<Desc/Clms Page number 1>
Nemergrijper-voorziening voor weefmachines De uitvinding betreft een nemergrijper-voorziening voor weefmachines die werken volgens het principe van gedeelde grijpers.
Bij dergelijke weefmachines, de zogenoemde grijperweefmachines, zijn aan elke kant van de weefmachine grijperstangen opgesteld om de inslagdraden in te brengen.
De totale inbrengcyclus wordt opgedeeld in drie fasen : de aanreikfase, de inbrengfase en de doortrekfase. Tijdens de inbrengfase bewegen de grijpers op de heenweg gezamenlijk van uit een uitgangsstand naar het midden van het weefsel en op de terugweg van het midden naar de uitgangsstand. In de uitgangsstand wordt de inslagdraad aangeboden aan een gevergrijper. In het midden van het weefsel, wordt de inslagdraad door een nemergrijper overgenomen en bij de terugbeweging wordt de inslagdraad van het midden van het weefsel tot aan de weefselrand doorgetrokken.
De nemergrijper kan bijvoorbeeld bestaan uit een vast nemergrijper-lichaam voorzien van een haak met een klemvlak aan de binnenzijde van de haak, en uit een, aan dat vast nemergrijper-lichaam opgehangen scharnierklem, die met een daaraan voorzien klemvlak met het klemvlak van de haak samenwerkt om een door de nemergrijper opgenomen inslagdraad vast te klemmen De Belgische octrooipublicatie nr. 844 865 beschrijft een dergelijke nemergrijper die gebruikt wordt voor de inslaginbreng. Die nemergrijper bestaat uit een haak om de inslagdraad uit de gevergrijper te trekken, en in die haak is een scharnierklem aangebracht om de inslagdraad vastgeklemd te houden tijdens de doortrekfase.
In de praktijk is gebleken dat de uit de stand der
<Desc/Clms Page number 2>
techniek bekende nemergrijpers problemen kunnen veroorzaken.
Zo wordt de inslagdraad tijdens de inbrengfase aanvankelijk vanuit stilstand vanuit de uitgangsstand versneld tot een hoge snelheid ; in de inslagdraad ontstaat hierdoor een trekkracht als gevolg van de massatraagheid van het garen. Bij het bereiken van een hoge inbrengsnelheid ontstaat er een weerstandbiedende kracht in de inslagdraad tengevolge van de optredende wrijving in de geleidogen. De inklemming in de nemergrijper moet in staat zijn om deze trekkrachten met voldoende veiligheid te overwinnen.
De Belgische octrooipublicatie nr. 844 865 beschrijft hiervoor enkele maatregelen : aan de scharnierklem wordt een uitsparing aangebracht en aan het wigvlak van de haak wordt een uitspringende ribbe gegeven om de inslagdraad te klemmen op geribde vlakken. Wanneer de trekkracht in de inslagdraad groot wordt schuift de ingeklemde inslagdraad verder onder de klem en wordt op die manier uit de klem getrokken. Dit geeft aanleiding tot een inslaginbrengfout en dit wordt door de inslagwachterinrichting van de weefmachine gedetecteerd die een stopsignaal genereert.
Het rendement van de weefmachine zal dus dalen.
Bij de hoger wordende weefmachinesnelheden en vooral bij het verweven van zware jute draden in garennummerbereik van 210 tex tot 2x840 tex, wordt dit probleem vrij acuut. Als maatregel kan men de klemkracht verhogen door een sterkere veer met hogere veervoorspanning in te bouwen. De draadklem moet echter aan het einde van de doortrekfase opengeduwd worden en hiervoor is dan een hogere drukkracht nodig om de inslagdraad vrij te maken. Dit geeft aanleiding tot slijtage op de bedieningsvlakken. Wanneer
<Desc/Clms Page number 3>
men de klemdruk te hoog maakt wordt een dikke inslagdraad tijdens de middenovername moeilijk in de klemwig getrokken. Bovendien kan de nemerhaak onder de te grote klemkracht bezwijken, waardoor de haaktop afbreekt.
