Dit doel wordt opgelost door te voorzien in een weefsel geweven volgens een werkwijze volgens de uitvinding zoals hierboven omschreven.
Om de eigenschappen van deze uitvinding verder te verduidelijken en om bijkomende voordelen en bijzonderheden ervan aan te duiden, volgt nu een meer gedetailleerde beschrijving van verschillende uitvoeringsvormen van dubbelstukweefsels geweven door middel van een werkwijze volgens de uitvinding. Het weze duidelijk dat niets in de hierna volgende beschrijving kan geïnterpreteerd worden als een beperking van de in de conclusies opgeëiste bescherming voor de werkwijze en de inrichting volgens de uitvinding.
Verder worden enkele van deze uitvoeringsvormen besproken in de hierbij gevoegde figuren, waarbij door middel van referentiecijfers verwezen wordt naar deze figuren, waarbij :
- figuur 1 schematisch een doorsnede weergeeft van een dubbelstukweefsel volgens de uitvinding;
- figuur 2 schematisch een doorsnede weergeeft van het bovenweefsel en het onderweefsel uit figuur 1 nadat de poolkettinggarens die met een grotere poolhoogte vormen losgemaakt zijn van hun inslagen waarover ze zwak afgebonden zijn;
- figuur 3 schematisch een doorsnede weergeeft van een dubbelstukweefsel waar het effect van de uitvinding slechts om de andere kettinggang wordt toegepast en waarbij de zwakke afbinding gebeurt over een inslag die zich op die plaats buiten het grondweefsel bevindt;
figuur 4 schematisch een doorsnede weergeeft van een dubbelstukweefsel volgens de uitvinding waarbij het poolkettinggaren dat pool met een grotere poolhoogte vormt over 2 naast elkaar liggende kettinggangen nagenoeg in tegenfase werkt; figuur 5 schematisch een doorsnede weergeeft van een dubbelstukweefsel volgens de uitvinding waarbij een dummy-inslag over de volledige weefselbreedte buiten het grondweefsel ligt; figuur 6 schematisch een doorsnede weergeeft van een dubbelstukweefsel volgens de uitvinding waarbij het poolkettinggaren dat pool met een grotere poolhoogte vormt in tegenfase werkt in dezelfde kettinggang.
In een werkwijze volgens de uitvinding worden in een weefinrichting enkelstuk- en dubbelstukweefsels geweven met minstens één zone met een grotere poolhoogte (3) dan de normale poolhoogte (30) van de gesneden pool.
Zoals wordt voorgesteld op de figuren 1 tot en met 6, is een weefsel (1,2) opgebouwd uit een grondweefsel (100) dat geweven wordt uit grondkettinggarens (102) en inslaggarens (101), en waarbij één of meerdere poolkettinggarens (5,50) over één of meerdere inslaggarens (101) afgebonden worden en vervolgens doorgesneden worden ten einde gesneden pool (3, 30) te vormen. Bij enkelstukweefsels die op een roedenweefmachine geweven worden, gebeurt het snijden door middel van een snijdroede. Bij dubbelstukweefsels die op een dubbelstukweefmachine geweven worden, bewegen de één of meerdere poolkettinggarens (5,50) tussen het onderweefsel (2) en bovenweefsel (1), waarna een snijdmes zich over de breedte van de weefmachine beweegt en de poolkettinggarens (5,50) doorsnijdt.
Ten einde een weefsel (1,2) te realiseren met gesneden pool met een grotere poolhoogte (3) dan de normale poolhoogte (30) van de gesneden pool, zoals wordt voorgesteld op de figuren 1 tot en met 6, wordt minstens één poolkettinggaren (5) over minstens één eerste inslag (6) stevig afgebonden,
vlot dit poolkettinggaren (5) over minstens één tweede naastliggende inslag (7) aan de poolzijde van het weefsel (1,2),
wordt het poolkettinggaren over minstens één derde inslag (8) die naast de tweede inslagen (7) ligt, zwak afgebonden,
wordt het poolkettinggaren (5) minstens ter hoogte van de zwakke afbinding doorgesneden, waarna het poolkettinggaren (5) losgemaakt wordt van de genoemde derde inslagen (8), ten einde na het doorsnijden gesneden pool (3) met een grotere poolhoogte dan de normale poolhoogte (30) te bekomen.