Men heeft er alle belang bij om de massa van de nemergrijper zo laag mogelijk te houden, om de massawerking van de grijperstangen te ontlasten, een versterking van de nemerhaak is dus geen afdoende oplossing.
Een verder probleem kan ontstaan bij het einde van de doortrekfase, wanneer de nemerklep opengeduwd wordt om de ingebrachte inslagdraad vrij te geven. Tijdens de laatste aantal cm beweging van de nemergrijper wordt de vrijgegeven inslagdraad uit de nemerhaak getrokken, waarbij het inslageinde in een lus tussen de geopende klep en de nemerhaak gleidt. Wanneer in het eindje inslaggaren dat moet uitgetrokken worden een verdikking of een knoop aanwezig is, blijft het inslaggaren in de geopende spleet tussen klep en nemergrijperhaak haperen.
Bij de daaropvolgende aanslagbeweging van het weefriet wordt de inslagdraad stuk getrokken en het afgebroken gareneinde blijft in de grijperhaak steken. Bij de daaropvolgende overname van een nieuw in te brengen inslagdraad wordt de inslagdraad niet meer geklemd en dit is oorzaak van een stilstand van de weefmachine voor inslagdraadbreuk. Hierdoor daalt het rendement van de weefmachine. Dit verschijnsel komt frequent voor bij het weven van tapijten waar het gebruik van dikke jute garens algemeen is. In een bobijn met jute garens zitten veel knopen en ook verdikkingen. Dit geeft aanleiding tot frequente stops van de weefmachine voor inslagdraadbreuk.
Ook blijkt het moment waarop de bewegende grijper de inslagdraad vrijgeeft bij de nemergrijpers volgens de stand der techniek niet altijd de juiste te zijn, en is
<Desc/Clms Page number 4>
de grijperklem niet altijd voldoende open, en blijft zij ook niet voldoende gelijkmatig open tijdens een gedeelte van het traject van de nog bewegende grijper. Eigenlijk zou de inslagdraad bij een nog bewegende grijper vrijgegeven moeten kunnen worden, zodat het inslaggaren reeds uit de klem getrokken kan worden vanuit een nog bewegende grijper.
De nemergrijperkoppen volgens de stand van de techniek vertonen dus ook de volgende twee tekortkomingen : de vrijgave spleet is te nauw om verdikkingen of knopen door te laten. de opening van de klep blijft tijdens de beweging van de grijper niet constant.
Onderhavige uitvinding heeft tot doel een oplossing te verschaffen voor de nadelen die verbonden zijn aan de thans bekende nemergrijpers.
Daartoe stelt de uitvinding een nemergrijper-voorziening voor weefmachines voor, omvattende een vast nemergrijper-lichaam voorzien van een haak en een klemvlak aan de binnenzijde van de haak, en een, aan het vast nemergrijper-lichaam opgehangen scharnierklem, die met een daaraan voorzien klemvlak, met het klemvlak van de haak samenwerkt om een door de nemergrijper-voorziening opgenomen inslagdraad vast te klemmen, waarbij vòòr het uiteinde van de door het klemvlak van de scharnierklem en het klemvlak van de haak gevormde spleet een orgaan voorzien is dat de inslagdraad belet tot het uiteinde van de spleet te glijden.
Volgens een nader kenmerk van de uitvinding kan de
<Desc/Clms Page number 5>
nemergrijper-voorziening zodanig zijn uitgevoerd dat bij de draadklem in gesloten stand het klemvlak van de scharnierklem en het klemvlak van de haak een wigvormige ruimte vormen. Daarbij bestaat het orgaan dat de inslagdraad belet tot het uiteinde van de wig te glijden bij voorkeur uit een uitsteeksel dat in de wigvormige ruimte steekt.
Volgens een eerste uitverkoren uitvoeringsvorm van de uitvinding bestaat het orgaan dat de inslagdraad belet tot het uiteinde van de spleet te glijden uit een staafje dat aan het klemvlak van de haak van het nemergrijper-lichaam is voorzien en dat samenwerkt met een uitsparing in de scharnierklem.
Volgens een tweede uitverkoren uitvoeringsvorm van de uitvinding bestaat dat orgaan uit een staafje dat door het uiteinde van de haak van het nemergrijper-lichaam loopt en dat samenwerkt met een uitsparing in de scharnierklem.
Volgens een derde uitverkoren uitvoeringsvorm van de uitvinding bestaat dat orgaan uit een staafje dat aan de scharnierklem is voorzien en dat samenwerkt met een uitsparing in de haak van het nemergrijper-lichaam.
Volgens een vierde uitverkoren uitvoeringsvorm van de uitvinding bestaat dat orgaan uit een uitstekend vlak dat in het uiteinde van de haak van het nemergrijper-lichaam is voorzien en dat samenwerkt met een uitsparing in de scharnierklem.
Om de klemspleetopening bij een geopende scharnierklem (de klep) groter te maken, kan voorts, volgens een verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding, ter hoogte van het klemvlak van de scharnierklem een uitsparing in het nemergrijper-lichaam voorzien zijn, waarin het klemgedeelte van de scharnierklem bij het openen van de klem kan uitwijken. Met andere woorden is er in het lijf van de
<Desc/Clms Page number 6>
nemerhaak een uitsparing (te weten een opening of venster) voorzien waarin het klemmend gedeelte van de scharnierklem kan uitwijken, zodat de volledige gleuf van de nemerhaak voor het uitglijden van het inslaggaren ter beschikking komt.
Het aanbrengen van de uitsparing in het lichaam van de nemerhaak is een verzwakking, en om de nodige versterking aan te brengen kunnen, volgens een bijkomend kenmerk van de uitvinding, ter hoogte van genoemde uitsparing in het nemergrijper-lichaam, aan het nemergrijper-lichaam verstevigingsribben voorzien zijn, met name uitspringende ribben op de opstaande vlakken van het lichaam van de nemerhaak.
Om anderzijds de opening van de klem tijdens een gedeelte van zijn bewegingstraject constant te houden kan voorts, volgens nog een verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding, aan de scharnierklem (de klepsteel) een zodanige vorm worden gegeven, dat het been van de scharnierklem dat het verst van het klemvlak verwijderd is zodanig is uitgevoerd dat, bij gesloten klemstand, de uit het nemergrijper-lichaam stekend deel van de scharnierklem wigvormig uitsteekt, en bij geopende klemstand, de scharnierklem overwegend parallel met het nemergrijperlichaam verloopt, of met andere woorden dat bij een gesloten klem de rug van de scharnierklem als een wig uit het lichaam van de nemerhaak steekt en bij een volledig geopende klem de scharnierklem tegen het lichaam van de nemerhaak ligt en met deze parallel blijft.
Op deze manier kan de nemergrijperkop ettelijke cm bewegen zonder dat de opening van de grijperklep veranderd wordt.
De kenmerken en bijzonderheden van de uitvinding, en het functioneren ervan worden hierna nader uiteengezet onder
<Desc/Clms Page number 7>
verwijzing naar de bijgesloten tekeningen die de verschillende uitverkoren uitvoeringsvormen van de uitvinding weergeven. Het zij opgemerkt dat de specifieke aspecten van die uitvoeringsvormen enkel worden beschreven als voorkeursvoorbeelden van hetgeen bedoeld wordt in het kader van bovenstaande algemene beschrijving van de uitvinding, en geenszins als een beperking geïnterpreteerd moeten worden van de draagwijdte van de uitvinding als zodanig en als uitgedrukt in de hiernavolgende conclusies.