De stevige afbinding van het poolkettinggaren (5) kan enerzijds gebeuren door het afbinden van het poolkettinggaren (5) over één of meerdere eerste inslagen die zich ten opzichte van de zich tussen de inslagen bewegende dode pool (9) aan de rugzijde van het weefsel (1,2) bevinden (niet voorgesteld op de figuur).
Zoals wordt voorgesteld op de figuren 1 tot en met 6, kan de stevige afbinding van het poolkettinggaren (5) anderzijds gebeuren door het poolkettinggaren (5) in een Wbinding (4) over opeenvolgende eerste inslagen (6) af te binden, i.e. 3/8W, 5/12W, 3/6W, etc.
De zwakke afbinding van het poolkettinggaren (5) gebeurt door het afbinden van het poolkettinggaren (5) over één of meerdere derde inslagen (8) die zich ten opzichte van de zich tussen de inslagen bewegende dode pool (9) aan de poolzijde van het weefsel (1,2) bevinden. Wanneer zoals wordt voorgesteld op figuur 3 deze derde inslagen (8) zich buiten het grondweefsel bevinden, wordt de afbinding van het poolkettinggaren (5) nog zwakker en interessanter voor de toepassing volgens de werkwijze van de uitvinding.
Ten einde het poolkettinggaren (5) los te maken van de genoemde derde inslagen (8), worden losmaakmiddelen gebruikt die onder het vlottende gedeelte (10) van het poolkettinggaren (5) ingrijpen, waarbij door een opwaartse beweging van de losmaakmiddelen het poolkettinggaren (5) omhoog beweegt waardoor het doorgesneden poolkettinggaren (5) op de zwak afgebonden plaats loskomt van de genoemde derde inslagen (8). Op deze manier wordt een gesneden pool bekomen die een grotere poolhoogte (3) heeft dan de normale poolhoogte (30) van de gesneden pool.
De losmaakmiddelen kunnen bestaan uit manueel te bedienen hulpmiddelen die toelaten het poolkettinggaren (5) van zijn zwakke afbinding aan de één of meerdere derde inslagen (8) aan de poolzijde van het weefsel (1,2) los te maken.
Verder kunnen de losmaakmiddelen bestaan uit een machine die het weefsel (1,2) overgaat en met een grijper ingrijpt op alle vlottende gedeeltes (10) van het poolkettinggaren (5) om deze in de plaatsen met zwakke afbinding over de derde inslagen (8) in het weefsel (1,2) los te maken.
Zoals voorgesteld wordt op figuur 5, kunnen de losmaakmiddelen ook bestaan uit één of meerdere dummy-inslagen (11) die over hun volledige lengte ingebracht zijn in het genoemde vlottend gedeelte (10) van het poolkettinggaren (5) die zich ten opzichte van de zich tussen de inslagen bewegende dode pool (9) aan de poolzijde van het weefsel (1,2) bevinden, en die over hun volledige lengte buiten het grondweefsel (100) gelegen zijn. Deze dummy-inslagen (11) worden aan beide zijden van het weefsel (1,2) in een afzonderlijke zelfkant afgebonden. Na het scheren van het weefsel (1,2) wordt de ene zelfkant aan de ene zijde van het weefsel (1,2) ingeklemd op een aparte inrichting, en wordt de andere zelfkant aan de andere zijde van het weefsel (1,2) progressief nagenoeg loodrecht op het weefseloppervlak naar boven getrokken weg van het weefseloppervlak.