In deze tekeningen zijn : Figuur 1 : een boven-aanzicht van een eerste uitvoeringsvorm van de nemergrijper volgens de uitvinding ; Figuur 2 : een boven-aanzicht van het vast nemergrijper-
EMI7.1
lichaam van de nemergrijper volgens figuur 1i Figuur 3 : een boven-aanzicht van de scharnierklem van de nemergrijper volgens figuur 1 ; Figuur 4 : een zij-aanzicht van de scharnierklem volgens figuur 3 ; Figuur 5 : een boven-aanzicht van de nemergrijper volgens figuur 1, afgebeeld met een ingeklemde inslagdraad ;
Figuur 6 : een vergroting van het gedeelte A van figuur 1 ; Figuur 7 : een vergroting van het gedeelte B van figuur 5 ; Figuur 8 : een vergroting van het gedeelte D van figuur 4 ;
EMI7.2
Figuur 9 : doorsnede volgens het vlak X van figuur 2i Figuur 10 : doorsnede volgens het vlak Y van figuur 6i Figuur 11 : een detail boven-aanzicht (haak-en klemdeel) van een tweede uitvoeringsvorm van de nemergrijper volgens de uitvinding ; Figuur 12 : een detail boven-aanzicht overeenkomend met figuur 11, afgebeeld met een ingeklemde inslagdraad ; Fiquur 13 : een detail boven-aanzicht (haak-en klemdeel)
<Desc/Clms Page number 8>
van een derde uitvoeringsvorm van de nemergrijper volgens de uitvinding ;
Figuur 14 : een detail boven-aanzicht overeenkomend met figuur 13, afgebeeld met een ingeklemde inslagdraad ; Figuur 15 : een detail boven-aanzicht (haak-en klemdeel) van een vierde uitvoeringsvorm van de nemergrijper volgens de uitvinding ; Figuur 16 : een detail boven-aanzicht overeenkomend met figuur 15, afgebeeld met een ingeklemde inslagdraad ; Figuur 17 : een boven-aanzicht van een deel (haakgedeelte) van het vast nemergrijper-lichaam van de uitvoeringsvorm volgens figuur 15 ; Figuur 18 : een doorsnede volgens het vlak Z - Z van figuur 17 ; Figuur 19 : een boven-aanzicht van een vijfde uitvoeringsvorm van de nemergrijper volgens de uitvinding, afgebeeld in gesloten klem stand ;
Figuur 20 : een boven-aanzicht van de nemergrijper volgens
EMI8.1
figuur 19, afgebeeld in geopende stand Fiquur 21 : een vergroting van het gedeelte A van figuur 19i Fiquur 22 : een vergroting van het gedeelte B van figuur 20i Figuur 23 : doorsnede volgens het vlak X van figuur 22 ; Figuur 24 : een doorsnede volgens het vlak Y - Y van figuur 22i
EMI8.2
Fiquur 25 : doorsnede volgens het vlak Z van figuur 24i Figuren 26 a - 26 d : boven-aanzichten van opeenvolgende situaties van een nemergrijper volgens figuur 19, afgebeeld met de aandrijfrol voor het klemmechanisme ;
In de figuren wordt de nemergrijper in zijn geheel met het referentiecijfer (1) aangeduid, het nemergrijper-lichaam
<Desc/Clms Page number 9>
met het referentiecijfer (2) en de scharnierklem met het referentiecijfer (3).
Zoals in de tekeningen geïllustreerd wordt volgens de uitvinding in de nemerhaak (1) een orgaan of uitsteeksel (6)-bij. een staafje of een uitstekend vlak-voorzien vóór het uiteinde (rechts op de figuren) van de door het klemvlak (7) van de scharnierklem (5) en het klemvlak (8) van de haak (4) gevormde spleet, om te beletten dat de inslagdraad (9) door een te grote trekkracht uit de nemergrijper zou getrokken worden bij het toepassen van een matige klemdruk. In de scharnierklem (5) wordt een uitsparing (10) aangebracht om het uitsteeksel (6) door te laten.
Wanneer een inslagdraad (9) naar de top van de haak (4) getrokken wordt, d. w. z. naar het uiteinde (rechts op de figuren) van de door het klemvlak (7) van de scharnierklem (5) en het klemvlak (8) van de haak (4) gevormde spleet, schuift de inslagdraad (9) tot tegen het uitsteeksel (6) en komt daar met een lus rond het uitsteeksel (6) te liggen. Dit belet dat de inslagdraad (9) uit de klem wordt getrokken en een klein gedeelte van de inslagdraad (9) komt steeds dwars op de klemvlakken (7, 8) tussen de scharnierklem (5) en de nemerhaak (4) te liggen. In de klemvlakken van scharnierklem en nemerhaak is een vertanding (11) aangebracht die op elkaar past (zie met name figuren 8 en 10). Deze vertanding grijpt nu steeds in op een dwars stukje inslagdraad waardoor de klemming vrij effectief wordt zelfs bij matige klemdrukken.
Door vermindering van de klemdruk komt het dik inslaggaren makkelijker tussen de klemvlakken : er is dus een hogere betrouwbaarheid van de middenovername. De inslagdraad wordt tijdens het weven niet meer verloren, de nemerhaak gaat langer mee en de nemergrijper openingsvlakken zijn niet meer zo aan slijtage onderhevig. De weefmachine kan bij hogere weefsnelheden draaien aan
<Desc/Clms Page number 10>
een behoorlijk rendement.
In de uitvoeringsvorm volgens figuren 1 t/m 10 is een staafje (6) bovenaan in het wigvlak van de nemerhaak (4) aangebracht om het uitglijden van de inslagdraad uit de nemergrijper te beletten.
Hetzelfde resultaat wordt ook bekomen door een uitsteeksel of staafje (6) op de top van de klem (5) en een opening in de nemerhaak (4) te voorzien (zie tekeningen 11 en 12).
Zoals in figuren 13 en 14 afgebeeld is het ook mogelijk het staafje of stiftje (9) dwars door de nemerpunt in te brengen. Daardoor wordt voor de overname hetzelfde resultaat bekomen, maar vervuilt de grijperkop minder makkelijk (de draad kan niet over het stiftje schieten), en zal het stiftje minder makkelijk afbreken (is aan 2 kanten ondersteund).
Dit kan ook bekomen worden door in de afwerking van de grijperpunt een vlak (9) te laten staan in het midden, waar de klem (met gleuf) dan over schuift (zie figuren 15 t/m 18).
Om slijtage te vermijden wordt het staafje bij voorkeur uit hardmetaal of een ander gehard materiaal gemaakt.
In de uitvoeringsvorm volgens de figuren 19 - 25 is onder in het lichaam van de nemerpunt (4) een uitsparing (12) voorzien, als een opening of venster, waarin het uiteinde van de scharnierklem (5) kan uitwijken. Dit is met name goed zichtbaar op de uitvergrote afbeelding van de nemerpunt in figuur 22 en 23.
Dankzij de uitsparing (12) ontstaat bij het openen van de grijperklem een betere opening tussen de klemvlakken (7) en (8), zodat het inslaggaren gemakkelijker uit de nemergrijper kan glijden.
Om de verzwakking te compenseren, die de uitsparing in het
<Desc/Clms Page number 11>
lichaam van de nemerpunt (4) zou veroorzaken, zijn uitspringende ribben (13) voorzien langs de zijvlakken van de nemerpunt (zie met name figuur 23).
De vorm van scharnierklem van de nemergrijper volgens figuren 19 - 25 is voorts zodanig uitgevoerd, dat, bij een gesloten klem de rug van de klepsteel (14)-d. w. z. de voorzijde van de scharnierklem (3) - als een wig uit het lichaam van de nemergrijper (2) steekt (zie figuur 19), en bij een geopende klem de klepsteel (14) nagenoeg gelijk ligt met het lichaam van de nemergrijper, en daarmee parallel (zie figuur 20).
De werking van deze uitvoeringsvorm van de uitvinding wordt nader geïllustreerd aan de hand van de figuren 26a t/m 26d, waarin de nemergrijper (1) is afgebeeld samen met de daarmee samenwerkende aandrijfrol (15) voor het klemmechanisme : bij het aandrukken van de aandrijfrol (15) tegen de rug van de klepsteel (14) - zie figuren 26a en 26b - wordt de scharnierklem open gedrukt ; door de aangepaste vorm van de onderzijde van de scharnierklem kan de nemergrijper over verscheidene cm bewegen zonder dat de opening van de klem verandert - zie figuren 26b en 26c ; wanneer de nemergrijper (l) en de aandrijfrol (15) ten opzichte van elkaar de in figuur 26d aangegeven situatie bereiken neemt de klem weer (snel) haar gesloten stand aan.