Hierdoor worden de dummyinslagen (11) uit het weefsel (1,2) verwijderd nadat deze de poolkettinggarens (5) ter vorming van de gesneden pool (3) met langere poolhoogte losgemaakt hebben van hun zwakke afbinding over de derde inslagen (8) aan de poolzijde van het weefsel
(1,2). De genoemde dummy-inslagen (11) zijn bij voorkeur zo dicht mogelijk tegen de genoemde derde inslagen (8) gelegen, aangezien op deze wijze de poolkettingarens (5) ten gevolge van het hefboomeffect gemakkelijker van hun zwakke afbinding over de derde inslagen (8) kunnen losgemaakt worden.
Voor het vormen van de gesneden pool met een grotere poolhoogte (3) kan gekozen worden om hetzelfde poolkettinggaren (5) toe te passen als voor het vormen van de gesneden pool met de normale hoogte. In dit geval zullen de zones met de gesneden pool met grotere poolhoogte (3) een relatief lage bezettingsgraad hebben aangezien het aantal vlottende gedeeltes (10) en het aantal tweede inslagen (7) waarover dit gedeelte (10) vlot bepalend is voor het aantal poolbeentjes die gerealiseerd zullen worden over een bepaald aantal inslagen.
Om deze variatie in dichtheden iets te verminderen, kan er voor gekozen worden om in een zone waarin hetzelfde poolkettinggaren (3) toegepast wordt voor gesneden pool met zowel de normale als de grotere poolhoogte (3), slechts om de twee of meer poolkettinggangen (A,B) als gesneden pool met een grotere poolhoogte (3) te voorzien, zoals wordt voorgesteld in de figuren 3 en 5. Hierdoor blijft de uiteindelijke vermindering in dichtheid beperkt.
Een andere werkwijze kan er in bestaan de poolkettinggarens (5) voor het vormen van gesneden pool met zowel de normale als de grotere poolhoogte (3) in één of meerdere poolkettinggangen dubbel te voorzien per poolkettinggang (A,B), zodat beide zelfde poolkettinggarens (5) op elk moment samen geselecteerd kunnen worden weliswaar elk een ander effect in poolhoogte realiserend. Hierdoor ontstaat een stijging van de weefseldichtheid.
Wanneer bij het dubbelstukweven de gesneden pool met grotere poolhoogte (3) toegepast wordt om een figuur in het weefsel (1,2) af te boorden, is het wenselijk om ditzelfde effect te bekomen in het boven- en onderweefsel (1,2). Wanneer dit met dubbel voorziene poolkettinggarens (5) gerealiseerd wordt, zal de gesneden pool met de grotere poolhoogte (3) in het ene weefsel, bijv. het bovenweefsel (1) over minstens twee maal het aantal inslagen (7) van het vlottend gedeelte (10) plus 2 maal het aantal inslagen waarover de zwakke afbinding gebeurt verschoven liggen, wat resulteert in een onnauwkeurige afboording van een figuur of een patroon en bijgevolg in twee ongelijke weefsels.
Dit probleem kan opgelost worden door de poolkettinggarens (5) voor het vormen van de grotere poolhoogte (3) in één of meerdere poolkettinggangen (A,B) dubbel te voorzien, waarbij beide dubbel voorziene poolkettinggarens (5a,5b) per kettinggang (A,B) in tegenfase werken
(zoals wordt voorgesteld in figuur 6).
Een andere oplossing bestaat er in om, zoals voorgesteld wordt op figuur 4, alternerend in een eerste poolkettinggang (A) het dubbel voorziene poolkettinggaren
(5) in te zetten voor vorming van gesneden pool met grotere poolhoogte (3) in het bovenweefsel (1), terwijl het in het onderweefsel (2) enkel gesneden pool vormt met normale poolhoogte (30), en in een tweede naastliggende poolkettinggang (B) dit dubbel voorziene poolkettinggaren (5) te laten werken voor vorming van gesneden pool met de grotere poolhoogte (3) in het onderweefsel (2), terwijl het in het bovenweefsel (1) enkel gesneden pool vormt met normale poolhoogte (30).
Er kunnen ook grondbindingen ingezet worden die met minder inslagen meer vlottende gedeeltes opleveren, zodat de gesneden pool met grotere poolhoogte sneller bereikt wordt en de dichtheid van de gesneden pool met grotere poolhoogte toeneemt.
METHOD FOR MANUFACTURING TISSUES OF SLICED POOL WITH AT LEAST ONE ZONE WITH A LARGER POOL HEIGHT THAN THE NORMAL POOL HEIGHT OF THE CUT
POOL
The invention relates on the one hand to a method for manufacturing cut pile fabrics with at least one zone with a higher pile height than the normal pile height of the cut pile, wherein a basic fabric is woven from soil warp yarns and weft yarns, and wherein one or more pile warp yarns over one or more multiple weft yarns are tied off and then cut to form a cut pile.
On the other hand, the invention relates to a fabric woven according to such a method.
A strong tendency can be observed to realize pile fabrics with different structures within the same fabric.
For example, in EP 1 347 087 a method and an apparatus are described for manufacturing, in a double-piece weaving technique, fabrics containing a wide variety of fabric structures. For example, almost infinite combinations can be made of cut pile with pile loops and with figure-forming warp threads that float on the pile side over one or more wefts before being tied off (the so-called flat weave). In order to manufacture such fabrics, adapted weaving machines are required for this purpose, i.e. three-loop weaving machines equipped with a double row of spacers that must meet certain form requirements and the weaving machine must also be equipped with a universal 4-position jacquard device. Such weaving machines offer many possibilities, but often require a specific investment in new weaving machines.
Fabrics that contain a combination of zones of cut pile and zones with flat weave (without zones with loop pile) also offer a wide possibility of introducing a variation in structure into a pile fabric. These can be realized with double-gripper weaving machines that are equipped with both a 3-position open shed jacquard device and with a non-open shed jacquard device as known from EP 459 586.
Not only weave in the double piece but also weave in the single piece this tendency to realize different structures within the same fabric is known, for example in the rod weaving it is known, for example, by alternating use of loop rods and cutting rods, alternating weaving lines of cut pile and loop loop to the fabric. Loop rods are rods over which, once the rod has been inserted, pile warp yarns are laid which, according to the pattern, must form pole loops. after pulling out a loop rod, said pile warp yarns have formed a pile loop. Cutting rods perform a similar function, although a cutting device is provided at the end of the cutting rod which cuts the formed pole loops into a cut pole. The alternation of loop rods and cutting rods can also occur in other sequences than alternating.
It is also known from Weave Catalog 1983 Michel Van de Wiele, Ludo Smissaert, p.89, Wire Carpet to realize different pile heights in a fabric made on a rod weaving machine. For this, one or more loop rods are designed as so-called spoon rods. A scoop rod is a loop rod that is provided with a protruding portion at its end. When, in the rhythm of pulling out rods on the rod weaving machine, a scoop rod is pulled out of the fabric following a cutting rod, the protruding portion at the top of the scoop rod will want to increase the pile pile formed in this way and in this way pull the pile warp yarn away where this is the weakest hold, especially where it was cut in the previous cycle, where the rods are pulled out.
When the height of the protrusion is chosen sufficiently high, the pile warp yarn will be released as a longer cut pile, and in addition to the cut pile bone having a normal pile height as a result of being cut through the cutting rod, a pile pile will be created with a significantly higher pile height . This technique makes it possible to achieve different pile heights in the same fabric.
However, rod weaving has some disadvantages, i.e.
- productivity is low as only one fabric can be produced at a time;
- pulling out rods results in a significant heat development, which means that not all yarn types can be used, since not all yarn types can withstand such temperatures and can therefore melt;
- the weaving effects are realized per weaving line since a scoop rod, and also a cutting rod, pulls out and cuts all pile warp yarns that are laid over the rod in a certain cycle;
- after weaving, the fabric can only be shaved at the highest pile height since two different pile heights arise during weaving.
The object of the invention is therefore on the one hand to provide a method according to the preamble of the first claim, wherein single and double piece fabrics with at least one zone with a pile height greater than the normal pile height of the cut pile can be realized, wherein the method does not exhibit the aforementioned disadvantages of the prior art, in which pile warp yarns can form larger pile according to any pattern, and wherein the fabric can still be shaved at the normal pile height determined by the position of the cutting knife in double piece fabrics or by the height of the cutting rod for single-piece fabrics.
This object is solved by providing a method for manufacturing cut pile fabrics with at least one higher pile height than the normal pile height of the cut pile, wherein a basic fabric is woven from soil warp yarns and weft yarns, and wherein one or more pile warp yarns over one or multiple weft yarns are tied off and then cut to form a cut pile,
at least one pile warp yarn
- is tied securely over at least one first weft,
- smoothly over at least one second adjacent weft on the pile side of the fabric,
- is weakly tied off over at least one third weft that lies next to the second wefts, is cut at least at the level of the weak binding, after which the
pile warp yarn is detached from said third wefts, in order to obtain cut pile with a pile height greater than the normal pile height after being cut.
In this way, a method for manufacturing cut pile fabrics for producing cut pile fabrics with at least one zone with a higher pile height than the normal pile height of the cut pile is obtained, whereby the fabric can still be shaved at the normal pile height which is determined by the position of the cutting blade for double-piece fabrics or by the height of the cutting rod for single-piece fabrics, since the longer pile is brought into its final position only after weaving, in particular after shaving.
In a first embodiment of a method according to the invention, the firm binding of the pile warp yarn is effected by strapping the pile warp yarn over one or more first wefts which are located on the backside of the fabric with respect to the dead pile moving between the wefts .
In a second embodiment of a method according to the invention, the firm binding of the pile warp yarn is effected by binding the pile warp yarn in a W-tie over successive first wefts. Under W bonds both the cuts over 3 consecutive wefts (true W shape with one "in-between") are cataloged, and the ties in 5, 7, etc. wefts, whereby the W is provided with several "in-between legs".
In a preferred method according to the invention, the weak binding of the pile warp yarn is effected by the binding of the pile warp yarn over one or more third wefts which are situated on the pile side of the fabric relative to the dead pile moving between the wefts.
In a more preferred method according to the invention, the one or more third wefts over which the pile warp yarns weakly bind are located outside the ground fabric at the level of the binding. In this way the binding becomes even weaker and more interesting for use according to the method according to the invention.
In an advantageous method according to the invention, the pile warp yarn is loosened from said third wefts by means of loosening means which engage under the floating parts of the pile warp yarn, wherein the pile warp yarn moves upwards through an upward movement of the loosening means, whereby the cut warp warp yarn on the weak bound place is released from the said third impacts.
In a more advantageous method according to the invention, the release means consist of one or more dummy wefts which have been introduced over their full length into the aforementioned floating part of the pile warp yarn which is situated relative to the dead pile on the pile side moving between the wefts of the tissue, and which are located outside the ground tissue over their entire length.
In an even more advantageous method according to the invention, said dummy wefts are situated as close as possible to said third weft.
In an advantageous method according to the invention, the same pile warp yarn can be used for forming the cut pile with a higher pile height as for forming the cut pile with the normal height.
In this case, however, the zones with cut longer pile will have a relatively low utilization rate, since the size of the floating sections for realizing the cut pile with greater pile height determines the number of pile legs that will be realized over a certain number of wefts.
In order to reduce this variation in densities, in a zone in which the same pile warp yarn is used for cut pile with both the normal and the larger pile height, pile cut with a higher pile height cut only about the two or more pile chain runs can be provided.
Another method according to the invention may be that the pile warp yarns are doubly provided in one or more pile warps for forming cut pile with both the normal and the larger pile height.
In order to obtain two substantially identical fabrics in the double-piece weaving, the pile warp yarns are preferably provided double to form the higher pile height in one or more pile warp runs, with both double-provided pile warp yarns acting in reverse phase per warp.
Another solution for double-piece weaving is to alternately use the double-provided pile warp yarn in a first pile warp to form a cut pile with a higher pile height in the upper fabric, and to make this double-provided pile warp yarn work in a second adjacent pile warp to form cut pile with the higher pile height in the lower tissue.
On the other hand, the object of the invention is to provide a fabric with at least one zone with a greater pile height than the normal pile height of the cut pile according to any pattern.
This object is solved by providing a fabric woven according to a method according to the invention as described above.
To further clarify the features of this invention and to indicate additional advantages and details thereof, a more detailed description of various embodiments of double piece fabrics woven by a method according to the invention now follows. It is clear that nothing in the following description can be interpreted as a limitation of the protection claimed in the claims for the method and the device according to the invention.
Furthermore, some of these embodiments are discussed in the accompanying figures, with reference numerals referring to these figures, wherein:
figure 1 schematically represents a cross-section of a double-piece fabric according to the invention;
figure 2 schematically represents a cross section of the upper fabric and the lower fabric of figure 1 after the pile warp yarns that form with a higher pile height have been detached from their wefts over which they are weakly bound;
figure 3 schematically represents a cross-section of a double piece fabric where the effect of the invention is applied only around the other chain run and wherein the weak binding takes place over an impact that is located at that location outside the soil fabric;
figure 4 schematically represents a cross-section of a double-piece fabric according to the invention, wherein the pile warp yarn that forms pile with a higher pile height works over two adjacent chain runs in a substantially opposite phase; figure 5 schematically represents a cross-section of a double-piece fabric according to the invention, wherein a dummy weft lies outside the ground fabric over the entire fabric width; Figure 6 schematically represents a cross-section of a double-piece fabric according to the invention, wherein the pile warp yarn that forms pile with a higher pile height acts in reverse phase in the same chain run.
In a method according to the invention, single piece and double piece fabrics are woven in a weaving device with at least one zone with a higher pile height (3) than the normal pile height (30) of the cut pile.
As shown in Figures 1 to 6, a fabric (1,2) is composed of a base fabric (100) that is woven from base warp yarns (102) and weft yarns (101), and wherein one or more pile warp yarns (5, 50) are tied over one or more weft yarns (101) and then cut to form cut pile (3, 30). With single piece fabrics that are woven on a rod weaving machine, the cutting is done by means of a cutting rod. For double-piece fabrics woven on a double-piece weaving machine, the one or more pile warp yarns (5.50) move between the lower fabric (2) and upper fabric (1), after which a cutting knife moves across the width of the weaving machine and the pile warp yarns (5.50) ).
In order to realize a fabric (1,2) with a cut pile with a higher pile height (3) than the normal pile height (30) of the cut pile, as represented in figures 1 to 6, at least one pile warp yarn ( 5) tied tightly over at least one first weft (6),
smooth this pile warp yarn (5) over at least one second adjacent weft (7) on the pile side of the fabric (1,2),
the pile warp yarn is weakly tied off over at least one third weft (8) adjacent to the second wefts (7),
the pile warp yarn (5) is cut at least at the level of the weak binding, after which the pile warp yarn (5) is detached from said third wefts (8), in order to cut the cut pile (3) with a pile height greater than the normal pile height after cutting (30).
The firm binding of the pile warp yarn (5) can be effected on the one hand by the binding of the pile warp yarn (5) over one or more first wefts which, relative to the dead pile (9) moving between the wefts, on the back of the fabric ( 1,2) (not represented in the figure).
As is shown in Figures 1 to 6, on the other hand, the firm binding of the pile warp yarn (5) can be effected by binding the pile warp yarn (5) in a W-tie (4) over successive first wefts (6), ie 3 / 8W, 5 / 12W, 3 / 6W, etc.
The weak binding of the pile warp yarn (5) is effected by the binding of the pile warp yarn (5) over one or more third wefts (8) which extend relative to the dead pile (9) moving between the wefts on the pile side of the fabric. (1,2). When, as shown in Figure 3, these third wefts (8) are located outside the base fabric, the binding of the pile warp yarn (5) becomes even weaker and more interesting for use according to the method of the invention.
In order to detach the pile warp yarn (5) from said third wefts (8), release means are used which engage under the floating part (10) of the pile warp yarn (5), wherein the pile warp yarn (5) is caused by an upward movement of the loosening means ) moves upwards, so that the cut pile warp yarn (5) releases from said third wefts (8) at the weakly bound position. In this way a cut pile is obtained that has a higher pile height (3) than the normal pile height (30) of the cut pile.
The release means may consist of manually operable aids that allow the pile warp yarn (5) to be released from its weak binding on the one or more third wefts (8) on the pile side of the fabric (1,2).
Furthermore, the release means may consist of a machine that passes over the fabric (1, 2) and engages with a gripper on all floating portions (10) of the pile warp yarn (5) to place it in the weakly bonded locations over the third wefts (8) in the tissue (1,2).
As shown in Figure 5, the release means may also consist of one or more dummy wefts (11) inserted over their full length into the aforementioned floating portion (10) of the pile warp yarn (5) which is located relative to the are located between the wefts moving dead pole (9) on the pole side of the fabric (1,2), and which lie outside the ground tissue (100) over their entire length. These dummy wefts (11) are tied off on both sides of the fabric (1,2) in a separate seam. After shaving the fabric (1,2), one self-side on one side of the fabric (1,2) is clamped onto a separate device, and the other self-side on the other side of the fabric (1,2) progressively drawn substantially away from the tissue surface perpendicular to the tissue surface.
As a result, the dummy wefts (11) are removed from the fabric (1,2) after they have detached the pile warp yarns (5) to form the cut pile (3) with a longer pile height from their weak binding over the third wefts (8) on the pole side of the fabric
(1,2). Said dummy wefts (11) are preferably located as close as possible to said third wefts (8), since in this way the pile warp threads (5) become easier due to the leverage effect of their weak binding over the third wefts (8) can be detached.
For forming the cut pile with a larger pile height (3), it is possible to use the same pile warp yarn (5) as for forming the cut pile with the normal height. In this case, the zones with the cut pile with a higher pile height (3) will have a relatively low occupancy rate since the number of floating sections (10) and the number of second wefts (7) over which this section (10) quickly determines the number of pole legs that will be realized over a certain number of impacts.
To slightly reduce this variation in densities, it is possible to choose in a zone where the same pile warp yarn (3) is used for cut pile with both the normal and the larger pile height (3), only every two or more pile warp runs (A , B) to be provided as a cut pile with a higher pile height (3), as is shown in Figures 3 and 5. This limits the final reduction in density.
Another method may be to provide the pile warp yarns (5) for forming a cut pile with both the normal and the larger pile height (3) in one or more pile warp runs twice per pile warp (A, B), so that both have the same pile warp yarns ( 5) can be selected together at any time, although each realizing a different effect in pile height. This results in an increase in tissue density.
When in the double-piece weaving the cut pile with a higher pile height (3) is used to border off a figure in the fabric (1,2), it is desirable to obtain the same effect in the upper and lower fabric (1,2). When this is achieved with double-provided pile warp yarns (5), the cut pile with the higher pile height (3) in the one fabric, e.g. the upper fabric (1), will be at least twice the number of wefts (7) of the floating section ( 10) plus 2 times the number of wefts over which the weak binding occurs are shifted, resulting in an inaccurate edging of a figure or a pattern and consequently in two unequal tissues.
This problem can be solved by doubly providing the pile warp yarns (5) to form the higher pile height (3) in one or more pile warp runs (A, B), both doubly provided pile warp yarns (5a, 5b) per warp (A, B) work in the opposite phase
(as shown in Figure 6).
Another solution consists in alternating, in a first pile warp (A), the double-provided pile warp yarn as shown in figure 4
(5) to be used to form a cut pile with a higher pile height (3) in the upper fabric (1), while in the lower fabric (2) it forms only cut pile with normal pile height (30), and in a second adjacent pile chain run ( B) operating this double-provided pile warp yarn (5) to form cut pile with the higher pile height (3) in the lower fabric (2), while in the upper fabric (1) it forms only cut pile with normal pile height (30).
Soil bonds can also be used that yield more floating sections with fewer impacts, so that the cut pile with a higher pile height is reached faster and the density of the cut pile with a higher pile height increases.